Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 11884 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 11884 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf C14/1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De beslissing op de asielaanvraag van een (gestelde) Amv kan onder de volgende omstandigheden in het AC plaatsvinden:
a. er is sprake van evidente meerderjarigheid;
b. er is sprake van twijfel aan de gestelde leeftijd en de asielzoeker heeft te kennen gegeven geen leeftijdsonderzoek te willen aanvragen;
c. de asielzoeker vraagt een leeftijdsonderzoek aan maar weigert te verklaren dat hij aan de IND het recht op voorinzage verleent, dan wel trekt deze verklaring weer in;
d. binnen de daarvoor bestemde periode in het AC is het onderzoeksresultaat gereed gekomen waaruit blijkt dat de betrokkene meerderjarig is;
e. er is sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb;
f. er kan anderszins op verantwoorde en zorgvuldige wijze reeds binnen de AC-procedure worden vastgesteld dat de betrokkene niet in aanmerking komt voor een verblijfstitel.
Indien ook na het nader gehoor in het AC, waarin de asielzoeker de gelegenheid krijgt zijn minderjarige leeftijd aannemelijk te maken, het oordeel wordt gehandhaafd dat er sprake is van evidente meerderjarigheid, wordt de beslissing op de asielaanvraag in het AC genomen als de inhoud van de verklaringen daartoe aanleiding geeft. In de beschikking wordt gemotiveerd welke omstandigheden hebben geleid tot de conclusie dat de betrokkene evident meerderjarig is.
Aangezien het evident is dat de vreemdeling meerderjarig is, dient dit in de vreemdelingenregistratie te worden opgenomen. Bij de bepaling van de geboortedatum is A1/6 van toepassing. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de vreemdeling op het moment van het indienen van de asielaanvraag achttien jaar oud was.
De asielaanvraag wordt voorts behandeld zoals de aanvraag van een volwassen asielzoeker. Daarbij is van belang dat indien sprake is van evidente meerderjarigheid, er al snel eveneens twijfels bestaan omtrent de geloofwaardigheid van de door de asielzoeker afgelegde overige verklaringen.
Indien de asielzoeker zijn gestelde leeftijd niet met documenten kan aantonen, er sprake is van twijfel aan de opgegeven leeftijd en de asielzoeker aangeeft geen leeftijdsonderzoek te willen aanvragen, blijft twijfel aan de opgegeven leeftijd bestaan. Neemt de betrokkene deze twijfel niet weg, dan kan zijn asielaanvraag, indien de verklaringen daartoe aanleiding geven, in de AC-procedure worden afgewezen. Hierbij wordt aangenomen dat de vreemdeling meerderjarig is. In de vreemdelingenadministratie wordt conform A1/6 een nieuwe geboortedatum geregistreerd. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de vreemdeling op het moment van het indienen van de asielaanvraag achttien jaar oud was.
In het verzoek om een leeftijdsonderzoek wordt de mededeling opgenomen, dat de vreemdeling niet als eerste de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen en dat hij de IND toestemming verleent voor inzage in en afschrift van de onderzoeksresultaten.
Indien de vreemdeling ten tijde van de ondertekening van het verzoek een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van deze mededeling en hij geen toestemming geeft aan de IND voor inzage in het onderzoeksresultaat betekent dit dat de twijfel aan de opgegeven leeftijd blijft bestaan. Betrokkene zal dan zelf zijn leeftijd moeten aantonen. De asielaanvraag wordt zonder verder uitstel in de AC-procedure behandeld en kan in het AC worden afgewezen, indien de verklaringen daartoe aanleiding geven. Bij de verdere behandeling en bij het nemen van de beslissing wordt aangenomen dat de vreemdeling meerderjarig is.
Indien de vreemdeling zijn toestemming tot voorinzage na het onderzoek intrekt, geldt hetzelfde. In de vreemdelingenadministratie wordt conform A1/6 een nieuwe geboortedatum bepaald. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de vreemdeling op het moment van het indienen van de asielaanvraag achttien jaar oud was.
Indien de onderzoeksresultaten binnen de AC-procedure beschikbaar komen en hieruit blijkt dat de betrokken asielzoeker meerderjarig is, kan de asielaanvraag in het AC worden afgewezen, indien het asielrelaas daartoe aanleiding geeft. Het feit dat betrokkene onjuiste verklaringen heeft afgelegd over zijn leeftijd kan als contra-indicatie voor de geloofwaardigheid van zijn overige verklaringen worden aangemerkt.
Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien er sprake is van criminele antecedenten.
Ook kan het gaan om de situatie waarin de betrokkene – ook los van de context van het totale asielrelaas – ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen aflegt of indien hij vage, summiere verklaringen aflegt en zaken verzwijgt omtrent identiteit, nationaliteit of opvang.
Voorts is hiervan sprake indien op verantwoorde en zorgvuldige wijze binnen de AC-procedure kan worden beslist dat de betrokkene zich zelfstandig kan handhaven of dat er adequate opvang is in het land van herkomst of een ander land waar de betrokkene redelijkerwijs naar toe kan gaan. Dit kan blijken uit een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van BuZa of uit verklaringen van de betrokkene zelf.
B
Paragraaf C14/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt allereerst beoordeeld of de asielaanvraag op grond van artikel 30 Vw moet worden afgewezen. Als dat het geval is, wordt de asielaanvraag niet inhoudelijk beoordeeld. Als dat niet het geval is, wordt eerst bezien of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de asielzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling in de zin van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (zie C4/3.11.3). Zo niet, dan wordt aan de hand van de inwilligingsgronden van artikel 29 Vw (zie C2), alsmede de afwijzingsgrond van artikel 31 Vw (zie C4) beoordeeld of de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt.
Bij de beoordeling of de asielaanvraag van de vreemdeling kan worden ingewilligd, worden eerst de geloofwaardigheid van de verklaringen (paragraaf 3) en vervolgens de zwaarwegendheid van hetgeen aannemelijk is bevonden (paragraaf 4) onderzocht.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt bekeken welke verklaringen als aannemelijk in aanmerking komen voor een verdere weging.
Bij het beoordelen van de zwaarwegendheid wordt bezien hoe de aannemelijk bevonden verklaringen in het kader van de relevante omstandigheden op grond van wet- en regelgeving dienen te worden genormeerd.
D
Paragraaf C14/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De beoordeling van de geloofwaardigheid betreft een beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling met betrekking tot de door hem gestelde feitelijke gebeurtenissen en/of omstandigheden alsmede de daaraan ontleende vermoedens.
Zowel de feiten als de vermoedens worden uiteindelijk gehaald uit hetgeen de vreemdeling heeft verklaard en zullen beide dus veelal gelijkelijk een (identiek gebrek aan) onderbouwing bezitten. Steeds zal dus goed moeten worden gemotiveerd waarom eventueel een onderscheid in geloofwaardigheid tussen de feiten en de vermoedens wordt gemaakt.
Met documenten worden alle gegevensdragers bedoeld die ter onderbouwing van de verklaringen in het kader van een asielaanvraag (kunnen) worden overgelegd.
Verklaringen betreffen alle gebeurtenissen en veronderstellingen die een vreemdeling in het kader van zijn asielaanvraag naar voren brengt en die relevant zijn voor de beoordeling van de inwilligbaarheid daarvan.
Feitelijke omstandigheden zijn gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling, waaronder, maar niet uitsluitend, moet worden verstaan de identiteit, nationaliteit, etniciteit, seksuele geaardheid en geloofsovertuiging.
Vermoedens betreffen toekomstige gebeurtenissen, die zich, op grond van in het verleden voorgevallen gebeurtenissen, met een redelijke mate van waarschijnlijkheid zullen voordoen.
Veronderstellingen zijn aannames van de vreemdeling gebaseerd op de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.
Een causaal verband wordt verondersteld aanwezig te zijn indien de vreemdeling verklaringen in een zodanige samenhang met elkaar plaatst dat de één het gevolg van de andere is.
E
Paragraaf C14/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De stelplicht inzake het asielrelaas ligt in beginsel bij de asielzoeker. Dit is neergelegd in artikel 31, eerste lid, Vw. Ook in artikel 4, eerste lid, eerste zin van richtlijn 2004/83/EG en het Handboek van de UNHCR, paragrafen 195 tot en met 197 en 210, wordt van dit principe uitgegaan.
De asielzoeker is daarbij gehouden de waarheid te vertellen en volledig mee te werken aan een zo volledig mogelijke vaststelling van het feitencomplex. Hij dient tevens zo spoedig mogelijk de IND op de hoogte te stellen van alle feitelijke gebeurtenissen en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag.
Daarvoor moet de asielzoeker alle vragen die door de IND worden gesteld zo volledig mogelijk beantwoorden en zoveel mogelijk relevante documenten overleggen om zijn verklaringen aannemelijk te maken. Dit betreft met name documenten in de breedste zin van het woord (zowel officiële documenten als andere gegevensdragers (foto’s, electronische bestanden, enz.), tot en met indicatief bewijs zoals bijvoorbeeld reisbiljetten die de reisroute onderbouwen).
Indien de asielzoeker aan het bovenstaande voldoet, dan mag ervan worden uitgegaan dat hij een oprechte inspanning levert.
Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen op grond van artikel 3.35, derde lid, VV alsnog geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, indien aan een aantal in dat artikellid genoemde voorwaarden is voldaan (zie C14/3.3).
De in deze bepaling opgenomen samenwerkingsplicht strekt ertoe de vreemdeling in de gelegenheid te stellen om elementen ter beoordeling van zijn asielverzoek in te dienen en dat door de Minister wordt bezien in hoeverre deze elementen relevant zijn en aanleiding geven dit verzoek in te willigen. Het resultaat van deze beoordeling wordt, voordat een beslissing wordt genomen, medegedeeld aan de vreemdeling, zodat deze de mogelijkheid heeft eventuele gebreken gemotiveerd te herstellen (zie ook C13/3.3 over de mogelijkheid te reageren op het rapport van nader gehoor en C15 inzake de voornemenprocedure).
F
Paragraaf C14/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid spelen de volgende elementen een rol:
• de beoordeling van alle documenten die de vreemdeling heeft overgelegd;
• de aanwezigheid van één van de elementen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet;
• de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen;
• de beoordeling van de vermoedens van de vreemdeling, die als gevolg van deze verklaringen aanwezig kunnen zijn;
• vergelijking van de verklaringen met al datgene, wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen en wat eerder is onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie;
• de overige informatie over de relevante verklaringen.
Bij deze beoordeling wordt eveneens bezien of de vreemdeling het voordeel van de twijfel kan worden gegeven.
Het causale verband tussen de relevante delen van de verklaringen, waaronder de veronderstellingen en de vermoedens, die ten grondslag kunnen liggen aan een inwilliging is van fundamenteel belang. Het is mogelijk dat de verklaringen van de vreemdeling uiteenvallen in verschillende op zichzelf staande delen die elk afzonderlijk kunnen worden beoordeeld. In dat geval is het voorstelbaar dat een deel van de verklaringen geloofwaardig wordt bevonden, terwijl een ander deel niet geloofwaardig wordt bevonden. Het zal evenwel ook zo kunnen zijn dat de ongeloofwaardigheid van een deel van de verklaringen, ook de geloofwaardigheid van alle andere delen van de verklaringen aantast, doordat de geloofwaardigheid betrekking heeft op een essentieel onderdeel van het relaas.
Indien de verklaringen van de vreemdeling niet geloofwaardig worden bevonden, kan hij in beginsel geen aanspraken ontlenen aan de asielgronden zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c, Vreemdelingenwet
G
Een nieuwe paragraaf C14/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het is in beginsel voldoende dat de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk maakt.
Daartoe wordt van de vreemdeling in de eerste plaats verwacht dat hij zijn aanvraag onderbouwt met documenten.
Niettemin gaat het bij de beoordeling van de geloofwaardigheid meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd bewezen kunnen worden. De vreemdeling heeft immers veelal aangetoond dat hij niet in staat is, en van hem ook redelijkerwijs niet kan worden gevergd, dat hij zijn relaas met overtuigend bewijsmateriaal bewijst.
De verklaringen kunnen op grond van artikel 3.35, derde lid, VV toch geloofwaardig worden geacht en derhalve kan het voordeel van de twijfel worden gegeven, als is voldaan aan een aantal voorwaarden:
• de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
• de vreemdeling heeft alle relevante documenten overgelegd, of hij heeft een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van relevante documenten;
• de verklaringen zijn samenhangend en aannemelijk en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor de aanvraag;
• de vreemdeling heeft de aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en
• er is vast komen te staan dat de verklaringen in grote lijnen als geloofwaardig kunnen worden beschouwd.
Daarbij heeft de vreemdeling zijn verzoek gestaafd indien hij zijn verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Aan voormelde voorwaarden zal in de regel niet zonder meer worden voldaan, indien sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw. In dat geval zal van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, buiten beschouwing te laten, en de verklaringen alsnog als aannemelijk te beschouwen.
Bij vergelijking van het relaas met al datgene, wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen, zullen veelal – indien beschikbaar – de ambtsberichten van de Minister van BuZa als belangrijke bron gelden.
Deze ambtsberichten kunnen worden aangemerkt als een deskundigenadvies en verschaffen daartoe op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Daarnaast kan informatie uit andere objectieve bronnen als bron gelden. Ook is het mogelijk deskundig onderzoek door derden te laten verrichten. Informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden kan aangemerkt worden als deskundigenadvies indien op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie wordt verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend.
Van de juistheid van de informatie in de ambtsberichten van de Minister van BuZa en het overige deskundige onderzoek wordt uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten ontstaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid, dan wel de actualiteit ervan.
In het geval concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van informatie uit het ambtsbericht of uit ander deskundig onderzoek (al dan niet als gevolg van een contra-expertise), zal deze informatie pas aan een besluit ten grondslag worden gelegd nadat nader onderzoek is ingesteld en de betreffende informatie is bevestigd. Dit nadere onderzoek kan er uit bestaan dat de Minister van BuZa wordt verzocht een nieuw ambtsbericht op te stellen waarbij de door de vreemdeling ingebrachte informatie wordt betrokken, of dat er een onderzoek naar de betreffende contra-expertise wordt uitgevoerd.
Twijfel aan de juistheid van de informatie in ambtsberichten of uit ander deskundig onderzoek ontstaat niet op basis van een ongemotiveerde en niet nader toegelichte verklaring van de (gemachtigde van de) vreemdeling.
Evenmin ontstaat zodanige twijfel vanwege de enkele omstandigheid dat een vreemdeling bronnen inroept waarnaar in het ambtsbericht of het deskundige onderzoek niet uitdrukkelijk wordt verwezen. Bepalend is of hetgeen aan een objectieve bron kan worden ontleend van zodanige strekking en gewicht is, dat dit twijfel doet rijzen aan de juistheid of volledigheid, waaronder begrepen de actualiteit van het ambtsbericht of het onderzoek, voor zover relevant voor de beoordeling van de aanvraag.
Niet enkel door de vreemdeling ingeroepen objectieve bronnen kunnen aanleiding vormen voor twijfel. Ook ambtshalve onderkende objectieve bronnen kunnen aanknopingspunten voor twijfel vormen.
In die gevallen dat er over de situatie in een land van herkomst geen ambtsbericht van de Minister van BuZa beschikbaar is, vindt de beoordeling plaats op grond van andere beschikbare informatie uit objectieve bronnen, waarbij met name moet worden gedacht aan ambtsberichten van andere landen en rapporten van internationale organisaties en NGO’s. Ook in de gevallen dat wel een ambtsbericht van de Minister van BuZa beschikbaar is, maar andere bronnen deze informatie aanvullen, kunnen deze andere bronnen worden betrokken bij de besluitvorming. Het gaat daarbij steeds enkel om de feitelijke informatie uit de betreffende documenten.
In het voornemen dan wel de beschikking worden de gebruikte objectieve bronnen zo veel mogelijk genoemd.
Indien de verklaringen van de vreemdeling na de beoordeling van de geloofwaardigheid niet aannemelijk worden bevonden, kan hij in beginsel geen aanspraken ontlenen aan de asielgronden zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid, onder a, b en c, Vw.
I
Paragraaf C14/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij het beoordelen van de zwaarwegendheid wordt bezien hoe de aannemelijk bevonden verklaringen op grond van wet- en regelgeving dienen te worden genormeerd. Met name wordt beoordeeld of de aannemelijk bevonden vermoedens van een zodanige zwaarwegendheid zijn dat zij als een gegronde vrees op vervolging of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing kunnen worden beschouwd.
J
Paragraaf C14/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 3.35, eerste en tweede lid, VV is opgenomen met welke aspecten rekening dient te worden gehouden bij de inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas.
De situatie wordt beoordeeld naar de stand van zaken op het moment dat de beslissing wordt genomen (toetsing ex nunc).
Andere aspecten die van belang zijn bij de beoordeling zijn:
a. de vraag of de zwaarwegendheid van de gebeurtenissen van een zodanige aard is dat daardoor een gegronde vrees of een reëel risico ontstaat;
b. de omstandigheid dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of een dergelijke behandeling of bestraffing;
c. de verklaringen van de asielzoeker omtrent het tijdsverloop dat is gelegen tussen de gebeurtenissen die aanleiding vormden om het land van herkomst te verlaten en het moment van het daadwerkelijke vertrek; en
d. of degenen van wie vervolging wordt gevreesd op de hoogte moeten zijn of kunnen geraken van de omstandigheden waarop de asielzoeker zich beroept.
Deze omstandigheid vormt een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor vervolging gegrond is en het risico op het ondergaan van een dergelijke behandeling of bestraffing reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of een dergelijke behandeling of bestraffing zich niet opnieuw zal voordoen.
K
Paragraaf C14/4.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de beoordeling van de inwilligbaarheid spelen medische aspecten in beginsel geen rol, aangezien er medisch gezien (meestal) geen zekere uitspraken zijn te doen over een oorzakelijk verband tussen medische klachten en/of littekens enerzijds en een gestelde behandeling of vrees anderzijds.
Statusdeterminatie vindt op de gebruikelijke wijze plaats, waarbij de behandelende ambtenaar van de IND ten aanzien van de gestelde medische aspecten uitsluitend beziet of deze in het asielrelaas passen. BMA geeft enkel adviezen aangaande medische feiten. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de artsen van BMA worden ingeschakeld om de beoordeling van de zwaarwegendheid te steunen of over te nemen. Het vragen om advies aan BMA om zekerheid te krijgen over causaliteit tussen een gestelde gebeurtenis en bijvoorbeeld littekens of medische stoornissen zal in beginsel geen toegevoegde waarde hebben.
Heeft de asielzoeker de gestelde medische aspecten gestaafd met een rapportage van de medische onderzoeksgroep van Amnesty International, dan wordt deze rapportage ter advisering voorgelegd aan BMA. De inhoudelijke beoordeling van de asielmotieven blijft een zaak van de IND.
L
Paragraaf C14/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van aannemelijk bevonden verklaringen van asielzoekers uit de belangrijkste landen van herkomst wordt verwezen naar C24, waarin het landgebonden asielbeleid wordt weergegeven.
De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van de inwilligbaarheid van aannemelijk bevonden verklaringen. De hoofdstukken over het landgebonden asielbeleid vormen een uitwerking van het algemene asielbeleid en kunnen derhalve niet als een uitzondering op het algemeen beleid worden geïnterpreteerd, tenzij zulks expliciet is vermeld.
Binnen het landgebonden asielbeleid kunnen bevolkingsgroepen worden aangewezen als:
a. Risicogroepen;
b. Kwetsbare minderheidsgroepen;
c. Specifieke groepen die om andere redenen dan traumata op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel;
d. Specifieke groepen die in aanmerking komen voor categoriale bescherming.
Ook ten aanzien van personen die behoren tot één of meer van deze categorieën blijft de toetsingsvolgorde van C14/2 onverkort van toepassing.
In het landgebonden asielbeleid kunnen bevolkingsgroepen worden aangewezen als risicogroepen. In het kader van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, onder a, Vw zal bij personen behorende tot een risicogroep eerder worden geconcludeerd tot voldoende zwaarwegendheid van de ondervonden gebeurtenissen.
Dit houdt in dat wanneer deze personen zich beroepen op problemen, gebaseerd op één van de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag, van de zijde van de autoriteiten of medeburgers en er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, reeds met geringe indicaties aannemelijk kan worden gemaakt dat deze problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
In het landgebonden asielbeleid kunnen bevolkingsgroepen worden aangewezen als kwetsbare minderheidsgroepen. In het kader van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, onder b, Vw wordt aan personen behorende tot een kwetsbare minderheidsgroep minder hoge eisen gesteld aan het aannemelijk maken van een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw (zie C2/3.1.3).
Van leden van kwetsbare minderheden wordt niet verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.
M
Paragraaf C14/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een herhaalde aanvraag betreft een volgens de formele vereisten van artikel 3.38 VV ingediende tweede of volgende asielaanvraag, die op grond van het bepaalde in artikel 4:6 Awb kan worden afgewezen.
Op grond van artikel 4:6 Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Er is enkel sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden indien die:
a. op het moment waarop de eerdere aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
b. indien niet op voorhand is uitgesloten dat die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, Vw kan de rechtbank bij het beoordelen van het beroep rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen.
Wanneer de vreemdeling in de beroepsprocedure inzake de eerdere aanvraag, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingebracht en de rechter hiermee onder toepassing van artikel 83, eerste lid, Vw rekening heeft gehouden, worden deze feiten en omstandigheden, voor de toepassing van artikel 4:6 Awb, geacht te zijn betrokken bij de afwijzende beschikking.
Bij de beoordeling van de herhaalde aanvraag kan echter niet aan de vreemdeling worden tegengeworpen dat feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn opgekomen, niet bij de rechtbank naar voren zijn gebracht met een beroep op artikel 83, eerste lid, Vw.
Onder feiten en omstandigheden worden tevens bewijsstukken gerekend die eerder aangevoerde feiten en omstandigheden ondersteunen.
Wanneer de ingebrachte feiten en omstandigheden dateren van na de eerdere afwijzende beschikking kan in elk geval worden geconcludeerd dat deze niet eerder bekend waren of konden zijn.
Indien de ingebrachte feiten en omstandigheden dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking dient te worden bezien of deze eerder konden worden ingebracht. Zo is het denkbaar dat een vreemdeling pas na de eerdere afwijzende beschikking in het bezit heeft kunnen komen van documenten die de verklaringen onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de vreemdeling bij de eerste aanvraag alle hem bekende informatie en documenten overlegt. Ook in geval van mogelijk traumatiserende gebeurtenissen wordt in beginsel van de vreemdeling verwacht dat hij daar in de eerste procedure op enigerlei wijze – hoe summier ook – melding van maakt.
Bijzondere door de vreemdeling zelf ingebrachte en aannemelijk gemaakte omstandigheden kunnen echter aanleiding zijn om aan te nemen dat deze feiten redelijkerwijs niet eerder konden worden ingebracht. Met name bij de tweede of volgende asielaanvraag aannemelijk gemaakte traumatiserende gebeurtenissen, zoals opgesomd in C2/4.2, is het onder omstandigheden denkbaar dat de vreemdeling ten tijde van de eerdere aanvraag terughoudend is geweest met het naar voren brengen van deze gebeurtenissen. Dit zal eerder het geval zijn wanneer de eerdere aanvraag binnen 48 proces-uren is afgewezen.
Het kan voorkomen dat in de eerdere procedure een asielzoeker is vertegenwoordigd door zijn ouders (zonder zelf te zijn gehoord), en de tweede of volgende asielaanvraag door die asielzoeker in persoon wordt ingediend. Wanneer tijdens deze tweede of volgende aanvraag de asielzoeker voor het eerst feiten en omstandigheden naar voren brengt die specifiek zien op de eigen persoon en die niet reeds door de ouders naar voren zijn gebracht, wordt in geen geval aangenomen dat deze feiten en omstandigheden in redelijkheid eerder naar voren konden worden gebracht.
Ook indien de ingebrachte feiten en omstandigheden op het moment van de eerdere aanvraag niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn, kan toepassing van artikel 4:6 Awb aan de orde zijn. Indien op voorhand al duidelijk is dat de ingebrachte feiten en omstandigheden geen nieuw licht kunnen werpen op de beoordeling van de asielaanvraag, kan onder toepassing van artikel 4:6 Awb de aanvraag worden afgewezen.
Wanneer dit niet op voorhand al duidelijk is, blijft toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege, hetgeen geenszins betekent dat de vreemdeling automatisch in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw kan in dat geval nog immer aan de orde zijn.
Indien de eerdere aanvraag is afgewezen op grond van artikel 30, en dan met name onder a of d, Vw, dan kunnen de nieuwe feiten en omstandigheden alleen betrekking hebben op de toepasselijke – imperatieve – afwijzingsgrond. Feiten of omstandigheden omtrent de verklaringen kunnen in dat geval niet leiden tot een ander oordeel.
In het geval de eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het feit dat de verklaringen van de vreemdeling als ongeloofwaardig zijn aangemerkt, dienen de nieuwe feiten en omstandigheden in elk geval deze ongeloofwaardigheid weg te nemen alvorens tot een beoordeling van de zwaarwegendheid van deze feiten en omstandigheden kan worden toegekomen.
Indien de eerste asielaanvraag van een vreemdeling is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder b Vw, wegens de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van B9 aan de vreemdeling, zal, indien betrokkene na het eindigen van deze verblijfsvergunning regulier een tweede asielaanvraag indient, de tweede asielaanvraag niet op artikel 4.6 Awb worden afgedaan maar inhoudelijk worden beoordeeld.
Op grond van artikel 31a Vw wordt een asielaanvraag niet aangemerkt als herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb, indien een eerdere asielaanvraag is afgewezen met toepassing van artikel 30, eerste lid, onder d, Vw of artikel 31, tweede lid, onder h, Vw en het betrokken derde land de vreemdeling niet heeft toegelaten tot zijn grondgebied. Dit wordt aangemerkt als een veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. In dat geval wordt de asielaanvraag derhalve opnieuw beoordeeld aan de hand van de artikelen 29, 30 en 31 Vw.
Het bepaalde in artikel 31a Vw wordt overeenkomstig toegepast indien de eerdere asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid, onder i, Vw.
Daarnaast kunnen bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden aanleiding zijn om toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege te laten. Deze bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden worden in elk geval aanwezig geacht wanneer de feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de vreemdeling aangemerkt dient te worden als verdragsvluchteling, of wanneer schending van artikel 3 EVRM dreigt.
In het geval er twijfel bestaat of toepassing van artikel 4:6 Awb in een individuele zaak redelijk te achten is, wordt de aanvraag – al dan niet binnen de AC-procedure – inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de artikelen 29, 30 en 31 Vw.
Artikel 3.1, eerste lid, Vb bepaalt dat tijdens de behandeling van een aanvraag uitzetting niet achterwege blijft indien naar het voorlopig oordeel van de Minister sprake is van een herhaalde aanvraag. Wanneer dit gelet op bijvoorbeeld een geplande uitzetting van belang is, en de feiten of omstandigheden op het moment van de eerdere afwijzing reeds bekend waren, redelijkerwijs bekend konden zijn, dan wel niet op voorhand is uitgesloten dat die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust, kan dit schriftelijk aan de vreemdeling kenbaar worden gemaakt. Dit kan onmiddellijk geschieden na het moment dat de vreemdeling aangeeft een tweede of volgende aanvraag te willen indienen. Hierbij wordt de vreemdeling tevens meegedeeld dat het voorlopig oordeel tot gevolg heeft dat de uitzetting niet achterwege blijft. Indien bij de aanvraag wel mogelijk relevante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangegeven, geldt de procedure die is beschreven onder C10/2.5.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 10 juli 2009
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Deze wijziging van de Vreemdelingencirculaire betreft een verduidelijking van het beleid aangaande de beslissystematiek en meer in het bijzonder met betrekking tot de geloofwaardigheid en de zwaarwegendheid.
Daartoe is de structuur aangescherpt, is de terminologie deels geüniformeerd, deels aangepast, en is de beslissystematiek consequent uitgewerkt op basis van de vraag of de aanvraag kan worden ingewilligd.
Onder dit artikel is enkel de term ‘asielrelaas’ vervangen door de term ‘verklaringen’. Bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt niet alleen naar het strikte asielrelaas gekeken, maar ook naar onderdelen van de verklaringen van de vreemdeling, zoals de informatie over zijn identiteit, zijn familie, de reisroute en eventuele gegevens over eerdere procedures.
De term verklaringen is bovendien gekozen om aan te geven dat zowel de feiten als de vermoedens uiteindelijk worden gehaald uit hetgeen de vreemdeling heeft verklaard en beide dus veelal gelijkelijk een (identiek gebrek aan) onderbouwing bezitten. Steeds zal dus goed moeten worden gemotiveerd waarom eventueel een onderscheid in geloofwaardigheid tussen de feiten en de vermoedens wordt gemaakt.
In paragraaf twee is het uitgangspunt van de asielaanvraag duidelijk verwoord -namelijk dat beoordeeld wordt of de aanvraag kan worden ingewilligd- en duidelijker dan voorheen een onderscheid gemaakt tussen de geloofwaardigheid en de zwaarwegendheid.
Ook zijn aanknopingspunten gegeven waaruit het onderscheid tussen geloofwaardigheid en zwaarwegendheid bestaat.
Paragraaf drie heeft een nieuw kopje “De geloofwaardigheid” gekregen.
Paragraaf 3.1 bevat thans een aantal definities van termen die van belang zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid, ten einde tot een uniform begrippenkader te komen.
De titel van paragraaf 3.2 is “De stelplicht” genoemd. Met deze term wordt aangeduid van wie de onderbouwing van de verklaringen dient te komen.
De term “documenten” is bewust breed opgezet om de vreemdeling zoveel mogelijk ruimte te bieden om zijn verklaringen te onderbouwen.
In paragraaf 3.3 zijn aanknopingspunten opgenomen voor het beoordelen van de geloofwaardigheid. Deze komen voor een deel uit paragraaf 3.1 en voor een deel uit de oude paragraaf 3.3, en zijn derhalve samengevoegd om een dubbele vermelding te voorkomen.
In de nieuw gevormde paragraaf 3.4 wordt de bewijslast besproken. Met bewijslast wordt bedoeld de wijze waarop de verklaringen geloofwaardig kunnen worden bevonden.
Naast een onderbouwing met documenten, kan het voordeel van de twijfel worden gegeven of kan de IND onderzoek opstarten om de vreemdeling in zijn bewijsnood tegemoet te komen.
Waar voorheen vooral het onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd genoemd, is nu al het deskundig onderzoek door derden vermeld, omdat alle vormen van onderzoek aan soortgelijke eisen dienen te voldoen.
Paragraaf vier heeft een nieuwe titel “De zwaarwegendheid” gekregen.
Paragraaf 4.1 geeft analoog aan paragraaf 3.1 de uitgangspunten van de zwaarwegendheid.
Aangezien het voordeel van de twijfel als onderdeel van de bewijslast onder de geloofwaardigheid valt, is dit onderdeel in paragraaf 3.4 geplaatst en komt paragraaf 4.2 (oud) daarmee te vervallen.
Daarvoor in de plaats is een nieuwe paragraaf 4.2 met als onderwerp de beoordeling van de zwaarwegendheid gekomen.
Belangrijkste onderdeel hiervan is de overname van artikel 3.35, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen.
Ook wordt vermeld dat onder de zwaarwegendheid geen sprake meer is van vermoedens (want dat betreft toekomstige gebeurtenissen die onder de geloofwaardigheid vallen), maar van een gegronde vrees of een reëel risico.
Deze onderdelen bevatten slechts tekstuele aanpassingen.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-11884.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.