ARTIKEL I
De Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen
wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, worden onder vervanging van de punt
aan het slot van onderdeel n door een puntkomma, de volgende onderdelen
toegevoegd:
o. richtlijn (EG) 2008/62: richtlijn (EG) nr. 2008/62 van de
Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de
toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze
hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door
genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van
zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen (PbEU, L 162);
p. instandhoudingsras: landras of ras dat zich op natuurlijk
wijze heeft aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en dat door
genetische erosie wordt bedreigd;
q. gebied van oorsprong: het gebied of de gebieden waarin
het ras van oudsher geteeld is en waaraan het zich op natuurlijke wijze heeft
aangepast.
B
Aan het slot van Hoofdstuk 3 worden de volgende artikelen
toegevoegd:
Artikel 12a
1. Een instandhoudingsras wordt toegelaten indien de Raad van
oordeel is dat:
a. het betrokken ras, blijkens onderzoek of kennis,
verkregen door praktische ervaring tijdens teelt, vermeerdering en
gebruik:
1°. voldoende duidelijk te onderscheiden is van elk
ander landras of ras dat zich op natuurlijke wijze heeft aangepast aan de
lokale en regionale omstandigheden en dat door genetische erosie wordt bedreigd
uit het gebied van oorsprong,
2°. voldoende homogeen is, en
3°. voldoende stabiel is;
b. het betrokken ras blijkens de aan de Raad ter
beschikking staande informatie van belang is voor de instandhouding van
plantaardige genetische bronnen;
c. het betrokken ras in stand wordt gehouden in zijn
gebied van oorsprong, en
d. de beschrijving en benaming van het betrokken ras
voldoen aan de vereisten van richtlijn (EG) 2008/62.
2. Indien de homogeniteit wordt vastgesteld op basis van
afwijkende typen, wordt een populatienorm van 10% en een toelatingskans van ten
minste 90% toegepast.
3. Een ras is voldoende stabiel indien gebleken is dat de
kenmerkende eigenschappen onveranderd blijven na achtereenvolgende
vermeerdering.
4. De Raad kan protocollen vaststellen met betrekking tot de
eisen aan de documentatie behorende bij een aanvraag tot toelating als
instandhoudingsras, om de Raad in staat te stellen de aanvraag te toetsen aan
de eisen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
5. Bij een toelating als bedoeld in het eerste lid vermeldt de
Raad in het rassenregister Nederland als gebied van oorsprong
Artikel 12b
Een instandhoudingsras wordt niet toegelaten indien:
a. het ras reeds in de gemeenschappelijke rassenlijst,
bedoeld in artikel 1 van richtlijn (EG) 2002/53 is opgenomen als ander ras dan
instandhoudingsras;
b. het ras van de gemeenschappelijke rassenlijst is
afgevoerd binnen de laatste twee jaar of binnen twee jaar na afloop van de bij
artikel 15, tweede lid, van richtlijn (EG) 2002/53 toegestane termijn; of
c. het ras wordt beschermd door communautair kwekersrecht
als bedoeld in verordening (EG) nr. 2100/94 inzake het communautaire
kwekersrecht (PbEG L 227) of door nationaal kwekersrecht of hiertoe een
aanvraag aanhangig is.
Artikel 12c
1. Bij de vaststelling van de benaming van
instandhoudingsrassen die voor 25 mei 2000 bekend waren, is Verordening (EG)
nr. 930/2000 van de Commissie van 4 mei 2000 tot vaststelling van nadere
bepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en
groentegewassen (PbEG L 108) niet van toepassing.
2. De Raad kan meer dan één naam voor een instandhoudingsras
toelaten indien de desbetreffende namen voor dat ras van oudsher bekend
zijn.
C
In artikel 17, eerste lid, onderdeel b, wordt na ‘artikel 36’
ingevoegd: of 85.
D
Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 22a
1. Voor een beoordeling van de aanvraag aan de hand van de
criteria van artikel 12a, eerste lid, op basis van de bij de aanvraag
ingediende documentatie is de aanvrager een bedrag verschuldigd van €
600,-.
2. Indien de Raad van oordeel is dat een technisch onderzoek
als bedoeld in artikel 16 van het besluit noodzakelijk is, is het tarief,
bedoeld in artikel 21, verschuldigd.
3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt
gelijktijdig voldaan met de vergoeding, bedoeld in artikel 17.
ARTIKEL II
De Regeling verhandeling teeltmateriaal wordt als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
2. De onderdelen i tot en met z worden geletterd h tot en met y
en de onderdelen aa tot en met cc worden geletterd bb tot en met dd.
3. De volgende onderdelen worden ingevoegd:
z. richtlijn (EG) 2008/62: richtlijn (EG) nr. 2008/62 van de
Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de
toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze
hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door
genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van
zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen (PbEU L 162);
aa. richtlijn (EG) 2008/72: richtlijn (EG) nr. 2008/72 van de
Raad van 15 juli 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal
en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PbEU L 205);
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel dd
(nieuw) door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
B
In artikel 21 wordt de zinsnede ‘richtlijn (EEG) 92/33’
vervangen door: richtlijn (EG) 2008/72
C
In artikel 27 wordt de zinsnede ‘genoemd in de artikelen 38, 44,
49, 55 en 68’ vervangen door: genoemd in de artikelen 38, 44, 49, 55, 68 en
69g.
D
Aan het slot van Hoofdstuk 4 wordt de volgende paragraaf
toegevoegd:
§ 7. Het in de handel brengen van teeltmateriaal van
instandhoudingsrassen van landbouwgewassen.
Artikel 69a
1. Teeltmateriaal van instandhoudingsrassen wordt slechts in
de handel gebracht indien het voldoet aan de vereisten van de artikelen 10 en
13 van richtlijn (EG) 2008/62.
2. De minister kan overeenkomstig artikel 13, tweede lid,
van richtlijn (EG) 2008/62 gebieden buiten het gebied van oorsprong goedkeuren
waarin teeltmateriaal van instandhoudingsrassen kan worden verhandeld.
Artikel 69b
Teeltmateriaal van instandhoudingsrassen wordt uitsluitend
geproduceerd in het gebied van oorsprong, bedoeld in artikel 12a, vijfde lid,
van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen.
Artikel 69c
1. De leverancier van teeltmateriaal van een
instandhoudingsras gaat overeenkomstig artikel 12 van richtlijn (EG) 2008/62 na
of het teeltmateriaal van instandhoudingsrassen voldoet aan de
certificeringsvoorschriften van artikel 10, derde lid, van richtlijn (EG)
2008/62.
2. Met betrekking tot teeltmateriaal van
instandhoudingsrassen van pootaardappelen is artikel 10 van richtlijn (EG)
2002/56 niet van toepassing.
Artikel 69d
NAK kan jaarlijks de maximale hoeveelheid in de handel te
brengen teeltmateriaal van instandhoudingsrassen vaststellen overeenkomstig
artikel 14 van richtlijn (EG) 2008/62.
Artikel 69e
1. Jaarlijks melden leveranciers die teeltmateriaal van
instandhoudingsrassen produceren voorafgaand aan het teeltseizoen de grootte en
ligging van het gebied waarin zaad van instandhoudingsrassen wordt
geteeld.
2. Op basis van de verkregen gegevens kan NAK met toepassing
van artikel 15, tweede lid, van richtlijn (EG) 2008/62 de hoeveelheid in het
desbetreffende teeltseizoen in de handel te brengen teeltmateriaal, per
leverancier maximeren.
Artikel 69f
Leveranciers melden bij NAK jaarlijks voor aanvang van het
teeltseizoen de hoeveelheid in de handel gebracht zaaizaad van elk
instandhoudingsras.
Artikel 69g
Verpakkingen van teeltmateriaal van instandhoudingsrassen
voldoen aan de vereisten genoemd in de artikelen 17 en 18 van richtlijn (EG)
2008/62
E
In artikel 81 wordt de zinsnede ‘richtlijn (EEG) 92/33’
vervangen door: richtlijn (EG) 2008/72
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de
dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
In het kader van biodiversiteit en instandhouding van plantaardige
genetische bronnen heeft de Europese Commissie richtlijn (EG) nr. 2008/62 van
de Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de
toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze
hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door
genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van
zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen (PbEU L 162)
vastgesteld.
Met deze richtlijn beoogt de Commissie het behoud van landrassen en
rassen die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan lokale en regionale
omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd.
Het gebruik en de verhandeling van rassen is een van de grootste
waarborgen voor het behoud van biodiversiteit. Alvorens rassen verhandeld
kunnen worden moeten deze echter zijn toegelaten overeenkomstig richtlijn (EG)
nr. 2002/53 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke
rassenlijst van landbouwgewassen (PbEG L 53)
Kenmerkend aan de rassen waarop richtlijn (EG) 2008/62 ziet, is dat
deze rassen vaak niet voldoende homogeen zijn en derhalve niet kunnen worden
toegelaten langs de reguliere weg van richtlijn (EG) 2002/53.
In dat verband biedt richtlijn (EG) 2008/62 voor landrassen en rassen
die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale
omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd (hierna:
instandhoudingsrassen), een aangepast toelatings- en verhandelingskader.
Met onderhavige regeling wordt richtlijn (EG) 2008/62
geïmplementeerd in de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen voor wat
betreft de toelating van instandhoudingsrassen van landbouwgewassen en in de
Regeling verhandeling teeltmateriaal voor wat betreft de verhandeling van
zaaizaad en pootgoed van instandhoudingsrassen.
Voorts voorziet deze regeling in een actualisering van de
verwijzingen naar richtlijn (EG) nr. 92/33 van de Raad van 28 april 1992
betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van
groentegewassen, met uitzondering van zaad (PbEU L 157) die is vervangen door
richtlijn (EG) nr. 2008/72 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende het in de
handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen met
uitzondering van zaad (PbEU L 205).
Artikelsgewijs
Artikel I
Artikel I wijzigt de Regeling werkzaamheden Raad voor
plantenrassen.
Artikel I, onderdelen B, C en D, heeft betrekking op de wijze
waarop een toelating van een instandhoudingsras tot stand komt. In artikel 12a
zijn de vereisten voor toelating opgenomen. Gelet op de bijzondere
karakteristieken van de rassen waarop richtlijn (EG) 2008/62 ziet, is in
artikel 12a een beoordelingskader opgenomen dat ten opzichte van een reguliere
toelating vereenvoudigd is. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor zelfbestuivende
rassen de homogeniteit bepaald kan worden op basis van afwijkende typen waarbij
een populatienorm van 10% en een toelatingskans van ten minste 90% wordt
toegepast. De uitvoering van een technisch onderzoek is daartoe niet vereist.
De Raad kan over de toelaatbaarheid van een ras als instandhoudingsras oordelen
aan de hand van beschikbare informatie. Daarom is het van belang dat de bij een
aanvraag tot toelating verstrekte documentatie voldoende informatie geeft om te
beoordelen of het landras of ras aan de criteria van artikel 12a voldoet.
Artikel 12a, vierde lid, biedt de Raad de mogelijkheid om protocollen op te
stellen met betrekking tot de eisen waaraan de documentatie behorende bij een
aanvraag moet voldoen.
Vanwege de uniformiteit van het Nederlandse landschap alsmede de
beperkte omvang van Nederland, wordt op grond van artikel 12a, vijfde lid, heel
Nederland bij toelating van instandhoudingsrassen beschouwd als gebied van
oorsprong.
In artikel 12b zijn de gevallen opgenomen waarin een landras in
ieder geval niet kan worden toegelaten als instandhoudingsras. De
achterliggende gedachte achter de toelating van instandhoudingsras is dat voor
dergelijke rassen verhandeling kan bijdragen aan het behoud van deze rassen als
plantaardige genetische bron, daar waar deze rassen anders in de vergetelheid
raken en verdwijnen. Van rassen die op de gemeenschappelijke rassenlijst
vermeld staan of tot voor kort hebben gestaan en aldus verhandeld kunnen worden
of rassen waarvoor kwekersrecht of communautair kwekersrecht verleend is of
aangevraagd is, is het minder waarschijnlijk dat deze verloren zullen gaan. In
dat verband kunnen deze rassen op grond van artikel 12b niet worden toegelaten
als instandhoudingsras.
Artikel 12c ziet op de benaming van een instandhoudingsras.
Richtlijn (EG) 2008/62 maakt het mogelijk om afwijkingen toe te staan van de
reguliere voorschriften ten aanzien van de benaming van het in te schrijven
instandhoudingsras. Het kan immers voorkomen dat de van oudsher gebruikte naam
niet in overeenstemming is met de voorwaarden zoals opgenomen in verordening
930/2000 van de Commissie van 4 mei 2000 tot vaststelling van nadere bepalingen
betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen
(PbEG L 108). Deze naam mag op grond van artikel 12c, eerste lid,
desalniettemin gebruikt worden. Daarnaast maakt artikel 12c, tweede lid, het
mogelijk dat wanneer van oudsher meerdere namen worden gebruikt voor een
landras, alle bekende namen worden ingeschreven.
De onderdelen C en D hebben betrekking op de tarifering van de
aanvraag en het onderzoek tot toelating van een instandhoudingsras. Voor een
aanvraag tot toelating van een instandhoudingsras is het niet noodzakelijk het
reguliere technische onderzoek uit te voeren. Immers, in de meeste gevallen
voldoen dergelijke rassen niet aan de eisen waarop een regulier technisch
onderzoek toetst. In dat verband voorziet onderdeel D in een specifiek tarief
voor de (technische) beoordeling van de aanvraag. Daarmee is een aanvraag tot
toelating van een instandhoudingsras in de regel aanmerkelijk voordeliger dan
een reguliere toelating. Uiteraard is het wel mogelijk om bij een aanvraag tot
toelating van een instandhoudingsras een technisch onderzoek uit te laten
voeren. In dat geval geldt het reguliere tarief voor het desbetreffende
technische onderzoek. Tot een dergelijk onderzoek kan de Raad ook besluiten
indien deze van mening is dat de overgelegde documentatie onvoldoende is om een
aanvraag tot toelating als instandhoudingsras te beoordelen. Uiteraard wordt
bij de beoordeling van de uitkomsten van het technische onderzoek wel rekening
gehouden met het feit dat het een aanvraag voor de toelating als
instandhoudingsras betreft.
Artikel II
Artikel II wijzigt de Regeling verhandeling teeltmateriaal. De
onderdelen A en B hebben betrekking op een aanpassing van de definities en een
actualisering van een verwijzing naar een vervangen richtlijn te weten:
richtlijn (EEG) nr. 92/33 van de Raad van 28 april 1992 betreffende het in de
handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met
uitzondering van zaad (PbEG L 157) door richtlijn (EG) nr. 2008/72 van de Raad
van 15 juli 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en
plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PbEU L 205)
Onderdeel C ziet op het invoegen van de verpakkingsvoorschriften
die gelden voor de verpakking van teeltmateriaal van instandhoudingsrassen.
Deze verpakkingsvoorschriften zijn nader gespecificeerd in het nieuwe artikel
69g en volgen direct uit richtlijn (EG) 2008/62.
In onderdeel D zijn de artikelen opgenomen met daarin de
voorwaarden waaronder verhandeling van teeltmateriaal van instandhoudingsrassen
mag plaatsvinden. Zo ziet artikel 69a op de basisvereisten waaraan het
teeltmateriaal moet voldoen, zoals beschreven in de richtlijn. Artikel 69b
bepaalt dat teeltmateriaal van instandhoudingsrassen uitsluitend mag worden
geproduceerd in het gebied van oorsprong. In samenhang met artikel 69a mag
alleen zaaizaad geproduceerd in het gebied van oorsprong verhandeld worden, met
dien verstande dat het tweede lid van artikel 69a de mogelijkheid biedt dat de
minister verhandeling in gebieden buiten het gebied van oorsprong kan
goedkeuren. In dat geval kunnen ook instandhoudingsrassen uit andere gebieden
van oorsprong, die grote gelijkenis vertonen met Nederland, in Nederland
verhandeld worden.
Artikel 69c verplicht de leverancier ertoe na te gaan of het in
de handel te brengen teeltmateriaal voldoet aan de certificeringsvoorschriften
zoals opgenomen in artikel 10 van richtlijn (EG) 2008/62.
Om de handel in teeltmateriaal van reguliere rassen niet te
verstoren, maximeert richtlijn (EG) 2008/62 de hoeveelheid te verhandelen
teeltmateriaal van instandhoudingsrassen in artikel 14. De verwachting is dat
de verhandeling van teeltmateriaal van instandhoudingsrassen in Nederland deze
hoeveelheden niet zal overschrijden. Om uitvoering te geven aan deze bepaling
kan de NAK op grond van artikel 69d met inachtneming van artikel 14 en 15 van
de richtlijn een maximale hoeveelheid vaststellen voor in de handel te brengen
teeltmateriaal van de desbetreffende instandhoudingsrassen. Hierbij kan de NAK
zowel een maximum hoeveelheid van elk instandhoudingsras binnen één soort
vaststellen als de totale hoeveelheid voor alle instandhoudingsrassen binnen
één soort. De NAK houdt zicht op de hoeveelheid te produceren teeltmateriaal
van instandhoudingsrassen door middel van een meldplicht voor leveranciers die
teeltmateriaal produceren, op grond van artikel 69e, eerste lid. Bij deze
melding geven de leveranciers voorafgaand aan het teeltseizoen de grootte en de
ligging aan van het gebied waar zij het teeltmateriaal gaan produceren. Indien
noodzakelijk kan NAK de hoeveelheid in de handel te brengen teeltmateriaal voor
het desbetreffende teeltseizoen per leverancier maximeren (artikel 69e, tweede
lid). Artikel 69f hangt samen met de verplichting die de richtlijn oplegt om op
verzoek van de Commissie te rapporteren over de hoeveelheid in de handel
gebracht zaaizaad van elk instandhoudingsras.
Artikel 69g voorziet in voorschriften omtrent de verpakking van
teeltmateriaal van instandhoudingsrassen. Deze voorschriften vertonen grote
overeenkomst met de gangbare voorschriften voor verpakking en etikettering van
teeltmateriaal, met dien verstande dat op de verpakking de aanduiding
‘instandhoudingsras’ moet worden vermeld alsmede het zogenoemde gebied van
oorsprong.
Omdat deze regeling strekt ter implementatie van richtlijn
2008/62 zal deze niet volgens het schema van de vaste verandermomenten van het
Ministerie van LNV – 1 januari of 1 juli – in werking treden, maar twee dagen
na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt
gepubliceerd.
TransponeringstabelRichtlijn 2008/62 | Onderhavige regeling tenzij anders vermeld |
|---|
Artikel 1 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Artikel 2 | Idem |
Artikel 3 | artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit
werkzaamheden Raad voor plantenrassen
|
Artikel 4 | Artikel I, onderdeel B. (artikel 12a, eerste lid) |
Artikel 5 | Artikel I, onderdeel B (artikel 12a, eerste lid) |
Artikel 6 | Artikel I, onderdeel B (artikel 12b) |
Artikel 7 | Artikel I, onderdeel B (artikel 12c) |
Artikel 8 | Artikel I, onderdeel B (artikel 12a, vijfde lid) |
Artikel 9 | Artikel I, onderdeel B (artikel 12a, eerste lid, onderdeel c) |
Artikel 10 | Artikel II, onderdeel D (Artikel 69a) |
Artikel 11 | Artikel II, onderdeel D (artikel 69b) |
Artikel 12 | Artikel II, onderdeel D (artikel 69c) |
Artikel 13 | Artikel II, onderdeel D (artikel 69a) |
Artikel 14 | Artikel II, onderdeel D (Artikel 69d) |
Artikel 15 | Artikel II, onderdeel D (Artikel 69e) |
Artikel 16 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Artikel 17 | Artikel II, onderdeel D (artikel 69f) |
Artikel 18 | Artikel II, onderdeel D (artikel 69g) |
Artikel 19 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Artikel 20 | Artikel II, onderdeel D (artikel 69f) |
Artikel 21 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Artikel 22 | idem |
Artikel 23 | idem |
Artikel 24 | idem |
Artikel 25 | idem |
De Minister van
Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
G. Verburg.