Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 september 2009 nr. VSV/152265, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren (Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelend in overeenstemming met de Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 2, 4, eerste lid, en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. uitvoeringsregeling:

Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten;

c. RMC-contactgemeente:

contactgemeente als bedoeld in artikel 8.3.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 118h, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

d. RMC-regio:

regio als bedoeld in artikel 29 van de uitvoeringsregeling;

e. onderwijsinstelling:

regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, vakinstelling als bedoeld in artikel 1.3.2a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede school voor voortgezet onderwijs, met uitzondering van een school voor praktijkonderwijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

f. convenant:

per RMC-regio tussen 1 december 2007 en 31 juli 2008 tussen de minister, de RMC-contactgemeente en onderwijsinstellingen gesloten convenant inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de schooljaren 2007–2008 tot en met 2010–2011;

g. schooljaar:

tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar;

h. leerling:

de leerling van het derde of het vierde leerjaar van het voorbereidend beroepsonderwijs die voor bekostiging wordt meegeteld op grond van artikel 7 van het Bekostigingsbesluit W.V.O. of artikel 2.3.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB of de deelnemer aan een opleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs die voor bekostiging wordt meegeteld op grond van artikel 2.2.3 van het Uitvoeringsbesluit WEB;

i. armoedeprobleemcumulatiegebied:

gebied als bedoeld in de armoedemonitor 2005 van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek;

j. apc-leerling:

leerling die woonachtig is in een postcodegebied dat valt in een armoedeprobleemcumulatiegebied;

k. plusvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de onderwijsinstellingen in een RMC-regio, die bestaat uit een gecombineerd programma van onderwijs leidend naar het behalen van een startkwalificatie, zorg, hulpverlening en waar nodig arbeidstoeleiding, dat wordt aangeboden aan jongeren van 12 tot 23 jaar, die zodanig ernstige problemen ondervinden op het gebied van financiën, gezondheid, huisvesting, sociale omgeving of maatschappelijk functioneren dat zij de onderwijsinstelling zonder diploma dreigen te verlaten;

l. contactschool:

een contactschool als bedoeld in artikel 18 van de uitvoeringsregeling, dan wel een andere door de RMC-contactgemeente aan de minister vóór 1 oktober 2009 voorgestelde contactschool;

m. beheerskosten:

kosten die voor de subsidieontvanger voortvloeien uit het optreden als contactschool.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

De minister kan voor de schooljaren 2009–2010 en 2010–2011 aan het bevoegd gezag van een contactschool subsidie verstrekken voor het opzetten en verder ontwikkelen van een of meer plusvoorzieningen.

Paragraaf 2. Hoogte van de subsidie

Artikel 3. Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 59.500.000.

Artikel 4. Berekening subsidiebedrag

  • 1. Het bedrag van de subsidie voor een contactschool voor de schooljaren 2009–2010 en 2010–2011 is een voor de betreffende RMC-regio evenredig gedeelte van het bedrag, genoemd in artikel 3, en wordt berekend naar rato van het aandeel van de onderwijsinstellingen in de RMC-regio in het landelijke totaal van apc-leerlingen die op 1 oktober 2007 zijn ingeschreven aan een onderwijsinstelling en die op die datum de leeftijd van 22 jaar nog niet hebben bereikt.

  • 2. Bij de berekening van het aantal leerlingen maakt de minister gebruik van de gegevens, bedoeld in artikel 4b.2.3, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit WEB en artikel 5, eerste lid, onder b, van het Besluit gebruik persoonsgebonden nummers WVO.

  • 3. Indien het subsidieplafond niet wordt bereikt, kan de minister het niet verleende bedrag geheel of gedeeltelijk verdelen over alle aanvragers volgens de berekeningswijze, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5. Begrotingsvoorwaarde

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de met inachtneming van artikel 4 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieontvangers en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Paragraaf 3. Indiening aanvraag, beslissing en betaling

Artikel 6. Indiening aanvraag, beslissing en betaling

  • 1. Het bevoegd gezag van de contactschool dient de subsidieaanvraag voor de schooljaren 2009–2010 en 2010–2011 op een zodanig tijdstip in dat deze uiterlijk op 15 oktober 2009 is ontvangen door de minister. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen, worden afgewezen.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door inzending van een volledig ingevuld formulier dat als bijlage A bij deze regeling is opgenomen.

  • 3. De minister beslist uiterlijk in november 2009 op de aanvragen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De bevoorschotting vindt verspreid over het schooljaar plaats en wordt in het besluit tot subsidieverlening bekend gemaakt.

Paragraaf 4. Aan de subsidie verbonden verplichtingen

Artikel 7. Bestedingswijze

  • 1. De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt.

  • 2. De subsidie wordt vóór 1 januari 2012 besteed.

  • 3. De beheerskosten bedragen niet meer dan:

    • a. € 5.000, indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000;

    • b. € 10.000, indien het subsidiebedrag hoger is dan of gelijk is aan € 100.000 maar lager is dan € 500.000;

    • c. € 15.000, indien het subsidiebedrag hoger is dan of gelijk is aan € 500.000 maar lager is dan € 1.000.000; of

    • d. € 20.000, indien het subsidiebedrag hoger is dan of gelijk is aan € 1.000.000.

Artikel 8. Inrichtingswijze

  • 1. De plusvoorziening wordt zodanig ingericht dat de leerlingen voor wie de plusvoorziening is bedoeld, hiervan optimaal kunnen profiteren.

  • 2. De inrichting van de plusvoorziening is gericht op continuïteit van de voorziening na afloop van het schooljaar 2010–2011.

  • 3. Het plan van aanpak voor de plusvoorziening wordt afgestemd met en ter instemming voorgelegd aan de RMC-contactgemeente.

Artikel 9. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De subsidieontvanger zorgt ervoor, dat de onderwijsinstellingen in een RMC-regio die een convenant hebben gesloten, ten behoeve van het opzetten en verder ontwikkelen van een of meer plusvoorzieningen voor de desbetreffende RMC-regio met elkaar samenwerken op basis van een samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. In de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt in elk geval geregeld:

    • a. welke onderwijsinstellingen in de RMC-regio aan de plusvoorziening voor de betreffende RMC-regio deelnemen;

    • b. welke onderwijsinstelling optreedt als contactschool;

    • c. welk deel van de subsidie voor de plusvoorziening is bestemd voor beheerskosten van de contactschool; en

    • d. hoe de subsidie voor het overige wordt besteed en verantwoord.

  • 3. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat een onderwijsinstelling die geen convenant heeft ondertekend, maar wel aan de plusvoorziening voor de betreffende regio wenst deel te nemen, in de gelegenheid wordt gesteld samen te werken op de wijze bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10. Inhoudelijke verantwoording

  • 1. Uiterlijk op 1 maart 2010 dient de subsidieontvanger bij de minister een plan van aanpak in, waarin een omschrijving wordt gegeven van de plusvoorziening die in de RMC-regio wordt opgezet dan wel verder ontwikkeld en waaruit de instemming van de RMC-contactgemeente met het plan blijkt. Het plan van aanpak gaat vergezeld van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 9.

  • 2. Het plan van aanpak, bedoeld in het eerste lid, omvat tenminste de volgende onderdelen:

    • a. naam en contactgegevens van de contactschool en de contactgemeente en de naam van de RMC-regio;

    • b. de specifieke doelstelling van de desbetreffende plusvoorziening in kwalitatieve en kwantitatieve zin;

    • c. een omschrijving van de doelgroep van de desbetreffende plusvoorziening, in het bijzonder de aard van de problematiek waarmee zij te maken heeft, de omvang en de onderwijsachtergrond van deze doelgroep;

    • d. een omschrijving van het gecombineerde aanbod, in de zin van onderwijs, zorg- en hulpverlening en eventueel arbeidstoeleiding, dat deze doelgroep wordt aangeboden in algemene zin;

    • e. de partijen waarmee wordt samengewerkt in de plusvoorziening;

    • f. de planning en de begroting van de desbetreffende plusvoorziening;

    • g. de wijze waarop monitoring en evaluatie van de desbetreffende plusvoorziening wordt vormgegeven;

    • h. een stappenplan voor de structurele voortzetting van de desbetreffende plusvoorziening na 2011.

  • 3. Uiterlijk op 1 september 2010 dient de subsidieontvanger bij de minister een tussenrapportage in waarin de stand van zaken van de uitvoering van de plusvoorziening wordt beschreven.

  • 4. Uiterlijk op 1 juli 2012 dient de subsidieontvanger bij de minister een eindrapportage in, waarin een beschrijving wordt gegeven van de resultaten van de plusvoorziening en de wijze waarop in de continuïteit van de plusvoorziening wordt voorzien.

  • 5. De rapportages, bedoeld in het derde en vierde lid, worden ingericht volgens het format dat daartoe als bijlagen B en C bij deze regeling is opgenomen.

Artikel 11. Financiële verantwoording

De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving, van de contactschool. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

Artikel 12. Meldingsplicht

De contactschool doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Paragraaf 5. Intrekking en terugvordering

Artikel 13. Intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening ingetrokken, indien de betrokken RMC-contactgemeente niet heeft ingestemd met het plan van aanpak, bedoeld in artikel 10 eerste en tweede lid.

  • 2. Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening ingetrokken, indien het plan van aanpak niet kan leiden tot het doel dat met deze regeling wordt beoogd.

Paragraaf 6. Overige bepalingen

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE A

Aanvraagformulier

1 Gegevens van de aanvrager (contactschool)

Naam onderwijsinstelling

 

Brinnummer

 

Adres

 

Postcode en plaats

 

Naam bestuur

 

Bestuursnummer

2 Gegevens contactpersoon

Voor vragen betreffende de aanvraag en eventuele aanvullende informatie

 

Naam

 

Instelling

 

Adres

 

Postcode en plaats

 

Telefoon

 

E-mail

3 Gegevens RMC Regio

Naam van de RMC regio

4 Aanvraag

Hierbij dien ik als contactschool van de onder 3 vermelde RMC- regio een aanvraag in voor subsidie op grond van de Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren. Deze aanvraag wordt mede ingediend namens de in genoemde regeling bedoelde onderwijsinstellingen van deze RMC-regio.

5 Ondertekening

Naam en voorletters

 

Functie

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

BIJLAGE B

Tussenrapportage Plusvoorziening

Rapportage over de periode november 2009–augustus 2010

Het format ‘Tussenrapportage Plusvoorziening’ bestaat uit twee delen. In het eerste onderdeel wordt gevraagd algemene gegevens aan te leveren. In het tweede deel wordt gevraagd naar een tussentijdse rapportage over de realisatie tot en met augustus 2010.

1. Algemene gegevens
Aanvraag voor RMC-regio

Nummer van de RMC-regio

Naam van de RMC-regio

Contactgemeente van de RMC-regio

Gegevens subsidieontvanger (contactschool)

Naam

BRIN-nummer

Adres

Postcode en plaats

Contactpersoon

Telefoonnummer

E-mailadres

2. Tussentijdse rapportage: gerealiseerde activiteiten tot en met augustus 2010

In het plan van aanpak heeft u aangegeven hoe u de plusvoorziening in uw RMC-regio gaat opzetten of uitbouwen. In deze tussenrapportage geeft u aan wat de voortgang is.

Realisatie

 

1. Zijn er wijzigingen in het plan van aanpak? Zo ja, graag toelichten op welke onderdelen.

 

2. Ligt de uitvoering van het plan van aanpak op schema? Zo nee, graag toelichten.

 

3. Hoeveel jongeren maken op dit moment gebruik van de plusvoorziening, afgezet tegen het aantal dat volgens planning in augustus 2010 er gebruik van zou kunnen maken?

 

4. Welk gecombineerd aanbod heeft u deze doelgroep tot nu toe kunnen bieden?

 

5. Met welke partijen heeft u tot nu toe samengewerkt (o.a. zorg, onderwijs, gemeenten) in de plusvoorziening? Hoe verloopt deze samenwerking?

 

6. Welke concrete stappen heeft u inmiddels ondernomen om te bevorderen dat de structurele voortzetting van de desbetreffende plusvoorziening na 2011 geregeld is?

 
 
 
 
 
 
 
 
Ondertekening

De tussentijdse rapportage plusvoorziening dient ondertekend te worden door het bevoegd gezag van de contactschool. Ondergetekende verklaart dat het formulier naar waarheid is ingevuld:

 

Naam bevoegd gezag van contactschool

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

BIJLAGE C

Eindrapportage Plusvoorziening

Rapportage over periode november 2009-december 2011

Het format ‘Eindrapportage Plusvoorziening’ bestaat uit twee delen. In het eerste onderdeel wordt gevraagd algemene gegevens aan te leveren. In het tweede deel wordt gevraagd naar de eindrapportage over de gerealiseerde activiteiten en naar het resultaat.

1. Algemene gegevens
Aanvraag voor RMC-regio

Nummer van de RMC-regio

Naam van de RMC-regio

Contactgemeente van de RMC-regio

Gegevens subsidieontvanger (contactschool)

Naam

BRIN-nummer

Adres

Postcode en plaats

Contactpersoon

Telefoonnummer

E-mailadres

Heeft u meerdere plusvoorzieningen in uw RMC- regio, vul dan voor elke plusvoorziening afzonderlijk onderstaande vragen bij onderdeel 2 in.

2. Eindrapportage

In het plan van aanpak, ingediend maart 2010, heeft u aangegeven hoe u de plusvoorziening in uw RMC-regio gaat opzetten of uitbouwen. In deze eindrapportage geeft u aan wat de uiteindelijke resultaten zijn.

Realisatie

 

1. Wat was de specifieke doelstelling van de desbetreffende plusvoorziening, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin? Is deze doelstelling bereikt? Geef een korte omschrijving.

 

2. Voor hoeveel leerlingen is er structureel in deze voorziening plaats?

 

3. Hoeveel leerlingen heeft u sinds december 2009 kunnen plaatsen? Hoeveel hiervan hebben een diploma behaald? Hoeveel zijn er alsnog uitgevallen?

 

4. Wat voor soort onderwijs wordt er op de voorziening gegeven (voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of beide)?

 

5. Welk gecombineerde aanbod heeft u deze doelgroep geboden?

 

6. Met welke partijen is samengewerkt (o.a. zorg, onderwijs, gemeenten) in de plusvoorziening?

 

7. Is de planning en is de begroting van de desbetreffende plusvoorziening gehaald? Zo nee, waar wijkt de realisatie af?

 

8. Hoe heeft u de desbetreffende plusvoorziening gemonitord en geëvalueerd? Wat is de uitkomst hiervan?

 

9. Succesfactoren: wat maakt deze plusvoorziening nu tot een succes?

 

10. Welke verbeterpunten worden er in de komende tijd aangepakt?

 

11. Kunt u aangeven hoe de structurele voortzetting van de desbetreffende plusvoorziening na 2011 is geregeld, ook in financiële zin?

 
 
 
 
 
 
 
 
Ondertekening

De eindrapportage plusvoorziening dient ondertekend te worden door het bevoegd gezag van de contactschool. Ondergetekende verklaart dat het formulier naar waarheid is ingevuld:

 

Naam bevoegd gezag van contactschool

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

In het voorjaar van 2009 heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid het adviesrapport ‘Vertrouwen in de school, over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren’ uitgebracht. ‘Overbelaste’ jongeren beschikken in principe over de capaciteiten om hun schoolloopbaan met minimaal een startkwalificatie af te sluiten, maar lopen door een opeenstapeling van problemen (gedragsproblemen, psychische problemen, instabiele thuissituatie, schulden en criminaliteit in de directe omgeving) een groot risico op (maatschappelijke) uitval. Verreweg de meeste overbelaste jongeren wonen in het (groot)stedelijke gebied van Nederland. Hier cumuleren ernstige (sociale) problemen, zijn de mogelijkheden voor alternatieve maar ongewenste dagbestedingen volop aanwezig en zijn er meer mogelijkheden om aan disciplinerende sociale controle te ontsnappen. Binnen dit grootstedelijke gebied concentreert de overbelastenproblematiek zich vooral op het (v)mbo in de aandachtswijken (armoedeprobleemcumulatiegebieden). Daar wonen veel ouders met een lage sociaaleconomische status, dé voorspeller van uitval van hun kinderen. Omdat deze jongeren niet in aanmerking komen voor het speciaal onderwijs, ofwel omdat zij niet voldoen aan de toelatingscriteria ofwel omdat zij middelbaar beroepsonderwijs volgen waarbinnen geen voorziening voor speciaal onderwijs is, dreigen zij tussen wal en schip te raken.

De plusvoorziening als oplossing

De Raad stelt in zijn hoofdaanbeveling de vorming van ‘plusvoorzieningen’ voor: een combinatieprogramma van zorg en hulpverlening, onderwijs en arbeidstoeleiding waarbij structuur voor en verbondenheid met de jongere voorop staan. De WRR stelt dat ‘overbelaste’ jongeren met een plusvoorziening weer uitzicht krijgen op het behalen van een diploma en het vinden van een plek in de maatschappij. Om dit te realiseren is volgens de WRR wel een extra financiële impuls nodig, want de reguliere onderwijsbekostiging is niet toereikend om deze plusvoorzieningen te bekostigen. Bovendien is naast het onderwijs ook de gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning van overbelaste jongeren.

Het kabinet heeft besloten om vanuit het Aanvullend Beleidsakkoord incidenteel € 60 mln beschikbaar te stellen om de (om)vorming van ‘plusvoorzieningen’ voor overbelaste jongeren aan te jagen. Voor de overbelaste jongeren is € 29.750.000 beschikbaar in schooljaar 2009–2010 en € 29.750.000 voor schooljaar 2010–2011. Hiervan is de helft afkomstig van de begroting van Jeugd en Gezin en de andere helft van de begroting van OCW.

Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren

Het kabinet heeft besloten om het geld dat beschikbaar is voor het aanjagen van ‘plusvoorzieningen’ via een tijdelijk subsidieregeling aan de scholen beschikbaar te stellen. De Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren heeft ten doel het financieel faciliteren van het op- of uitbouwen van één of meer plusvoorzieningen binnen de RMC-regio gedurende schooljaar 2009–2010 en schooljaar 2010–2011.

De subsidie wordt uitgekeerd aan de contactschool in de RMC-regio maar is bedoeld voor alle scholen die (willen) deelnemen aan de plusvoorziening. Uitgangspunt bij de verdeling van de middelen over de RMC-regio’s is dat daar waar de problematiek het zwaarst is, het meeste geld naar toe gaat. Het aandeel dat elke RMC-regio van het totale budget krijgt wordt berekend op basis van het aantal leerlingen vmbo leerjaar 3 en 4 en mbo niveau 1 en 2 dat een regio heeft afkomstig uit armoedeprobleemcumulatiegebieden. Er is gekozen voor een verdeling over de RMC-regio’s aangezien de groep overbelaste jongeren onderdeel is van de doelgroep (potentiële) voortijdig schoolverlaters. De RMC-regio is, net als in de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, het aangrijpingspunt voor een regionale aanpak van voortijdig schoolverlaten. De scholen en gemeenten in de RMC-regio zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvang van de groep jongeren die te ‘licht’ zijn voor het speciaal onderwijs maar te ‘zwaar’ voor het reguliere onderwijs.

Elke school heeft de verantwoordelijkheid voor een goede begeleiding van leerlingen (via een mentor) en voor de loopbaan- en beroepskeuzebegeleiding. De schoolinterne zorg is de verantwoordelijkheid van de school. De gemeente is aan zet om ervoor te zorgen dat de specialistische zorg van externe partijen buiten de school wordt geleverd. School en gemeente zijn samen verantwoordelijk voor het functioneren van één of meerder Zorg Advies Teams (ZAT’s) aan de school. Bij een plusvoorziening wordt een groot beroep gedaan op zorg- en hulpverlening van buiten de school om een integraal aanbod dicht bij de jongere te organiseren volgens het uitgangspunt ‘vindplaats is werkplaats’. Het gaat hier om zorg, hulpverlening en vormen van begeleiding die de verantwoordelijkheid van de school te boven gaat. Het kabinet heeft het voornemen om de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en scholen op het gebied van zorg wettelijk te borgen via het wetsvoorstel ‘Zorg in en om de School’ (TK 2008–2009, 31001, nr. 70).

Voor het goed functioneren van een plusvoorziening moet de beschikbaarheid van externe zorg- en hulpverlening op orde zijn. Om die reden is nauwe betrokkenheid van gemeenten bij de vorming van plusvoorzieningen noodzakelijk. Ook voor de continuïteit van de plusvoorziening(en) is deze betrokkenheid nodig: de Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren is bedoeld om de vorming van plusvoorzieningen door scholen aan te jagen. Voor het structureel maken van deze voorziening(en) kunnen naast de reguliere onderwijsbekostiging ook gemeentelijke budgetten aangewend worden (Accrès Gemeentefonds, Participatiebudget, CJG-budget en WMO-budget). Grote gemeenten (G31 en de zogeheten Ortega-gemeenten) kunnen vanaf 2010 middelen inzetten vanuit de Decentralisatie-uitkering Jeugd. Gemeenten hebben belang bij preventie van maatschappelijke uitval: een sluitende aanpak voor overbelaste jongeren, waardoor zij weer uitzicht hebben op een diploma en een zelfstandig bestaan, kan een langdurige beroep op sociale voorzieningen voorkomen.

Contactscholen dienen daarom instemming van de RMC-contactgemeente te krijgen op het plan van aanpak waarin is opgenomen waaraan de subsidie besteed zal worden. Ook moet in het plan van aanpak een stappenplan opgenomen worden voor het structureel maken van deze voorziening (ook in financiële zin) voor de periode na schooljaar 2010–2011.

Door enerzijds scholen een incidentele financiële stimulans te geven en anderzijds aan grote gemeenten waar de problematiek het zwaarst is structurele middelen via een decentralisatie-uitkering beschikbaar te stellen wil het kabinet stimuleren dat scholen en gemeenten op RMC-regioniveau samenwerken om plusvoorzieningen op te zetten of reeds bestaande plusvoorzieningen uit te bouwen. Bestaande overlegstructuren tussen scholen en gemeenten, die op grond van de Uitvoeringsregeling Bestrijding Voortijdig Schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten tot stand zijn gekomen, kunnen benut worden om op regionaal niveau afspraken te maken over de inzet van de incidentele middelen voor scholen en de structurele middelen voor gemeenten zodat efficiëntie bevorderd wordt.

De aanvraagprocedure voor subsidie is eenvoudig: de contactschool van de RMC-regio kan via het aanvraagformulier (bijlage bij de regeling) aangeven subsidie te willen ontvangen voor het opzetten of verder ontwikkelen van één of meerdere plusvoorzieningen. De voorwaarden die in de regeling zijn opgenomen vormen vervolgens de grondslag voor toetsing op rechtmatigheid achteraf.

Maatwerk

De plusvoorziening is bedoeld voor jongeren van 12 tot 23 jaar die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen maar voor wie door een opeenstapeling van problemen – niet zijnde leerproblemen – een normaal verloop van de schoolloopbaan binnen het reguliere onderwijs evenals het normaal functioneren in de maatschappij onmogelijk is. Deze jongeren hebben een gecombineerd aanbod nodig waarbij intensieve begeleiding en zorg- en hulpverlening nauw verbonden is met het onderwijsaanbod, in een op het individu afgestemd traject. Een dergelijk aanbod gaat de verantwoordelijkheid van het onderwijs alleen te boven. Binnen de plusvoorziening wordt er een traject gestart met als doel het wegnemen van de belemmeringen en obstakels, zodat de jongere zich weer kan richten op onderwijs en (op termijn) een startkwalificatie kan halen. De invulling van dit programma zal sterk lokaal en individueel maatwerk zijn. Het streefdoel van de plusvoorziening is dat de jongere zijn of haar leven weer op de rit krijgt zodat het (op termijn) halen van een startkwalificatie binnen handbereik komt.

De problematiek rondom overbelaste jongeren ziet er niet overal hetzelfde uit. Dat maakt dat ook de plusvoorziening vele verschijningsvormen zal kennen: de vormgeving is afhankelijk van het aantal jongeren dat als ‘overbelast’ aangemerkt kan worden, de aard van hun problematiek en reeds bestaande voorzieningen in de regio.

Het kabinet kiest er dan ook voor om gemeenten en scholen de ruimte te bieden om hun eigen invulling te geven aan de plusvoorziening. De scholen en gemeenten in de regio zullen samen afspraken moeten maken over de verdere toelatingseisen tot de plusvoorziening, zodat alleen die jongeren van de plusvoorziening gebruik maken die er ook echt thuis horen. Bij een aantal reeds bestaande initiatieven zien we dat naast (v)mbo-ers ook havo- en vwo-leerlingen in aanmerking komen voor een plek in een plusvoorziening. Dit is een eigen keuze van de regio.

Plusvoorzieningen vormen in het voortgezet onderwijs vaak een onderdeel van de zogenaamde brede scholen. Het kabinet wil de ontwikkeling van plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren in het voortgezet onderwijs in samenhang zien met de ontwikkeling van brede scholen. Brede VO-scholen met veel overbelaste jongeren hebben een sterk zorgprofiel en hebben daardoor reeds het karakter van een plusvoorzieningen. Kenmerk is dan dat de school structureel samenwerkt met andere instellingen met als doel de ontwikkelingskansen van jongeren te vergroten.

Administratieve lasten

De gevolgen voor de administratieve lasten van de contactschool zijn beperkt. Voorde contactschool berekent OCW de gevolgen voor de administratieve lasten opminder dan € 10.000. Deze lasten hebben uitsluitend betrekking op de subsidie ten behoevevan het opzetten of uitbouwen van een plusvoorziening. De totale administratieve lasten voor alle contactscholen komen uit op € 245.100 wat neerkomt op 0,4 procent van het subsidiebedrag.

OCW beschikt zelf over de gegevens op basis waarvan de hoogte van de subsidie perRMC regio bepaald kan worden; de contactschool geeft namens de RMC-regio enkel aan of de regio aanspraak wil maken op het subsidiebedrag. De administratieve lasten in verband met de subsidie voor de contactschool zijn alsvolgt berekend. OCW verwacht dat er voor de RMC-regio’s waarvoor deze subsidiebeschikbaar is één keer een aanvraag wordt gedaan (door de contactschool). Hiertoe moet per RMC-regio de bestaande samenwerkingsovereenkomst die in het kader van de uitvoeringsregeling ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten is gesloten voorzien worden van een addendum, zodat deze ook geldt voor de tijdelijke stimuleringsregeling plusvoorzieningen. Deze moet samen met het plan van aanpak voor 1 maart 2010 verstuurd worden aan de minister. Verder dient decontactschool jaarlijks de besteding van de subsidie inhoudelijk aan OCW teverantwoorden door middel van het invullen van een rapportageformulier. De regeling is voorgelegd aan Actal. Actal heeft deze op grond van de daartoe bestemde criteria niet geselecteerd voor een advies.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Voor de begripsbepaling is zoveel mogelijk aangesloten bij de definities zoals gehanteerd bij de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten.

Voor de definitie van een armoedeprobleemcumulatiegebied wordt aangesloten bij de definitie die in de Armoedemonitor 2005 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt gehanteerd voor armoedeprobleemcumulatiegebieden, zijnde de 8% armste achterstandswijken met 20% van de huishoudens in Nederland.

Het praktijkonderwijs is uitgesloten van deze tijdelijke regeling. ‘Overbelaste’ jongeren zijn cognitief in staat om een startkwalificatie te halen. Het praktijkonderwijs leidt leerlingen van wie verwacht wordt dat zij niet in staat zijn om een startkwalificatie te halen op tot een plaats op de (regionale) arbeidsmarkt. Hiermee voldoet het praktijkonderwijs niet aan de doelstelling van deze regeling.

De plusvoorziening is bedoeld voor jongeren die in principe (cognitief) in staat zijn om een startkwalificatie te halen, maar die door problemen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd niet aan onderwijs toekomen. Het gaat dan om problemen op het gebied van huisvesting, financiën, sociaal en maatschappelijk functioneren (inclusief relatie met justitie) en lichamelijke en psychische gezondheid (inclusief verslavingsgedrag). Leerproblemen worden hier niet onder begrepen. Door deze opeenstapeling van deze individuele en omgevingsproblemen lopen zij een groot risico op (maatschappelijke) uitval. Een plusvoorziening wordt gedefinieerd als een gecombineerd programma van onderwijs, zorg en hulpverlening en waar nodig arbeidstoeleiding. Daarmee wordt bedoeld dat de elementen waaruit het programma bestaat op elkaar en de jongere moeten zijn afgestemd.

Bij de onderwijscomponent van de plusvoorziening moet het gaan om regulier onderwijs dat (op termijn) leidt naar startkwalificatie. Onder zorg en hulpverlening worden vormen van zorg, hulp en (individuele) begeleiding verstaan die bijdragen aan het wegnemen van de problemen die de jongere op één of meerdere leefgebieden ervaart. Voorbeelden hiervan zijn schuldhulpverlening, maatschappelijke zorg, psychosociale hulpverlening, opvoed- en gezinsondersteuning, begeleid wonen, begeleiding bij vrijetijdsbesteding, jeugdgezondheidszorg maar ook HALT-voorzieningen en resocialisatie na detentie.

Onder beheerskosten worden kosten voor administratieve handelingen verstaan die voortvloeien uit het optreden als contactschool in het kader van deze regeling.

Artikel 2

In een aantal regio’s in het land zijn al plusvoorzieningen. In andere staan ze nog in de kinderschoenen. Om aan te sluiten bij de verschillende stadia waarin plusvoorzieningen zich bevinden mag de subsidie besteed worden aan het opzetten van nieuwe plusvoorzieningen of aan het uitbouwen van bestaande plusvoorzieningen.

Artikel 3

Het kabinet heeft voor het stimuleren van plusvoorzieningen incidenteel € 60 mln beschikbaar gesteld. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 59.500.000; het resterende bedrag zal onder meer besteed worden aan monitoring en evaluatie van plusvoorzieningen.

Artikel 4

Het relatieve aandeel dat de RMC-regio ontvangt van het totale budget van €59.500.000 is gebaseerd op het aantal leerlingen jonger dan 22 jaar uit leerjaar 3 en 4 van het vmbo en mbo-niveau 1 en 2 die woonachtig zijn in een armoedeprobleemcumulatiegebied binnen of buiten die RMC-regio. Deze leerlingen worden toegerekend aan de RMC-regio waarin de hoofdvestiging van de school waarop zij zitten staat.

In het geval het subsidieplafond niet bereikt wordt doordat één of meer RMC-regio’s geen subsidieaanvraag via hun contactschool indienen, kan het restant volgens dezelfde verdeelsleutel over de regio’s die wel een aanvraag via hun contactschool hebben ingediend verdeeld worden.

Artikel 6

De subsidieaanvraag wordt op een volledig ingevuld en door het bevoegd gezag van de contactschool ondertekend formulier met het kenmerk CFI-59017 ingediend bij Centrale Financiën Instellingen, ter attentie van Unit Bekostiging, postbus 606, 2700 ML Zoetermeer. Dit formulier is als bijlage bij deze regeling gevoegd en te downloaden via www.cfi.nl en moet uiterlijk op 15 oktober 2009 in het bezit zijn van CFI.

Artikel 7

Bij deze subsidie gaat het om een geoormerkte subsidie. Dat betekent dat de subsidie voor 1 januari 2012 moet worden besteed aan het in deze regeling omschreven doel. De instelling is gehouden om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen worden daarom teruggevorderd, al dan niet door verrekening. In het derde lid worden de kosten die door de contactschool opgevoerd kunnen worden als beheerskosten gemaximeerd.

Artikel 8

De plusvoorziening moet zodanig worden ingericht dat jongeren binnen de RMC-regio hiervan optimaal kunnen profiteren. Dat houdt in dat er op regionaal niveau afspraken gemaakt moeten worden over de vormgeving van de voorziening(en), de doelgroep die ervoor in aanmerking komt, het toelatingsbeleid, etc. Het akkoord van de RMC-contactgemeente op het plan van aanpak is van belang gezien de regierol van gemeenten op het gebied van zorg in en om de school. De betrokkenheid van gemeenten is ook van belang met het oog op de structurele voortzetting van de plusvoorziening na 2011.

Artikel 9

Voor de samenwerking in het kader van de plusvoorzieningen moeten scholen een samenwerkingsovereenkomst hebben. Daarvoor kan een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten worden of een addendum worden toegevoegd aan de samenwerkingsovereenkomst die in het kader van de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten is getekend. In (het addendum op) de samenwerkingsovereenkomst is in ieder geval het volgende opgenomen:

  • welke onderwijsinstellingen binnen de RMC-regio deelnemen aan het opzetten of verder ontwikkelen van één of meerdere plusvoorzieningen;

  • welke onderwijsinstelling optreedt als contactschool en de taken die de contactschool in het kader van de onderhavige regeling op zich zal nemen;

  • welk deel van de subsidie is bestemd voor beheerskosten;

  • hoe de subsidie binnen de RMC-regio zal worden besteed (welke onderwijsinstelling(en) subsidie ontvangt via de contactschool, waaraan deze besteed wordt en hoe men zich daar onderling over verantwoordt).

In het derde lid wordt geregeld dat scholen die de samenwerkingsovereenkomst die in het kader van Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten is gesloten niet hebben ondertekend, maar wel te kennen hebben geven deel te willen nemen aan de plusvoorziening, door de contactschool in de gelegenheid gesteld moet worden om zich aan te sluiten bij de samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 10

Voor 1 maart 2010 dient de contactschool een plan van aanpak in waaruit blijkt hoe de plusvoorziening(en) in de RMC-regio zijn of worden vormgegeven. In het tweede lid wordt aangegeven welke elementen het plan van aanpak tenminste dient te bevatten. De RMC-contactgemeente moet aantoonbaar instemmen met het plan van aanpak. De samenwerkingsovereenkomst moet met het plan van aanpak worden meegezonden.

Uiterlijk op 1 september 2010 dient de contactschool een inhoudelijke tussenrapportage in. De tussenrapportage heeft ten doel tussentijds een beeld te krijgen van de voortgang op de activiteiten die regio’s ontplooien. Mocht er te weinig voortgang zijn, dan kan daarop bijgestuurd worden, onder meer door bestuurlijke gesprekken. Uiterlijk op 1 juli 2012 dient de subsidieontvanger de eindrapportage in, met daarin een beschrijving van de resultaten en de wijze waarop structurele voortzetting van de plusvoorziening vorm zal krijgen. De rapportageformats zijn als bijlagen bij deze regeling gevoegd.

Artikel 11

Overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een geoormerkte subsidie moet deze worden gespecificeerd overeenkomstig model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van de besteding. Bij meerjarige subsidies wordt de subsidie op de balans geboekt onder de post ‘overlopende passiva’. Tegenover de lasten in de jaren erna valt eenzelfde deel van de overlopende passiva als bate vrij ten gunste van de exploitatierekening. In het laatste jaar van besteding valt het restant vrij. Mogelijk niet-bestede gelden met een terugbetalingsverplichting worden dan als schuld aan OCW opgenomen.

Wat betreft de accountantscontrole op de verantwoorde bedragen in de jaarrekeningen van de deelnemende instellingen in het samenwerkingsverband en de verrekening van eventuele niet bestede middelen geldt het volgende. De accountants van de deelnemende instellingen controleren de rechtmatige besteding van deze subsidie en doen daarvan mededeling aan de accountant van de penvoerder. Laatstgenoemde betrekt deze mededelingen bij zijn accountantscontrole op de jaarrekening van de penvoerder en bij de accountantsverklaring. Indien daartoe aanleiding bestaat voert de accountant van de penvoerder collegiaal overleg met de accountant van een deelnemende instelling. De penvoerder is verantwoordelijk voor de eindafrekening met het ministerie. De penvoerder krijgt na afloop van het laatste projectjaar van de overige deelnemers in het samenwerkingsverband een opgave van de bedragen die eventueel aan het ministerie moeten worden terugbetaald en neemt deze als totaalbedrag in de eigen jaarrekening op als schuld aan het ministerie. De penvoerder draagt zelf zorg voor de verrekening van deze bedragen met de deelnemende instellingen.

Artikel 12

De in dit artikel bedoelde omstandigheden kunnen divers van aard zijn. Gedacht kan worden aan de situatie dat één van de organisaties waarmee blijkens het plan van aanpak beoogd wordt samen te werken, zich terugtrekt. Ook is te denken aan de situatie dat de kosten die met het plan van aanpak gemoeid leken te zijn, aanmerkelijk lager blijken uit te vallen.

Artikel 13

Nauwe betrokkenheid van de gemeente bij de plusvoorziening is noodzakelijk. De gemeente draagt de verantwoordelijkheid dat specialistische zorg van externe partijen van buiten de school wordt geleverd. Daarnaast zal voor de benodigde financiële ondersteuning na afloop van de onderhavige regeling een beroep op gemeentelijke middelen gedaan worden (Participatiebudget, WMO, Accrès Gemeentefonds, etc). Deze tijdelijke subsidieregeling beoogt immers de vorming van nieuwe en de uitbouw van bestaande plusvoorzieningen aan te jagen. Om die reden dient uit het plan van aanpak naar voren te komen dat de RMC-contactgemeente instemt met de wijze waarop de plusvoorziening wordt vormgegeven. Het niet (tijdig) kunnen aantonen van deze instemming leidt tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie en gehele of gedeeltelijke terugvordering van middelen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven