Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën van 17 augustus 2009, nr. 2008-0000099438 tot wijziging van de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds wegens de vaststelling van het minimumtarief respectievelijk het minimumpercentage van de heffingsmaatstaf onroerendezaakbelastingen

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën;

Gelet op artikel 25 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 4 komt te luiden:

Het tarief, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van het besluit, bedraagt € 4,95 per € 2.268 waarde van de onroerende zaken.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Het tarief, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van het besluit, bedraagt € 3,70 per € 2.500 waarde van de onroerende zaken.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Het tarief, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van het besluit, wordt benaderd door uit te gaan van de totale opbrengst van de onroerendezaakbelastingen en wel als volgt:

  • a. indien het gewogen gemiddelde van het tarief van de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2006 boven het bedrag van het redelijk peil in 2006 van € 3,70 per € 2.500 waarde van de onroerende zaken ligt, is voor het redelijk peil de totale opbrengst van de onroerendezaakbelastingen in 2007 minimaal 102,75% van de totale opbrengst van de onroerendezaakbelastingen van 2006;

  • b. indien het gewogen gemiddelde van het tarief van de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2006 onder het bedrag van het redelijk peil in 2006 van € 3,70 per € 2.500 waarde van de onroerende zaken ligt, is voor het redelijk peil de totale opbrengst van de onroerendezaakbelastingen in 2007 minimaal gelijk aan de totale opbrengst van de onroerendezaakbelastingen van 2006 berekend met het tarief van € 3,70 per € 2.500 waarde van de onroerende zaken, vermeerderd met 2,75% van die opbrengst.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Het tarief, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van het besluit, bedraagt € 3,45 per € 2.500 waarde van de onroerende zaken.

E

Artikel 4 komt te luiden:

Het percentage van de heffingsmaatstaf, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van het besluit bedraagt 0,1138.

F

Artikel 4 komt te luiden:

Het percentage van de heffingsmaatstaf, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van het besluit bedraagt 0,1164.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij geplaatst wordt, met dien verstande dat:

  • a. artikel I, onderdeel A terugwerkt tot en met 1 januari 2005;

  • b. artikel I, onderdeel B terugwerkt tot en met 1 januari 2006;

  • c. artikel I, onderdeel C terugwerkt tot en met 1 januari 2007;

  • d. artikel I, onderdeel D terugwerkt tot en met 1 januari 2008;

  • e. artikel I, onderdeel E terugwerkt tot en met 1 januari 2009 en

  • f. artikel I, onderdeel F in werking treedt op 1 januari 2010.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.

TOELICHTING

Dit besluit bevat een aanpassing van het minimumtarief of minimumpercentage onroerendezaakbelastingen dat gemeenten moeten heffen om voor een aanvullende uitkering ex artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet in aanmerking te kunnen komen.

Voor de jaren 2005 en 2006 is er in de artikelen A en B een tarief € 4,95 respectievelijk € 3,70 per € 2.268 respectievelijk € 2.5001 waarde van de onroerende zaken vastgesteld.

Voor het jaar 2007 kon er in verband met de wijziging van de Gemeentewet in verband met de afschaffing van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelastingen, door de maximering van de tarieven niet zoals in voorgaande jaren één minimumtarief worden bepaald voor het redelijk peil.

Daarom wordt het tarief, bedoeld in artikel 24 van het besluit, benaderd door uit te gaan van het gemiddelde tarief van een gemeente in 2006 en eisen te stellen aan de opbrengststijging in 2007.

Met ingang van 1 januari 2008 is het, omdat de maximering van het tarief van de onroerendezaakbelastingen per die datum komt te vervallen, weer mogelijk om een tarief per € 2.500 waarde vast te stellen.

Door de overgang van een tarief per € 2.500 waarde van de onroerende zaken naar een percentage van de heffingsmaatstaf per 1 januari 20092, wordt er vanaf die datum een percentage vastgesteld.

Voor de jaren 2009 en 2010 is er in de artikelen E en F een percentage van 0,1138 respectievelijk 0,1164 vastgesteld.

Aangezien de inhoud van deze regeling aan de belanghebbenden tijdig bekend is gemaakt door middel van de mei- en septembercirculaires van het gemeentefonds in het jaar voorafgaand aan de hier genoemde jaren, is het niet bezwaarlijk aan verschillende onderdelen van deze regeling terugwerkende kracht te verlenen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.


XNoot
1

Artikel 24 van het Besluit financiële verhouding 2001 is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 aangepast aan artikel 220f van de Gemeentewet.

XNoot
2

Artikel 24 van het Besluit financiële verhouding 2001 is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 aangepast aan artikel 220f van de Gemeentewet.

Naar boven