Besluit van 21 januari 2009, no. 09.000109, tot gedeeltelijke goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Breda van 20 maart 2008, nr. 31031, tot onteigening krachtens artikel 77 van Titel IV van de onteigeningswet.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 december 2008, nr. BJZ 2008120600, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Gelezen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 3 april 2008, kenmerk BRD200811656.

Gelet op Titel IV van de onteigeningswet, Titel V van de Gemeentewet en Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State gehoord (advies van 7 januari 2009, no. W08.0571/IV).

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 januari 2009, nr. BJZ 2009002593, Directie Koninkrijksrelaties.

Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Breda van 20 maart 2008, nr. 31031, tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen, kadastraal bekend gemeente Teteringen, sectie C, nos. 1286, 1971 (ged.), 2233, 2235 (ged.), 180, 1977 en 792, onderscheidenlijk de grondplannummers 1 tot en met 7.

Overwegingen

Het raadsbesluit tot onteigening

Op grond van artikel 77 van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen gronden zijn begrepen in het door de raad van de gemeente Breda op 18 oktober 2007 vastgestelde, en door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 27 mei 2008 goedgekeurde bestemmingsplan ‘Bouverijen-Woonakker’, verder te noemen: het bestemmingsplan. Omdat ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk was goedgekeurd, heeft de raad aan zijn besluit de voorwaarden verbonden dat:

  • a. geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens onherroepelijk is beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan ‘Bouverijen-Woonakker’ met betrekking tot de onderhavige onroerende zaken;

  • b. indien en voor zover aan het bestemmingsplan ‘Bouverijen-Woonakker’ met betrekking tot de onderhavige onroerende zaken in hoogste instantie goedkeuring mocht worden onthouden het daarop betrekking hebbende gedeelte van het onteigeningsbesluit vervalt.

Noodzaak en urgentie

Het bestemmingsplan voorziet in samenhang met de bestemmingsplannen ‘Meulenspie-Valkenstraat’ en ‘Waterdonken-Waterakkers’ in de nieuwe uitleg van de stad Breda op een VINEX-locatie op het grondgebied van de voormalige gemeente Teteringen. In het deelgebied Bouverijen-Woonakker zullen ongeveer 650 (eengezins)woningen worden gerealiseerd. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in de bouw van een multifunctionele accommodatie ten behoeve van educatieve en maatschappelijke doeleinden en in de aanleg van infrastructuur en groenvoorzieningen.

De in de onteigening begrepen gronden zijn bestemd voor ‘Woongebied (W)’ (niet nader uit te werken), ‘Verkeer- en verblijfsdoeleinden (VV)’ en ‘Groenvoorzieningen (G)’. Op de bestemmingen rust gedeeltelijk de dubbelbestemming ‘Straalpad’.

In de door de gemeente Breda voorgestane wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan en de daarbij behorende voorschriften en toelichting, waaronder de op pagina 32 daarvan weergegeven ‘indicatieve verkavelingssuggestie’ voor de gronden met de bestemming ‘Woongebied’. Tevens is voor het gebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

Uit het raadsbesluit blijkt dat de in de onteigening begrepen gronden bezwaarlijk kunnen worden gemist bij de uitvoering van het bestemmingsplan.

Bedenkingen

Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 3 april 2008 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis van Breda. De algemene kennisgeving van de terinzagelegging heeft op 2 april 2008 plaatsgevonden. De persoonlijke kennisgeving is geschied bij brief van 31 maart 2008.

Tegen het raadsbesluit tot onteigening zijn bij Ons per brief van 13 mei 2008 tijdig schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door mr. J. Kooistra namens A.A.M. Akkermans Beheer B.V. en H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V. te Teteringen, verder gezamenlijk te noemen: de reclamanten.

Overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van de onteigeningswet zijn de reclamanten door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid gesteld zich te doen horen.

Overwegingen naar aanleiding van de bedenkingen

De reclamanten zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de in de onteigening begrepen gronden. Zij hebben daarop een boomkwekerij waaraan enkele detailhandelsactiviteiten zijn verbonden.

De reclamanten verwijzen in hun bedenkingen naar de door hen op 13 december 2007 bij de gemeenteraad naar voren gebrachte zienswijzen.

In de eerste plaats voeren zij in hun bedenkingen aan, dat er onvoldoende minnelijk overleg is gevoerd voorafgaand aan de terinzagelegging van het raadsbesluit tot onteigening. Nadat op basis van de voorloper van het huidige bestemmingsplan in 2002 – als sluitstuk van een door reclamanten niet als constructief ervaren minnelijk overleg – door de gemeente een laatste bod werd gedaan, heeft er vervolgens geen enkel bod of overleg meer plaatsgevonden op basis van het huidige bestemmingsplan. Na de behandeling van de mondelinge zienswijze heeft nog een bieding plaatsgevonden. Reclamanten stellen dat de gedane biedingen een lumpsum betroffen zonder enige toelichting daarbij, anders dan dat de gemeente elders in het verleden ook dergelijke bedragen heeft betaald. Dit kan volgens de reclamanten echter niet bepalend zijn omdat de schadeloosstelling in het individuele geval toereikend behoort te zijn. Tot de schade horen naast vermogensschade immers ook inkomensschade en bijkomende schade. De ontoereikende biedingen die naar het oordeel van de reclamanten onvoldoende zijn om elders een boomkwekerij c.a. te starten, hebben hen er daarom toe gedreven om, ondanks het op hun percelen rustende voorkeursrecht, met bouwers besprekingen aan te gaan. Door deze partijen werden de reclamanten substantieel hogere bedragen geboden voor hun grond. De wijze waarop de gemeente met het minnelijk overleg is omgegaan, achten de reclamanten in strijd met de wijze waarop de overheid de burger dient te bejegenen.

In de tweede plaats menen de reclamanten dat de gemeente onvoldoende acht heeft geslagen op hun deels uit nood geboren wens om zelf de bestemmingen op hun gronden te realiseren. De gemeente heeft dit nimmer met hen besproken. De reclamanten zijn bereid om met de gemeente een overeenkomst te sluiten om te garanderen dat zij het plan ook daadwerkelijk zullen uitvoeren. Ook zijn zij bereid een exploitatieovereenkomst te sluiten. Volgens de reclamanten hebben andere geïnteresseerde bouwers ook de mogelijkheid gekregen om via een bouwclaimmodel bouwactiviteiten te ontplooien.

Naar aanleiding van de bedenkingen van reclamanten die zien op het minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt, dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden éérst bij minnelijke overeenkomst in eigendom tracht te verkrijgen. Dit artikel heeft betrekking op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve fase van de onteigeningsprocedure is echter één van de criteria waaraan door Ons kan worden getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening als uiterste middel is bedoeld, zijn Wij van oordeel dat pas van dit middel mag worden gebruikgemaakt, als vóór het begin van de onteigeningsprocedure langs minnelijke weg niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze voorwaarde is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen ingevolge Titel IV van de onteigeningswet in beginsel voldaan, indien vóór de terinzagelegging van het ontwerp-onteigeningsbesluit is begonnen met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving en op het moment van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig niet tot de eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet sprake zijn van een serieus minnelijk overleg. Doet zich deze situatie voor, dan kan een gemeente tot onteigening besluiten om daarmee een tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen.

In het bijzonder overwegen Wij dat Ons uit de overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat reeds vanaf najaar 1997 sprake is van regelmatig contact tussen de gemeente en reclamanten met betrekking tot de verkoop van hun gronden. Schriftelijke biedingen zijn gedaan in november en december 1999, op 8 maart 2002, 12 april 2002, 1 augustus 2002, 7 oktober 2002 en op 16 mei 2003. Daarna zijn er tot 2008 drie contactmomenten geweest. Ter gelegenheid van het gesprek tussen de vertegenwoordiger van de reclamanten en de gemeente op 17 maart 2006, heeft de vertegenwoordiger aangegeven dat voor de reclamanten verder onderhandelen niet zinvol meer was omdat dezen zich inmiddels hadden gewend tot een derde partij (Heja-projectontwikkeling). Na de terinzagelegging van het ontwerpraadsbesluit tot onteigening op 8 november 2007 hebben er in 2008 toch nog vijf gesprekken plaatsgevonden die tenslotte hebben geresulteerd in het bod van 11 maart 2008.

Onder deze omstandigheden kan naar Ons oordeel niet worden staande gehouden dat de gemeente onvoldoende pogingen in het werk heeft gesteld om met de reclamanten in minnelijk overleg te komen tot eigendomsoverdracht van hun gronden. Nu het ten tijde van het raadsbesluit tot onteigening aannemelijk was dat minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de raad in redelijkheid tot onteigening kunnen besluiten. De hoogte van de schadeloosstelling kan in deze goedkeuringsprocedure niet ter beoordeling staan aangezien deze op voet van artikel 40 van de onteigeningswet door de burgerlijke rechter zal worden vastgesteld.

Deze bedenkingen van de reclamanten geven Ons dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamanten die een beroep op zelfrealisatie inhouden, overwegen Wij in het algemeen dat de gemeente bij een voorgenomen onteigening moet aantonen dat het doel waarvoor onteigend wordt niet op een andere manier te bereiken is. Van belang hierbij is dat wanneer een grondeigenaar aangeeft bereid en in staat te zijn om de aan zijn grond gegeven bestemming zelf te realiseren, onteigening in beginsel niet noodzakelijk is. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien de gemeente een andere vorm van planuitvoering wenst dan de grondeigenaar. Onteigening is dan pas gerechtvaardigd indien de gemeente aantoont dat in het publieke belang dringend behoefte bestaat aan de door haar gewenste vorm van planuitvoering. Welke vorm van planuitvoering in het publieke belang is staat in eerste instantie ter beoordeling van het gemeentebestuur. Of de grondeigenaar zelf tot planuitvoering in staat is hangt af van de door de gemeente gekozen vorm van planuitvoering. In verband daarmee moet de grondeigenaar zich op de hoogte kunnen stellen van die door de gemeente gewenste vorm. Over het algemeen kan deze worden gevonden in de toelichting op het bestemmingsplan of de bijbehorende voorschriften en/of de beschrijving in hoofdlijnen bij het bestemmingsplan. Andere mogelijke uitzonderingen kunnen zijn dat de grondeigenaar niet over voldoende aaneengesloten grond beschikt om de bestemming zelf op doelmatige wijze te kunnen realiseren of als de te onteigenen grond geen afzonderlijk deel van het te realiseren complex kan vormen. Wanneer er sprake is van een bestemmingsplan dat integraal moet worden uitgevoerd kan de grondeigenaar eveneens geen beroep op zelfrealisatie doen, indien hij daarvoor onvoldoende grond bezit.

In het bijzonder overwegen Wij dat bij een beoogde zelfrealisatie de eigenaar zijn plannen terzake tijdig en op een duidelijke manier aan de gemeente kenbaar dient te maken. Daar staat voor de gemeente de plicht tegenover om in ieder geval vóór de terinzagelegging van het ontwerpraadsbesluit tot onteigening voldoende duidelijkheid te verschaffen over de door de gemeente voorgestane wijze van planuitvoering. Dit is in dit geval met name van belang omdat de bestemming ‘Woongebied (W)’ een niet nader uit te werken globale eindbestemming is.

Uit de overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek is gebleken, dat het de gemeente in ieder geval vanaf 17 maart 2006 duidelijk kon zijn dat de reclamanten een beroep zouden doen op het zelfrealisatiebeginsel, nu de reclamanten een tot zelfrealisatie strekkende overeenkomst hadden gesloten met een derde. De reclamanten hebben daarbij aangegeven conform het bestemmingsplan tot uitvoering te willen komen. In de zienswijzennota, die deel uitmaakt van het raadsvoorstel om te besluiten tot onteigening, merkt het college van burgemeester en wethouders in reactie op het zelfrealisatieverweer van de reclamanten echter op, dat uit een oogpunt van doelmatige realisering van het bestemmingsplan van zelfrealisatie geen sprake kan zijn. Het college merkt verder op, dat de grondpositie van de reclamanten zodanig is dat zij niet in staat zijn tot een doelmatige verwezenlijking van de daaraan gegeven bestemmingen. Daarbij voert het college tevens aan, dat de bouwopgave binnen het bestemmingsplan er toe strekt om een woonwijk te verwezenlijken die kan worden aangemerkt als dorps/groenstedelijk. Om het dorpse karakter te benadrukken is gekozen voor woningen met een kap. Daarnaast wordt om de ruimtelijke eenheid van het plangebied te waarborgen, gekozen voor eenheid in materiaal- en kleurgebruik. Deze aspecten worden vastgelegd in het beeldkwaliteitsplein. Vanwege de door het college beschreven aspecten wordt de raad voorgesteld het zelfrealisatieverweer te verwerpen vanwege de samenhang tussen architectuur, stedenbouw en infrastructuur. De raad heeft aldus besloten.

Uit de ‘indicatieve verkavelingssuggestie’ op pagina 32 van de toelichting op het bestemmingsplan blijkt, welke wijze van planuitvoering door de gemeente wordt voorgestaan. Op een gedeelte van de gronden van de reclamanten is blijkens het onderzoek de bouw van woningen mogelijk, overeenkomstig de indicatieve verkavelingssuggestie en binnen de kaders van de bestemming ‘Woongebied (W)’. Voor zover de raad zich beroept op de in het beeldkwaliteitsplan vast te leggen criteria van architectonische en stedenbouwkundige aard, zijn Wij van oordeel dat de voorschriften van het bestemmingsplan en de verkavelingssuggestie, in combinatie met het beeldkwaliteitsplan, de grondeigenaar nu juist een voldoende kader bieden om hem in staat te stellen een daarmee in overeenstemming zijnd bouwplan te (doen) ontwikkelen. Komt het vervolgens tot een aanvraag om bouwvergunning, dan zal in dat verband naast een toets aan het bestemmingsplan ook een welstandstoets worden uitgevoerd. Aldus zijn er voor de gemeente voldoende instrumenten om de door haar voorgestane wijze van planuitvoering daadwerkelijk te waarborgen. Daarnaast is van belang dat de reclamanten de bereidheid hebben uitgesproken zich met de gemeente te willen verbinden door middel van een uitvoerings- en een exploitatieovereenkomst. De reclamanten hebben zich inmiddels door een contract waarbij hun gronden in economische eigendom zijn overgedragen aan de Woning Stichting Geertruidenberg, wederom verzekerd van samenwerking met een partij die de nodige kennis en kapitaal kan inbrengen. De gemeente heeft op grond van artikel 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) de rechter verzocht om vernietiging van laatstbedoelde overeenkomst. Dit feit staat aan Ons oordeel over de mogelijkheden van zelfrealisatie evenwel niet in de weg. Zoals in het koninklijk besluit van 14 maart 2002, no. 02.001346 (Bergh) onder meer is overwogen, hebben de onteigeningswet en de Wvg immers een duidelijk van elkaar te onderscheiden doelstelling en dienen de procedures betreffende beide wetten dan ook van elkaar te worden onderscheiden.

Gelet op bovenbedoelde omstandigheden en overwegingen zijn Wij dan ook van oordeel dat de raad er in zoverre niet in is geslaagd om aan te tonen dat in het publiek belang dringend behoefte bestaat aan de door haar gewenste vorm van planuitvoering. Wij achten reclamanten, gezien hetgeen hierboven is overwogen, in staat om de op hun grond gelegen bestemming ‘Woongebied’ zelf te realiseren.

Derhalve is naar Ons oordeel vooralsnog onvoldoende gebleken dat zonder onteigening het doel waarvoor wordt onteigend niet of niet in de door de gemeente gewenste vorm te bereiken is.

Wat de infrastructurele werken en de groenvoorzieningen betreft die op de gronden van de reclamanten moeten worden gerealiseerd, overwegen Wij dat het overeenkomstig Ons bestendig beleid wel doelmatig moet worden geacht dat de gemeente die gedeelten van de gronden na onteigening in eigen beheer kan aanwenden ter verwezenlijking van voornoemde verkeers- en groenbestemmingen.

Derhalve zullen Wij aan het raadsbesluit tot onteigening dan ook de goedkeuring onthouden met betrekking tot die gedeelten van de percelen met de bestemming ‘Woongebied (W)’ zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart en lijst.

Overige overwegingen

Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Breda worden geacht, dat de gemeente de eigendom verkrijgt van de overige in het raadsbesluit ter onteigening aangewezen percelen. Er bestaan ook voor het overige geen redenen om aan het raadsbesluit de goedkeuring te onthouden.

Beslissing

Wij hebben goedgevonden en verstaan:

het besluit van de raad van de gemeente Breda van 20 maart 2008, nr. 31031, goed te keuren, behalve voor zover dit ziet op de onteigening van de gedeelten van de percelen kadastraal bekend gemeente Teteringen, sectie C, nos. 1971, 2233, 2235, 180 en 1977, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart en lijst, aan welke gedeelten van het raadsbesluit de goedkeuring wordt onthouden.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met het raadsbesluit in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Den Haag, 21 januari 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

stcrt-2009-1262-001.png

Behoort bij K.B. van 21 januari 2009, no. 09.000109.

Behoort bij tekening nr. 218413 Onteigening Bouverijen

Grondplanno.

Kadastraal perceel gemeente Teteringen

Grootte van het perceel volgens de registers van het Kadaster

Grootte van het perceelsgedeelte aangewezen ter onteigening

Grootte van het gedeelte waarvoor de onteigening wordt goedgekeurd (ca.)

Grootte van het gedeelte waarvoor aan de onteigening de goedkeuring wordt onthouden (ca.)

 

Sectie

no.

ha

a

ca

ha

a

ca

ha

a

ca

ha

a

ca

2

C

1971

1

81

80

 

89

53

 

58

83

 

30

70

3

C

2233

 

2

30

 

2

30

 

1

10

 

1

20

4

C

2235

1

95

50

 

72

26

 

29

91

 

42

35

5

C

180

1

02

35

1

02

35

 

57

25

 

45

10

6

C

1977

 

34

95

 

34

95

 

18

15

 

16

80

Behoort bij koninklijk besluit van 21 januari 2009, no. 09.000109

Lijst van te onteigenen percelen

Grondplannummer

Te onteigenen grootte

Van het perceel bij het kadaster bekend:

Als Gemeente

Ter grootte van:

Sectie

No.

Eigenaren

ha

a

ca

 

ha

a

ca

 

1

 

1

80

Teteringen

 

1

80

C

1286

1/2 Eigendom:

          

A.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 10

          

4847AE Teteringen

          

1/2 Eigendom:

          

H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 19A

          

4847AE Teteringen

2

 

89

53

Teteringen

1

81

80

C

1971

1/2 Eigendom:

A.A.M. Akkermans Beheer B.V.

Groenstraat 10

4847AE Teteringen

1/2 Eigendom:

H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V.

Groenstraat 19A

4847AE Teteringen

3

 

02

30

Teteringen

 

02

30

C

2233

1/2 Eigendom:

A.A.M. Akkermans Beheer B.V.

Groenstraat 10

4847AE Teteringen

1/2 Eigendom:

H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V.

Groenstraat 19A

4847AE Teteringen

4

 

72

26

Teteringen

1

95

50

C

2235

1/2 Eigendom:

          

A.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 10

          

4847AE Teteringen

          

1/2 Eigendom:

          

H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 19A

          

4847AE Teteringen

5

1

02

35

Teteringen

1

02

35

C

180

1/2 Eigendom:

          

A.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 10

          

4847AE Teteringen

          

1/2 Eigendom:

          

H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 19A

          

4847AE Teteringen

6

 

34

95

Teteringen

 

34

95

C

1977

1/2 Eigendom:

          

A.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 10

          

4847AE Teteringen

          

1/2 Eigendom:

          

H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V.

          

Groenstraat 19A

          

4847AE Teteringen

7

 

18

27

Teteringen

 

18

27

C

792

1/1 Eigendom:

          

Kroon de E.H.T.M.

          

Ruitersboslaan 19

          

4837 CJ BREDA

          

Overleden: 04-02-2006

Naam

Adres

Woonplaats

A.A.M. Akkermans Beheer B.V.

Groenstraat 10

4847AE Teteringen

H.J.A.M. Akkermans Beheer B.V.

Groenstraat 19A

4847AE Teteringen

Erven van Kroon de E.H.T.M.

p/a: Ridderstraat 44

4902AB Oosterhout

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Breda;

gezien de voorstellen van burgemeester en wethouders d.d. 30 oktober 2007 en 26 februari 2008 en met overname van de daarin vermelde overwegingen;

gelet op de artikelen 147 en 192 van de Gemeentewet, artikel 83 van de Onteigeningswet, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en het bestemmingsplan ‘Bouverijen – Woonakker’;

Overwegende dat:

  • de raad bij besluit van 18 oktober 2007 het bestemmingsplan ‘Bouverijen – Woonakker’ heeft vastgesteld;

  • het bestemmingsplan ‘Bouverijen – Woonakker’ in het deelgebied de Bouverijen onder andere voorziet in de realisering van de bestemmingen woongebied, verkeers- en verblijfsdoeleinden en groenvoorzieningen;

  • verwezenlijking van de bestemmingen in het algemeen belang geschiedt;

  • ter realisatie van bovengenoemde bestemmingen de eigendom verkregen dient te worden van de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Teteringen, sectie C, nummers 180, 792, 1286, 1971, 1977, 2233 en 2235, zoals is aangegeven op de bij dit besluit behorende lijst en gewaarmerkte grondtekening;

  • het voornoemde percelen onderdeel uitmaken van het deelgebied de Bouverijen, het gebied de Bouverijen gelegen is in Teteringen ten zuiden van de Groenstraat, ten westen van de wijk Kerkeind en ten noorden van de Nieuwe Kadijk;

  • het onteigeningsplan conform artikel 80 van de Onteigeningwet en artikel 3:11 t/m 3:13 Algemene wet bestuursrecht met ingang van 8 november 2007 gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen;

  • belanghebbenden schriftelijk op de hoogte zijn gesteld van de start van de onteigeningsprocedure en de tervisielegging;

  • aan belanghebbenden het ontwerp-raadsbesluit tot onteigening is toegestuurd;

  • naar aanleiding van de ter inzage legging en de bekendmaking zienswijzen zijn ingediend door de heer mr. J. Kooistra namens A.A.M. Akkermans Beheer BV en H.J.A.M. Akkermans Beheer BV;

  • de ingediende zienswijzen niet tot aanpassing van het onteigeningsplan hebben geleid;

  • tot op heden niet gelukt is op minnelijke wijze de eigendom van de benodigde onroerende zaken te verwerven;

  • onteigening derhalve noodzakelijk is;

besluit:

  • I De zienswijze van de heer mr. J. Kooistra namens A.A.M. Akkermans Beheer BV en H.J.A.M. Akkermans Beheer BV ontvankelijk doch ongegerond te verklaren;

  • II. Ten behoeve van de uitvoering van het door de raad op 18 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan ‘Bouverijen – Woonakker’, ten name van de gemeente Breda te onteigenen de percelen, zoals op de bij het raadsbesluit behorende en als zodanig gewaarmerkte grondtekening staan aangegeven en op de bijbehorende lijst van te onteigenen percelen zijn vermeld.

  • III. Te bepalen dat:

    • a. geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de Onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens onherroepelijk is beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan ‘Bouverijen – Woonakker’ met betrekking tot de onderhavige onroerende zaken;

    • b. indien en voor zover aan het bestemmingsplan ‘Bouverijen – Woonakker’ met betrekking tot de onderhavige onroerende zaken in hoogste instantie goedkeuring mocht worden onthouden het daarop betrekking hebbende gedeelte van het onteigeningsbesluit vervalt.

  • IV. Met in achtneming van het onder punt III bepaalde rechtsgedingen te voeren tot onteigening ten name van de gemeente Breda van onroerende zaken als aangeduid in onderhavig onteigeningsplan en het college van burgemeester en wethouders bevoegd te verklaren de alsdan naar zijn oordeel noodzakelijke dagvaarding te doen uitbrengen.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 20 maart 2008

voorzitter

griffier

Naar boven