Wijziging Vrijstellingsregeling Wft

12 augustus 2009

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 2:64, 2:79, 2:85 en 4:7 van de Wet op het financieel toezicht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In paragraaf 2.2 wordt na artikel 3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:

  • a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het effectief kredietvergoedingspercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

B

In paragraaf 2.4 wordt na artikel 5 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:

  • a. zij adviseren over krediet dat zij tevens aanbieden of waarin zij tevens bemiddelen ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het effectief kredietvergoedingspercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

C

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:

  • a. zij bemiddelen in krediet ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten ten behoeve van natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het effectief kredietvergoedingspercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

D

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a

Instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde met betrekking tot het aanbieden van, adviseren over en bemiddelen in krediet, voorzover:

  • a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het effectief kredietvergoedingspercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister van Financiën,

W.J. Bos.

TOELICHTING

Artikel I

Met de in deze regeling opgenomen wijzigingen van de Vrijstellingsregeling Wft worden bepaalde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen vrijgesteld van de regels voor het aanbieden van, adviseren over en bemiddelen in krediet in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen en van de regels dienaangaande in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft).

Aan deze vrijstelling zijn strikte voorwaarden verbonden. Er moet sprake zijn van een krediet aan een natuurlijk persoon die op het moment van contractsluiting over geen of onvoldoende inkomen beschikt danwel uitkeringsgerechtigde is. Met dit krediet wordt bedoeld een krediet ter overbrugging van de periode waarin de cliënt over onvoldoende geld beschikt om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarnaast mogen deze instellingen geen rente of andere kosten berekenen die hoger uitkomen dan de helft van de wettelijke rente en moeten zij de natuurlijk persoon duidelijk en volledig over diens rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst informeren, desgewenst schriftelijk, alvorens een overeenkomst inzake het krediet aan te gaan. Een voorbeeld van een instelling als hier bedoeld is het Leger des Heils voor zover het overbruggingskredieten verstrekt aan bijvoorbeeld daklozen, ex-verslaafden en andere hulpbehoevende personen.

Redenen voor het vrijstellen

Het verstrekken van overbruggingskredieten ter financiering van de kosten van verblijf in een opvangvoorziening danwel ter voorkoming van huisuitzettingen door genoemde organisaties moet worden aangemerkt als het aanbieden van krediet in de zin van de Wft. Aangezien het niet tot de ‘geest van de wet’ behoort om welzijnsinstellingen als het Leger des Heils onder de Wet financiële dienstverlening (Wfd: nu Wft) te laten vallen, zegde de toenmalig Minister van Financiën bij de schriftelijke beantwoording van kamervragen tijdens de plenaire behandeling van de Wfd toe om met de desbetreffende organisaties naar een uitzonderingspositie te zullen zoeken.1

De maatschappelijke functie, die bedoelde instellingen vervullen, hebben mij doen besluiten hen vrij te stellen van vereisten van de wet, zowel van de deskundigheidseisen (artikel 4:9 Wft), de betrouwbaarheidsregels (artikel 4:10 Wft), deelname aan een klachteninstituut (artikel 4:17 Wft), het beschikbaar stellen van een kredietprospectus (artikel 4:33 Wft) als van de kredietwaardigheidstoets (artikel 4:34 Wft). Het vangnet dat deze instellingen creëren voor de meest kwetsbare mensen, is een groot goed in onze maatschappij. De belangen die de delen Markttoegang en Gedragstoezicht van de Wft beogen te beschermen worden anderszins voldoende gewaarborgd.

De instellingen hebben als hoofdtaak het begeleiden van cliënten. Daarbij vormen het beheer van cliëntgelden en het verstrekken, indien noodzakelijk, van een (klein) overbruggingskrediet een integraal onderdeel van de hulpverlening.

De belangen van de cliënten dienen voldoende gewaarborgd te zijn. Zo is het Leger des Heils betrokken bij de totstandkoming van het Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) ten aanzien van de kredietregistratie.

Artikel II

Na de aan de Tweede Kamer gedane toezegging om voor organisaties als het Leger des Heils naar een uitzonderingspositie te zoeken, is in overleg met de Autoriteit Financiële Markten gezocht naar een passende oplossing. Terwijl de principes van een vrijstellingsregeling duidelijk waren bleek tijdens het uitwerken hiervan dat de regeling mogelijk overbodig zou zijn in verband met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Als gevolg hiervan zou de kredietverlening door organisaties als het Leger des Heils komen te vervallen. De noodzaak voor onderhavige regeling staat vast, nu is gebleken dat van dit laatste geen sprake zal zijn. De regeling treedt conform de oorspronkelijke opzet met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 in werking.

De minister van Financiën,

W.J. Bos.


XNoot
1

http://www.minfin.nl/nl/actueel/kamerstukken_en_besluiten,2004/09/fm04_1208.html

Naar boven