TOELICHTING
Algemeen
Op 23 juni 2009 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Kamerstukken
II 2008/09, 31 795) aangenomen. Het doel van deze wetswijziging is om de positie van de burger bij het ontvangen van huishoudelijke
verzorging in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) beter te waarborgen. De wetswijziging gaat op 1 januari
2010 in.
Uit onderzoek is gebleken dat burgers die een voorziening in natura ontvangen, in geval van huishoudelijke verzorging door
een alfahulp, vaak geconfronteerd werden met bepaalde verplichtingen. Ongevraagd, ongewild en veelal onwetend werden deze
burgers werkgever en draaiden op voor de werkgeverslasten en de werkgeversaansprakelijkheid voor schade die eventueel ontstaat
tijdens de werkzaamheden van de alfahulp.
Sinds de inwerkingtreding van de Wmo op 1 januari 2007 is er een toename van de inzet van alfahulpen. Thuiszorgaanbieders
zetten meer alfahulpen in voor de huishoudelijke verzorging. Tijdelijke contracten van medewerkers in loondienst zijn veelal
niet verlengd noch omgezet in een vast contract. Vaak is aan deze medewerkers de keuze voorgelegd om alfahulp te worden. Hierdoor
zijn sommige medewerkers in de thuiszorg er in arbeidsvoorwaarden en aanspraken op achteruit gegaan. In feite werden zij gedwongen
hun loondienstverband op te zeggen en als alfahulp te gaan werken. Dit heeft veel onrust op de arbeidsmarkt veroorzaakt.
Uit het voornoemde onderzoek bleek dat de situatie niet vanzelf opgelost zou worden. Op lokaal niveau hebben zich gemeenten,
samen met de thuiszorgaanbieders en vakbonden, ingespannen om ‘gedwongen’ alfahulpconstructies en ontslagen in de thuiszorg
– zoveel als mogelijk – te voorkomen. Deze interventies hebben geleid tot veel goede bewegingen op lokaal niveau. Daarmee
waren de meeste knelpunten echter nog niet opgelost.
Met ingang van de wetswijziging is het uitgesloten dat een thuiszorgaanbieder de voorziening in natura via een alfahulp of
een zelfstandige levert. Wel heeft de burger de keus om de voorziening zelf te regelen en kan hij een persoonsgebonden budget
aanvragen. Dit persoonsgebonden budget geeft de mogelijkheid om nog steeds gebruik te maken van een alfahulp.
Behalve dat de wetswijziging de positie van de burger verbetert, heeft de wetswijziging ook een positief effect op de positie
van de (gedwongen) alfahulpen, thuiszorgmedewerkers en op de arbeidsmarkt van de zorg. Mede ter uitvoering van de motie Van
Geel (Kamerstukken II 2007/08, 31 200, nr. 16) zijn middelen vrijgemaakt om werkgelegenheid te bevorderen in de thuiszorgsector en loopbaanperspectieven te creëren voor
medewerkers in deze sector. De motie Van Geel beoogt te bewerkstelligen dat mensen die (ongewenst) in een alfahulpconstructie
terecht zijn gekomen weer bij thuiszorginstellingen in loondienst worden genomen. De onderhavige subsidieregeling strekt ertoe
dit te stimuleren door middel van toekenning van een subsidie aan een thuiszorginstelling voor het in dienst nemen van alfahulpen.
In deze regeling is aangesloten bij de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008 (Pb. L
214/3) waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt
verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’). Bepaalde categorieën werknemers hebben het nog
steeds bijzonder moeilijk de arbeidsmarkt te betreden. Daarom is er voor overheden een rechtvaardigingsgrond om maatregelen
toe te passen die ondernemingen moeten stimuleren hun personeelsbestand uit te breiden, met name met werknemers uit deze achterstandsgroepen.
Steun voor kwetsbare werknemers is één van de categorieën die daarin wordt genoemd. Een alfahulp kan aangemerkt worden als
een kwetsbare werknemer, zoals bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Een alfahulp wordt op grond van artikel
5, eerste lid van de Wet op de Loonbelasting 1964 niet aangemerkt als werkzaam in een reguliere dienstbetrekking en is evenmin
automatisch verzekerd voor de WW en WIA en bouwt ook geen pensioen op. Mocht een alfahulp dit willen, dan moet een alfahulp
dit zelf regelen en betalen.
Met deze regeling kan aan een thuiszorginstelling die een voormalige alfahulp, die gedurende minimaal zes aaneengesloten maanden
voorafgaand aan het in dienst treden bij de thuiszorginstelling geen reguliere dienstbetrekking heeft gehad en die een contract
krijgt voor een periode van minimaal een jaar of langer, in dienst neemt in 2009 of 2010 een subsidie worden verleend. Subsidie
wordt slechts verleend voor voormalig alfahulpen die in een periode van zes maanden direct voor hun indienstneming bij de
subsidieaanvrager aantoonbaar alfahulp zijn geweest.
Naast de onderhavige subsidieregeling is nog een subsidieregeling vastgesteld die ziet op opleiding van medewerkers in de
thuiszorgsector, te weten de Subsidieregeling mobiliteitsbevordering thuiszorgsector 2009/2010. De twee subsidieregelingen
zien op verschillende kosten. Daarom is goed mogelijk dat een thuiszorginstelling op basis van beide subsidieregelingen voor
subsidie in aanmerking komt.
In deze subsidieregeling zijn onder meer opgenomen het toepassingsbereik, de voorwaarden waaronder subsidie kan worden aangevraagd,
de verplichtingen van de subsidieontvanger en de procedurele regels die in acht genomen dienen te worden bij de subsidiëring.
Artikelsgewijs
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
Het begrip huishoudelijke verzorging is in onderhavige subsidieregeling gedefinieerd als huishoudelijke verzorging als bedoeld
in artikel 1, onder h, van de Wmo. Dit artikel omschrijft huishoudelijke verzorging als ‘het ondersteunen of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan
wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort’.
De onderhavige subsidieregeling is slechts bedoeld voor thuiszorginstellingen. Omdat de thuiszorgsector een sector is waar
veel instellingen formeel-juridische verbanden hebben met andere instellingen, heeft de minister ervoor gekozen om in de onderhavige
subsidieregeling een definitie van het begrip groep van thuiszorginstellingen op te nemen. Bij de definitie van het begrip
groep van thuiszorginstellingen als opgenomen in artikel 1, onder g, wordt gebruik wordt gemaakt van het in artikel 1 onder
f gedefinieerde begrip moederinstelling. Een moederinstelling is een rechtspersoon die in een of meer thuiszorginstellingen
afzonderlijk 25% of meer van het kapitaal of het stemrecht heeft. Een groep van thuiszorginstellingen is een verband van rechtspersonen
dat aan een van de volgende omschrijvingen voldoet:
1° een moederinstelling met inbegrip van alle thuiszorginstellingen waarin zij 25% of meer van het stemrecht of het kapitaal
heeft;
2° een thuiszorginstelling met inbegrip van al haar moederinstellingen, of
3° een groep bestaande uit een combinatie van 1° en 2°.
Voorbeelden:
Een stichting die zelf geen thuiszorginstelling is, heeft in twee thuiszorginstellingen die als BV zijn vormgegeven 25% van
de aandelen. De twee BV’s en de stichting vormen tezamen een groep van thuiszorginstellingen.
Een BV is een thuiszorginstelling. Haar aandelen zijn over twee stichtingen verdeeld in de ratio 50%-50%. Slechts een van
die stichtingen is zelf een thuiszorginstelling. De BV en de twee stichtingen vormen tezamen een groep van thuiszorginstellingen.
Een BV is een thuiszorginstelling, Haar aandelen zijn over twee stichtingen verdeeld in de ratio 50%-50%. Een van die stichtingen
is voor 50% aandeelhouder in een andere BV, die tevens thuiszorginstelling is. De twee stichtingen en de twee BV’s vormen
tezamen een groep van thuiszorginstellingen.
Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door de instelling die de alfahulp in dienst neemt. Moederinstellingen en dochterinstellingen
moeten dus allen aparte subsidieaanvragen indienen. Hierbij moet wel in het oog worden gehouden dat de hele groep van thuiszorginstellingen
profiteert van een subsidie die aan een van de tot de groep behorende thuiszorginstellingen wordt verleend. Daarom is ervoor
gekozen een maximum te stellen aan het bedrag waarvan een groep van thuiszorginstellingen kan profiteren middels subsidies
op grond van onderhavige subsidieregeling. Zie voor verdere toelichting op dit punt de toelichting op artikel 10.
Gelet op het bovenstaande adviseert de minister een of meerdere subsidieaanvragen op te stellen in goed overleg tussen moeder-
en dochtermaatschappijen binnen de groep van thuiszorginstellingen, en de subsidieaanvragen bij voorkeur gezamenlijk in te
dienen. Dit om te voorkomen dat ingeval de moeder- of de dochtermaatschappij reeds het maximumbedrag heeft aangevraagd, de
overige thuiszorginstellingen binnen de groep niet meer voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
Artikel 2
Zoals hiervoor bij de algemene toelichting is aangegeven, is voor de subsidiëring van het in dienst nemen van alfahulpen aansluiting
gezocht bij de algemene groepsvrijstellingsverordening.
De subsidie ziet op loonkosten voor de voormalig alfahulp, nu medewerker in de huishoudelijke verzorging. Daarbij kan de volgende
kanttekening worden gemaakt. De personeelskosten vormen een onderdeel van de normale exploitatiekosten van elke onderneming.
Daarom is het van bijzonder belang dat de subsidie ten behoeve van werkgelegenheid voor bepaalde kwetsbare werknemers een
positief effect op het werk werkgelegenheidsniveau van deze categorieën werknemers heeft en dient de subsidie de thuiszorginstellingen
niet gewoon in staat te stellen kosten die zij anders zouden moeten dragen, te verlagen.
Artikel 40 van de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalt dat steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de
indienstneming van kwetsbare werknemers verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87 lid 3, van
het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden
2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.
Blijkens artikel 2, lid 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is een kwetsbare werknemer een persoon die:
a. in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;
b. geen diploma van hoger middelbaar onderwijs heeft behaald of geen beroepsopleiding heeft gevolgd;
c. ouder is dan 50 jaar;
d. als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen;
e. werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar een gebrek aan evenwicht bestaat tussen mannen en vrouwen dat ten
minste 25% groter is dan de gemiddelde verhouding tussen mannen en vrouwen in alle economische sectoren in die lidstaat indien
die persoon tot de ondervertegenwoordigde geslachtsgroep behoort, of;
f. behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding
of werkervaring moet worden bijgesteld om zijn vooruitzicht op het verkrijgen van vast werk te verbeteren.
De onderhavige subsidieregeling ziet op de kwetsbare werknemer als bedoeld onder a.
Als voorwaarde voor de subsidie wordt gesteld dat voormalige alfahulpen minimaal zes maanden van tevoren geen reguliere betrekking
hebben gehad. Alfahulpconstructies worden als niet reguliere betaalde betrekkingen beschouwd, omdat er bij deze constructie
geen loonbelasting behoeft te worden betaald door de particuliere werkgever. Een werkgever dient slechts loonbelasting af
te dragen indien een dienstbetrekking voldoet aan de omschrijving van artikel 3, eerste lid, van de Wet op de Loonbelasting
1964. De alfahulpconstructie valt echter onder de omschrijving van artikel 5, eerste lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964.
Een alfahulp kan uitsluitend in dienst zijn van een particulier, mag maximaal drie dagen per week werkzaam zijn, en de werkgever
behoeft geen loonbelasting af te dragen. Artikel 5, eerste lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 luidt dan ook als volgt:
‘Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van degene die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten
verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, indien hij de diensten
doorgaans op minder dan vier dagen per week verricht.’
Bovendien zijn alfahulpen niet automatisch verzekerd voor een WW- of WIA-uitkering. De verzekering hiervoor is vrijwillig
en dient door de alfahulp zelf geregeld en betaald te worden. Ook vallen alfahulpen niet onder een CAO. Mede daarom acht de
minister het dan ook wenselijk dat alfahulpen een kans krijgen op een reguliere betaalde betrekking in de (thuis)zorg.
Om steun ten behoeve van benadeelde werknemers onder de voornoemde vrijstelling te kunnen scharen, moet zijn voldaan aan de
volgende voorwaarden:
– De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50% van de in aanmerking komende kosten.
– De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende een maximumperiode van 12 maanden vanaf de indienstneming.
– De indienstneming moet leiden tot een netto toename van het aantal werknemers. Wanneer de indienstneming, in vergelijking
met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, niet leidt tot een netto toename van het aantal werknemers, moeten de vacature
of vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, handicap, ouderdomspensionering, vermindering
van de werktijd op initiatief van de werknemer of ontslag om dringende reden.
– De werknemer moet aanspraak kunnen maken op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die met de betrokken nationale
wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten in overeenstemming is.
In de regeling zijn deze voorwaarden vervuld.
Alfahulpen zoals in deze regeling gedefinieerd voldoen aan het begrip ‘kwetsbare werknemer’. De subsidie aan thuiszorginstellingen
is gemaximeerd op 50% van de loonkosten voor een thuiszorginstelling voor een voormalig alfahulp. De subsidie bestrijkt maximaal
een periode van 12 maanden vanaf de indienstneming.
De definitie van loonkosten geeft de werkgeverslasten weer die direct samenhangen met het inzetten van individuele werknemers
in het arbeidsproces. Het begrip loonkosten heeft twee hoofdcomponenten: lonen enerzijds en de sociale premies die de werkgever
betaalt anderzijds. De loonkosten bestaan uit de volgende elementen: lonen en salarissen (inclusief de ingehouden loonbelasting
en sociale premies), bijzondere beloningen (zoals vakantietoeslag), loon in natura, onkostenvergoedingen in verband met de
dienstbetrekking (zoals kosten woon-werkverkeer) en sociale premies ten laste van de werkgever (betalingen en afdrachten in
het kader van de wettelijke en contractuele sociale zekerheid, zoals WW, WIA en pensioenbijdrage) en de kosten voor kinderopvang.
Met deze definitie sluit de regeling aan bij de definitie uit de algemene groepsvrijstellingsverordening in artikel 2, lid
15.
§ 2. Werkgelegenheidsbevordering voormalige alfahulpen
Artikel 3
Het doel van de subsidieregeling is het stimuleren van thuiszorginstellingen om alfahulpen weer in loondienst te nemen als
medewerker in de huishoudelijke verzorging. Subsidie kan pas worden aangevraagd nadat de subsidieaanvrager de voormalige alfahulp
ten behoeve van wie hij subsidie aanvraagt in dienst heeft genomen. Er bestaat geen recht op subsidie indien het tijdstip
van de indiensttreding ligt vóór 1 januari 2009. Dit hangt samen met de verplichting uit artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Van de regeling dient namelijk een stimulerend effect uit te gaan. Indien alfahulpen reeds eerder in dienst zijn genomen kan
niet gezegd worden dat de thuiszorginstelling die deze alfahulpen in dienst heeft genomen, daartoe op basis van deze regeling
is gebracht.
Voor het berekenen van de netto-toename van het aantal in dienst genomen alfahulpen wordt gerekend vanaf 1 januari 2009. Daaraan
voorafgaande is door mij deze regeling in het vooruitzicht gesteld. Over de condities voor deze loonsubsidie zijn de betrokken
instellingen uitvoerig geïnformeerd.
Slechts loonkosten gemaakt of te maken in 2009 of 2010 komen voor subsidie in aanmerking.
Door de subsidieontvanger dient te worden aangetoond dat de medewerker in de huishoudelijke verzorging ten behoeve van wie
subsidie wordt aangevraagd daadwerkelijk een voormalige alfahulp als bedoeld in deze subsidieregeling is. Dit kan onder meer
worden aangetoond door middel van:
1. een bemiddelingsovereenkomst tussen de subsidieaanvrager en de voormalige alfahulp.
2. of, indien deze niet beschikbaar is: een document uit de financiële administratie van de subsidieaanvrager, waaruit per individuele
medewerker (voormalige alfahulp) blijkt dat de subsidieaanvrager als kassier heeft opgetreden voor deze medewerker.
3. of, indien deze informatie niet beschikbaar is: een of meer overeenkomsten met cliënten van de voormalige alfahulp, waarbij
de gegevens van de cliënt zijn geanonimiseerd.
4. of, indien deze informatie evenmin beschikbaar is: andere documenten waaruit blijkt dat deze medewerker als alfahulp heeft
gewerkt en een verklaring waarom de andere informatie niet beschikbaar is.
Om te voorkomen dat een thuiszorginstelling een voormalig alfahulp in dienst neemt voor een jaar, vervolgens een periode als
alfahulp bemiddelt en dan weer in dienst neemt, is opgenomen dat een thuiszorginstelling gedurende de looptijd van deze regeling
slechts eenmalig een subsidie voor het in dienst nemen van een alfahulp als medewerker in de huishoudelijke verzorging kan
ontvangen.
Artikel 4
In dit artikel is een subsidieplafond opgenomen als bedoeld in artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister
verdeelt het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de volledige aanvragen. Voor de verdeling van de middelen is
daarmee het principe van ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ van toepassing. Aanvragen die eerder bij het ministerie
binnen zijn, maken, indien ze voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige subsidieregeling, eerder kans in aanmerking te
komen voor subsidie dan later ingediende aanvragen. Vanaf het moment dat het subsidieplafond overschreden is, worden de aanvragen
die nog binnen komen zonder meer afgewezen.
Indien de bij de subsidieaanvraag verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen,
wordt de subsidieaanvrager eenmaal in de gelegenheid gesteld de subsidieaanvraag aan te vullen. Hierbij krijgt iedere subsidieaanvrager
een gelijke kans om voor subsidie in aanmerking te komen alvorens het plafond is bereikt. De minister doet een verzoek tot
aanvulling op volgorde van ontvangst van de aanvragen, waarbij iedere subsidieaanvrager telkens eenzelfde termijn krijgt om
een aanvulling te doen.
Indien mocht blijken dat het plafond van de subsidie vroegtijdig is uitgeput, terwijl er nog belangstelling bestaat, kan de
minister, mits nog middelen op grond van de motie van Geel beschikbaar zijn, het plafond verhogen. Hiertoe wordt de subsidieregeling
gewijzigd middels een wijzigingsbesluit dat in de Staatscourant wordt gepubliceerd.
§ 3. De subsidieaanvraag
Artikel 5
De subsidieaanvraag wordt ingediend middels een aangetekende brief. Dit vereiste hangt samen met de verdeelregel bedoeld in
het voorgaande artikel. Indien een subsidieaanvraag niet aangetekend wordt ingediend, staat het tijdstip van indiening niet
onomstotelijk vast en loopt de aanvrager het risico dat zijn aanvraag op een later tijdstip wordt gerangschikt.
De subsidieaanvrager stuurt op het moment dat hij de aanvraag indient een afschrift van de aanvraag naar de betrokken werknemersorganisaties
zodat zij kennis kunnen nemen van de inhoud van de subsidieaanvraag. Deze voorwaarde is ook uitdrukkelijk opgenomen in de
subsidieaanvraag, bijlage 1, en de subsidieaanvrager dient hiervoor ook te tekenen.
Aanvragen om subsidie kunnen in 2009 of in 2010 worden ingediend tot uiterlijk 15 oktober 2010. Deze datum van 15 oktober
2010 is een fatale termijn. Een subsidieaanvraag die aan alle gestelde eisen voldoet en uiterlijk op 15 oktober 2010 aangetekend
is ontvangen, is op tijd. Aanvragen die na die datum worden ontvangen, worden niet meer in behandeling genomen. De reden voor
deze fatale termijn is dat de benodigde middelen uitsluitend tot en met 2010 beschikbaar zijn. Om deze middelen ook nog in
dat jaar te kunnen uitgeven, dienen de besluiten tot subsidieverlening genomen te worden en de subsidie bevoorschot te worden
in de 13 weken na de uiterste ontvangstdatum.
Artikel 6
Van belang is dat de aanvragen zo transparant en ondubbelzinnig mogelijk worden ingediend. Er is dan ook voor gekozen een
formulier voor te schrijven waarmee de subsidie dient te worden aangevraagd. Dit formulier is opgenomen in bijlage 1 van de
onderhavige subsidieregeling. Het subsidieaanvraagformulier dient vergezeld te gaan van alle op het aanvraagformulier gevraagde
bijlagen. Voor de begroting is het begrotingsformulier voorgeschreven dat is opgenomen in de bijlage 3.
In de begroting zijn ook de mogelijke bijdragen van andere bestuursorganen (bijvoorbeeld gemeente, UWV, het Europese Globaliseringsfonds)
verdisconteerd.
Artikel 7
De regeling heeft een complementair karakter. Het is daarom van belang dat de subsidieaanvrager, wanneer hij voor dezelfde
activiteiten tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, hiervan in
de subsidieaanvraag al mededeling doet. Indien hij subsidie aanvraagt bij een ander bestuursorgaan op het moment dat hij de
aanvraag voor de onderhavige subsidieregeling al heeft ingediend, is hij op basis van het tweede lid van dit artikel verplicht
hiervan alsnog onverwijld mededeling te doen.
§ 4. Subsidieverlening en bevoorschotting
Artikel 8
De minister geeft binnen dertien weken een beschikking op de subsidieaanvraag. De termijn van dertien weken begint te lopen
vanaf de eerste onvolledige aanvraag, wordt geschorst door het vragen van volledige stukken, en gaat dan weer verder lopen
als de aanvraag compleet is.
De voorgenomen besluiten op alle ingediende subsidieaanvragen zullen integraal worden voorgelegd aan een beheerscommissie
bestaande uit vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Deze beheerscommissie adviseert over de vraag of het voorgenomen besluit op de ingediende subsidieaanvraag op juiste gronden
tot stand is gekomen. De lokale vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties ontvangen op het moment dat de thuiszorginstelling
een aanvraag indient bij de minister een afschrift van deze aanvraag, zodat zij kennis kunnen nemen van de inhoud van deze
aanvraag.
De beheerscommissie heeft inzicht in de aanvraag en in de situatie op lokaal niveau en bewaakt hiermee de betrokkenheid van
werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties bij de desbetreffende subsidieaanvragen. Eén en ander laat vanzelfsprekend
onverlet dat de minister een zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van de subsidieaanvraag. De minister kan
derhalve afwijken van het advies van de beheerscommissie.
Artikel 9
De minister verstrekt voorschotten op basis van de verleende subsidie. Deze voorschotten worden gelijkmatig verdeeld over
de periode waarop recht op subsidie bestaat. De minister kan besluiten hiervan af te wijken en op andere wijze voorschotten
te verstrekken, bijvoorbeeld het gehele bedrag in een keer.
§ 5. Berekeningswijze
Artikel 10
De minister berekent de te verstrekken subsidie op basis van de formule:
subsidie = loondienstmaanden × omvang van de dienstbetrekking × gestandaardiseerde loonkosten ad € 2000 × 50%.
In deze formule zijn aldus verdisconteerd het aantal maanden of gedeelten van maanden waarin de medewerker in loondienst is
bij de instelling, het eventuele deeltijdkarakter van de aanstelling en een standaard loonkostenbedrag van € 2000.
De standaard loonkosten zijn gebaseerd op een berekening, waarbij gekeken is naar de gemiddelde kosten voor een thuiszorginstelling
om een voormalig alfahulp in dienst te nemen. Deze loonkosten bestaan uit het salaris voor de medewerker, gebaseerd op de
inschaling uit de CAO’s die thuiszorginstellingen gebruiken, en de overige kosten die een thuiszorginstelling heeft, zoals
werkgeverslasten, bestaande uit de sociale premies en andere kosten voor de thuiszorginstelling.
Dit standaardbedrag zal gedurende de looptijd van deze regeling niet geïndexeerd of aangepast worden. Ook niet als tussentijds
een nieuwe CAO voor thuiszorginstellingen gesloten wordt.
Bij de berekening van de subsidie gaat de minister uit van loondienstmaanden. Indien een arbeidsovereenkomst van een voormalig
alfahulp ingaat op een andere dag dan de eerste van die betreffende maand, kan voor die maand slechts een deel van subsidie
worden aangevraagd. Wanneer de datum van indienstneming valt in de eerste week van de betreffende maand, wordt gerekend met
een hele loondienstmaand. Wanneer de datum van indienstneming valt in de tweede week van de maand, wordt gerekend met ¾ loondienstmaand,
voor de derde week van de maand, rekent men ½ loondienstmaand. Voor een datum in de vierde week van de maand, tenslotte, rekent
men met ¼ loondienstmaand.
In onderstaand schema is dit weergegeven:
Datum indienstneming | Aantal loondienstmaanden waarmee wordt gerekend |
---|
Week 1 (dag 1 t/m 8) | 1 loondienstmaand |
Week 2 (dag 9 t/m 16) | ¾ loondienstmaand |
Week 3 (dag 17 t/m 24) | ½ loondienstmaand |
Week 4 (dag 25 t/m 31) | ¼ loondienstmaand |
Voorbeeld:
Een voormalig alfahulp A komt per 12 maart 2010 bij thuiszorginstelling X in dienst. 12 maart 2010 valt in de tweede week
van maart. Voor de maand maart wordt dan gerekend met ¾ loondienstmaand. In totaal kan voor persoon A voor 8 ¾ loondienstmaanden
subsidie worden aangevraagd.
De minister verstrekt maximaal 50% van de subsidie op basis van de formule. Voorts is mede met het oog op de algemene groepsvrijstellingsverordening
de maximale periode waarover subsidie kan worden verstrekt, bepaald op 12 maanden.
Daarnaast kan per groep van thuiszorginstellingen maximaal € 1.000.000 subsidie worden aangevraagd. Met dit maximum wordt
ruimschoots onder de van toepassing zijnde drempelbedragen van de algemene groepsvrijstellingsverordening gebleven.
Voorbeeld 1
Thuiszorginstelling Y vraagt subsidie aan omdat zij per 1 juni 2009 voor de duur van een jaar 15 personen, die in de voorafgaande
6 maanden alfahulp waren, elk voor 0,3 fte in dienst neemt. Tevens heeft thuiszorginstelling Y per 1 oktober 2009 (subsidieaanvraag
op 10 oktober) voor de duur van een jaar 25 personen, die in de voorafgaande 6 maanden alfahulp waren, voor 0,6 fte in dienst
heeft genomen. Voor hoeveel subsidie komt de thuiszorginstelling in aanmerking?
Voor de 15 personen die op 1 juni 2009 in dienst zijn getreden is een subsidie beschikbaar van:
15 (personen) × 12 (maanden) × 0,3 (fte) × € 2000 (standaard loonkosten) = € 108.000.
Omdat 50% gesubsidieerd mag worden: betekent dat 50% van € 108.000 subsidiabel is en dus is het maximale subsidiebedrag: 15
× 12 × 0,3 × € 2000 × 50% = € 54.000.
Voor de 25 personen die op 1 oktober 2009 in dienst zijn getreden als thuiszorgmedewerker is een subsidie beschikbaar van:
25 (personen) × 12 (maanden) × 0,6 (fte) × € 2000 (standaard loonkosten) = € 360.000.
Omdat 50% gesubsidieerd mag worden: betekent dat 50% van € 360.000 subsidiabel is en dus is het maximale subsidiebedrag: 25
× 12 × 0,6 × € 2000 × 50% = € 180.000.
In totaal krijgt thuiszorginstelling Y € 54.000 + € 180.000 = € 234.000.
Voorbeeld 2
Thuiszorginstelling Q vraagt subsidie aan omdat zij per 1 juli 2010 voor de duur van een jaar 15 personen, die in de voorafgaande
6 maanden alfahulp waren, elk voor 0,4 fte in dienst neemt. Voor hoeveel subsidie komt de thuiszorginstelling in aanmerking?
Voor de 15 personen die op 1 juli in dienst zijn getreden is een subsidie beschikbaar van:
15 (personen) × 6 (maanden) × 0,4 (fte) × € 2000 (standaard loonkosten) = € 72.000
Omdat 50% gesubsidieerd mag worden: betekent dat 50% van € 72.000 subsidiabel is en dus is het maximale subsidiebedrag: 15
× 6 × 0,4 × € 2000 × 50% = € 36.000.
In totaal krijgt thuiszorginstelling Q € 36.000.
Voorbeeld 3
Thuiszorginstelling X vraagt subsidie aan omdat zij per 1 juni 2009 voor onbepaalde tijd 12 personen, die in de voorafgaande
6 maanden alfahulp waren, elk voor 0,3 fte in dienst Voor hoeveel subsidie komt de thuiszorginstelling in aanmerking?
Omdat maximaal 12 maanden worden gesubsidieerd, wordt in dit voorbeeld niet met 18 maanden, maar met 12 maanden gerekend.
12 (personen) × 12 (maanden) × 0,3 (fte) × € 2000 (standaard loonkosten) = € 86.400.
Omdat 50% gesubsidieerd mag worden: betekent dat 50% van € 86.400 subsidiabel is en dus is het maximale subsidiebedrag: 12
× 12 × 0,3 × € 2000 × 50% = € 43.200.
Voorbeeld 4
Thuiszorginstelling A, moeder van thuiszorginstellingen B en C, dienen gezamenlijk hun subsidieaanvragen in. Dochter D heeft
echter eerder al een aanvraag ingediend.
A, B en C vragen op 1 november 2009 subsidie aan. A vraagt subsidie aan voor 200 mensen die op 1 maart 2009 voor 12 maanden
voor 0,2 fte in dienst zijn genomen, B vraagt subsidie aan voor 450 mensen die op 1 mei 2009 voor 12 maanden voor 0,5 fte
in dienst zijn genomen en C vraagt subsidie aan voor 300 mensen die op 1 april 2009 voor onbepaalde tijd voor 0,4 fte in dienst
zijn gekomen.
Berekening:
A: 200 (personen) × 12 (maanden) × 0,2 (fte) × € 2000 (standaard loonkosten) × 50% = € 480.000
B: 50 (personen) × 12 (maanden) × 0,5 (fte) × € 2000 (standaard loonkosten) × 50%= € 300.000
C: 45 (personen) × 12 (maanden) × 0,4 (fte) × € 2000 (standaard loonkosten) × 50% = € 216.000
De aanvragen van A, B en C komen net onder het miljoen uit (€ 996.000).
D heeft echter op 15 oktober 2009 een aanvraag ingediend voor 75 personen die voor onbepaalde tijd in dienst treden voor 0,7
fte.
Berekening:
Voor A, B en C is een bedrag van € 1.000.000–€ 630.000 (de subsidie voor dochter D) = € 370.000 over. Omdat de aanvragen gezamenlijk
zijn ingediend, geldt geen rangorde op binnenkomst. Het kan dan een rangorde op alfabet zijn. Sowieso zal met A, B en C contact
opgenomen worden hoe zij de rangorde zien.
Zoals uit de toelichting op artikel 1 blijkt, kan het geheel van de groep van thuiszorginstellingen niet meer dan € 1.000.000
aan subsidie ontvangen. Met andere woorden: door instellingen aangevraagde subsidies worden toegerekend aan alle instellingen
die tot dezelfde groep van thuiszorginstellingen behoren. Als het plafond van € 1.000.000 is bereikt, wordt aan instellingen
van de desbetreffende groep geen subsidie meer verstrekt.
Voor de duidelijkheid zij erop gewezen dat een moeder- of dochtermaatschappij niet namens de gehele groep van thuiszorginstellingen
een aanvraag kan indienen, maar dat de subsidie die een moeder- of dochtermaatschappij via een eigen aanvraag ontvangt wel
wordt beschouwd als een begunstiging van de gehele groep van thuiszorginstellingen. Door de deelname in de groep profiteren
immers ook alle andere moeder- en dochtermaatschappijen van de subsidie.
Gelet op het bovenstaande adviseert de minister het opstellen van een subsidieaanvraag te doen in goed overleg tussen moeder-
en dochtermaatschappijen binnen de groep van thuiszorginstellingen en raad deze bij voorkeur gezamenlijk in te dienen. Dit
om te voorkomen dat de moeder/ een dochter reeds het maximumbedrag heeft aangevraagd en de overige maatschappijen binnen het
concern niet meer voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
Artikel 11
Bij de verstrekking van de subsidie wordt, gelet op het complementaire karakter van de subsidie, rekening gehouden met subsidies
en vergelijkbare vormen van overheidsfinanciering door andere bestuursorganen (bijvoorbeeld gemeente, UWV, het Europese Globaliseringsfonds).
De subsidieregeling beoogt namelijk in eerste instantie aanvullend te zijn op subsidies en vergelijkbare financiële bijdragen
van andere bestuursorganen. Indien een subsidieaanvrager er niet in is geslaagd subsidies en andere financiële bijdragen van
andere bestuursorganen te verkrijgen, heeft dat geen gevolgen voor de verlening van een subsidie op basis van onderhavige
subsidieregeling.
Indien een ander bestuursorgaan reeds een subsidie heeft verleend maar deze subsidie nog niet heeft vastgesteld, wordt bij
de berekening van het bedrag voor de subsidie rekening gehouden met het verleende bedrag.
§ 6. Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 12
Het bepaalde in dit artikel betekent onder meer dat de thuiszorginstelling een adequate administratie bijhoudt. Uit deze administratie
dient ondermeer aan de hand van stukken, zoals facturen, de opbouw van de declaratie herleidbaar te zijn. Ook de met de subsidie
gerelateerde baten maken onderdeel uit van deze administratie.
Artikel 13
Er kunnen zich omstandigheden voordoen die, wanneer zij van te voren bij de minister bekend waren geweest, het besluit over
de subsidie anders hadden doen uitvallen. Zodra een dergelijke omstandigheid na het indienen van de subsidieaanvraag aan de
orde is, dient dit onverwijld aan de minister te worden gemeld. Het spreekt voor zich dat deze verplichting geldt tot de beëindiging
en administratieve afronding van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.
Voorbeelden van deze omstandigheden zijn onder meer een fusie, reorganisatieplan, surseance van betaling of faillissement.
Artikel 14
Een ontvanger van een subsidie dient desgevraagd mee te werken aan door de minister ingestelde onderzoeken naar de ontwikkeling
van het beleid.
Artikel 15
Dit artikel stelt buiten twijfel dat aanvullend op de verplichtingen in de onderhavige subsidieregeling en de verplichtingen
van artikel 4:37 van de Awb, bij de subsidieverlening ook andere verplichtingen kunnen worden opgelegd die strekken tot verwezenlijking
van het doel van de subsidie. Het artikel is gebaseerd op artikel 4:38 van de Awb.
Dit artikel regelt bovendien dat wanneer een subsidie is verleend de subsidieontvanger in beginsel verplicht is om gedurende
één jaar alle arbeidsplaatsen van de functie van medewerker in de huishoudelijke verzorging in zijn onderneming in stand
te houden. De periode gaat in één dag na de dag van de start van de periode waarvoor subsidie is verleend. De periode waarvoor
subsidie is verleend zal worden opgenomen in de subsidiebeschikking. Deze periode komt overeen met de data van de arbeidsovereenkomsten
van de voormalig alfahulpen waarvoor subsidie is aangevraagd. De startdatum van de periode waarvoor subsidie is verleend is
gelijk aan de datum van de arbeidsovereenkomst van de voormalig alfahulp die u het eerste in dienst heeft genomen en waarvoor
subsidie is verleend. De einddatum van de subsidieperiode is gelijk aan de datum twaalf maanden na de startdatum van de arbeidsovereenkomst
van de voormalig alfahulpen die u als laatst in dienst heeft genomen en waarvoor subsidie is verleend.
Overeenkomstig artikel 1, onder i wordt onder een arbeidsplaats verstaan het aantal fte bij de subsidieaanvrager in de functie
van medewerker in de huishoudelijke verzorging die op het moment van subsidieaanvraag bestond in de onderneming van de subsidieaanvrager.
Van belang is hier het verschil tussen de arbeidsplaats en de medewerker in de huishoudelijke verzorging. Arbeidsconflicten
behoren immers tot het gewone bedrijfsrisico en het is dan ook niet het oogmerk van deze subsidieregeling om de subsidieaanvrager
te verplichten alle individuele medewerkers in de huishoudelijke verzorging in dienst te houden. Gelet op het doel van de
subsidieregeling, het behoud van werkgelegenheid, is de subsidieaanvrager echter wel verplicht om gedurende de genoemde periode
het aantal arbeidsplaatsen van medewerkers in de huishoudelijke verzorging te handhaven.
Wanneer de indienstneming, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, niet leidt tot een netto toename
van het aantal medewerkers in de huishoudelijke verzorging in de betrokken onderneming, moeten de vacatures zijn ontstaan
ten gevolge van ontslag op initiatief van de individuele medewerker, handicap, ouderdomspensionering, vermindering van de
werktijd op initiatief van de medewerker of ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen of reorganisaties. In
bijlage 2, de subsidievaststellingsaanvraag, is hiervoor een passage opgenomen.
De periode dat het aantal arbeidsplaatsen van medewerkers in de huishoudelijke verzorging gehandhaafd dient te blijven, namelijk
twaalf maanden na de start van de subsidieperiode, hoeft niet gelijk hoeft te lopen met de periode waarover de subsidie verleend
is.
§ 7. Subsidievaststelling
Artikel 16
De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling in. Dit artikel maakt duidelijk dat het de verantwoordelijkheid is
van de subsidieontvanger een aanvraag voor de vaststelling van de subsidie in te dienen. Hij heeft daarmee voor een deel zelf
in de hand met welke snelheid de subsidie kan worden afgewikkeld. Voor de aanvraag tot vaststelling wordt het formulier gebruikt
dat als bijlage 2 bij de subsidieregeling is gevoegd alsmede het op individueel niveau opgestelde overzicht van kosten en
baten. De declaratie geeft het nodige inzicht om tot een goede subsidievaststelling te komen. Daartoe dient de declaratie
in ieder geval aan te sluiten op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting en worden belangrijke verschillen
tussen declaratie en begroting toegelicht. Wanneer de subsidieontvanger de aanvraag voor subsidievaststelling niet binnen
de gestelde termijn indient of de aanvraag niet voldoet aan de in dit artikel gestelde eisen, kan de subsidie ambtshalve worden
vastgesteld.
Het is van belang dat de declaraties zo transparant en ondubbelzinnig mogelijk worden ingediend. Mede hierom is ervoor gekozen
aan het aanvraagformulier voor de vaststelling in bijlage 2 een format voor de declaratie toe te voegen. Dit format dient
correct te worden ingevuld en vergezeld te gaan van alle op het aanvraagformulier gevraagde bijlagen.
Artikel 17
Uitgangspunt van deze bepaling is dat elke declaratie is voorzien van een accountantsverklaring en een rapportage betreffende
de naleving van de subsidiebepalingen op basis van het zogenaamde controleprotocol. Hierop wordt in het vierde lid een uitzondering
gemaakt voor de gevallen waarin een subsidie verleend is van minder dan € 125.000. Voor de duidelijkheid wordt er op gewezen,
dat de accountant die op grond van het derde lid over de naleving van de subsidiebepalingen rapporteert, de eigen accountant
is van de subsidieontvanger.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. Bussemaker.