Hierbij dien ik als contactschool van de onder 3 vermelde RMC- regio een aanvraag in voor subsidie op grond van de Tijdelijke
subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren. Deze aanvraag wordt mede ingediend namens de in genoemde regeling
bedoelde onderwijsinstellingen van deze RMC-regio.
Het format ‘Tussenrapportage Plusvoorziening’ bestaat uit twee delen. In het eerste onderdeel wordt gevraagd algemene gegevens
aan te leveren. In het tweede deel wordt gevraagd naar een tussentijdse rapportage over de realisatie tot en met augustus
2010.
In het plan van aanpak heeft u aangegeven hoe u de plusvoorziening in uw RMC-regio gaat opzetten of uitbouwen. In deze tussenrapportage
geeft u aan wat de voortgang is.
De tussentijdse rapportage plusvoorziening dient ondertekend te worden door het bevoegd gezag van de contactschool. Ondergetekende
verklaart dat het formulier naar waarheid is ingevuld:
Het format ‘Eindrapportage Plusvoorziening’ bestaat uit twee delen. In het eerste onderdeel wordt gevraagd algemene gegevens
aan te leveren. In het tweede deel wordt gevraagd naar de eindrapportage over de gerealiseerde activiteiten en naar het resultaat.
In het plan van aanpak, ingediend maart 2010, heeft u aangegeven hoe u de plusvoorziening in uw RMC-regio gaat opzetten
of uitbouwen. In deze eindrapportage geeft u aan wat de uiteindelijke resultaten zijn.
De eindrapportage plusvoorziening dient ondertekend te worden door het bevoegd gezag van de contactschool. Ondergetekende
verklaart dat het formulier naar waarheid is ingevuld:
TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
In het voorjaar van 2009 heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid het adviesrapport ‘Vertrouwen in de school,
over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren’ uitgebracht. ‘Overbelaste’ jongeren beschikken in principe over de capaciteiten
om hun schoolloopbaan met minimaal een startkwalificatie af te sluiten, maar lopen door een opeenstapeling van problemen (gedragsproblemen,
psychische problemen, instabiele thuissituatie, schulden en criminaliteit in de directe omgeving) een groot risico op (maatschappelijke)
uitval. Verreweg de meeste overbelaste jongeren wonen in het (groot)stedelijke gebied van Nederland. Hier cumuleren ernstige
(sociale) problemen, zijn de mogelijkheden voor alternatieve maar ongewenste dagbestedingen volop aanwezig en zijn er meer
mogelijkheden om aan disciplinerende sociale controle te ontsnappen. Binnen dit grootstedelijke gebied concentreert de overbelastenproblematiek
zich vooral op het (v)mbo in de aandachtswijken (armoedeprobleemcumulatiegebieden). Daar wonen veel ouders met een lage sociaaleconomische
status, dé voorspeller van uitval van hun kinderen. Omdat deze jongeren niet in aanmerking komen voor het speciaal onderwijs,
ofwel omdat zij niet voldoen aan de toelatingscriteria ofwel omdat zij middelbaar beroepsonderwijs volgen waarbinnen geen
voorziening voor speciaal onderwijs is, dreigen zij tussen wal en schip te raken.
De plusvoorziening als oplossing
De Raad stelt in zijn hoofdaanbeveling de vorming van ‘plusvoorzieningen’ voor: een combinatieprogramma van zorg en hulpverlening,
onderwijs en arbeidstoeleiding waarbij structuur voor en verbondenheid met de jongere voorop staan. De WRR stelt dat ‘overbelaste’
jongeren met een plusvoorziening weer uitzicht krijgen op het behalen van een diploma en het vinden van een plek in de maatschappij.
Om dit te realiseren is volgens de WRR wel een extra financiële impuls nodig, want de reguliere onderwijsbekostiging is niet
toereikend om deze plusvoorzieningen te bekostigen. Bovendien is naast het onderwijs ook de gemeente verantwoordelijk voor
de ondersteuning van overbelaste jongeren.
Het kabinet heeft besloten om vanuit het Aanvullend Beleidsakkoord incidenteel € 60 mln beschikbaar te stellen om de (om)vorming
van ‘plusvoorzieningen’ voor overbelaste jongeren aan te jagen. Voor de overbelaste jongeren is € 29.750.000 beschikbaar in
schooljaar 2009–2010 en € 29.750.000 voor schooljaar 2010–2011. Hiervan is de helft afkomstig van de begroting van Jeugd en
Gezin en de andere helft van de begroting van OCW.
Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren
Het kabinet heeft besloten om het geld dat beschikbaar is voor het aanjagen van ‘plusvoorzieningen’ via een tijdelijk subsidieregeling aan de scholen beschikbaar te stellen. De Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren
heeft ten doel het financieel faciliteren van het op- of uitbouwen van één of meer plusvoorzieningen binnen de RMC-regio gedurende
schooljaar 2009–2010 en schooljaar 2010–2011.
De subsidie wordt uitgekeerd aan de contactschool in de RMC-regio maar is bedoeld voor alle scholen die (willen) deelnemen
aan de plusvoorziening. Uitgangspunt bij de verdeling van de middelen over de RMC-regio’s is dat daar waar de problematiek
het zwaarst is, het meeste geld naar toe gaat. Het aandeel dat elke RMC-regio van het totale budget krijgt wordt berekend
op basis van het aantal leerlingen vmbo leerjaar 3 en 4 en mbo niveau 1 en 2 dat een regio heeft afkomstig uit armoedeprobleemcumulatiegebieden.
Er is gekozen voor een verdeling over de RMC-regio’s aangezien de groep overbelaste jongeren onderdeel is van de doelgroep
(potentiële) voortijdig schoolverlaters. De RMC-regio is, net als in de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten
en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, het aangrijpingspunt voor een regionale aanpak van voortijdig
schoolverlaten. De scholen en gemeenten in de RMC-regio zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvang van de groep jongeren
die te ‘licht’ zijn voor het speciaal onderwijs maar te ‘zwaar’ voor het reguliere onderwijs.
Elke school heeft de verantwoordelijkheid voor een goede begeleiding van leerlingen (via een mentor) en voor de loopbaan-
en beroepskeuzebegeleiding. De schoolinterne zorg is de verantwoordelijkheid van de school. De gemeente is aan zet om ervoor
te zorgen dat de specialistische zorg van externe partijen buiten de school wordt geleverd. School en gemeente zijn samen
verantwoordelijk voor het functioneren van één of meerder Zorg Advies Teams (ZAT’s) aan de school. Bij een plusvoorziening
wordt een groot beroep gedaan op zorg- en hulpverlening van buiten de school om een integraal aanbod dicht bij de jongere
te organiseren volgens het uitgangspunt ‘vindplaats is werkplaats’. Het gaat hier om zorg, hulpverlening en vormen van begeleiding
die de verantwoordelijkheid van de school te boven gaat. Het kabinet heeft het voornemen om de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen gemeenten en scholen op het gebied van zorg wettelijk te borgen via het wetsvoorstel ‘Zorg in en om de School’ (TK
2008–2009, 31001, nr. 70).
Voor het goed functioneren van een plusvoorziening moet de beschikbaarheid van externe zorg- en hulpverlening op orde zijn.
Om die reden is nauwe betrokkenheid van gemeenten bij de vorming van plusvoorzieningen noodzakelijk. Ook voor de continuïteit
van de plusvoorziening(en) is deze betrokkenheid nodig: de Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren is bedoeld om de vorming van plusvoorzieningen door scholen aan te jagen. Voor het structureel maken van deze voorziening(en) kunnen naast de reguliere onderwijsbekostiging ook gemeentelijke budgetten
aangewend worden (Accrès Gemeentefonds, Participatiebudget, CJG-budget en WMO-budget). Grote gemeenten (G31 en de zogeheten
Ortega-gemeenten) kunnen vanaf 2010 middelen inzetten vanuit de Decentralisatie-uitkering Jeugd. Gemeenten hebben belang bij
preventie van maatschappelijke uitval: een sluitende aanpak voor overbelaste jongeren, waardoor zij weer uitzicht hebben op
een diploma en een zelfstandig bestaan, kan een langdurige beroep op sociale voorzieningen voorkomen.
Contactscholen dienen daarom instemming van de RMC-contactgemeente te krijgen op het plan van aanpak waarin is opgenomen waaraan
de subsidie besteed zal worden. Ook moet in het plan van aanpak een stappenplan opgenomen worden voor het structureel maken
van deze voorziening (ook in financiële zin) voor de periode na schooljaar 2010–2011.
Door enerzijds scholen een incidentele financiële stimulans te geven en anderzijds aan grote gemeenten waar de problematiek
het zwaarst is structurele middelen via een decentralisatie-uitkering beschikbaar te stellen wil het kabinet stimuleren dat
scholen en gemeenten op RMC-regioniveau samenwerken om plusvoorzieningen op te zetten of reeds bestaande plusvoorzieningen
uit te bouwen. Bestaande overlegstructuren tussen scholen en gemeenten, die op grond van de Uitvoeringsregeling Bestrijding
Voortijdig Schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten tot stand zijn gekomen, kunnen
benut worden om op regionaal niveau afspraken te maken over de inzet van de incidentele middelen voor scholen en de structurele
middelen voor gemeenten zodat efficiëntie bevorderd wordt.
De aanvraagprocedure voor subsidie is eenvoudig: de contactschool van de RMC-regio kan via het aanvraagformulier (bijlage
bij de regeling) aangeven subsidie te willen ontvangen voor het opzetten of verder ontwikkelen van één of meerdere plusvoorzieningen.
De voorwaarden die in de regeling zijn opgenomen vormen vervolgens de grondslag voor toetsing op rechtmatigheid achteraf.
Maatwerk
De plusvoorziening is bedoeld voor jongeren van 12 tot 23 jaar die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen
maar voor wie door een opeenstapeling van problemen – niet zijnde leerproblemen – een normaal verloop van de schoolloopbaan
binnen het reguliere onderwijs evenals het normaal functioneren in de maatschappij onmogelijk is. Deze jongeren hebben een
gecombineerd aanbod nodig waarbij intensieve begeleiding en zorg- en hulpverlening nauw verbonden is met het onderwijsaanbod,
in een op het individu afgestemd traject. Een dergelijk aanbod gaat de verantwoordelijkheid van het onderwijs alleen te boven.
Binnen de plusvoorziening wordt er een traject gestart met als doel het wegnemen van de belemmeringen en obstakels, zodat
de jongere zich weer kan richten op onderwijs en (op termijn) een startkwalificatie kan halen. De invulling van dit programma
zal sterk lokaal en individueel maatwerk zijn. Het streefdoel van de plusvoorziening is dat de jongere zijn of haar leven
weer op de rit krijgt zodat het (op termijn) halen van een startkwalificatie binnen handbereik komt.
De problematiek rondom overbelaste jongeren ziet er niet overal hetzelfde uit. Dat maakt dat ook de plusvoorziening vele verschijningsvormen
zal kennen: de vormgeving is afhankelijk van het aantal jongeren dat als ‘overbelast’ aangemerkt kan worden, de aard van hun
problematiek en reeds bestaande voorzieningen in de regio.
Het kabinet kiest er dan ook voor om gemeenten en scholen de ruimte te bieden om hun eigen invulling te geven aan de plusvoorziening.
De scholen en gemeenten in de regio zullen samen afspraken moeten maken over de verdere toelatingseisen tot de plusvoorziening,
zodat alleen die jongeren van de plusvoorziening gebruik maken die er ook echt thuis horen. Bij een aantal reeds bestaande
initiatieven zien we dat naast (v)mbo-ers ook havo- en vwo-leerlingen in aanmerking komen voor een plek in een plusvoorziening.
Dit is een eigen keuze van de regio.
Plusvoorzieningen vormen in het voortgezet onderwijs vaak een onderdeel van de zogenaamde brede scholen. Het kabinet wil de
ontwikkeling van plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren in het voortgezet onderwijs in samenhang zien met de ontwikkeling
van brede scholen. Brede VO-scholen met veel overbelaste jongeren hebben een sterk zorgprofiel en hebben daardoor reeds het
karakter van een plusvoorzieningen. Kenmerk is dan dat de school structureel samenwerkt met andere instellingen met als doel
de ontwikkelingskansen van jongeren te vergroten.
Administratieve lasten
De gevolgen voor de administratieve lasten van de contactschool zijn beperkt. Voorde contactschool berekent OCW de gevolgen
voor de administratieve lasten opminder dan € 10.000. Deze lasten hebben uitsluitend betrekking op de subsidie ten behoevevan het
opzetten of uitbouwen van een plusvoorziening. De totale administratieve lasten voor alle contactscholen komen uit op € 245.100
wat neerkomt op 0,4 procent van het subsidiebedrag.
OCW beschikt zelf over de gegevens op basis waarvan de hoogte van de subsidie perRMC regio bepaald kan worden; de contactschool
geeft namens de RMC-regio enkel aan of de regio aanspraak wil maken op het subsidiebedrag. De administratieve lasten in verband
met de subsidie voor de contactschool zijn alsvolgt berekend. OCW verwacht dat er voor de RMC-regio’s waarvoor deze subsidiebeschikbaar
is één keer een aanvraag wordt gedaan (door de contactschool). Hiertoe moet per RMC-regio de bestaande samenwerkingsovereenkomst
die in het kader van de uitvoeringsregeling ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten is gesloten voorzien worden van
een addendum, zodat deze ook geldt voor de tijdelijke stimuleringsregeling plusvoorzieningen. Deze moet samen met het plan
van aanpak voor 1 maart 2010 verstuurd worden aan de minister. Verder dient decontactschool jaarlijks de besteding van de
subsidie inhoudelijk aan OCW teverantwoorden door middel van het invullen van een rapportageformulier. De regeling is voorgelegd
aan Actal. Actal heeft deze op grond van de daartoe bestemde criteria niet geselecteerd voor een advies.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Voor de begripsbepaling is zoveel mogelijk aangesloten bij de definities zoals gehanteerd bij de Uitvoeringsregeling bestrijding
voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten.
Voor de definitie van een armoedeprobleemcumulatiegebied wordt aangesloten bij de definitie die in de Armoedemonitor 2005
van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt gehanteerd voor armoedeprobleemcumulatiegebieden,
zijnde de 8% armste achterstandswijken met 20% van de huishoudens in Nederland.
Het praktijkonderwijs is uitgesloten van deze tijdelijke regeling. ‘Overbelaste’ jongeren zijn cognitief in staat om een startkwalificatie
te halen. Het praktijkonderwijs leidt leerlingen van wie verwacht wordt dat zij niet in staat zijn om een startkwalificatie
te halen op tot een plaats op de (regionale) arbeidsmarkt. Hiermee voldoet het praktijkonderwijs niet aan de doelstelling
van deze regeling.
De plusvoorziening is bedoeld voor jongeren die in principe (cognitief) in staat zijn om een startkwalificatie te halen, maar
die door problemen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd niet aan onderwijs toekomen. Het gaat dan om problemen op het gebied
van huisvesting, financiën, sociaal en maatschappelijk functioneren (inclusief relatie met justitie) en lichamelijke en psychische
gezondheid (inclusief verslavingsgedrag). Leerproblemen worden hier niet onder begrepen. Door deze opeenstapeling van deze
individuele en omgevingsproblemen lopen zij een groot risico op (maatschappelijke) uitval. Een plusvoorziening wordt gedefinieerd
als een gecombineerd programma van onderwijs, zorg en hulpverlening en waar nodig arbeidstoeleiding. Daarmee wordt bedoeld
dat de elementen waaruit het programma bestaat op elkaar en de jongere moeten zijn afgestemd.
Bij de onderwijscomponent van de plusvoorziening moet het gaan om regulier onderwijs dat (op termijn) leidt naar startkwalificatie.
Onder zorg en hulpverlening worden vormen van zorg, hulp en (individuele) begeleiding verstaan die bijdragen aan het wegnemen
van de problemen die de jongere op één of meerdere leefgebieden ervaart. Voorbeelden hiervan zijn schuldhulpverlening, maatschappelijke
zorg, psychosociale hulpverlening, opvoed- en gezinsondersteuning, begeleid wonen, begeleiding bij vrijetijdsbesteding, jeugdgezondheidszorg
maar ook HALT-voorzieningen en resocialisatie na detentie.
Onder beheerskosten worden kosten voor administratieve handelingen verstaan die voortvloeien uit het optreden als contactschool
in het kader van deze regeling.
Artikel 2
In een aantal regio’s in het land zijn al plusvoorzieningen. In andere staan ze nog in de kinderschoenen. Om aan te sluiten
bij de verschillende stadia waarin plusvoorzieningen zich bevinden mag de subsidie besteed worden aan het opzetten van nieuwe
plusvoorzieningen of aan het uitbouwen van bestaande plusvoorzieningen.
Artikel 3
Het kabinet heeft voor het stimuleren van plusvoorzieningen incidenteel € 60 mln beschikbaar gesteld. Het subsidieplafond
is vastgesteld op € 59.500.000; het resterende bedrag zal onder meer besteed worden aan monitoring en evaluatie van plusvoorzieningen.
Artikel 4
Het relatieve aandeel dat de RMC-regio ontvangt van het totale budget van €59.500.000 is gebaseerd op het aantal leerlingen
jonger dan 22 jaar uit leerjaar 3 en 4 van het vmbo en mbo-niveau 1 en 2 die woonachtig zijn in een armoedeprobleemcumulatiegebied
binnen of buiten die RMC-regio. Deze leerlingen worden toegerekend aan de RMC-regio waarin de hoofdvestiging van de school
waarop zij zitten staat.
In het geval het subsidieplafond niet bereikt wordt doordat één of meer RMC-regio’s geen subsidieaanvraag via hun contactschool
indienen, kan het restant volgens dezelfde verdeelsleutel over de regio’s die wel een aanvraag via hun contactschool hebben
ingediend verdeeld worden.
Artikel 6
De subsidieaanvraag wordt op een volledig ingevuld en door het bevoegd gezag van de contactschool ondertekend formulier met
het kenmerk CFI-59017 ingediend bij Centrale Financiën Instellingen, ter attentie van Unit Bekostiging, postbus 606, 2700 ML
Zoetermeer. Dit formulier is als bijlage bij deze regeling gevoegd en te downloaden via www.cfi.nl en moet uiterlijk op 15 oktober
2009 in het bezit zijn van CFI.
Artikel 7
Bij deze subsidie gaat het om een geoormerkte subsidie. Dat betekent dat de subsidie voor 1 januari 2012 moet worden besteed
aan het in deze regeling omschreven doel. De instelling is gehouden om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede
middelen worden daarom teruggevorderd, al dan niet door verrekening. In het derde lid worden de kosten die door de contactschool
opgevoerd kunnen worden als beheerskosten gemaximeerd.
Artikel 8
De plusvoorziening moet zodanig worden ingericht dat jongeren binnen de RMC-regio hiervan optimaal kunnen profiteren. Dat
houdt in dat er op regionaal niveau afspraken gemaakt moeten worden over de vormgeving van de voorziening(en), de doelgroep
die ervoor in aanmerking komt, het toelatingsbeleid, etc. Het akkoord van de RMC-contactgemeente op het plan van aanpak is
van belang gezien de regierol van gemeenten op het gebied van zorg in en om de school. De betrokkenheid van gemeenten is ook
van belang met het oog op de structurele voortzetting van de plusvoorziening na 2011.
Artikel 9
Voor de samenwerking in het kader van de plusvoorzieningen moeten scholen een samenwerkingsovereenkomst hebben. Daarvoor kan
een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten worden of een addendum worden toegevoegd aan de samenwerkingsovereenkomst die
in het kader van de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig
schoolverlaten is getekend. In (het addendum op) de samenwerkingsovereenkomst is in ieder geval het volgende opgenomen:
– welke onderwijsinstellingen binnen de RMC-regio deelnemen aan het opzetten of verder ontwikkelen van één of meerdere plusvoorzieningen;
– welke onderwijsinstelling optreedt als contactschool en de taken die de contactschool in het kader van de onderhavige regeling
op zich zal nemen;
– welk deel van de subsidie is bestemd voor beheerskosten;
– hoe de subsidie binnen de RMC-regio zal worden besteed (welke onderwijsinstelling(en) subsidie ontvangt via de contactschool,
waaraan deze besteed wordt en hoe men zich daar onderling over verantwoordt).
In het derde lid wordt geregeld dat scholen die de samenwerkingsovereenkomst die in het kader van Uitvoeringsregeling bestrijding
voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten is gesloten niet hebben ondertekend,
maar wel te kennen hebben geven deel te willen nemen aan de plusvoorziening, door de contactschool in de gelegenheid gesteld
moet worden om zich aan te sluiten bij de samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 10
Voor 1 maart 2010 dient de contactschool een plan van aanpak in waaruit blijkt hoe de plusvoorziening(en) in de RMC-regio
zijn of worden vormgegeven. In het tweede lid wordt aangegeven welke elementen het plan van aanpak tenminste dient te bevatten.
De RMC-contactgemeente moet aantoonbaar instemmen met het plan van aanpak. De samenwerkingsovereenkomst moet met het plan
van aanpak worden meegezonden.
Uiterlijk op 1 september 2010 dient de contactschool een inhoudelijke tussenrapportage in. De tussenrapportage heeft ten doel
tussentijds een beeld te krijgen van de voortgang op de activiteiten die regio’s ontplooien. Mocht er te weinig voortgang
zijn, dan kan daarop bijgestuurd worden, onder meer door bestuurlijke gesprekken. Uiterlijk op 1 juli 2012 dient de subsidieontvanger
de eindrapportage in, met daarin een beschrijving van de resultaten en de wijze waarop structurele voortzetting van de plusvoorziening
vorm zal krijgen. De rapportageformats zijn als bijlagen bij deze regeling gevoegd.
Artikel 11
Overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening
herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een geoormerkte
subsidie moet deze worden gespecificeerd overeenkomstig model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld
door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste
jaar van de besteding. Bij meerjarige subsidies wordt de subsidie op de balans geboekt onder de post ‘overlopende passiva’.
Tegenover de lasten in de jaren erna valt eenzelfde deel van de overlopende passiva als bate vrij ten gunste van de exploitatierekening.
In het laatste jaar van besteding valt het restant vrij. Mogelijk niet-bestede gelden met een terugbetalingsverplichting worden
dan als schuld aan OCW opgenomen.
Wat betreft de accountantscontrole op de verantwoorde bedragen in de jaarrekeningen van de deelnemende instellingen in het
samenwerkingsverband en de verrekening van eventuele niet bestede middelen geldt het volgende. De accountants van de deelnemende
instellingen controleren de rechtmatige besteding van deze subsidie en doen daarvan mededeling aan de accountant van de penvoerder.
Laatstgenoemde betrekt deze mededelingen bij zijn accountantscontrole op de jaarrekening van de penvoerder en bij de accountantsverklaring.
Indien daartoe aanleiding bestaat voert de accountant van de penvoerder collegiaal overleg met de accountant van een deelnemende
instelling. De penvoerder is verantwoordelijk voor de eindafrekening met het ministerie. De penvoerder krijgt na afloop van
het laatste projectjaar van de overige deelnemers in het samenwerkingsverband een opgave van de bedragen die eventueel aan
het ministerie moeten worden terugbetaald en neemt deze als totaalbedrag in de eigen jaarrekening op als schuld aan het ministerie.
De penvoerder draagt zelf zorg voor de verrekening van deze bedragen met de deelnemende instellingen.
Artikel 12
De in dit artikel bedoelde omstandigheden kunnen divers van aard zijn. Gedacht kan worden aan de situatie dat één van de organisaties
waarmee blijkens het plan van aanpak beoogd wordt samen te werken, zich terugtrekt. Ook is te denken aan de situatie dat de
kosten die met het plan van aanpak gemoeid leken te zijn, aanmerkelijk lager blijken uit te vallen.
Artikel 13
Nauwe betrokkenheid van de gemeente bij de plusvoorziening is noodzakelijk. De gemeente draagt de verantwoordelijkheid dat
specialistische zorg van externe partijen van buiten de school wordt geleverd. Daarnaast zal voor de benodigde financiële
ondersteuning na afloop van de onderhavige regeling een beroep op gemeentelijke middelen gedaan worden (Participatiebudget,
WMO, Accrès Gemeentefonds, etc). Deze tijdelijke subsidieregeling beoogt immers de vorming van nieuwe en de uitbouw van bestaande
plusvoorzieningen aan te jagen. Om die reden dient uit het plan van aanpak naar voren te komen dat de RMC-contactgemeente
instemt met de wijze waarop de plusvoorziening wordt vormgegeven. Het niet (tijdig) kunnen aantonen van deze instemming leidt
tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie en gehele of gedeeltelijke terugvordering van middelen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.