Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot toekenning van een toelage aan ambtenaren van Rijkswaterstaat die na afloop van hun werktijd regelmatig vanwege de reisafstand of de reistijd genoodzaakt zijn aan boord van een vaartuig te verblijven (Regeling vaartoelage Rijkswaterstaat 2009)

20 augustus 2009

Nr. CEND/FMC-2009/730

Hoofddirectie Financiën, Management en Control

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 18a, zesde lid, jo. Artikel 25 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

Besluiten:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ambtenaar:

ambtenaar werkzaam bij het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

b. ARAR:

Algemeen Rijksambtenarenreglement;

c. BBRA:

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

d. bevoegd gezag:

degene die ingevolge het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rijkswaterstaat 2005 bevoegd is tot het nemen van besluiten ten aanzien van het onder hem ressorterende personeel;

e. salaris en salaris per uur:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het BBRA;

f. woning:

het adres waarop de ambtenaar volgens de gemeentelijke basisadministratie woonachtig is.

g. Werktijdregeling:

de werktijdregeling als bedoeld in artikel 21 van het ARAR.

Artikel 2 De toelage

Aan de ambtenaar die regelmatig of vrij regelmatig buiten de werktijden die voor hem gelden krachtens een werktijdregeling, anders dan ingevolge een schriftelijke aanwijzing om zich bereikbaar en beschikbaar te houden, naar het oordeel van het bevoegd gezag vanwege de reisafstand of de reistijd tussen de locatie van het vaartuig waarop hij zich aan het einde van zijn werktijd bevindt, en zijn woning genoodzaakt is aan boord van dat vaartuig te verblijven, wordt een toelage toegekend voor elk uur waarin hij om die reden genoodzaakt is aan boord van dat vaartuig te verblijven.

Artikel 3 De hoogte van de toelage

  • 1. De toelage bedraagt per uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur en wel

    • a. 5% voor de uren op maandag tot en met vrijdag;

    • b. 10% voor de uren op zaterdag en zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 21, zevende lid, onderdeel a, van het ARAR, met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur, dat is afgeleid van het salaris behorende bij salarisnummer 10 van salarisschaal 7 zoals genoemd in bijlage B van het BBRA.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag een vaste toelage toekennen. De vaste toelage wordt aangepast bij wijziging van de in het eerste lid van dit artikel vastgestelde percentages of het voor de ambtenaar geldende salaris per uur.

  • 3. De toelage, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld aan de hand van het bepaalde in het eerste lid en de mate waarin de ambtenaar ingevolge het voor hem geldende werkrooster buiten de werktijden die voor hem gelden krachtens een werktijdregeling, genoodzaakt is aan boord van het vaartuig te verblijven.

Artikel 4 Anticumulatie

Voor de uren waarover de ambtenaar recht heeft op een toelage op grond van één van de artikelen 17, 17a, 18a of 23 van het BBRA, heeft hij geen aanspraak op een toelage op grond van deze regeling.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het bevoegd gezag kan de artikelen 2 tot en met 4 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling vaartoelage Rijkswaterstaat 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

TOELICHTING

Algemeen

Binnen Rijkswaterstaat zijn groepen ambtenaren die tijdens de vervulling van hun functie regelmatig of vrij regelmatig aan boord van een vaartuig verblijven. Aan het einde van de werktijd van deze ambtenaren bevindt het vaartuig zich niet altijd in de thuishaven of op de aangewezen vaste ligplaats, maar bijvoorbeeld op het (open) water of in een andere haven. Vanwege de reisafstand tussen de locatie van dat vaartuig aan het einde van de werktijd en de woning van de ambtenaar zal het voor de ambtenaar niet altijd mogelijk zijn om op dat moment naar zijn woning te reizen. Wanneer het vaartuig zich op (open) water bevindt, zal deze mogelijkheid zich in het geheel niet voordoen. Als het vaartuig zich aan het einde van de werktijd in een andere haven dan de thuishaven of de aangewezen vaste ligplaats bevindt, is het mogelijk dat vanwege de reisafstand of reistijd tussen die haven en de woning van de ambtenaar redelijkerwijs niet van de ambtenaar kan worden gevergd dat hij in die situatie naar zijn woning reist. In die gevallen is de ambtenaar vanwege de reisafstand of reistijd naar zijn woning genoodzaakt aan boord van het vaartuig te verblijven. De Minister van Verkeer en Waterstaat acht het redelijk om de ambtenaar voor de uren die hij naar het oordeel van het bevoegd gezag om die reden gedwongen en niet op eigen verzoek aan boord van het vaartuig dient te verblijven, een toelage toe te kennen. Op grond van artikel 18a, zesde lid, van het BBRA bestaat de mogelijkheid een regeling te treffen die dat artikel aanvult of daarvan afwijkt. Dit artikel ligt ten grondslag aan de onderhavige regeling.

Over de inhoud van de regeling is overeenstemming bereikt met de centrales van verenigingen van ambtenaren zoals bedoeld in artikel 113 ARAR.

Artikelsgewijs

Artikel 2 De toelage

Het moet gaan om ambtenaren die niet incidenteel, maar met een duidelijke regelmaat buiten de werktijden vanwege logistieke problemen aan boord van het vaartuig verblijven. Er is hierbij geen sprake van een opdracht van het bevoegd gezag aan de ambtenaar om aan boord van het vaartuig te blijven. Het bevoegd gezag beoordeelt of sprake is van een dergelijke reisafstand of reistijd dat de ambtenaar genoodzaakt is aan boord te blijven. Wanneer het vaartuig zich aan het einde van de werktijd in een andere haven bevindt dan de thuishaven of de aangewezen vaste ligplaats en het is voor de ambtenaar gelet op de reisafstand of reistijd tussen die haven en zijn woning wel mogelijk naar huis te reizen, dan heeft de desbetreffende ambtenaar géén aanspraak op een vaartoelage op grond van dit artikel. Wanneer een ambtenaar na het einde van zijn werktijd in de gelegenheid is naar zijn woning te reizen, maar in plaats daarvan er zelf voor kiest aan boord van het vaartuig te blijven, maakt hij evenmin aanspraak op deze toelage.

De uren waarvoor de ambtenaar aanspraak wenst te maken op een vaartoelage dient hij bij te houden door middel van vermelding van deze uren op zijn werkbriefje.

Artikel 3 De hoogte van de toelage

Voor de hoogte van de toelage is aansluiting gezocht bij niet-plaatsgebonden bereikbaarheid en beschikbaarheid. De ambtenaar die aanspraak heeft op een vaartoelage wordt evenals een geconsigneerde ambtenaar geconfronteerd met een zeker ongemak van plaatsgebondenheid, te weten het ongemak niet van boord te kunnen. Deze ambtenaar is weliswaar niet in opdracht van het bevoegd gezag gehouden op het vaartuig te verblijven, zoals bij bereikbaarheid- of beschikbaarheiddiensten het geval is, maar hij is als gevolg van een buiten zijn invloedssfeer liggende omstandigheid (de locatie van het vaartuig na het einde van zijn werktijd) gebonden aan het vaartuig.

Het tweede lid bevat de mogelijkheid een vaste vaartoelage toe te kennen. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin een ambtenaar gelet op het voor hem geldende werkrooster en het vaarschema van het desbetreffende vaartuig met vaste regelmaat buiten de voor hem geldende werktijd genoodzaakt is aan boord van dat vaartuig te verblijven. Indien zich wijzigingen voordoen in de percentages van de vaartoelage, zoals vastgesteld in het eerste lid van dit artikel, wordt deze vaste toelage aangepast. Dit is eveneens het geval wanneer het in het eerste lid van dit artikel genoemde salaris per uur wijzigt als gevolg van bijvoorbeeld een algemene salarisverhoging die voortvloeit uit de CAO voor de sector Rijk of, de betrokken ambtenaar een (jaarlijkse) periodieke salarisverhoging ontvangt mits het salaris van de desbetreffende ambtenaar tezamen met deze periodieke verhoging niet uitstijgt boven het niveau van periodiek 10 van salarisschaal 7 van het BBRA.

In het derde lid wordt verwezen naar artikel 21 van het ARAR. Dit artikel betreft de vaststelling van werktijdenregelingen voor ambtenaren. Met soortgelijke regelingen wordt gedoeld op de wijziging in de voor de ambtenaren geldende regelgeving als gevolg van de harmonisering van de arbeidsvoorwaarden voor het rijkspersoneel.

Artikel 4 Anticumulatie

In de uren waarvoor de ambtenaar een toelage onregelmatige dienst op grond van artikel 17 van het BBRA of een vergoeding wegens verschoven uren op grond van artikel 17a van het BBRA of overwerk op grond van artikel 23 van het BBRA ontvangt, is sprake van werktijd. De ambtenaar heeft slechts recht op een vaartoelage over de uren die hij buiten zijn werktijd genoodzaakt is aan boord van het vaartuig te verblijven anders dan wegens consignatie. In dit artikel is bepaald dat derhalve geen samenloop mogelijk is tussen de vaartoelage enerzijds en de toelage onregelmatige dienst op grond van artikel 17 van het BBRA of een vergoeding wegens verschoven uren op grond van artikel 17a van het BBRA, of een vergoeding wegens overwerk op grond van artikel 23 van het BBRA of een vergoeding wegens consignatie op grond van artikel 18a van het BBRA anderzijds.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

Naar boven