ARTIKEL I
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt
als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘beoordelen van de
luchtkwaliteit’ en de bijbehorende begripsomschrijving
vervallen.
2. De zinsnede ‘vaststellen van het
kwaliteitsniveau’ en de bijbehorende begripsomschrijving
vervallen.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en derde lid vervallen.
2. De aanduiding ‘2.’ voor de tekst vervalt.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. De Minister stelt door middel van meting op vaste
meetpunten de concentraties in de buitenlucht vast van zwevende deeltjes (PM
2,5) op stedelijke achtergrondlocaties.
6. De Minister stelt door middel van meting op vaste
meetpunten de concentraties van koolmonoxide in de buitenlucht vast op plaatsen
waar, blijkens de uitkomsten van de in artikel 5, eerste lid, bedoelde
berekening, mensen worden blootgesteld aan een concentratie van koolmonoxide
die hoger is dan 3600 microgram per m3 als 98-percentiel van
acht-uurgemiddelde concentraties.
D
De artikelen 4 en 5 komen te luiden:
Artikel 4
Burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en de
Minister van Verkeer en Waterstaat stellen de Minister jaarlijks voor 1 mei op
een door de Minister te bepalen wijze in kennis van de meest recente, hen ter
beschikking staande gegevens die nodig zijn om met behulp van de
standaardrekenmethoden, bedoeld in de artikelen 71 en 75, kwaliteitsniveaus
vast te kunnen stellen op plaatsen waar de bevolking, ten gevolge van emissies
van bronnen die onder het beheer van het desbetreffende bestuursorgaan staan,
naar hun redelijke verwachting direct of indirect kan worden blootgesteld aan
concentraties in de buitenlucht die hoger zijn dan de toepasselijke in bijlage
2, voorschrift 1.1, 2.1, eerste lid, 2.1a, 4.1, 4.2 en 7.1, onder b, van de wet
genoemde grenswaarden, alsmede hoger dan 3600 microgram per m3, als
98-percentiel van acht-uurgemiddelde concentraties voor koolmonoxide.
Artikel 5
1. Met gebruikmaking van de krachtens artikel 4 aan hem
geleverde gegevens stelt de Minister door middel van berekening met behulp van
de standaardrekenmethoden, bedoeld in de artikelen 71 en 75, de concentraties
in de buitenlucht vast van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes
(PM10), lood, koolmonoxide en benzeen.
2. De Minister stelt jaarlijks voor 1 juli bestuursorganen die
de in artikel 4 bedoelde gegevens aan hem hebben geleverd in kennis van de met
die gegevens vastgestelde kwaliteitsniveaus, bedoeld in het eerste lid.
F
Artikel 7 komt te luiden:
Artikel 7
1. De Minister draagt zorg voor de bekostiging van de
metingen, bedoeld in artikel 3.
2. Het bestuursorgaan dat krachtens artikel 4 de Minister in
kennis stelt van de in dat artikel bedoelde gegevens draagt zorg voor de
bekostiging van die gegevens en de bedoelde inkennisstelling.
3. De Minister draagt zorg voor de bekostiging van de
berekeningen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, en van de inkennisstelling,
bedoeld in het tweede lid van dat artikel.
G
In paragraaf 3.1 wordt na artikel 20 een artikel ingevoegd,
luidend:
Artikel 20a
Nederland bevat voor de meting van de concentratie van
zwevende deeltjes (PM2,5) in de buitenlucht op de volgende locaties
vaste meetpunten:
a. Enschede, Espoortstraat;
b. Utrecht, Griftpark;
c. Veldhoven, Europalaan;
d. Heerlen, Nicolayestraat;
e. Breda, Bastenakenstraat;
f. Rotterdam, Schiedamsevest;
g. Den Haag, Rebecquestraat;
h. Groningen, Nijesteinheerd;
i. Nijmegen, De Ruyterstraat.
H
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘zwevende deeltjes
(PM10)’ vervangen door ‘zwevende deeltjes (PM2,5 en
PM10)’ en wordt na ‘4.1,’ ingevoegd: 4.2, 4.6, 4.7,.
2. In het eerste lid, onder c, sub 1, wordt ‘zwevende deeltjes
(PM10)’ vervangen door: zwevende deeltjes (PM2,5 en
PM10).
I
In artikel 25, eerste lid, wordt ‘zwevende deeltjes
(PM10)’ vervangen door: zwevende deeltjes (PM2,5 en
PM10).
J
In artikel 29 wordt ‘ISO/FDIS 10498, (Bepaling van
zwaveldioxide, UV-fluorescentiemethode)’ vervangen door: EN 14212:2005 ‘Ambient
air quality – Standard method for the measurement of the concentration of
sulphur dioxide by ultraviolet fluorescence’.
K
In artikel 33 wordt ‘ISO 7996: 1985 Lucht, (Bepaling van
massaconcentraties van stikstofoxiden, chemoluminescentiemethode)’ vervangen
door: EN 14211:2005 ‘Ambient air quality – Standard method for the measurement
of the concentration of nitrogen dioxide and nitrogen monoxide by
chemiluminescence’.
L
In het opschrift van paragraaf 3.6 wordt ‘zwevende deeltjes
(PM10)’ vervangen door: zwevende deeltjes (PM2,5 en
PM10).
M
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na ‘voorschrift 4.1, onder b,’
ingevoegd: of voorschrift 4.2, onder b,.
2. In het vierde lid wordt na ‘voorschrift 4.1’ ingevoegd: of
voorschrift 4.2.
3. In het zesde lid wordt ‘artikel 5.19, tweede lid’ vervangen
door: artikel 5.19, vierde lid.
N
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden: Voor de monsterneming en meting van
zwevende deeltjes (PM10) wordt gebruik gemaakt van:
2. Onderdeel a komt te luiden:
a. de methoden, beschreven in EN-12341:1999 ‘Air quality –
Determination of the PM10 fraction of suspended particulate matter –
Reference method and field test procedure to demonstrate reference equivalence
of measurement methods’ en NTA 8019:2008 (Luchtkwaliteit – meeteisen voor
fijnstofmetingen),.
O
In paragraaf 3.6 worden na artikel 36 de volgende artikelen
ingevoegd:
Artikel 36a
Voor de meting van concentraties van zwevende deeltjes
(PM2,5) in de buitenlucht wordt gebruik gemaakt van een meetmethode
waarvan de bovenste analysegrens ten minste 200 microgram per m3
bedraagt en waarbij de onder operationele condities verkregen meetwaarden
zodanig zijn dat met een waarschijnlijkheid van 95 procent de totale afwijking
tussen de gemeten en de werkelijke concentratie minder is dan 25 procent voor
het bereik van de toepasselijke grenswaarde, bedoeld in voorschrift 4.4 van
bijlage 2 van de wet.
Artikel 36b
1. Per meetpunt voor de meting van concentraties van zwevende
deeltjes (PM2,5) in de buitenlucht worden
vierentwintig-uurgemiddelde concentraties bepaald.
2. Indien per etmaal minder dan achttien uur bemonsterd is,
wordt geen vierentwintig-uurgemiddelde concentratie bepaald.
3. Het aantal gevalideerde vierentwintig-uurgemiddelde
concentraties per kalenderjaar bedraagt ten minste 90 procent.
4. Indien minder dan 90 procent gevalideerde
vierentwintig-uurgemiddelde concentraties beschikbaar zijn, wordt op grond van
de beschikbare vierentwintig-uurgemiddelde concentraties bepaald of de in
voorschriften 4.6 en 4.7 van bijlage 2 van de wet genoemde waarden zijn
overschreden.
5. Vierentwintig-uurgemiddelde concentraties waarvan
aannemelijk is dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentratie
groter is dan bepaald in artikel 36a worden niet gebruikt.
Artikel 36c
Voor de bemonstering en meting van zwevende deeltjes
(PM2,5) wordt gebruik gemaakt van:
a. de methoden beschreven in EN 14907:2005 ‘Standard
gravimetric measurement method for the determination of the
PM2,5mass fraction of suspended particulate matter’ en NTA 8019
(Luchtkwaliteit – meeteisen voor fijnstofmetingen);
b. een andere methode met behulp waarvan resultaten kunnen
worden verkregen die gelijkwaardig zijn aan de, met gebruikmaking van de onder
a genoemde methode, verkregen resultaten, of
c. een andere methode die een constante samenhang heeft met
de onder a genoemde methode. Op de met deze methode verkregen resultaten wordt
een correctiefactor toegepast, teneinde resultaten te verkrijgen die
gelijkwaardig zijn aan de resultaten, verkregen met gebruikmaking van de onder
a genoemde methode.
P
In artikel 39, onder a, wordt ‘NEN-EN 12341:1998 en (Bepaling
van de PM10 fractie van zwevend stof – referentiemethode en
veldonderzoek om de referentie gelijkwaardigheid aan te tonen van
meetmethoden)’ vervangen door: EN-12341:1999 ‘Air quality – Determination of
the PM10 fraction of suspended particulate matter – Reference method
and field test procedure to demonstrate reference equivalence of measurement
methods’.
Q
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘analyse’ vervangen door: meting.
2. In onderdeel a wordt ‘ISO 9855: 1993 Lucht (Bepaling van het
gehalte aan zwevende looddeeltjes in in filters opgevangen aërosolen, Methode
van de atomaire absorptiespectroscopie)’ vervangen door: EN 14902:2005
‘Standard method for the measurement of Pb, Cd, As and Ni in the
PM10 fraction of suspended particulate matter’.
R
In artikel 43, onder a, wordt ‘NEN-EN 14626:2005 en (Standaard
methode voor het meten van de concentratie koolstofmonoxide door middel van
niet-dispersieve infraroodspectroscopie)’ vervangen door: EN 14626:2005
‘Ambient air quality – Standardmethod for the measurement of the concentration
of carbon monoxide by nondispersive infrared spectroscopy’.
S
In artikel 46 wordt ‘NEN-EN 14662:2005 en (deel 1, 2 en 3)’
vervangen door: EN 14662:2005 en (deel 1, 2 en 3) ‘Ambient air quality –
Standard method for measurement of benzene concentrations’.
T
In artikel 49, onder a, wordt ‘NEN-EN 14625:2005 en
(Standaardmethode voor het meten van de concentratie ozon door middel van
ultraviolette fotometrische methode)’ vervangen door: EN 14625:2005 ‘Ambient
air quality – Standard method for the measurement of the concentration of ozone
by ultraviolet photometry’.
U
In artikel 52, onder a, wordt ‘NEN-EN 14902:2005/C1:2006
(Standaard methode voor de meting van Pb, Cd, As, en Ni in de PM10
fractie van zwevend stof)’ vervangen door: EN 14902:2005/C1:2006 ‘Standard
method for the measurement of Pb, Cd, As and Ni in the PM10 fraction
of suspended particulate matter’.
V
In artikel 65 wordt ‘de artikelen 5.12, tweede en derde lid, en
5.16, eerste lid,’ vervangen door: de artikelen 5.12 en 5.16.
W
Artikel 65a, onder d, komt te luiden:
X
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen b, d en h wordt ‘van het tiende kalenderjaar
volgend op het voorafgaande kalenderjaar en van de jaren 2010 en 2020’
vervangen door: voor alle kalenderjaren volgend op het voorafgaande
kalenderjaar tot en met het jaar 2020.
2. In onderdeel e wordt ‘vijfjarige’ vervangen door:
tienjarige.
Y
Aan artikel 68 wordt een lid toegevoegd, luidend:
3. Bij het door middel van berekening bepalen van een effect
als bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid, onder b, van de wet, wordt de
uitkomst afgerond naar één cijfer achter de komma en wordt een waarde tussen 0
en 0,1 microgram/m3 afgerond naar 0.
Z
In artikel 78, derde lid, vervalt: vijf, respectievelijk.
BB
Artikel 80 komt te luiden:
Artikel 80
Het verslag over de luchtkwaliteit, alsmede over de voortgang
en uitvoering van een programma en de daarin opgenomen maatregelen,
ontwikkelingen en besluiten, alsmede over de effecten daarvan op de
luchtkwaliteit, bedoeld in artikel 5.14 van de wet, wordt jaarlijks voor
31 december uitgebracht door de Minister. Hij betrekt daarin de, met
gebruikmaking van de in artikel 4 bedoelde gegevens van burgemeester en
wethouders, gedeputeerde staten en de Minister van Verkeer en Waterstaat
berekende concentraties, bedoeld in artikel 5.
CC
De artikelen 81 en 82 vervallen.
DD
Na artikel 83 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 83a
Deze regeling berust op de artikelen 5.19, vijfde lid, 5.20
en 5.22 van de wet.
ARTIKEL II
Bijlage 1, ‘Standaardrekenmethode 1’, behorend
bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, wordt als volgt
gewijzigd:
A
Onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’, wordt als volgt
gewijzigd:
1. de puntkomma aan het slot van subonderdeel d wordt vervangen
door een punt;
2. subonderdeel e vervalt;
3. de tekst tussen subonderdeel d en figuur 1 komt te
luiden:
Deze methode maakt onderscheid tussen vier typen wegen. De
wegtypen worden beschreven aan de hand van de bebouwing langs de weg:
1. aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten
bebouwing op een afstand van maximaal 60 meter van de wegas, waarbij de afstand
tussen wegas en gevel kleiner is dan drie maal de hoogte van de bebouwing, maar
groter is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;
2. aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten
bebouwing op een afstand van maximaal 60 meter van de weg, waarbij de afstand
tussen wegas en gevel kleiner is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;
3. aan één zijde min of meer aaneengesloten bebouwing op een
afstand van maximaal 60 meter van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en
gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing;
4. alle wegen in een stedelijke omgeving, anders dan wegtype
1, 2 en 3.
B
Aan het slot van onderdeel 4, ‘Emissiegetal’, wordt de volgende
tekst ingevoegd:
Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een
tunnelbuis, die tenminste 100 meter lang is en waarbinnen sprake is van twee
rijrichtingen, worden de emissies tot op een afstand van 20 meter van de uitrit
van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:
met:
Etm | = | totale emissie per lengte-eenheid
(μg.m-1.s-1) op het wegdeel binnen een afstand van 20
meter van de uitrit van een tunnelbuis.
|
E | = | emissie per lengte-eenheid door verkeer op het
wegdeel zelf (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule
1.10.
|
Et | = | emissie per lengte-eenheid door het verkeer in de
tunnelbuis (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule
1.10.
|
Lt | = | lengte van de tunnelbuis (m). |
#ut | = | aantal uitritten van de tunnelbuis [-]. |
Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een
tunnelbuis, die tenminste 100 meter langs is en waarbinnen sprake is van één
rijrichting, worden de emissies tot op een afstand van 50 meter van de uitrit
van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:
Formule 1.12a en 1.12b gaan uit van een uniforme verdeling
van de emissies in de tunnel over het aansluitende wegdeel.
Bij het bepalen van de emissies op wegdelen die aansluiten op
de inrit van een tunnelbuis of aansluiten op de uitrit van een tunnelbuis die
korter is dan 100 meter, blijven de emissies door het verkeer in de tunnelbuis
buiten beschouwing.
C
Aan het slot van onderdeel 7, ‘Optellen concentratiebijdragen
van verschillende bronnen’, wordt de volgende tekst ingevoegd:
Cumulatie bijdragen verkeer en inrichtingen aan
overschrijdingsdagen zwevende deeltjes (PM10)
Bij het bepalen van de cumulatie van het aantal dagen met
overschrijding van de grenswaarden voor de 24-uurgemiddelde concentratie
PM10 als gevolg van de bijdrage door wegverkeer en inrichtingen,
wordt de volgende werkwijze gevolgd:
1. Het aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt als
gevolg van de grootschalige achtergrondconcentratie en de bijdrage van
inrichtingen, wordt berekend met standaardrekenmethode 3 (zie artikel 75) of
een andere methode die is goedgekeurd door de Minister van VROM (zie artikel 74
en 75).
2. De bijdrage van een wegdeel aan het aantal
overschrijdingsdagen op het rekenpunt wordt afgeleid van de jaargemiddelde
concentratiebijdrage PM10 door het verkeer op dit wegdeel. Daarbij
wordt uitgegaan van de volgende vergelijking:
met:
ODV PM10 | = | het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde
concentratie PM10 hoger is dan 50 μg/m3 als gevolg van
verkeer;
|
Cb,jm[PM10]
| = | jaargemiddelde concentratiebijdrage
PM10 door verkeer, zoals berekend met vergelijking 1.2.
|
3. Het totaal aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt
wordt berekend door het afgeleide aantal overschrijdingsdagen door het
wegverkeer (stap 2) op te tellen bij het berekende aantal overschrijdingsdagen
als gevolg van de inrichtingen en de achtergrondconcentraties (stap 1).
D
Na onderdeel 7, ‘Optellen concentratiebijdragen van
verschillende bronnen’, wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:
8. Bepalen concentratiebijdrage verkeer bij gescheiden
rijbanen
Indien in een straat sprake is van twee rijbanen, moeten deze
rijbanen worden beschouwd als twee gescheiden wegdelen wanneer de afstand
tussen de beide binnenkanten van de rijbanen minimaal 3 meter is. Indien de
afstand tussen de beide binnenkanten van de rijbanen kleiner is dan 3 meter,
kunnen beide rijbanen worden beschouwd als één rijbaan of als twee gescheiden
rijbanen.
Bij de berekening van de jaargemiddelde concentratiebijdrage
door het verkeer in een straat met twee gescheiden rijbanen worden de volgende
stappen doorlopen:
1. Per wegdeel wordt de jaargemiddelde concentratiebijdrage
verkeer voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes
(PM10), lood, koolmonoxide en benzeen op het rekenpunt berekend met
vergelijking 1.2 (Bijlage 1, paragraaf 3).
– Indien het wegtype van de straat gelijk is aan
wegtype 1, 2 of 4 (zie figuur 1 in paragraaf 2), dan wordt bij deze berekening
voor beide wegdelen uitgegaan van dit wegtype.
– Indien het wegtype in de straat gelijk is aan wegtype
3 (eenzijdige bebouwing; zie figuur 1 in paragraaf 2), dan wordt bij deze
berekening voor het wegdeel dat het dichtst bij de bebouwing ligt, uitgegaan
van wegtype 3. Voor het wegdeel dat het verst van de bebouwing ligt, wordt
uitgegaan van wegtype 3 of 4, afhankelijk van de afstand tussen de as van het
wegdeel en de gevel, en de hoogte van de bebouwing (zie bijlage 1, paragraaf
2).
2. De totale jaargemiddelde concentratiebijdrage verkeer
voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood,
koolmonoxide en benzeen wordt bepaald door de per wegdeel berekende
concentratiebijdragen op het rekenpunt bij elkaar op te tellen.
3. Bij stikstofdioxide kunnen de bijdragen van beide
wegdelen niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld. De jaargemiddelde
concentratiebijdrage voor stikstofdioxide (NO2) wordt bepaald op
basis van de totale jaargemiddelde concentratiebijdrage voor stikstofoxiden
(NOX) en het aandeel NO2 in de directe emissies
NOX.
Met onderstaande vergelijking wordt het gewogen
gemiddelde van de fractie NO2 in het totaal van de bijdragen
NOX berekend:
met:
| = | gewogen gemiddelde van de fractie
NO2 in het totaal van de bijdragen NOX door beide
wegdelen
|
| = | de fractie direct uitgestoten NO2
[-] in de NOX bijdrage door wegdeel 1, zoals bepaald met
vergelijking 1.14.
|
| = | de fractie direct uitgestoten NO2
[-] in de NOX bijdrage door wegdeel 2, zoals bepaald met
vergelijking 1.14.
|
| = | de NOX bijdrage door wegdeel
1.
|
| = | de NOX bijdrage door wegdeel
2.
|
De totale bijdrage NO2 door het verkeer op beide
wegdelen wordt berekend op basis van vergelijking 1.18.
ARTIKEL III
Bijlage 2, ‘Standaardrekenmethode 2’, behorend
bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, wordt als volgt
gewijzigd:
A
In onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’, wordt na subonderdeel 4,
onder vervanging van de punt aan het slot van dat subonderdeel door een
puntkomma, het volgende subonderdeel ingevoegd:
B
In onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’, Figuur 1 ‘Varianten
wegeigenschappen’, wordt na subonderdeel 4 ingevoegd:
C
In onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’ wordt na Figuur 1,
‘Varianten wegeigenschappen’, de volgende zin ingevoegd:
Binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode 2
vallen ook wegvakken waarvoor geldt dat sprake is van een combinatie van de
bovenstaande varianten, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een tunnel, in
combinatie met een verdiepte ligging.
D
Onderdeel 4, ‘Concentratie bijdrage verkeer’, wordt als volgt
gewijzigd:
1. Aan het slot van paragraaf ‘Emissie (E)’ wordt de volgende
tekst ingevoegd:
Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een
tunnelbuis, die tenminste 100 meter lang is en waarbinnen sprake is van twee
rijrichtingen, worden de emissies tot op een afstand van 20 meter van de uitrit
van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:
met:
Etm | = | totale emissie per lengte-eenheid
(μg.m-1.s-1) op het wegdeel binnen een afstand van 20
meter van de uitrit van een tunnelbuis.
|
E | = | emissie per lengte-eenheid door verkeer op het
wegdeel zelf (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule
1.11.
|
Et | = | emissie per lengte-eenheid door het verkeer in de
tunnelbuis (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule
1.11.
|
Lt | = | lengte van de tunnelbuis (m). |
#ut | = | aantal uitritten van de tunnelbuis [-]. |
Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een
tunnelbuis, die tenminste 100 meter langs is en waarbinnen sprake is van één
rijrichting, worden de emissies tot op een afstand van 100 meter van de uitrit
van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:
Formule 1.11a en 1.11b gaan uit van een uniforme verdeling
van de emissies in de tunnel over het aansluitende wegdeel.
Bij het bepalen van de emissies op wegdelen die aansluiten op
de inrit van een tunnelbuis of aansluiten op de uitrit van een tunnelbuis die
korter is dan 100 meter, blijven de emissies door het verkeer in de tunnelbuis
buiten beschouwing.
2. In paragraaf ‘Correctiefactor (C)’, worden
de tabellen beginnend met respectievelijk ‘Ruwheidslengte L’, ‘Ruwheid’ en
‘Ruwheidslengte’ vervangen door respectievelijk:
Ruwheidsklasse (m) | Afbakening ruwheidsklasse (m) | L | Cmeteo, schiphol | Cmeteo,eindhoven |
---|
0,03 | < 0,055 | 60 | 0,7000 | 0,7000*0,95 |
0,10 | ≥ 0,055 en < 0,17 | 60 | 0,7050 | 0,7050*0,95 |
0,30 | ≥ 0,17 en < 0,55 | 100 | 0,6525 | 0,6525*0,95 |
1,00 | ≥ 0,55 | 400 | 0,7400 | 0,7400*0,95 |
Ruwheidsklasse (m) | Afbakening ruwheidsklasse (m) | Cruwheid | Cijking | Cmeteo, schiphol |
---|
0,03 | < 0,055 | 1,05 | 0,667 | 0,7000 |
0,10 | ≥ 0,055 en < 0,17 | 0,99 | 0,712 | 0,7050 |
0,30 | ≥ 0,17 en < 0,55 | 0,91 | 0,717 | 0,6525 |
1,00 | ≥ 0,55 | 0,77 | 0,961 | 0,7400 |
Ruwheidsklasse (m) | Afbakening ruwheidsklasse (m) | a | b |
---|
0,03 | < 0,055 | 0,2221 | 0,6574 |
0,10 | ≥ 0,055 en < 0,17 | 0,2745 | 0,6688 |
0,30 | ≥ 0,17 en < 0,55 | 0,3613 | 0,6680 |
1,00 | ≥ 0,55 | 0,7054 | 0,6207 |
3. In paragraaf ‘Windsnelheid (u)’, wordt aan
het slot van ‘α: de hoek van de windsector in de windroos (°)’ de volgende
zinsnede ingevoegd: waarbij de start van de eerste windsector naar keuze mag
liggen op –15 graden of op 0 graden.
4. In paragraaf ‘Windsnelheid (u)’, komt de
tekst onder ‘Interpolatie’ te luiden:
De classificatie van de windsnelheden en -richtingen dient
te gebeuren op basis van uurlijkse gegevens. Hiervoor dienen de uurlijks
gemeten windsnelheden en -richtingen op Schiphol en Eindhoven te worden
geïnterpoleerd voor de rekenlocatie. De windrichting wordt voor alle locaties
in Nederland per uur gemiddeld met als weegfactoren de kwadraten van de
afstanden tot de twee meteolocaties. De uurlijkse windsnelheden dienen (via een
tussenstap naar de windsnelheid op 60 meter hoogte) te worden omgerekend van de
ruwheid ter plaatse van de meteolocaties naar de ruwheid op het rekenpunt. De
ruwheid op de locaties van Schiphol en Eindhoven is richtingafhankelijk. De
ruwheden zijn daarbij gelijk aan de ruwheden die worden gebruik in
standaardrekenmethode 3, de rekenmethode van het Nieuw Nationaal Model (Uitgave
1998, ISBN 90-76323-003). In onderstaande tabel zijn de waarden voor deze
ruwheden opgenomen.
De windsnelheid wordt per uur gemiddeld met als weegfactoren
de loodrechte afstanden van het rekenpunt tot de twee lijnen door de locaties
van Schiphol en Eindhoven met een richtingscoëfficiënt van 1.21. Voor alle
locaties die westelijk van de lijn door Schiphol liggen worden de uurlijkse
windsnelheden van Schiphol genomen, gecorrigeerd voor ruwheid. Voor alle
locaties die oostelijk van de lijn door Eindhoven liggen worden de uurlijkse
windsnelheden van Eindhoven genomen, gecorrigeerd voor ruwheid.
Voor de bepaling van de meteoroos kan bij de interpolatie van
de windsnelheid zowel van een neutrale atmosfeer worden uitgegaan als van de
stabiliteitsafhankelijkheid die in standaardrekenmethode 3 wordt gehanteerd. De
correctiefactoren (Cmeteo,schiphol en Cmeteo,eindhoven)
worden ook geïnterpoleerd met als als weegfactoren de kwadraten van de
afstanden tot de loodrechte afstanden van het rekenpunt tot de twee lijnen door
de locaties van Schiphol en Eindhoven met een richtingscoëfficiënt van 1.21.
Windrichting (°) | Ruwheid (z0) in meters |
---|
Eindhoven oud | Eindhoven nieuw | Schiphol oud | Schiphol nieuw |
---|
0 | 0,057 | 0,100 | 0,075 | 0,238 |
10 | 0,057 | 0,100 | 0,075 | 0,238 |
20 | 0,132 | 0,092 | 0,085 | 0,137 |
30 | 0,132 | 0,092 | 0,085 | 0,137 |
40 | 0,169 | 0,145 | 0,085 | 0,079 |
50 | 0,169 | 0,145 | 0,085 | 0,079 |
60 | 0,397 | 0,198 | 0,075 | 0,086 |
70 | 0,397 | 0,198 | 0,075 | 0,086 |
80 | 0,480 | 0,406 | 0,075 | 0,102 |
90 | 0,480 | 0,406 | 0,075 | 0,102 |
100 | 0,284 | 0,391 | 0,060 | 0,079 |
110 | 0,284 | 0,391 | 0,060 | 0,079 |
120 | 0,250 | 0,155 | 0,032 | 0,072 |
130 | 0,250 | 0,155 | 0,032 | 0,072 |
140 | 0,085 | 0,117 | 0,057 | 0,048 |
150 | 0,085 | 0,117 | 0,057 | 0,048 |
160 | 0,169 | 0,165 | 0,032 | 0,053 |
170 | 0,169 | 0,165 | 0,032 | 0,053 |
180 | 0,221 | 0,176 | 0,032 | 0,048 |
190 | 0,221 | 0,176 | 0,032 | 0,048 |
200 | 0,114 | 0,108 | 0,049 | 0,048 |
210 | 0,114 | 0,108 | 0,049 | 0,048 |
220 | 0,085 | 0,126 | 0,064 | 0,065 |
230 | 0,085 | 0,126 | 0,064 | 0,065 |
240 | 0,169 | 0,222 | 0,060 | 0,065 |
250 | 0,169 | 0,222 | 0,060 | 0,065 |
260 | 0,320 | 0,316 | 0,075 | 0,053 |
270 | 0,320 | 0,316 | 0,075 | 0,053 |
280 | 0,341 | 0,391 | 0,130 | 0,094 |
290 | 0,341 | 0,391 | 0,130 | 0,094 |
300 | 0,284 | 0,360 | 0,169 | 0,137 |
310 | 0,284 | 0,360 | 0,169 | 0,137 |
320 | 0,198 | 0,247 | 0,142 | 0,251 |
330 | 0,198 | 0,247 | 0,142 | 0,251 |
340 | 0,169 | 0,145 | 0,142 | 0,278 |
350 | 0,169 | 0,145 | 0,142 | 0,278 |
E
Aan het slot van onderdeel 5, ‘Grootschalige
dubbeltellingcorrectie’, wordt de volgende zin ingevoegd:
De correctiewaarde voor de dubbeltelling wordt uniform en
isotroop in rekening gebracht: de correctiewaarde is voor alle windrichtingen
gelijk aan de nominale waarde die de Minister jaarlijks ingevolge artikel 66,
onder g en h, bekend maakt.
F
Na onderdeel 5 ‘Grootschalige dubbeltellingcorrectie’, wordt het
volgende onderdeel ingevoegd:
6. Cumulatie bijdragen verkeer en inrichtingen aan
overschrijdingsdagen PM10
Bij het bepalen van de cumulatie van het aantal dagen met
overschrijding van de grenswaarden voor de 24-uurgemiddelde concentratie
PM10 als gevolg van de bijdrage door wegverkeer en inrichtingen,
wordt de volgende werkwijze gevolgd:
1. Het aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt als
gevolg van de grootschalige achtergrondconcentratie en de bijdrage van
inrichtingen, wordt berekend met standaardrekenmethode 3 (zie artikel 75) of
een andere methode die is goedgekeurd door de Minister van VROM (zie artikel 74
en 75).
2. De bijdrage van een wegdeel aan het aantal
overschrijdingsdagen op het rekenpunt wordt afgeleid van de jaargemiddelde
concentratiebijdrage PM10 door het verkeer op dit wegdeel. Daarbij
wordt uitgegaan van de volgende vergelijking:
met:
ODV PM10 | = | het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde
concentratie PM10 hoger is dan 50 μg/m3 als gevolg van
verkeer;
|
Cb,jm[PM10]
| = | jaargemiddelde concentratiebijdrage
PM10 door verkeer, zoals berekend met vergelijking 1.2.
|
3. Het totaal aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt
wordt berekend door het afgeleide aantal overschrijdingsdagen door het
wegverkeer (stap 2) op te tellen bij het berekende aantal overschrijdingsdagen
als gevolg van de inrichtingen en de achtergrondconcentraties (stap 1).
ARTIKEL IV
Na bijlage 2, behorend bij de Regeling
beoordeling luchtkwaliteit 2007, wordt, onder vernummering van bijlagen 3 en 4
van die regeling tot bijlagen 4 en 5, een bijlage ingevoegd, luidende:
BIJLAGE 3. DUBBELTELLINGCORRECTIE CONCENTRATIES PM10 DOOR
VEEHOUDERIJEN
De bijdrage van de intensieve veehouderij aan de concentraties
PM10 is meegenomen bij de bepaling van de grootschalige
concentratiegegevens PM10.
Indien de bijdrage van een individueel bedrijf aan de
PM10 concentraties wordt berekend en deze wordt opgeteld bij de
grootschalige concentratiegegevens PM10, treedt daarmee een
dubbeltelling op.
Op basis van de emissies door het individuele bedrijf kunnen
de grootschalige concentraties zwevende deeltjes (PM10) worden
gecorrigeerd voor de gridcel waarbinnen het bedrijf is gelegen en de acht
omringende gridcellen.
Deze correctiemethode maakt deel uit van de grootschalige
dubbeltellingconcentratiegegevens voor zwevende deeltjes (PM10), die
de Minister jaarlijks ingevolge artikel 66, onder g en h, bekend maakt.
ARTIKEL V
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na
de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug
tot en met 1 augustus 2009.
2. In afwijking van het eerste lid werken de artikelen II tot en met
IV terug tot en met 1 maart 2009.
3. De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, zoals deze luidde op
het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze
regeling, blijft van toepassing op een besluit dat voor 1 augustus 2010 is
bekendgemaakt, indien dat bij dat besluit is bepaald of op andere wijze uit dat
besluit volgt.
TOELICHTING
Algemeen
Deze wijzigingsregeling strekt tot aanpassing van de Regeling
beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) met de bijbehorende bijlagen. Deze
omvat de volgende wijzigingen:
A. Noodzakelijke aanpassingen in verband met de
inwerkingtreding van de implementatiewet luchtkwaliteit1
Dit omvat een aantal min of meer technische wijzigingen, zoals
het toevoegen van zwevende deeltjes (PM2,5) als te onderzoeken
parameter en verwijzingen naar voorschriften in bijlage 2 van de Wet
milieubeheer, waarin de tijdelijk verhoogde grenswaarden zijn opgenomen die
gelden gedurende de perioden waarvoor de Europese Commissie heeft ingestemd met
de toepassing van derogatie door Nederland.
De derogatiebeschikking van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen van 7 april 2009 (C(2009)2560)2 als zodanig leidt niet tot aanpassingen in de Rbl
2007.
Het uit de nieuwe EG-richtlijn luchtkwaliteit3 volgende ‘toepasbaarheidsbeginsel’ is ingevolge de
implementatiewet in artikel 5.19 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. Om die
reden is de eerdere implementatie van dit beginsel in artikel 2, eerste en
derde lid, van de Rbl 2007 vervallen. Het toepasbaarheidsbeginsel betreft de
verplichting van de EG-richtlijn luchtkwaliteit om de luchtkwaliteit te
beoordelen in alle agglomeraties en zones, met uitzondering van de in het
tweede lid van artikel 5.19 Wm bedoelde locaties. Dat houdt in dat het
beoordelen van de luchtkwaliteit (het vaststellen van de luchtkwaliteit en
vervolgens bepalen van de mate waarin dat aan de grenswaarden en andere
luchtkwaliteitseisen als genoemd in bijlage 2 van de wet voldoet), uitsluitend
plaatsvindt buiten de in artikel 5.19 Wm genoemde locaties. Op de uitgezonderde
locaties is de luchtkwaliteit immers minder relevant omdat ter plaatse geen
blootstelling van mensen plaatsvindt gedurende een periode die significant is
ten opzichte van de middelingstijd van de grenswaarde. Om praktische redenen
kan ervoor gekozen worden de luchtkwaliteit in eerste instantie in brede zin te
bepalen en vervolgens na te gaan op welke locaties toepasbaarheid betrekking
heeft. Mochten door die werkwijze concentraties hoger dan een grenswaarde
worden vastgesteld op locaties waar ingevolge de EG-richtlijn luchtkwaliteit de
luchtkwaliteit niet wordt beoordeeld dan kunnen die ten gevolge van het
toepasbaarheidsbeginsel niet worden aangemerkt als een overschrijding. Om die
reden is het treffen van maatregelen op die locaties dan ook niet aan de
orde.
B. Aanpassingen in de meetmethoden
Dit omvat aanpassingen van de referentiemethoden voor
bemonstering en meting van concentraties van verschillende stoffen. De genoemde
methoden zijn ontleend aan de EG-richtlijn luchtkwaliteit. Het gaat om updates
van de voorheen in de Rbl 2007 genoemde meetmethoden.
C. Noodzakelijke aanpassingen in verband met de veranderde
systematiek in het vaststellen van de luchtkwaliteit en de gewijzigde
taakverdeling tussen overheden
Dit betreft de artikelen 4 tot en met 7 en 79 en 80 van de Rbl
2007. De gewijzigde systematiek, die samenhangt met de invoering van de
programmasystematiek van titel 5.2 van de Wet milieubeheer, houdt in dat de
luchtkwaliteit in het vervolg centraal door de minister van VROM wordt
vastgesteld met behulp van berekeningen op basis van door gemeenten en
provincies aan te leveren gegevens. Deze systematiek wordt in de praktijk al
toegepast en wordt nu geformaliseerd (met terugwerkende kracht tot en met 1
maart 2009) krachtens deze regeling.
Deze systematiek houdt het volgende in:
T.a.v. het meten:
– de metingen op vaste meetpunten door de minister blijven
gehandhaafd en worden uitgebreid met metingen voor zwevende deeltjes
(PM2,5);
– de huidige indeling in zones en agglomeraties (artikelen 8
en 9 Rbl 2007) is in 2008 door het RIVM geëvalueerd en blijft gehandhaafd omdat
er geen aanleiding tot aanpassing is;
– het aantal meetpunten, zoals momenteel in de Rbl 2007
opgenomen, blijft ongewijzigd;
– toegevoegd worden meetpunten voor PM2,5 op
stedelijke achtergrondlocaties. In aanvulling op deze meetstations worden
tevens op een drietal andere meetstations op stedelijke achtergrondlocaties de
concentraties van PM2,5 bepaald. Het betreft meetstations die door
andere overheden worden beheerd (DCMR en GGD). Door metingen op deze
meetstations tezamen wordt een representatief beeld van de concentraties
PM2,5 op stedelijke achtergrondlocaties verkregen.
In 2009/2010 zal meer duidelijkheid ontstaan over de wijze
waarop aan overige meetverplichtingen voor PM2,5 die voortvloeien
uit de richtlijn uitvoering gegeven zal worden. Daaromtrent zullen tezijnertijd
regels aan de Rbl 2007 worden toegevoegd.
T.a.v. berekeningen:
– voor berekening van het kwaliteitsniveau van de buitenlucht
wordt, evenals dat tot dusverre het geval was, gebruik gemaakt van
Standaardrekenmethodes (SRM’s) zoals opgenomen in de bijlagen behorend bij de
Rbl 2007, of van een andere door de minister van VROM goedgekeurde methode
(artikelen 71, 72, 75 en 76);
– de systematiek van het inventariseren en vaststellen van
het kwaliteitsniveau sloot niet goed aan bij de programmasystematiek van het
Nationaal Samenwerkingprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Om die reden zijn de artikelen 4 tot en met 7 van de Rbl 2007
vervallen en vervangen. De nieuwe systematiek is als volgt:
Gemeenten (B&W) leveren aan de minister van VROM jaarlijks
voor 1 mei voor wegen en inrichtingen, waar de bevolking naar hun redelijke
verwachting wordt blootgesteld aan concentraties hoger dan een grenswaarde van
bijlage 2 van de Wet milieubeheer (Wm) en waarvoor zij bevoegd gezag zijn, de
meest recente gegevens aan die nodig zijn om een berekening met een SRM te
kunnen maken.
Onder ‘redelijke verwachting’ wordt verstaan: overschrijdingen
die in eerdere jaren zijn geconstateerd of omstandigheden die een (nieuwe)
overschrijding doen vermoeden.
Met ‘gegevens’ wordt bedoeld: gegevens omtrent de intensiteit
en samenstelling van het wegverkeer etc. Voor het verkrijgen van een actueel
beeld van de luchtkwaliteit is het van belang dat de ‘meest recente gegevens’
worden aangeleverd. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de gegevens die
zij leveren. Het is mede in het belang van de gemeenten zelf om de gegevens up
to date te houden. Effecten van maatregelen worden anders niet verdisconteerd,
waardoor de concentraties hoger zijn dan in werkelijkheid.
Provincies leveren jaarlijks aan de minister van VROM voor 1
mei voor wegen en inrichtingen, waar de bevolking naar hun redelijke
verwachting wordt blootgesteld aan concentraties hoger dan een grenswaarde van
bijlage 2 Wm en waarvoor zij bevoegd gezag zijn, de meest recente gegevens aan
die nodig zijn om een berekening met een SRM te kunnen maken.
De minister van VenW levert jaarlijks aan de minister van VROM
voor 1 mei voor wegen, waar de bevolking naar zijn redelijke verwachting kan
worden blootgesteld aan concentraties hoger dan een grenswaarde van bijlage 2
Wm en waarvoor hij bevoegd gezag is, de meest recente gegevens aan die nodig
zijn om een berekening met een SRM te kunnen maken.
De minister van VROM stelt de luchtkwaliteit vast door middel
van berekening met SRM’s en beoordeelt de luchtkwaliteit. Voor de berekeningen
maakt de minister gebruik van een speciaal daartoe ontwikkeld instrument, de
saneringstool, dat is samengesteld uit SRM’s die in de bijlagen bij de Rbl 2007
worden genoemd. De saneringstool is, omdat het uitsluitend gebruik maakt van
SRM’s, een instrument waarvan ook andere bestuursorganen gebruik kunnen maken
voor luchtkwaliteitsberekeningen.
T.a.v. verslaglegging:
De minister van VROM stelt de betreffende gemeente, provincie
en minister van VenW in kennis van de resultaten van de, met behulp van door
hen geleverde gegevens, uitgevoerde berekeningen.
De rapportageplicht van gemeenten en provincies over
concentraties zoals opgenomen in de artikelen 79 en 80 Rbl 2007 vervalt met
terugwerkende kracht, aangezien gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in
hun gebied niet langer in kaart brengen met behulp van berekeningen.
Gemeenten en provincies doen jaarlijks voor 15 juni verslag aan
de minister van VROM over de voortgang en uitvoering van maatregelen,
ontwikkelingen en besluiten en de effecten daarvan op de luchtkwaliteit
(artikelen 5.14 en 5.13, vijfde lid, Wm).
De minister van VROM stelt de EU in kennis van door middel van
metingen (ter uitvoering van artikel 3 van de Rbl 2007 in het kader van het
landelijk meetnet luchtkwaliteit) en berekeningen (met behulp van de
saneringstool) geconstateerde overschrijdingen.
De minister van VROM publiceert jaarlijks voor 31 december een
verslag over de luchtkwaliteit en de uitvoering van het Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
D. Verdere noodzakelijke technische aanpassingen
Deze hebben betrekking op:
1. de generieke invoergegevens (artikel 66),
2. Standaardrekenmethode 1 (bijlage 1),
3. Standaardrekenmethode 2 (bijlage 2),
4. dubbeltellingcorrectie concentraties PM10 bij
veehouderijen (nieuwe bijlage 3).
Het gaat om aanpassingen die betrekking hebben op:
– de kenmerken van de meteorologische gegevens;
– de jaren waarvoor prognoses van gegevens bekend gemaakt
worden;
– jaren waarvoor prognoses van de grootschalige concentraties
(GCN-kaarten) worden aangeleverd;
– de beoordeling van de luchtkwaliteit op wegdelen bij
tunnelmonden;
– benadering gescheiden rijbanen in SRM1 (bijlage 1);
– diverse (technische) wijzigingen in beschrijving SRM2
(bijlage 2);
– dubbeltellingcorrectie veehouderijen;
– cumulatie bijdragen verkeer en inrichtingen aan
overschrijdingsdagen PM10.
Ad 1. Generieke invoergegevens
De aanpassing in de generieke invoergegevens heeft betrekking
op de kenmerken van de meteorologische gegevens die jaarlijks bekend worden
gemaakt door de minister van VROM.
Bij het berekenen van de concentraties in toekomstige
situaties moet gebruik worden gemaakt van meerjarige meteorologische gegevens.
Tot dusverre werd gebruik gemaakt van vijfjarige gemiddelde meteorologische
gegevens. Inmiddels is gebleken dat tienjarige meteorologische gemiddelde
meteorologische gegevens meer representatief zijn. Artikel 66, onder e, is
zodanig aangepast dat voortaan tienjarige gemiddelde meteorologische gegevens
bekend gemaakt worden. Vooruitlopend op de onderhavige wijziging zijn reeds op
13 maart 2009, in plaats van vijfjarige gemiddelde meteorologische gegevens
(1995–1999), tienjarige meteorologische gegevens bekendgemaakt
(1995–2004).
Tot dusverre werden prognoses bekend gemaakt van grootschalige
concentratiegegevens en emissiefactoren voor het tiende kalenderjaar volgend op
het voorafgaande kalenderjaar en 2010 en voor 2010. Voor de besluitvorming over
plannen, projecten en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
is het gewenst ook voor andere zichtjaren prognoses beschikbaar te hebben.
Sinds maart 2008 worden de gegevens voor alle kalenderjaren vanaf het
voorgaande kalenderjaar tot en met 2020 bekend gemaakt. Artikel 66, onder b, d
en h is daarop aangepast.
Het voorgaande laat onverlet dat voor besluiten, die voor het
onderdeel luchtkwaliteit hun onderbouwing vinden in het NSL. er geen
beoordeling van de luchtkwaliteit voor een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde
plaatsvindt voor de periode waarop het NSL betrekking heeft, noch voor enig
jaar daarna (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wm juncto het
derde lid van dat artikel). Voor deze projecten zijn in beginsel, behoudens
significante wijzigingen in de projectspecifieke aannames, geen berekeningen
vereist, ook niet in het kader van een MER en kan volstaan worden met een
verwijzing naar het NSL, indien de projectspecifieke aannames redelijkerwijs
vergelijkbaar zijn met de aannames in het NSL.
Ad 2. Standaardrekenmethode 1 (SRM1)
Het toepassingsbereik van SRM1 is uitgebreid met tunnels. Aan
bijlage 1, waarin SRM1 wordt beschreven, zijn rekenregels toegevoegd voor het
bepalen van de concentratiebijdrage door het verkeer bij tunnelmonden.
Uitgangspunt voor deze rekenregels is een voorstel dat is opgesteld door VROM
en RIVM (voorstel van 14 oktober 2008). Dit voorstel is afgestemd met
modeleigenaren (KEMA, TNO en ECN) en de leden van het zogenoemde ‘Kernteam
saneringstool’.
De wegtypes die vallen binnen het toepassingsbereik van SRM1
worden beschreven aan de hand van de bebouwing langs de weg. De verhouding
tussen de hoogte van de bebouwing en de afstand van de bebouwing tot de weg
bepaalt welk wegtype van toepassing is.
De beschrijving van de wegtypes in bijlage 1, onderdeel 2, is
aangevuld met een begrenzing van de maximale afstand van de bebouwing tot de
wegas. Die is gesteld op 60 meter. Deze afstand sluit aan op de hoogte/breedte
verhouding van straten waarvan is uitgegaan bij de oorspronkelijke
windtunnelmetingen die ten grondslag liggen aan de verdunningsfuncties in SRM1
en afmetingen die typerend zijn voor stedelijk gebied in Nederland.
In bijlage 1 zijn tevens rekenregels opgenomen voor situaties
met gescheiden wegdelen. Er is sprake van gescheiden rijbanen wanneer de
afstand tussen de beide binnenkanten van de rijbanen minimaal drie meter
bedraagt. De rekenregels zijn in lijn met de resultaten van het RIVM onderzoek
‘Aanpak van gescheiden rijbanen in SRM1’. Dit onderzoek is uitgevoerd op
verzoek van VROM en de resultaten zijn afgestemd met PBL, TNO,
Goudappel-Coffeng en de gemeente Utrecht
Indien de afstand tussen de beide binnenkanten van de rijbanen
kleiner is dan drie meter, kunnen deze rijbanen worden beschouwd als één
wegdeel, of als twee gescheiden wegdelen. Wanneer in deze situatie wordt
uitgegaan van twee gescheiden wegdelen ligt de berekende concentratiebijdrage
door het verkeer enkele procenten hoger dan wanneer wordt uitgegaan van één
wegdeel (RIVM, Briefrapport 680705008/2008). De keuze om uit te gaan van één
wegdeel of twee wegdelen is afhankelijk van de locatiespecifieke
omstandigheden. Bij tunnelmonden worden de emissies in de tunnel bijvoorbeeld
toebedeeld aan het wegdeel dat aansluit op de uitrit van de tunnel. Wanneer
sprake is van een tunnelbuis met één rijrichting en wanneer de afstand tussen
de binnenkant van rijbaan die aansluit op de uitrit van de tunnel en een
naastgelegen rijbaan kleiner is dan drie meter, ligt het voor de hand om uit te
gaan van een situatie met gescheiden wegdelen.
Ad 3. Standaardrekenmethode 2 (SRM2)
Het toepassingsbereik van SRM2 is eveneens uitgebreid met
tunnels. In bijlage 2, waarin SRM2 wordt beschreven, zijn rekenregels opgenomen
voor het bepalen van de concentratiebijdrage door het verkeer bij tunnelmonden.
Het bovengenoemde voorstel van 14 oktober 2008 vormde ook hierbij het
uitgangspunt.
Voorts is de beschrijving van SRM2 op enkele punten aangepast.
Aanleiding daartoe is een evaluatie die door het RIVM is uitgevoerd, in
samenspraak met modeleigenaren. De aanpassingen zijn met name bedoeld om de
beschrijving van SRM2 te verduidelijken en verschillen in de interpretatie van
de huidige beschrijving van SRM2 te voorkomen.
De voorliggende wijziging zal later dit jaar worden gevolgd
door een algehele herziening van de Rbl 2007.
Voorbereiding
Over het ontwerp van deze regeling heeft overleg plaats gehad met
IPO en VNG. Naar aanleiding daarvan is de regeling op een aantal andere punten
aangepast en verduidelijkt.
Artikelsgewijs
Artikel I
Artikel I, onderdeel A
Dit onderdeel leidt tot het vervallen van de begrippen en
bijbehorende begripsomschrijvingen voor ‘beoordelen van de luchtkwaliteit’ en
voor ‘vaststellen van het kwaliteitsniveau’ in artikel 1 van de Rbl 2007. Deze
begrippen en begripsomschrijvingen zijn ingevolge de implementatiewet opgenomen
in artikel 5.7, eerste lid, van de Wm.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 2, eerste en derde lid, van de Rbl 2007 vervalt omdat
het in die leden opgenomen ‘toepasbaarheidsbeginsel’ ingevolge de
implementatiewet in artikel 5.19 van de Wet milieubeheer (Wm) is opgenomen. Dit
betreft de verplichting van de EG-richtlijn luchtkwaliteit om de luchtkwaliteit
te beoordelen in alle agglomeraties en zones, met uitzondering van de in het
tweede lid van artikel 5.19 Wm bedoelde locaties. Het toepasbaarheidsbeginsel
geldt alleen voor stoffen en normstelling van de EG richtlijn luchtkwaliteit en
niet voor de stoffen en richtwaarden van de vierde dochterrichtlijn
luchtkwaliteit. Voor de toetsing van projecten heeft dit geen consequenties
aangezien bij projectbesluiten niet wordt getoetst aan die richtwaarden.
Artikel I, onderdeel C
Dit onderdeel omvat aanpassingen in artikel 3 van de Rbl 2007
van de verplichtingen van de minister van VROM tot vaststelling van
concentraties door middel van meting op vaste meetpunten. Aan bestaande
verplichtingen zijn toegevoegd de verplichtingen tot vaststelling van
concentraties van zwevende deeltjes (PM 2,5) op stedelijke
achtergrondlocaties en van concentraties van koolmonoxide in de buitenlucht op
plaatsen waar mensen worden blootgesteld aan een concentratie van koolmonoxide
die hoger is dan 3600 microgram per m3 als 98-percentiel van
acht-uurgemiddelde concentraties. Voor een verdere toelichting wordt verwezen
naar het algemeen deel van deze toelichting, onder C.
Artikel I, onderdeel D
Onderdeel D wijzigt de artikelen 4 en 5 van de Rbl 2007. Deze
wijzigingen volgen uit de inmiddels in de praktijk al doorgevoerde wijziging
van de systematiek van het vaststellen van de kwaliteitsniveaus en de
taakverdeling tussen overheden. De regelgeving wordt hier met terugwerkende
kracht op aangepast. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar onderdeel
C van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel I, onderdelen E en F
Ook het vervallen van artikel 6 en de wijziging van artikel 7
volgen uit de hiervoor genoemde wijziging in de systematiek van het vaststellen
van de luchtkwaliteit (zie onderdeel C van het algemeen deel).
Artikel I, onderdelen G, H en I
Het nieuwe artikel 20a bevat de aanduiding van de locaties van
de meetpunten voor de meting van PM2,5 op stedelijke
achtergrondlocaties. De wijziging volgt uit de implementatie van de EG
richtlijn luchtkwaliteit. Dat geldt ook voor de onderdelen H (wijziging artikel
22 Rbl 2007) en I (wijziging artikel 25 Rbl 2007).
Artikel I, onderdelen J en K
Dit omvat aanpassingen van de referentiemethoden voor
bemonstering en meting van concentraties van verschillende stoffen. De genoemde
methoden zijn ontleend aan de EG-richtlijn luchtkwaliteit. Dit betreft updates
van de meetmethoden zoals genoemd in de artikelen 29 en 33 Rbl 2007.
Artikel I, onderdelen L en M
Dit betreft aanpassingen in het opschrift van paragraaf 3.6 en
artikel 35 i.v.m. de implementatie van de EG-richtlijn luchtkwaliteit.
Artikel I, onderdelen N en O
Deze wijzigingen omvatten een aanpassing van de
referentiemethode voor bemonstering en meting. De genoemde methode is ontleend
aan de EG-richtlijn luchtkwaliteit. Deze wijzigingen betreffen een update van
de meetmethode voor PM2,5. In de praktijk is gebleken dat deze
methode een manco vertoont, waardoor waterdeeltjes aangemerkt kunnen worden als
fijn stof. Om betrouwbare meetresultaten te verkrijgen is het noodzakelijk in
aanvulling op de NEN methode gebruik te maken van de methode NTA 8019
‘Meeteisen voor fijn stof metingen’.
I.v.m. de introductie van PM2,5 metingen op
stedelijke achtergrondlocaties, zijn nieuwe artikelen artikel 36a tot en met
36c ingevoegd met een referentiemethode voor meting van PM2,5. Deze
methode is eveneens ontleend aan de nieuwe EG-richtlijn luchtkwaliteit.
Artikel I, onderdelen P tot en met U
Deze wijzigingen betreffen updates van de in de desbetreffende
artikelen van de Rbl 2007 genoemde meetmethoden. Deze methoden zijn ontleend
aan de nieuwe EG-richtlijn luchtkwaliteit.
Artikel I, onderdelen V en W
Deze onderdelen betreffen technische aanpassingen van de
artikelen 65 en 65a van de Rbl 2007.
Artikel I, onderdeel X
Dit betreft aanpassingen in artikel 66 van de Rbl 2007 i.v.m.
wijziging in de generieke invoergegevens zoals bedoeld in dat artikel (zie
onderdeel D van het algemeen deel van deze toelichting).
Artikel I, onderdeel Y
Ingevolge dit onderdeel wordt een afrondingsregel ingevoegd
voor berekeningen t.b.v. het bepalen van effecten van wijzigingen in het NSL,
bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid, van de Wm. Het gaat hier om wijzigingen
van beperkte aard met een gelijk of positiever effect voor de luchtkwaliteit.
Eerst bij een verschil (na afronding tot één cijfer achter de komma) groter dan
0,1 microgram per m3 dient een wijziging gemeld te worden. Hierbij
wordt aangesloten bij de afrondingsregel voor niet in betekenende mate (artikel
68, tweede lid). Reden hiervoor is het beperken van de administratieve en
onderzoekslasten in geval van niet noemenswaardige verschillen.
Artikel I, onderdeel Z
Deze wijziging van artikel 78 van de Rbl 2007 volgt uit de
implementatie van de EG richtlijn luchtkwaliteit (bijlage III, onder C, van die
richtlijn).
Artikel I, onderdelen AA en BB
Artikel 79 van de Rbl 2007 vervalt en artikel 80 van de Rbl
2007 wordt gewijzigd om de in het algemeen deel van de toelichting (onder C)
genoemde redenen (wijziging systematiek verslaglegging).
Artikel I, onderdeel CC
Artikel 81 vervalt omdat de desbetreffende verplichtingen
zijn opgenomen in het Besluit maatregelen richtwaarden
(luchtkwaliteitseisen).
Artikel 82 vervalt in verband met het vervallen van artikel
79 en de wijziging in de systematiek voor het vaststellen van de luchtkwaliteit
en de bestuurlijke taakverdeling (o.a. de artikelen 4 en 6).
Artikel I, onderdeel DD
Dit onderdeel leidt tot een bepaling in de Rbl 2007 die de
grondslagen van de Rbl, als gewijzigd, expliciteert. Dit is wenselijk door de
inwerkingtreding van de implementatiewet.
Artikelen II tot en met IV
Deze artikelen omvatten:
– wijziging van bijlage 1 (standaardrekenmethode 1) (artikel
II),
– wijziging van bijlage 2 (standaardrekenmethode 2) (artikel
III),
– toevoeging van een nieuwe bijlage 3 (onder vernummering van
de huidige bijlagen 2 en 3 tot 3 en 4).
Deze bijlage omvat een dubbeltellingcorrectie voor de
concentraties PM10 door veehouderijen (artikel IV).
Voor een toelichting wordt verwezen naar onderdeel D, onder 2
en 3, van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel V
Eerste lid
Deze regeling werkt terug tot en met 1 augustus 2009, dat wil
zeggen met ingang van het tijdstip waarop de wet van 12 maart tot wijziging van
de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in
werking is getreden.
Tweede lid
De hier opgenomen afwijkende datum van inwerkingtreding betreft
de technische wijzigingen, bedoeld in de artikelen II, III en IV. 15 maart 2009
is de datum, genoemd in artikel 66 van de Rbl 2007. In de praktijk wordt reeds
uitgegaan van de nieuwe systematiek en van deze datum. De desbetreffende
gegevens zijn op 13 maart 2009 bekendgemaakt. Om die reden is voorzien in
terugwerkende kracht tot en met 1 maart 2009.
Derde lid
Voor nog niet vastgestelde en bekendgemaakte projectbesluiten
en voor besluiten waartegen nog bezwaar loopt, geldt het volgende. Bij een
onderzoek naar de luchtkwaliteit dat reeds in een vergevorderd stadium is ten
tijde van de inwerkingtreding van deze regeling, kan het gelet op de onderzoekslasten
of om praktische redenen wenselijk zijn het luchtonderzoek niet tussentijds aan
te passen aan de met deze wijziging toegevoegde of gewijzigde elementen aan de
Rbl 2007. In een dergelijk geval kan worden gekozen voor eerbiedigende werking
van de tekst van de Rbl 2007, zoals deze luidde vóórdat deze wijzigingsregeling
van kracht werd. Het luchtonderzoek kan in een dergelijk geval afgerond worden
op basis van de Rbl 2007, zoals deze luidde vóórdat deze wijzigingsregeling van
kracht werd. Dit kan ook zien op eventueel aanvullend onderzoek in een later
stadium, zoals de beroepsfase. Dat het besluit wordt genomen met toepassing van
artikel V, derde lid (met eerbiedigende werking) dient te blijken uit de tekst
of strekking van het besluit. Voor besluiten die zijn of nog worden
bekendgemaakt in de periode tot 1 augustus 2010 kan hiervoor worden gekozen.
Mutatis mutandis geldt dit ook voor een eventuele beslissing op bezwaar. Is het
primaire besluit genomen op grond van of met toepassing van het Rbl 2007, zoals
deze luidde voordat deze wijzigingsregeling van kracht werd, dan kan ook de
daaropvolgende beslissing op bezwaar met toepassing van het Rbl 2007 worden
genomen, zoals deze luidde voordat deze wijzigingsregeling van kracht
werd.
Uit oogpunt van rechtszekerheid is de toepassing van deze
overgangsbepaling beperkt tot 1 augustus 2010. Bij de toepassing van deze regel
dient met belangen van burgers en bedrijven voldoende rekening te worden
gehouden.
De Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.M. Cramer.