Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 augustus 2009, nr. BJZ2009048465, directie Bestuurlijke en Juridische zaken, tot wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (implementatie EG richtlijn luchtkwaliteit, invoering programmasystematiek en technische aanpassingen)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 52);

Gelet op de artikelen 5.19, vijfde lid, en 5.20, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘beoordelen van de luchtkwaliteit’ en de bijbehorende begripsomschrijving vervallen.

2. De zinsnede ‘vaststellen van het kwaliteitsniveau’ en de bijbehorende begripsomschrijving vervallen.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en derde lid vervallen.

2. De aanduiding ‘2.’ voor de tekst vervalt.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. De Minister stelt door middel van meting op vaste meetpunten de concentraties in de buitenlucht vast van zwevende deeltjes (PM 2,5) op stedelijke achtergrondlocaties.

  • 6. De Minister stelt door middel van meting op vaste meetpunten de concentraties van koolmonoxide in de buitenlucht vast op plaatsen waar, blijkens de uitkomsten van de in artikel 5, eerste lid, bedoelde berekening, mensen worden blootgesteld aan een concentratie van koolmonoxide die hoger is dan 3600 microgram per m3 als 98-percentiel van acht-uurgemiddelde concentraties.

D

De artikelen 4 en 5 komen te luiden:

Artikel 4

Burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en de Minister van Verkeer en Waterstaat stellen de Minister jaarlijks voor 1 mei op een door de Minister te bepalen wijze in kennis van de meest recente, hen ter beschikking staande gegevens die nodig zijn om met behulp van de standaardrekenmethoden, bedoeld in de artikelen 71 en 75, kwaliteitsniveaus vast te kunnen stellen op plaatsen waar de bevolking, ten gevolge van emissies van bronnen die onder het beheer van het desbetreffende bestuursorgaan staan, naar hun redelijke verwachting direct of indirect kan worden blootgesteld aan concentraties in de buitenlucht die hoger zijn dan de toepasselijke in bijlage 2, voorschrift 1.1, 2.1, eerste lid, 2.1a, 4.1, 4.2 en 7.1, onder b, van de wet genoemde grenswaarden, alsmede hoger dan 3600 microgram per m3, als 98-percentiel van acht-uurgemiddelde concentraties voor koolmonoxide.

Artikel 5

  • 1. Met gebruikmaking van de krachtens artikel 4 aan hem geleverde gegevens stelt de Minister door middel van berekening met behulp van de standaardrekenmethoden, bedoeld in de artikelen 71 en 75, de concentraties in de buitenlucht vast van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen.

  • 2. De Minister stelt jaarlijks voor 1 juli bestuursorganen die de in artikel 4 bedoelde gegevens aan hem hebben geleverd in kennis van de met die gegevens vastgestelde kwaliteitsniveaus, bedoeld in het eerste lid.

E

Artikel 6 vervalt.

F

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. De Minister draagt zorg voor de bekostiging van de metingen, bedoeld in artikel 3.

  • 2. Het bestuursorgaan dat krachtens artikel 4 de Minister in kennis stelt van de in dat artikel bedoelde gegevens draagt zorg voor de bekostiging van die gegevens en de bedoelde inkennisstelling.

  • 3. De Minister draagt zorg voor de bekostiging van de berekeningen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, en van de inkennisstelling, bedoeld in het tweede lid van dat artikel.

G

In paragraaf 3.1 wordt na artikel 20 een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 20a

Nederland bevat voor de meting van de concentratie van zwevende deeltjes (PM2,5) in de buitenlucht op de volgende locaties vaste meetpunten:

  • a. Enschede, Espoortstraat;

  • b. Utrecht, Griftpark;

  • c. Veldhoven, Europalaan;

  • d. Heerlen, Nicolayestraat;

  • e. Breda, Bastenakenstraat;

  • f. Rotterdam, Schiedamsevest;

  • g. Den Haag, Rebecquestraat;

  • h. Groningen, Nijesteinheerd;

  • i. Nijmegen, De Ruyterstraat.

H

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘zwevende deeltjes (PM10)’ vervangen door ‘zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10)’ en wordt na ‘4.1,’ ingevoegd: 4.2, 4.6, 4.7,.

2. In het eerste lid, onder c, sub 1, wordt ‘zwevende deeltjes (PM10)’ vervangen door: zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10).

I

In artikel 25, eerste lid, wordt ‘zwevende deeltjes (PM10)’ vervangen door: zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10).

J

In artikel 29 wordt ‘ISO/FDIS 10498, (Bepaling van zwaveldioxide, UV-fluorescentiemethode)’ vervangen door: EN 14212:2005 ‘Ambient air quality – Standard method for the measurement of the concentration of sulphur dioxide by ultraviolet fluorescence’.

K

In artikel 33 wordt ‘ISO 7996: 1985 Lucht, (Bepaling van massaconcentraties van stikstofoxiden, chemoluminescentiemethode)’ vervangen door: EN 14211:2005 ‘Ambient air quality – Standard method for the measurement of the concentration of nitrogen dioxide and nitrogen monoxide by chemiluminescence’.

L

In het opschrift van paragraaf 3.6 wordt ‘zwevende deeltjes (PM10)’ vervangen door: zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10).

M

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘voorschrift 4.1, onder b,’ ingevoegd: of voorschrift 4.2, onder b,.

2. In het vierde lid wordt na ‘voorschrift 4.1’ ingevoegd: of voorschrift 4.2.

3. In het zesde lid wordt ‘artikel 5.19, tweede lid’ vervangen door: artikel 5.19, vierde lid.

N

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden: Voor de monsterneming en meting van zwevende deeltjes (PM10) wordt gebruik gemaakt van:

2. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. de methoden, beschreven in EN-12341:1999 ‘Air quality – Determination of the PM10 fraction of suspended particulate matter – Reference method and field test procedure to demonstrate reference equivalence of measurement methods’ en NTA 8019:2008 (Luchtkwaliteit – meeteisen voor fijnstofmetingen),.

O

In paragraaf 3.6 worden na artikel 36 de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 36a

Voor de meting van concentraties van zwevende deeltjes (PM2,5) in de buitenlucht wordt gebruik gemaakt van een meetmethode waarvan de bovenste analysegrens ten minste 200 microgram per m3 bedraagt en waarbij de onder operationele condities verkregen meetwaarden zodanig zijn dat met een waarschijnlijkheid van 95 procent de totale afwijking tussen de gemeten en de werkelijke concentratie minder is dan 25 procent voor het bereik van de toepasselijke grenswaarde, bedoeld in voorschrift 4.4 van bijlage 2 van de wet.

Artikel 36b

  • 1. Per meetpunt voor de meting van concentraties van zwevende deeltjes (PM2,5) in de buitenlucht worden vierentwintig-uurgemiddelde concentraties bepaald.

  • 2. Indien per etmaal minder dan achttien uur bemonsterd is, wordt geen vierentwintig-uurgemiddelde concentratie bepaald.

  • 3. Het aantal gevalideerde vierentwintig-uurgemiddelde concentraties per kalenderjaar bedraagt ten minste 90 procent.

  • 4. Indien minder dan 90 procent gevalideerde vierentwintig-uurgemiddelde concentraties beschikbaar zijn, wordt op grond van de beschikbare vierentwintig-uurgemiddelde concentraties bepaald of de in voorschriften 4.6 en 4.7 van bijlage 2 van de wet genoemde waarden zijn overschreden.

  • 5. Vierentwintig-uurgemiddelde concentraties waarvan aannemelijk is dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentratie groter is dan bepaald in artikel 36a worden niet gebruikt.

Artikel 36c

Voor de bemonstering en meting van zwevende deeltjes (PM2,5) wordt gebruik gemaakt van:

  • a. de methoden beschreven in EN 14907:2005 ‘Standard gravimetric measurement method for the determination of the PM2,5mass fraction of suspended particulate matter’ en NTA 8019 (Luchtkwaliteit – meeteisen voor fijnstofmetingen);

  • b. een andere methode met behulp waarvan resultaten kunnen worden verkregen die gelijkwaardig zijn aan de, met gebruikmaking van de onder a genoemde methode, verkregen resultaten, of

  • c. een andere methode die een constante samenhang heeft met de onder a genoemde methode. Op de met deze methode verkregen resultaten wordt een correctiefactor toegepast, teneinde resultaten te verkrijgen die gelijkwaardig zijn aan de resultaten, verkregen met gebruikmaking van de onder a genoemde methode.

P

In artikel 39, onder a, wordt ‘NEN-EN 12341:1998 en (Bepaling van de PM10 fractie van zwevend stof – referentiemethode en veldonderzoek om de referentie gelijkwaardigheid aan te tonen van meetmethoden)’ vervangen door: EN-12341:1999 ‘Air quality – Determination of the PM10 fraction of suspended particulate matter – Reference method and field test procedure to demonstrate reference equivalence of measurement methods’.

Q

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘analyse’ vervangen door: meting.

2. In onderdeel a wordt ‘ISO 9855: 1993 Lucht (Bepaling van het gehalte aan zwevende looddeeltjes in in filters opgevangen aërosolen, Methode van de atomaire absorptiespectroscopie)’ vervangen door: EN 14902:2005 ‘Standard method for the measurement of Pb, Cd, As and Ni in the PM10 fraction of suspended particulate matter’.

R

In artikel 43, onder a, wordt ‘NEN-EN 14626:2005 en (Standaard methode voor het meten van de concentratie koolstofmonoxide door middel van niet-dispersieve infraroodspectroscopie)’ vervangen door: EN 14626:2005 ‘Ambient air quality – Standardmethod for the measurement of the concentration of carbon monoxide by nondispersive infrared spectroscopy’.

S

In artikel 46 wordt ‘NEN-EN 14662:2005 en (deel 1, 2 en 3)’ vervangen door: EN 14662:2005 en (deel 1, 2 en 3) ‘Ambient air quality – Standard method for measurement of benzene concentrations’.

T

In artikel 49, onder a, wordt ‘NEN-EN 14625:2005 en (Standaardmethode voor het meten van de concentratie ozon door middel van ultraviolette fotometrische methode)’ vervangen door: EN 14625:2005 ‘Ambient air quality – Standard method for the measurement of the concentration of ozone by ultraviolet photometry’.

U

In artikel 52, onder a, wordt ‘NEN-EN 14902:2005/C1:2006 (Standaard methode voor de meting van Pb, Cd, As, en Ni in de PM10 fractie van zwevend stof)’ vervangen door: EN 14902:2005/C1:2006 ‘Standard method for the measurement of Pb, Cd, As and Ni in the PM10 fraction of suspended particulate matter’.

V

In artikel 65 wordt ‘de artikelen 5.12, tweede en derde lid, en 5.16, eerste lid,’ vervangen door: de artikelen 5.12 en 5.16.

W

Artikel 65a, onder d, komt te luiden:

  • d. voor ‘zwevende deeltjes (PM2,5en PM10) niet meer dan 50 procent van de werkelijke jaargemiddelde concentraties en voor PM10 niet meer dan een factor twee van de werkelijke vierentwintig-uurgemiddelde concentraties afwijken;.

X

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen b, d en h wordt ‘van het tiende kalenderjaar volgend op het voorafgaande kalenderjaar en van de jaren 2010 en 2020’ vervangen door: voor alle kalenderjaren volgend op het voorafgaande kalenderjaar tot en met het jaar 2020.

2. In onderdeel e wordt ‘vijfjarige’ vervangen door: tienjarige.

Y

Aan artikel 68 wordt een lid toegevoegd, luidend:

  • 3. Bij het door middel van berekening bepalen van een effect als bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid, onder b, van de wet, wordt de uitkomst afgerond naar één cijfer achter de komma en wordt een waarde tussen 0 en 0,1 microgram/m3 afgerond naar 0.

Z

In artikel 78, derde lid, vervalt: vijf, respectievelijk.

AA

Artikel 79 vervalt.

BB

Artikel 80 komt te luiden:

Artikel 80

Het verslag over de luchtkwaliteit, alsmede over de voortgang en uitvoering van een programma en de daarin opgenomen maatregelen, ontwikkelingen en besluiten, alsmede over de effecten daarvan op de luchtkwaliteit, bedoeld in artikel 5.14 van de wet, wordt jaarlijks voor 31 december uitgebracht door de Minister. Hij betrekt daarin de, met gebruikmaking van de in artikel 4 bedoelde gegevens van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en de Minister van Verkeer en Waterstaat berekende concentraties, bedoeld in artikel 5.

CC

De artikelen 81 en 82 vervallen.

DD

Na artikel 83 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 83a

Deze regeling berust op de artikelen 5.19, vijfde lid, 5.20 en 5.22 van de wet.

ARTIKEL II

Bijlage 1, ‘Standaardrekenmethode 1’, behorend bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’, wordt als volgt gewijzigd:

1. de puntkomma aan het slot van subonderdeel d wordt vervangen door een punt;

2. subonderdeel e vervalt;

3. de tekst tussen subonderdeel d en figuur 1 komt te luiden:

Deze methode maakt onderscheid tussen vier typen wegen. De wegtypen worden beschreven aan de hand van de bebouwing langs de weg:

  • 1. aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing op een afstand van maximaal 60 meter van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan drie maal de hoogte van de bebouwing, maar groter is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

  • 2. aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing op een afstand van maximaal 60 meter van de weg, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

  • 3. aan één zijde min of meer aaneengesloten bebouwing op een afstand van maximaal 60 meter van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing;

  • 4. alle wegen in een stedelijke omgeving, anders dan wegtype 1, 2 en 3.

B

Aan het slot van onderdeel 4, ‘Emissiegetal’, wordt de volgende tekst ingevoegd:

Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een tunnelbuis, die tenminste 100 meter lang is en waarbinnen sprake is van twee rijrichtingen, worden de emissies tot op een afstand van 20 meter van de uitrit van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:

stcrt-2009-12182-001.png

met:

Etm

=

totale emissie per lengte-eenheid (μg.m-1.s-1) op het wegdeel binnen een afstand van 20 meter van de uitrit van een tunnelbuis.

E

=

emissie per lengte-eenheid door verkeer op het wegdeel zelf (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule 1.10.

Et

=

emissie per lengte-eenheid door het verkeer in de tunnelbuis (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule 1.10.

Lt

=

lengte van de tunnelbuis (m).

#ut

=

aantal uitritten van de tunnelbuis [-].

Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een tunnelbuis, die tenminste 100 meter langs is en waarbinnen sprake is van één rijrichting, worden de emissies tot op een afstand van 50 meter van de uitrit van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:

stcrt-2009-12182-002.png

Formule 1.12a en 1.12b gaan uit van een uniforme verdeling van de emissies in de tunnel over het aansluitende wegdeel.

Bij het bepalen van de emissies op wegdelen die aansluiten op de inrit van een tunnelbuis of aansluiten op de uitrit van een tunnelbuis die korter is dan 100 meter, blijven de emissies door het verkeer in de tunnelbuis buiten beschouwing.

C

Aan het slot van onderdeel 7, ‘Optellen concentratiebijdragen van verschillende bronnen’, wordt de volgende tekst ingevoegd:

Cumulatie bijdragen verkeer en inrichtingen aan overschrijdingsdagen zwevende deeltjes (PM10)

Bij het bepalen van de cumulatie van het aantal dagen met overschrijding van de grenswaarden voor de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 als gevolg van de bijdrage door wegverkeer en inrichtingen, wordt de volgende werkwijze gevolgd:

  • 1. Het aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt als gevolg van de grootschalige achtergrondconcentratie en de bijdrage van inrichtingen, wordt berekend met standaardrekenmethode 3 (zie artikel 75) of een andere methode die is goedgekeurd door de Minister van VROM (zie artikel 74 en 75).

  • 2. De bijdrage van een wegdeel aan het aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt wordt afgeleid van de jaargemiddelde concentratiebijdrage PM10 door het verkeer op dit wegdeel. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende vergelijking:

    stcrt-2009-12182-003.png

    met:

    ODV PM10

    =

    het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 hoger is dan 50 μg/m3 als gevolg van verkeer;

    Cb,jm[PM10]

    =

    jaargemiddelde concentratiebijdrage PM10 door verkeer, zoals berekend met vergelijking 1.2.

  • 3. Het totaal aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt wordt berekend door het afgeleide aantal overschrijdingsdagen door het wegverkeer (stap 2) op te tellen bij het berekende aantal overschrijdingsdagen als gevolg van de inrichtingen en de achtergrondconcentraties (stap 1).

D

Na onderdeel 7, ‘Optellen concentratiebijdragen van verschillende bronnen’, wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:

8. Bepalen concentratiebijdrage verkeer bij gescheiden rijbanen

Indien in een straat sprake is van twee rijbanen, moeten deze rijbanen worden beschouwd als twee gescheiden wegdelen wanneer de afstand tussen de beide binnenkanten van de rijbanen minimaal 3 meter is. Indien de afstand tussen de beide binnenkanten van de rijbanen kleiner is dan 3 meter, kunnen beide rijbanen worden beschouwd als één rijbaan of als twee gescheiden rijbanen.

Bij de berekening van de jaargemiddelde concentratiebijdrage door het verkeer in een straat met twee gescheiden rijbanen worden de volgende stappen doorlopen:

  • 1. Per wegdeel wordt de jaargemiddelde concentratiebijdrage verkeer voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen op het rekenpunt berekend met vergelijking 1.2 (Bijlage 1, paragraaf 3).

    • Indien het wegtype van de straat gelijk is aan wegtype 1, 2 of 4 (zie figuur 1 in paragraaf 2), dan wordt bij deze berekening voor beide wegdelen uitgegaan van dit wegtype.

    • Indien het wegtype in de straat gelijk is aan wegtype 3 (eenzijdige bebouwing; zie figuur 1 in paragraaf 2), dan wordt bij deze berekening voor het wegdeel dat het dichtst bij de bebouwing ligt, uitgegaan van wegtype 3. Voor het wegdeel dat het verst van de bebouwing ligt, wordt uitgegaan van wegtype 3 of 4, afhankelijk van de afstand tussen de as van het wegdeel en de gevel, en de hoogte van de bebouwing (zie bijlage 1, paragraaf 2).

  • 2. De totale jaargemiddelde concentratiebijdrage verkeer voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen wordt bepaald door de per wegdeel berekende concentratiebijdragen op het rekenpunt bij elkaar op te tellen.

  • 3. Bij stikstofdioxide kunnen de bijdragen van beide wegdelen niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld. De jaargemiddelde concentratiebijdrage voor stikstofdioxide (NO2) wordt bepaald op basis van de totale jaargemiddelde concentratiebijdrage voor stikstofoxiden (NOX) en het aandeel NO2 in de directe emissies NOX.

    Met onderstaande vergelijking wordt het gewogen gemiddelde van de fractie NO2 in het totaal van de bijdragen NOX berekend:

    stcrt-2009-12182-004.png

    met:

    stcrt-2009-12182-009.png

    =

    gewogen gemiddelde van de fractie NO2 in het totaal van de bijdragen NOX door beide wegdelen

    stcrt-2009-12182-010.png

    =

    de fractie direct uitgestoten NO2 [-] in de NOX bijdrage door wegdeel 1, zoals bepaald met vergelijking 1.14.

    stcrt-2009-12182-011.png

    =

    de fractie direct uitgestoten NO2 [-] in de NOX bijdrage door wegdeel 2, zoals bepaald met vergelijking 1.14.

    stcrt-2009-12182-012.png

    =

    de NOX bijdrage door wegdeel 1.

    stcrt-2009-12182-013.png

    =

    de NOX bijdrage door wegdeel 2.

De totale bijdrage NO2 door het verkeer op beide wegdelen wordt berekend op basis van vergelijking 1.18.

ARTIKEL III

Bijlage 2, ‘Standaardrekenmethode 2’, behorend bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’, wordt na subonderdeel 4, onder vervanging van de punt aan het slot van dat subonderdeel door een puntkomma, het volgende subonderdeel ingevoegd:

  • 5. de aanwezigheid van een tunnel, waarbij geldt dat zich geen openingen bevinden in de bovenkant of zijkanten van de tunnel.

B

In onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’, Figuur 1 ‘Varianten wegeigenschappen’, wordt na subonderdeel 4 ingevoegd:

stcrt-2009-12182-005.png

C

In onderdeel 2, ‘Toepassingsbereik’ wordt na Figuur 1, ‘Varianten wegeigenschappen’, de volgende zin ingevoegd:

Binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode 2 vallen ook wegvakken waarvoor geldt dat sprake is van een combinatie van de bovenstaande varianten, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een tunnel, in combinatie met een verdiepte ligging.

D

Onderdeel 4, ‘Concentratie bijdrage verkeer’, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van paragraaf ‘Emissie (E)’ wordt de volgende tekst ingevoegd:

Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een tunnelbuis, die tenminste 100 meter lang is en waarbinnen sprake is van twee rijrichtingen, worden de emissies tot op een afstand van 20 meter van de uitrit van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:

stcrt-2009-12182-006.png

met:

Etm

=

totale emissie per lengte-eenheid (μg.m-1.s-1) op het wegdeel binnen een afstand van 20 meter van de uitrit van een tunnelbuis.

E

=

emissie per lengte-eenheid door verkeer op het wegdeel zelf (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule 1.11.

Et

=

emissie per lengte-eenheid door het verkeer in de tunnelbuis (μg.m-1.s-1), zoals berekend met formule 1.11.

Lt

=

lengte van de tunnelbuis (m).

#ut

=

aantal uitritten van de tunnelbuis [-].

Voor een wegdeel dat direct aansluit op de uitrit van een tunnelbuis, die tenminste 100 meter langs is en waarbinnen sprake is van één rijrichting, worden de emissies tot op een afstand van 100 meter van de uitrit van een tunnelbuis berekend met onderstaande formule:

stcrt-2009-12182-007.png

Formule 1.11a en 1.11b gaan uit van een uniforme verdeling van de emissies in de tunnel over het aansluitende wegdeel.

Bij het bepalen van de emissies op wegdelen die aansluiten op de inrit van een tunnelbuis of aansluiten op de uitrit van een tunnelbuis die korter is dan 100 meter, blijven de emissies door het verkeer in de tunnelbuis buiten beschouwing.

2. In paragraaf ‘Correctiefactor (C)’, worden de tabellen beginnend met respectievelijk ‘Ruwheidslengte L’, ‘Ruwheid’ en ‘Ruwheidslengte’ vervangen door respectievelijk:

Ruwheidsklasse (m)

Afbakening ruwheidsklasse (m)

L

Cmeteo, schiphol

Cmeteo,eindhoven

0,03

< 0,055

60

0,7000

0,7000*0,95

0,10

≥ 0,055 en < 0,17

60

0,7050

0,7050*0,95

0,30

≥ 0,17 en < 0,55

100

0,6525

0,6525*0,95

1,00

≥ 0,55

400

0,7400

0,7400*0,95

Ruwheidsklasse (m)

Afbakening ruwheidsklasse (m)

Cruwheid

Cijking

Cmeteo, schiphol

0,03

< 0,055

1,05

0,667

0,7000

0,10

≥ 0,055 en < 0,17

0,99

0,712

0,7050

0,30

≥ 0,17 en < 0,55

0,91

0,717

0,6525

1,00

≥ 0,55

0,77

0,961

0,7400

Ruwheidsklasse (m)

Afbakening ruwheidsklasse (m)

a

b

0,03

< 0,055

0,2221

0,6574

0,10

≥ 0,055 en < 0,17

0,2745

0,6688

0,30

≥ 0,17 en < 0,55

0,3613

0,6680

1,00

≥ 0,55

0,7054

0,6207

3. In paragraaf ‘Windsnelheid (u)’, wordt aan het slot van ‘α: de hoek van de windsector in de windroos (°)’ de volgende zinsnede ingevoegd: waarbij de start van de eerste windsector naar keuze mag liggen op –15 graden of op 0 graden.

4. In paragraaf ‘Windsnelheid (u)’, komt de tekst onder ‘Interpolatie’ te luiden:

De classificatie van de windsnelheden en -richtingen dient te gebeuren op basis van uurlijkse gegevens. Hiervoor dienen de uurlijks gemeten windsnelheden en -richtingen op Schiphol en Eindhoven te worden geïnterpoleerd voor de rekenlocatie. De windrichting wordt voor alle locaties in Nederland per uur gemiddeld met als weegfactoren de kwadraten van de afstanden tot de twee meteolocaties. De uurlijkse windsnelheden dienen (via een tussenstap naar de windsnelheid op 60 meter hoogte) te worden omgerekend van de ruwheid ter plaatse van de meteolocaties naar de ruwheid op het rekenpunt. De ruwheid op de locaties van Schiphol en Eindhoven is richtingafhankelijk. De ruwheden zijn daarbij gelijk aan de ruwheden die worden gebruik in standaardrekenmethode 3, de rekenmethode van het Nieuw Nationaal Model (Uitgave 1998, ISBN 90-76323-003). In onderstaande tabel zijn de waarden voor deze ruwheden opgenomen.

De windsnelheid wordt per uur gemiddeld met als weegfactoren de loodrechte afstanden van het rekenpunt tot de twee lijnen door de locaties van Schiphol en Eindhoven met een richtingscoëfficiënt van 1.21. Voor alle locaties die westelijk van de lijn door Schiphol liggen worden de uurlijkse windsnelheden van Schiphol genomen, gecorrigeerd voor ruwheid. Voor alle locaties die oostelijk van de lijn door Eindhoven liggen worden de uurlijkse windsnelheden van Eindhoven genomen, gecorrigeerd voor ruwheid.

Voor de bepaling van de meteoroos kan bij de interpolatie van de windsnelheid zowel van een neutrale atmosfeer worden uitgegaan als van de stabiliteitsafhankelijkheid die in standaardrekenmethode 3 wordt gehanteerd. De correctiefactoren (Cmeteo,schiphol en Cmeteo,eindhoven) worden ook geïnterpoleerd met als als weegfactoren de kwadraten van de afstanden tot de loodrechte afstanden van het rekenpunt tot de twee lijnen door de locaties van Schiphol en Eindhoven met een richtingscoëfficiënt van 1.21.

Windrichting (°)

Ruwheid (z0) in meters

Eindhoven oud

Eindhoven nieuw

Schiphol oud

Schiphol nieuw

0

0,057

0,100

0,075

0,238

10

0,057

0,100

0,075

0,238

20

0,132

0,092

0,085

0,137

30

0,132

0,092

0,085

0,137

40

0,169

0,145

0,085

0,079

50

0,169

0,145

0,085

0,079

60

0,397

0,198

0,075

0,086

70

0,397

0,198

0,075

0,086

80

0,480

0,406

0,075

0,102

90

0,480

0,406

0,075

0,102

100

0,284

0,391

0,060

0,079

110

0,284

0,391

0,060

0,079

120

0,250

0,155

0,032

0,072

130

0,250

0,155

0,032

0,072

140

0,085

0,117

0,057

0,048

150

0,085

0,117

0,057

0,048

160

0,169

0,165

0,032

0,053

170

0,169

0,165

0,032

0,053

180

0,221

0,176

0,032

0,048

190

0,221

0,176

0,032

0,048

200

0,114

0,108

0,049

0,048

210

0,114

0,108

0,049

0,048

220

0,085

0,126

0,064

0,065

230

0,085

0,126

0,064

0,065

240

0,169

0,222

0,060

0,065

250

0,169

0,222

0,060

0,065

260

0,320

0,316

0,075

0,053

270

0,320

0,316

0,075

0,053

280

0,341

0,391

0,130

0,094

290

0,341

0,391

0,130

0,094

300

0,284

0,360

0,169

0,137

310

0,284

0,360

0,169

0,137

320

0,198

0,247

0,142

0,251

330

0,198

0,247

0,142

0,251

340

0,169

0,145

0,142

0,278

350

0,169

0,145

0,142

0,278

E

Aan het slot van onderdeel 5, ‘Grootschalige dubbeltellingcorrectie’, wordt de volgende zin ingevoegd:

De correctiewaarde voor de dubbeltelling wordt uniform en isotroop in rekening gebracht: de correctiewaarde is voor alle windrichtingen gelijk aan de nominale waarde die de Minister jaarlijks ingevolge artikel 66, onder g en h, bekend maakt.

F

Na onderdeel 5 ‘Grootschalige dubbeltellingcorrectie’, wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

6. Cumulatie bijdragen verkeer en inrichtingen aan overschrijdingsdagen PM10

Bij het bepalen van de cumulatie van het aantal dagen met overschrijding van de grenswaarden voor de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 als gevolg van de bijdrage door wegverkeer en inrichtingen, wordt de volgende werkwijze gevolgd:

  • 1. Het aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt als gevolg van de grootschalige achtergrondconcentratie en de bijdrage van inrichtingen, wordt berekend met standaardrekenmethode 3 (zie artikel 75) of een andere methode die is goedgekeurd door de Minister van VROM (zie artikel 74 en 75).

  • 2. De bijdrage van een wegdeel aan het aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt wordt afgeleid van de jaargemiddelde concentratiebijdrage PM10 door het verkeer op dit wegdeel. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende vergelijking:

    stcrt-2009-12182-008.png

    met:

    ODV PM10

    =

    het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 hoger is dan 50 μg/m3 als gevolg van verkeer;

    Cb,jm[PM10]

    =

    jaargemiddelde concentratiebijdrage PM10 door verkeer, zoals berekend met vergelijking 1.2.

  • 3. Het totaal aantal overschrijdingsdagen op het rekenpunt wordt berekend door het afgeleide aantal overschrijdingsdagen door het wegverkeer (stap 2) op te tellen bij het berekende aantal overschrijdingsdagen als gevolg van de inrichtingen en de achtergrondconcentraties (stap 1).

ARTIKEL IV

Na bijlage 2, behorend bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, wordt, onder vernummering van bijlagen 3 en 4 van die regeling tot bijlagen 4 en 5, een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE 3. DUBBELTELLINGCORRECTIE CONCENTRATIES PM10 DOOR VEEHOUDERIJEN

De bijdrage van de intensieve veehouderij aan de concentraties PM10 is meegenomen bij de bepaling van de grootschalige concentratiegegevens PM10.

Indien de bijdrage van een individueel bedrijf aan de PM10 concentraties wordt berekend en deze wordt opgeteld bij de grootschalige concentratiegegevens PM10, treedt daarmee een dubbeltelling op.

Op basis van de emissies door het individuele bedrijf kunnen de grootschalige concentraties zwevende deeltjes (PM10) worden gecorrigeerd voor de gridcel waarbinnen het bedrijf is gelegen en de acht omringende gridcellen.

Deze correctiemethode maakt deel uit van de grootschalige dubbeltellingconcentratiegegevens voor zwevende deeltjes (PM10), die de Minister jaarlijks ingevolge artikel 66, onder g en h, bekend maakt.

ARTIKEL V

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2009.

  • 2. In afwijking van het eerste lid werken de artikelen II tot en met IV terug tot en met 1 maart 2009.

  • 3. De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, zoals deze luidde op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing op een besluit dat voor 1 augustus 2010 is bekendgemaakt, indien dat bij dat besluit is bepaald of op andere wijze uit dat besluit volgt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 augustus 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

TOELICHTING

Algemeen

Deze wijzigingsregeling strekt tot aanpassing van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) met de bijbehorende bijlagen. Deze omvat de volgende wijzigingen:

A. Noodzakelijke aanpassingen in verband met de inwerkingtreding van de implementatiewet luchtkwaliteit1

Dit omvat een aantal min of meer technische wijzigingen, zoals het toevoegen van zwevende deeltjes (PM2,5) als te onderzoeken parameter en verwijzingen naar voorschriften in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, waarin de tijdelijk verhoogde grenswaarden zijn opgenomen die gelden gedurende de perioden waarvoor de Europese Commissie heeft ingestemd met de toepassing van derogatie door Nederland.

De derogatiebeschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 april 2009 (C(2009)2560)2 als zodanig leidt niet tot aanpassingen in de Rbl 2007.

Het uit de nieuwe EG-richtlijn luchtkwaliteit3 volgende ‘toepasbaarheidsbeginsel’ is ingevolge de implementatiewet in artikel 5.19 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. Om die reden is de eerdere implementatie van dit beginsel in artikel 2, eerste en derde lid, van de Rbl 2007 vervallen. Het toepasbaarheidsbeginsel betreft de verplichting van de EG-richtlijn luchtkwaliteit om de luchtkwaliteit te beoordelen in alle agglomeraties en zones, met uitzondering van de in het tweede lid van artikel 5.19 Wm bedoelde locaties. Dat houdt in dat het beoordelen van de luchtkwaliteit (het vaststellen van de luchtkwaliteit en vervolgens bepalen van de mate waarin dat aan de grenswaarden en andere luchtkwaliteitseisen als genoemd in bijlage 2 van de wet voldoet), uitsluitend plaatsvindt buiten de in artikel 5.19 Wm genoemde locaties. Op de uitgezonderde locaties is de luchtkwaliteit immers minder relevant omdat ter plaatse geen blootstelling van mensen plaatsvindt gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingstijd van de grenswaarde. Om praktische redenen kan ervoor gekozen worden de luchtkwaliteit in eerste instantie in brede zin te bepalen en vervolgens na te gaan op welke locaties toepasbaarheid betrekking heeft. Mochten door die werkwijze concentraties hoger dan een grenswaarde worden vastgesteld op locaties waar ingevolge de EG-richtlijn luchtkwaliteit de luchtkwaliteit niet wordt beoordeeld dan kunnen die ten gevolge van het toepasbaarheidsbeginsel niet worden aangemerkt als een overschrijding. Om die reden is het treffen van maatregelen op die locaties dan ook niet aan de orde.

B. Aanpassingen in de meetmethoden

Dit omvat aanpassingen van de referentiemethoden voor bemonstering en meting van concentraties van verschillende stoffen. De genoemde methoden zijn ontleend aan de EG-richtlijn luchtkwaliteit. Het gaat om updates van de voorheen in de Rbl 2007 genoemde meetmethoden.

C. Noodzakelijke aanpassingen in verband met de veranderde systematiek in het vaststellen van de luchtkwaliteit en de gewijzigde taakverdeling tussen overheden

Dit betreft de artikelen 4 tot en met 7 en 79 en 80 van de Rbl 2007. De gewijzigde systematiek, die samenhangt met de invoering van de programmasystematiek van titel 5.2 van de Wet milieubeheer, houdt in dat de luchtkwaliteit in het vervolg centraal door de minister van VROM wordt vastgesteld met behulp van berekeningen op basis van door gemeenten en provincies aan te leveren gegevens. Deze systematiek wordt in de praktijk al toegepast en wordt nu geformaliseerd (met terugwerkende kracht tot en met 1 maart 2009) krachtens deze regeling.

Deze systematiek houdt het volgende in:

T.a.v. het meten:

  • de metingen op vaste meetpunten door de minister blijven gehandhaafd en worden uitgebreid met metingen voor zwevende deeltjes (PM2,5);

  • de huidige indeling in zones en agglomeraties (artikelen 8 en 9 Rbl 2007) is in 2008 door het RIVM geëvalueerd en blijft gehandhaafd omdat er geen aanleiding tot aanpassing is;

  • het aantal meetpunten, zoals momenteel in de Rbl 2007 opgenomen, blijft ongewijzigd;

  • toegevoegd worden meetpunten voor PM2,5 op stedelijke achtergrondlocaties. In aanvulling op deze meetstations worden tevens op een drietal andere meetstations op stedelijke achtergrondlocaties de concentraties van PM2,5 bepaald. Het betreft meetstations die door andere overheden worden beheerd (DCMR en GGD). Door metingen op deze meetstations tezamen wordt een representatief beeld van de concentraties PM2,5 op stedelijke achtergrondlocaties verkregen.

In 2009/2010 zal meer duidelijkheid ontstaan over de wijze waarop aan overige meetverplichtingen voor PM2,5 die voortvloeien uit de richtlijn uitvoering gegeven zal worden. Daaromtrent zullen tezijnertijd regels aan de Rbl 2007 worden toegevoegd.

T.a.v. berekeningen:

  • voor berekening van het kwaliteitsniveau van de buitenlucht wordt, evenals dat tot dusverre het geval was, gebruik gemaakt van Standaardrekenmethodes (SRM’s) zoals opgenomen in de bijlagen behorend bij de Rbl 2007, of van een andere door de minister van VROM goedgekeurde methode (artikelen 71, 72, 75 en 76);

  • de systematiek van het inventariseren en vaststellen van het kwaliteitsniveau sloot niet goed aan bij de programmasystematiek van het Nationaal Samenwerkingprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Om die reden zijn de artikelen 4 tot en met 7 van de Rbl 2007 vervallen en vervangen. De nieuwe systematiek is als volgt:

Gemeenten (B&W) leveren aan de minister van VROM jaarlijks voor 1 mei voor wegen en inrichtingen, waar de bevolking naar hun redelijke verwachting wordt blootgesteld aan concentraties hoger dan een grenswaarde van bijlage 2 van de Wet milieubeheer (Wm) en waarvoor zij bevoegd gezag zijn, de meest recente gegevens aan die nodig zijn om een berekening met een SRM te kunnen maken.

Onder ‘redelijke verwachting’ wordt verstaan: overschrijdingen die in eerdere jaren zijn geconstateerd of omstandigheden die een (nieuwe) overschrijding doen vermoeden.

Met ‘gegevens’ wordt bedoeld: gegevens omtrent de intensiteit en samenstelling van het wegverkeer etc. Voor het verkrijgen van een actueel beeld van de luchtkwaliteit is het van belang dat de ‘meest recente gegevens’ worden aangeleverd. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de gegevens die zij leveren. Het is mede in het belang van de gemeenten zelf om de gegevens up to date te houden. Effecten van maatregelen worden anders niet verdisconteerd, waardoor de concentraties hoger zijn dan in werkelijkheid.

Provincies leveren jaarlijks aan de minister van VROM voor 1 mei voor wegen en inrichtingen, waar de bevolking naar hun redelijke verwachting wordt blootgesteld aan concentraties hoger dan een grenswaarde van bijlage 2 Wm en waarvoor zij bevoegd gezag zijn, de meest recente gegevens aan die nodig zijn om een berekening met een SRM te kunnen maken.

De minister van VenW levert jaarlijks aan de minister van VROM voor 1 mei voor wegen, waar de bevolking naar zijn redelijke verwachting kan worden blootgesteld aan concentraties hoger dan een grenswaarde van bijlage 2 Wm en waarvoor hij bevoegd gezag is, de meest recente gegevens aan die nodig zijn om een berekening met een SRM te kunnen maken.

De minister van VROM stelt de luchtkwaliteit vast door middel van berekening met SRM’s en beoordeelt de luchtkwaliteit. Voor de berekeningen maakt de minister gebruik van een speciaal daartoe ontwikkeld instrument, de saneringstool, dat is samengesteld uit SRM’s die in de bijlagen bij de Rbl 2007 worden genoemd. De saneringstool is, omdat het uitsluitend gebruik maakt van SRM’s, een instrument waarvan ook andere bestuursorganen gebruik kunnen maken voor luchtkwaliteitsberekeningen.

T.a.v. verslaglegging:

De minister van VROM stelt de betreffende gemeente, provincie en minister van VenW in kennis van de resultaten van de, met behulp van door hen geleverde gegevens, uitgevoerde berekeningen.

De rapportageplicht van gemeenten en provincies over concentraties zoals opgenomen in de artikelen 79 en 80 Rbl 2007 vervalt met terugwerkende kracht, aangezien gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in hun gebied niet langer in kaart brengen met behulp van berekeningen.

Gemeenten en provincies doen jaarlijks voor 15 juni verslag aan de minister van VROM over de voortgang en uitvoering van maatregelen, ontwikkelingen en besluiten en de effecten daarvan op de luchtkwaliteit (artikelen 5.14 en 5.13, vijfde lid, Wm).

De minister van VROM stelt de EU in kennis van door middel van metingen (ter uitvoering van artikel 3 van de Rbl 2007 in het kader van het landelijk meetnet luchtkwaliteit) en berekeningen (met behulp van de saneringstool) geconstateerde overschrijdingen.

De minister van VROM publiceert jaarlijks voor 31 december een verslag over de luchtkwaliteit en de uitvoering van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

D. Verdere noodzakelijke technische aanpassingen

Deze hebben betrekking op:

  • 1. de generieke invoergegevens (artikel 66),

  • 2. Standaardrekenmethode 1 (bijlage 1),

  • 3. Standaardrekenmethode 2 (bijlage 2),

  • 4. dubbeltellingcorrectie concentraties PM10 bij veehouderijen (nieuwe bijlage 3).

Het gaat om aanpassingen die betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de meteorologische gegevens;

  • de jaren waarvoor prognoses van gegevens bekend gemaakt worden;

  • jaren waarvoor prognoses van de grootschalige concentraties (GCN-kaarten) worden aangeleverd;

  • de beoordeling van de luchtkwaliteit op wegdelen bij tunnelmonden;

  • benadering gescheiden rijbanen in SRM1 (bijlage 1);

  • diverse (technische) wijzigingen in beschrijving SRM2 (bijlage 2);

  • dubbeltellingcorrectie veehouderijen;

  • cumulatie bijdragen verkeer en inrichtingen aan overschrijdingsdagen PM10.

Ad 1. Generieke invoergegevens

De aanpassing in de generieke invoergegevens heeft betrekking op de kenmerken van de meteorologische gegevens die jaarlijks bekend worden gemaakt door de minister van VROM.

Bij het berekenen van de concentraties in toekomstige situaties moet gebruik worden gemaakt van meerjarige meteorologische gegevens. Tot dusverre werd gebruik gemaakt van vijfjarige gemiddelde meteorologische gegevens. Inmiddels is gebleken dat tienjarige meteorologische gemiddelde meteorologische gegevens meer representatief zijn. Artikel 66, onder e, is zodanig aangepast dat voortaan tienjarige gemiddelde meteorologische gegevens bekend gemaakt worden. Vooruitlopend op de onderhavige wijziging zijn reeds op 13 maart 2009, in plaats van vijfjarige gemiddelde meteorologische gegevens (1995–1999), tienjarige meteorologische gegevens bekendgemaakt (1995–2004).

Tot dusverre werden prognoses bekend gemaakt van grootschalige concentratiegegevens en emissiefactoren voor het tiende kalenderjaar volgend op het voorafgaande kalenderjaar en 2010 en voor 2010. Voor de besluitvorming over plannen, projecten en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is het gewenst ook voor andere zichtjaren prognoses beschikbaar te hebben. Sinds maart 2008 worden de gegevens voor alle kalenderjaren vanaf het voorgaande kalenderjaar tot en met 2020 bekend gemaakt. Artikel 66, onder b, d en h is daarop aangepast.

Het voorgaande laat onverlet dat voor besluiten, die voor het onderdeel luchtkwaliteit hun onderbouwing vinden in het NSL. er geen beoordeling van de luchtkwaliteit voor een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde plaatsvindt voor de periode waarop het NSL betrekking heeft, noch voor enig jaar daarna (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wm juncto het derde lid van dat artikel). Voor deze projecten zijn in beginsel, behoudens significante wijzigingen in de projectspecifieke aannames, geen berekeningen vereist, ook niet in het kader van een MER en kan volstaan worden met een verwijzing naar het NSL, indien de projectspecifieke aannames redelijkerwijs vergelijkbaar zijn met de aannames in het NSL.

Ad 2. Standaardrekenmethode 1 (SRM1)

Het toepassingsbereik van SRM1 is uitgebreid met tunnels. Aan bijlage 1, waarin SRM1 wordt beschreven, zijn rekenregels toegevoegd voor het bepalen van de concentratiebijdrage door het verkeer bij tunnelmonden. Uitgangspunt voor deze rekenregels is een voorstel dat is opgesteld door VROM en RIVM (voorstel van 14 oktober 2008). Dit voorstel is afgestemd met modeleigenaren (KEMA, TNO en ECN) en de leden van het zogenoemde ‘Kernteam saneringstool’.

De wegtypes die vallen binnen het toepassingsbereik van SRM1 worden beschreven aan de hand van de bebouwing langs de weg. De verhouding tussen de hoogte van de bebouwing en de afstand van de bebouwing tot de weg bepaalt welk wegtype van toepassing is.

De beschrijving van de wegtypes in bijlage 1, onderdeel 2, is aangevuld met een begrenzing van de maximale afstand van de bebouwing tot de wegas. Die is gesteld op 60 meter. Deze afstand sluit aan op de hoogte/breedte verhouding van straten waarvan is uitgegaan bij de oorspronkelijke windtunnelmetingen die ten grondslag liggen aan de verdunningsfuncties in SRM1 en afmetingen die typerend zijn voor stedelijk gebied in Nederland.

In bijlage 1 zijn tevens rekenregels opgenomen voor situaties met gescheiden wegdelen. Er is sprake van gescheiden rijbanen wanneer de afstand tussen de beide binnenkanten van de rijbanen minimaal drie meter bedraagt. De rekenregels zijn in lijn met de resultaten van het RIVM onderzoek ‘Aanpak van gescheiden rijbanen in SRM1’. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van VROM en de resultaten zijn afgestemd met PBL, TNO, Goudappel-Coffeng en de gemeente Utrecht

Indien de afstand tussen de beide binnenkanten van de rijbanen kleiner is dan drie meter, kunnen deze rijbanen worden beschouwd als één wegdeel, of als twee gescheiden wegdelen. Wanneer in deze situatie wordt uitgegaan van twee gescheiden wegdelen ligt de berekende concentratiebijdrage door het verkeer enkele procenten hoger dan wanneer wordt uitgegaan van één wegdeel (RIVM, Briefrapport 680705008/2008). De keuze om uit te gaan van één wegdeel of twee wegdelen is afhankelijk van de locatiespecifieke omstandigheden. Bij tunnelmonden worden de emissies in de tunnel bijvoorbeeld toebedeeld aan het wegdeel dat aansluit op de uitrit van de tunnel. Wanneer sprake is van een tunnelbuis met één rijrichting en wanneer de afstand tussen de binnenkant van rijbaan die aansluit op de uitrit van de tunnel en een naastgelegen rijbaan kleiner is dan drie meter, ligt het voor de hand om uit te gaan van een situatie met gescheiden wegdelen.

Ad 3. Standaardrekenmethode 2 (SRM2)

Het toepassingsbereik van SRM2 is eveneens uitgebreid met tunnels. In bijlage 2, waarin SRM2 wordt beschreven, zijn rekenregels opgenomen voor het bepalen van de concentratiebijdrage door het verkeer bij tunnelmonden. Het bovengenoemde voorstel van 14 oktober 2008 vormde ook hierbij het uitgangspunt.

Voorts is de beschrijving van SRM2 op enkele punten aangepast. Aanleiding daartoe is een evaluatie die door het RIVM is uitgevoerd, in samenspraak met modeleigenaren. De aanpassingen zijn met name bedoeld om de beschrijving van SRM2 te verduidelijken en verschillen in de interpretatie van de huidige beschrijving van SRM2 te voorkomen.

De voorliggende wijziging zal later dit jaar worden gevolgd door een algehele herziening van de Rbl 2007.

Voorbereiding

Over het ontwerp van deze regeling heeft overleg plaats gehad met IPO en VNG. Naar aanleiding daarvan is de regeling op een aantal andere punten aangepast en verduidelijkt.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I, onderdeel A

Dit onderdeel leidt tot het vervallen van de begrippen en bijbehorende begripsomschrijvingen voor ‘beoordelen van de luchtkwaliteit’ en voor ‘vaststellen van het kwaliteitsniveau’ in artikel 1 van de Rbl 2007. Deze begrippen en begripsomschrijvingen zijn ingevolge de implementatiewet opgenomen in artikel 5.7, eerste lid, van de Wm.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 2, eerste en derde lid, van de Rbl 2007 vervalt omdat het in die leden opgenomen ‘toepasbaarheidsbeginsel’ ingevolge de implementatiewet in artikel 5.19 van de Wet milieubeheer (Wm) is opgenomen. Dit betreft de verplichting van de EG-richtlijn luchtkwaliteit om de luchtkwaliteit te beoordelen in alle agglomeraties en zones, met uitzondering van de in het tweede lid van artikel 5.19 Wm bedoelde locaties. Het toepasbaarheidsbeginsel geldt alleen voor stoffen en normstelling van de EG richtlijn luchtkwaliteit en niet voor de stoffen en richtwaarden van de vierde dochterrichtlijn luchtkwaliteit. Voor de toetsing van projecten heeft dit geen consequenties aangezien bij projectbesluiten niet wordt getoetst aan die richtwaarden.

Artikel I, onderdeel C

Dit onderdeel omvat aanpassingen in artikel 3 van de Rbl 2007 van de verplichtingen van de minister van VROM tot vaststelling van concentraties door middel van meting op vaste meetpunten. Aan bestaande verplichtingen zijn toegevoegd de verplichtingen tot vaststelling van concentraties van zwevende deeltjes (PM 2,5) op stedelijke achtergrondlocaties en van concentraties van koolmonoxide in de buitenlucht op plaatsen waar mensen worden blootgesteld aan een concentratie van koolmonoxide die hoger is dan 3600 microgram per m3 als 98-percentiel van acht-uurgemiddelde concentraties. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting, onder C.

Artikel I, onderdeel D

Onderdeel D wijzigt de artikelen 4 en 5 van de Rbl 2007. Deze wijzigingen volgen uit de inmiddels in de praktijk al doorgevoerde wijziging van de systematiek van het vaststellen van de kwaliteitsniveaus en de taakverdeling tussen overheden. De regelgeving wordt hier met terugwerkende kracht op aangepast. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar onderdeel C van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdelen E en F

Ook het vervallen van artikel 6 en de wijziging van artikel 7 volgen uit de hiervoor genoemde wijziging in de systematiek van het vaststellen van de luchtkwaliteit (zie onderdeel C van het algemeen deel).

Artikel I, onderdelen G, H en I

Het nieuwe artikel 20a bevat de aanduiding van de locaties van de meetpunten voor de meting van PM2,5 op stedelijke achtergrondlocaties. De wijziging volgt uit de implementatie van de EG richtlijn luchtkwaliteit. Dat geldt ook voor de onderdelen H (wijziging artikel 22 Rbl 2007) en I (wijziging artikel 25 Rbl 2007).

Artikel I, onderdelen J en K

Dit omvat aanpassingen van de referentiemethoden voor bemonstering en meting van concentraties van verschillende stoffen. De genoemde methoden zijn ontleend aan de EG-richtlijn luchtkwaliteit. Dit betreft updates van de meetmethoden zoals genoemd in de artikelen 29 en 33 Rbl 2007.

Artikel I, onderdelen L en M

Dit betreft aanpassingen in het opschrift van paragraaf 3.6 en artikel 35 i.v.m. de implementatie van de EG-richtlijn luchtkwaliteit.

Artikel I, onderdelen N en O

Deze wijzigingen omvatten een aanpassing van de referentiemethode voor bemonstering en meting. De genoemde methode is ontleend aan de EG-richtlijn luchtkwaliteit. Deze wijzigingen betreffen een update van de meetmethode voor PM2,5. In de praktijk is gebleken dat deze methode een manco vertoont, waardoor waterdeeltjes aangemerkt kunnen worden als fijn stof. Om betrouwbare meetresultaten te verkrijgen is het noodzakelijk in aanvulling op de NEN methode gebruik te maken van de methode NTA 8019 ‘Meeteisen voor fijn stof metingen’.

I.v.m. de introductie van PM2,5 metingen op stedelijke achtergrondlocaties, zijn nieuwe artikelen artikel 36a tot en met 36c ingevoegd met een referentiemethode voor meting van PM2,5. Deze methode is eveneens ontleend aan de nieuwe EG-richtlijn luchtkwaliteit.

Artikel I, onderdelen P tot en met U

Deze wijzigingen betreffen updates van de in de desbetreffende artikelen van de Rbl 2007 genoemde meetmethoden. Deze methoden zijn ontleend aan de nieuwe EG-richtlijn luchtkwaliteit.

Artikel I, onderdelen V en W

Deze onderdelen betreffen technische aanpassingen van de artikelen 65 en 65a van de Rbl 2007.

Artikel I, onderdeel X

Dit betreft aanpassingen in artikel 66 van de Rbl 2007 i.v.m. wijziging in de generieke invoergegevens zoals bedoeld in dat artikel (zie onderdeel D van het algemeen deel van deze toelichting).

Artikel I, onderdeel Y

Ingevolge dit onderdeel wordt een afrondingsregel ingevoegd voor berekeningen t.b.v. het bepalen van effecten van wijzigingen in het NSL, bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid, van de Wm. Het gaat hier om wijzigingen van beperkte aard met een gelijk of positiever effect voor de luchtkwaliteit. Eerst bij een verschil (na afronding tot één cijfer achter de komma) groter dan 0,1 microgram per m3 dient een wijziging gemeld te worden. Hierbij wordt aangesloten bij de afrondingsregel voor niet in betekenende mate (artikel 68, tweede lid). Reden hiervoor is het beperken van de administratieve en onderzoekslasten in geval van niet noemenswaardige verschillen.

Artikel I, onderdeel Z

Deze wijziging van artikel 78 van de Rbl 2007 volgt uit de implementatie van de EG richtlijn luchtkwaliteit (bijlage III, onder C, van die richtlijn).

Artikel I, onderdelen AA en BB

Artikel 79 van de Rbl 2007 vervalt en artikel 80 van de Rbl 2007 wordt gewijzigd om de in het algemeen deel van de toelichting (onder C) genoemde redenen (wijziging systematiek verslaglegging).

Artikel I, onderdeel CC

Artikel 81 vervalt omdat de desbetreffende verplichtingen zijn opgenomen in het Besluit maatregelen richtwaarden (luchtkwaliteitseisen).

Artikel 82 vervalt in verband met het vervallen van artikel 79 en de wijziging in de systematiek voor het vaststellen van de luchtkwaliteit en de bestuurlijke taakverdeling (o.a. de artikelen 4 en 6).

Artikel I, onderdeel DD

Dit onderdeel leidt tot een bepaling in de Rbl 2007 die de grondslagen van de Rbl, als gewijzigd, expliciteert. Dit is wenselijk door de inwerkingtreding van de implementatiewet.

Artikelen II tot en met IV

Deze artikelen omvatten:

  • wijziging van bijlage 1 (standaardrekenmethode 1) (artikel II),

  • wijziging van bijlage 2 (standaardrekenmethode 2) (artikel III),

  • toevoeging van een nieuwe bijlage 3 (onder vernummering van de huidige bijlagen 2 en 3 tot 3 en 4).

    Deze bijlage omvat een dubbeltellingcorrectie voor de concentraties PM10 door veehouderijen (artikel IV).

Voor een toelichting wordt verwezen naar onderdeel D, onder 2 en 3, van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel V

Eerste lid

Deze regeling werkt terug tot en met 1 augustus 2009, dat wil zeggen met ingang van het tijdstip waarop de wet van 12 maart tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in werking is getreden.

Tweede lid

De hier opgenomen afwijkende datum van inwerkingtreding betreft de technische wijzigingen, bedoeld in de artikelen II, III en IV. 15 maart 2009 is de datum, genoemd in artikel 66 van de Rbl 2007. In de praktijk wordt reeds uitgegaan van de nieuwe systematiek en van deze datum. De desbetreffende gegevens zijn op 13 maart 2009 bekendgemaakt. Om die reden is voorzien in terugwerkende kracht tot en met 1 maart 2009.

Derde lid

Voor nog niet vastgestelde en bekendgemaakte projectbesluiten en voor besluiten waartegen nog bezwaar loopt, geldt het volgende. Bij een onderzoek naar de luchtkwaliteit dat reeds in een vergevorderd stadium is ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling, kan het gelet op de onderzoekslasten of om praktische redenen wenselijk zijn het luchtonderzoek niet tussentijds aan te passen aan de met deze wijziging toegevoegde of gewijzigde elementen aan de Rbl 2007. In een dergelijk geval kan worden gekozen voor eerbiedigende werking van de tekst van de Rbl 2007, zoals deze luidde vóórdat deze wijzigingsregeling van kracht werd. Het luchtonderzoek kan in een dergelijk geval afgerond worden op basis van de Rbl 2007, zoals deze luidde vóórdat deze wijzigingsregeling van kracht werd. Dit kan ook zien op eventueel aanvullend onderzoek in een later stadium, zoals de beroepsfase. Dat het besluit wordt genomen met toepassing van artikel V, derde lid (met eerbiedigende werking) dient te blijken uit de tekst of strekking van het besluit. Voor besluiten die zijn of nog worden bekendgemaakt in de periode tot 1 augustus 2010 kan hiervoor worden gekozen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor een eventuele beslissing op bezwaar. Is het primaire besluit genomen op grond van of met toepassing van het Rbl 2007, zoals deze luidde voordat deze wijzigingsregeling van kracht werd, dan kan ook de daaropvolgende beslissing op bezwaar met toepassing van het Rbl 2007 worden genomen, zoals deze luidde voordat deze wijzigingsregeling van kracht werd.

Uit oogpunt van rechtszekerheid is de toepassing van deze overgangsbepaling beperkt tot 1 augustus 2010. Bij de toepassing van deze regel dient met belangen van burgers en bedrijven voldoende rekening te worden gehouden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.


XNoot
1

Wet van 12 maart 2009 tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen).

XNoot
2

Beschikking betreffende de kennisgeving van Nederland inzake uitstel van het tijdstip waarop aan de grenswaarden voor NO2 moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting de grenswaarden voor PM10 toe te passen (C(2009)2560).

XNoot
3

Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb L 152 van 11.6.2008).

Naar boven