Artikel 1. Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. wet:
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek;
- b. uitvoeringsbesluit:
Uitvoeringsbesluit WHW 2008;
- c. hoger beroepsonderwijs:
hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder d
van de wet;
- d. hogeschool:
hogeschool als bedoeld in artikel 1.8 respectievelijk artikel
6.9 van de wet;
- e. Minister:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover
het betreft het onderwijs en het onderzoek op het gebied van landbouw en
natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit;
- f. NVAO:
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie als bedoeld in
artikel 5a.2 van de wet;
- g. hbo-master:
postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b,
onderdeel b, van de wet;
- h. student:
persoon als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van het
uitvoeringsbesluit;
- i. studiepunt:
een studiepunt als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de
wet.
Artikel 2. Doelomschrijving
De Minister verstrekt subsidie met als doel:
a. een impuls te geven aan hbo-masters voor prioritaire terreinen,
genoemd in artikel 6, onder d;
b. het beroepsgerichte karakter van het hoger beroepsonderwijs te
versterken en de professionaliteit en kwaliteit te vergroten van werknemers op
het niveau van het hoger beroepsonderwijs;
c. een bijdrage te leveren aan een Leven Lang Leren in het hoger
beroepsonderwijs; en
d. de nationale en internationale aantrekkingskracht en de
kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs te vergroten.
Artikel 3. Subsidieaanvrager
1. Subsidie wordt verleend aan het instellingsbestuur van een
hogeschool.
2. Voor subsidie komt uitsluitend in aanmerking een hbo-master die
voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 6.
Artikel 4. Subsidieplafond
1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in 2010
€ 10.452.000,– beschikbaar.
2. Voor de jaren na 2010 stelt de Minister ieder jaar voor 1 januari
het subsidieplafond vast.
3. Het besluit tot vaststelling van het in het tweede lid bedoelde
bedrag wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
4. Per jaar mag het totale subsidiebedrag, zoals bepaald in artikel
7, derde lid, niet meer bedragen dan het voor dat jaar geldende subsidieplafond
zoals vermeld in dit artikel.
Artikel 5. Subsidieaanvraag
1. De subsidie wordt op aanvraag verleend.
2. Een aanvraag voor subsidie op grond van deze regeling wordt
ingediend vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de
subsidie wordt verstrekt.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, wordt een
aanvraag voor het jaar 2010 ingediend vóór 1 oktober van 2009.
4. De subsidieaanvraag geschiedt met gebruikmaking van het
aanvraagformulier dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
Subsidieaanvragen worden gericht aan de Minister, maar ingediend bij de
Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO).
5. De aanvraag gaat vergezeld van drie additionele documenten:
a. een onderzoek dat een gekwantificeerde onderbouwing levert
van de behoefte in de beroepspraktijk aan mensen die zijn afgestudeerd aan de
hbo-master waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dit onderzoek bevat een analyse
van zowel de landelijke behoefte en het landelijke opleidingsaanbod als de
doorvertaling ervan naar de behoefte van de (regionale) beroepspraktijk,
b. een inschatting van het aantal studenten dat zich per jaar
voor de hbo-master zal aanmelden, en
c. een plan van aanpak waarin aannemelijk gemaakt wordt dat de
betreffende beroepspraktijk op het moment van de aanvraag nog niet in de
financiering van de hbo-master kan voorzien maar na afloop van de
subsidieperiode wel. Het plan van aanpak geeft tevens aan hoe de
beroepspraktijk in de loop van de subsidieperiode een steeds grotere eigen
bijdrage aan de opleiding zal leveren;
6. Subsidie op grond van deze regeling kan slechts eenmaal voor
dezelfde hbo-master worden toegekend.
Artikel 6. Beoordelingscriteria
De hbo-master waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend, wordt
beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. De hbo-master beschikt over een van de onderstaande
kwaliteitsoordelen van de NVAO:
1°. een positief besluit omtrent accreditatie als bedoeld in
artikel 5a.9 van de wet dat niet van een eerdere datum is dan 1 januari 2007,
of
2°. een positief besluit toets nieuwe opleiding als bedoeld in
artikel 5a.11 van de wet dat niet van een eerdere datum is dan 1 januari
2007.
b. Er is vraag naar de hbo-master:
1°. deze vraag is kwantitatief significant,
2°. deze vraag is voldoende duurzaam, zowel op het moment van
de aanvraag van de subsidie als in de toekomst, en
3°. de beroepspraktijk steunt de totstandkoming van de
hbo-master.
c. De betreffende beroepspraktijk kan op het moment van de
subsidieaanvraag nog niet zelf in de financiering voorzien maar de
subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de hbo-master binnen een termijn van
maximaal 6 jaar zonder overheidsfinanciering verzorgd kan worden,
d. Het betreft een hbo-master op een of meer prioritaire
terreinen, namelijk Creative industries, Grotestedenproblematiek,
Plattelandsvernieuwing, Zorg, Technologie (waaronder ook zorgtechnologie),
Logistiek en Bouw,
e. De inhoud van de hbo-master wordt mede vormgegeven vanuit een
aan de desbetreffende hbo-master gerelateerde onderzoekseenheid van de
hogeschool: de hbo-master is of wordt gerelateerd aan het aandachtsgebied van
een of meer lectoraten van de betreffende hogeschool,
f. De hbo-master levert een bijdrage in het kader van het Leven
Lang Leren voor studenten met werkervaring. Dit komt tot uitdrukking in de
vormgeving van de hbo-master en in de eisen voor toelating tot de
opleiding,
g. De hbo-master omvat maximaal 60 studiepunten, conform de
studielast voor één studiejaar.
Artikel 7. Subsidieverlening
1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen
op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de
doelstellingen van de subsidie. De aanvragen worden beoordeeld naar de mate van
kwaliteit waarin zij voldoen aan de criteria zoals gesteld in artikel 6. De
Minister kan de commissie, genoemd in artikel 9, vragen de subsidieaanvragen te
rangschikken naar de mate waarin voldaan is aan de criteria van artikel 6 en de
verdeling van de aanvragen over de prioritaire gebieden, instellingen en
regio’s.
2. De Minister bepaalt jaarlijks de hoogte van het
subsidiebedrag.
3. Het subsidiebedrag wordt berekend door de vermenigvuldiging
van:
a. het door de accountant gevalideerde aantal studenten, op 1
oktober van het voorgaande subsidiejaar,
b. het vastgestelde subsidiebedrag en de vastgestelde factoren
hoog en laag conform artikel 4.12 van het uitvoeringsbesluit.
4. Bij de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgegaan van de
bedragen en de onderwijsvraag die de Minister in september voorafgaand aan het
subsidiejaar heeft medegedeeld.
5. De Minister versterkt per aanvraag recht op subsidie voor 6 jaar.
Het subsidiebedrag wordt jaarlijks vastgesteld. Het subsidiebedrag bedraagt
100% in het eerste en tweede jaar, 75% in het derde, 50% in het vierde en
vijfde jaar en 25% in het zesde jaar van het bedrag zoals dat berekend wordt
onder lid 3.
Artikel 8. Berekening bedrag bevoorschotting
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, lid 3 onder a, wordt
voor het eerste subsidiejaar een voorschot op de te verlenen subsidie verstrekt
op basis van het geschatte aantal studenten, waarnaar gevraagd wordt in artikel
5, lid 5b, in dat jaar te vermenigvuldigen met het subsidiebedrag, bedoeld in
artikel 7, derde lid onder b.
2. In het tweede jaar wordt het voorschot zoals bepaald onder lid 1
van dit artikel verrekend met het subsidiebedrag dat is vastgesteld op basis
van het door de accountant gevalideerde werkelijke aantal studenten van het
eerste subsidiejaar.
Artikel 9. Advisering en besluit
1. De Minister wint ten behoeve van de beslissing over nieuwe
aanvragen advies in van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs, ingesteld
bij het Instellingsbesluit Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.
2. De commissie toetst de aanvraag aan deze regeling.
3. De commissie brengt voor 1 december advies uit aan de
Minister.
4. De Minister beslist, onder voorbehoud van een positief besluit
toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.11 van de wet, uiterlijk op
1 januari van het volgende jaar over nieuwe aanvragen.
Artikel 10. Begrotingsvoorbehoud
Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in artikel
4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van
deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de
subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking
staat, een en ander voor zover van toepassing naar rato van het aantal
subsidieontvangers en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.
Artikel 11. Verplichtingen subsidieontvanger
Vanaf het moment waarop de subsidie wordt verleend, zijn de
volgende bepalingen van de wet van overeenkomstige toepassing:
a. artikel 7.43, tweede lid,
b. artikel 7.44, en
c. artikel 7.52, vijfde lid, van de wet.
Artikel 12. Ambtshalve subsidievaststelling
De subsidie, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt ambtshalve
vastgesteld.
Artikel 13. Betaling
Het subsidiebedrag, zoals berekend in artikel 7, wordt uitgekeerd
in een door de Minister te bepalen kasritme.
Artikel 14. Besteding en verantwoording
1. De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die
zijn verbonden aan het in de regeling omschreven doel. Zij kan ook worden
aangewend voor andere activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt
verstrekt. Terugvordering van niet-bestede middelen vindt niet plaats.
2. Vier jaar na aanvang van de subsidie worden in een tussentijds
verslag van de hogeschool de concrete stappen weergegeven, die al zijn gezet en
in de komende jaren nog worden gezet, in overleg met de betreffende
beroepspraktijk, om de hbo-master zonder subsidie aan te bieden.
3. Aan het eind van de subsidieperiode wordt een verslag van de
activiteiten ingediend, waarin ook informatie wordt verschaft over de toekomst
van de hbo-master.
4. Voor bekostigde instellingen geldt dat de verantwoording van de
subsidie geschiedt in de jaarverslaglegging en de FSR-bijlage bij het
jaarverslag, bedoeld in artikel 3, onderdeel g, van de Regeling
jaarverslaggeving onderwijs. Voor niet-bekostigde instellingen geldt dat de
verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaglegging. Voor zowel
bekostigde als niet-bekostigde instellingen geldt dat de verklaring van de
accountant bij de jaarrekening tevens een oordeel omvat over de rechtmatige
besteding van de subsidie.
Artikel 15. Evaluatie regeling
Deze regeling wordt vier en zes jaar na zijn inwerkingtreding
geëvalueerd door een externe partij op:
a. uitvoerbaarheid,
b. de realisatie van de doelstellingen genoemd in artikel 2,
c. de toepassing van de criteria genoemd in artikel 6 en
d. de effectuering van de geleidelijke afbouw van het
subsidiebedrag en de geleidelijke overname van de kosten van de hbo-masters
door de beroepspraktijk.
Artikel 16. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na
dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 17. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling postinitiële
masteropleidingen hoger beroepsonderwijs.
TOELICHTING
Algemeen
In de strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en
wetenschapsbeleid (‘Het Hoogste Goed’) van november 2007 is aangekondigd dat de
samenwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt vanuit de overheid verder
gestimuleerd zal worden. Actueel voor deze samenwerking onderwijs-arbeidsmarkt
is het vraagstuk van de professionele masteropleidingen. Afgestudeerden krijgen
na enkele jaren werkervaring steeds meer behoefte aan verdieping van de kennis
van het beroep, met theoretische onderbouwing en reflectie op de vaak complexe
beroepssituatie.
De huidige wet- en regelgeving geeft ruimte voor bekostiging van
hbo-masters in o.a. de kunsten en de zorg. Het kabinet kiest ervoor om gezien
de voordelen van de professionele masteropleiding voor de beroepsuitoefening
enkele nieuwe arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden
tijdelijk te financieren. De prioritaire gebieden betreffen Creative
industries, Grotestedenproblematiek, Plattelandsvernieuwing, Zorg, Technologie
(waaronder ook zorgtechnologie), Logistiek en Bouw.
Het doel van deze regeling is het beroepsgerichte karakter van het
hoger beroepsonderwijs te versterken en de professionaliteit en kwaliteit te
vergroten van werknemers op het niveau van het hoger beroepsonderwijs.
Daarnaast moet deze regeling een bijdrage leveren aan Leven Lang Leren in het
hoger beroepsonderwijs en moet ze de (internationale) aantrekkingskracht en de
kwaliteit van het hoger onderwijs vergroten.
Meer specifiek gaat het om hbo-masters die in het beroepenveld een
maatschappelijk effect sorteren en waarvan de afgestudeerden een bijdrage
moeten kunnen leveren aan de innovatiekracht van de (beroeps)sector. Het
betreft om die reden hbo-masters voor mensen met werkervaring. In de meeste
gevallen zal het nieuwe opleidingen betreffen, waarvan aannemelijk kan worden
gemaakt dat het betreffende werkveld nog niet zelf in de middelen voor
permanente financiering kan voorzien. Dit kan verschillende oorzaken hebben.
Mogelijk speelt een rol dat de beroepspraktijk vooraf nog niet weet of niet kan
overzien wat de toegevoegde waarde van de afgestudeerden op hun vakgebied zal
zijn. Met andere woorden, de hbo-master zal zich eerst nog moeten bewijzen. Te
verwachten valt dat de instroom van studenten in de beginjaren daarom te laag
zal zijn voor de hogeschool om de opleiding rendabel te laten zijn. Daarnaast
zal de beroepspraktijk nog niet in staat en bereid zijn in een nieuwe opleiding
te investeren, omdat zij het resultaat en de kwaliteit van de opleiding nog
niet kent. Het in beginsel onrendabele karakter van de opleiding en het in
beginsel financiële onvermogen van de sector om te investeren in de nieuwe
hbo-master vormen de legitimatie voor een tijdelijke subsidie van de
overheid.
Vooraf zal de subsidieaanvragende instelling in samenwerking met
het beroepenveld aannemelijk moeten maken dat de nieuwe hbo-master op de
langere duur rendabel zal zijn: ofwel wegens een dermate groei van het aantal
studenten in de toekomst en de daarmee gepaard gaande collegegeldinkomsten dat
de opleiding voor de instelling rendabel wordt, ofwel omdat de beroepspraktijk
na bewezen geschiktheid van de opleiding in staat en bereid is mee te
financieren in de kosten van de opleiding. Dit zal aangetoond moeten worden
door middel van een arbeidsmarktonderzoek en door middel van een bij de
subsidieaanvraag gevoegd schrijven waarin de beroepspraktijk het belang van de
opleiding voor de sector onderschrijft en aangeeft bereid te zijn, eventueel
onder bepaalde voorwaarden cq. eisen over toegevoegde waarde van de opleiding,
in de toekomst een financiële bijdrage te leveren (zie toelichting bij artikel
5 en 6).
Staatssteun en aanbestedingsrecht
Deze regeling heeft betrekking op het postinitieel onderwijs op
hbo-niveau. Alle hoger onderwijsinstellingen (bekostigde en aangewezen) die
kunnen voldoen aan de gestelde eisen en criteria in deze regeling kunnen een
verzoek tot subsidie indienen.
Met deze regeling worden de aanbestedingsregels niet overtreden.
Er is sprake van een verplichting tot (Europees) aanbesteden bij het inkopen op
de markt van een goed of een dienst. Op grond van deze regeling wordt geen goed
of dienst door de minister ingekocht, maar worden aanbieders van bepaalde
postinitiële masteropleidingen gesubsidieerd onder strikte voorwaarden.
Administratieve lasten
OCW heeft de administratieve lasten berekend op € 7.431 per jaar
voor burgers, bedrijven en/of onderwijsinstellingen. Het voorstel is niet
voorgelegd aan Actal omdat dit bedrag geringer is dan € 10.000.
Uitvoeringstoets
Deze regeling is aan Centrale Financiën Instellingen (Cfi), de
uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
en de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) voor een uitvoeringstoets
voorgelegd.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Student: persoon als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van het
uitvoeringsbesluit. Hierbij wordt opgemerkt dat het specifiek gaat om personen,
ingeschreven aan een hbo-master, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in
artikel 6 van deze regeling en gesubsidieerd wordt of zal worden. Maar omdat we
aansluiten bij de reguliere bekostigingssystematiek is het begrip student
gedefinieerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van het
uitvoeringsbesluit.
Artikel 3. Subsidieaanvrager
Het instellingsbestuur van een hogeschool, zowel van een
bekostigde als een aangewezen instelling, kan op grond van deze regeling
subsidie aanvragen voor een hbo-master.
Artikel 4. Subsidieplafond
Voor 2010 is het subsidieplafond bekend: er is dan
€ 10.452.000,– beschikbaar.
Voor de jaren na 2010 wordt de beschikbare subsidieplafond op
uiterlijk 1 januari van het betreffende jaar door de Minister bekend
gemaakt.
In 2010 is de subsidie bestemd voor de opleidingen die in dat
jaar starten.
In de jaren daarna is de jaarlijks beschikbare subsidie zowel
bestemd voor de opleidingen die voor het eerst subsidie krijgen als voor de al
lopende opleidingen die in eerdere jaren subsidie toegekend hebben gekregen;
die ontvangen immers gedurende zes jaar subsidie. In verband met het
subsidieplafond kan het zijn dat niet ieder jaar een aanvraagronde wordt
gestart. Daarnaast kan de minister per aanvraagronde het aantal studenten per
nieuw op te starten opleiding maximeren.
Artikel 5. Subsidieaanvraag
2. Aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn
ontvangen vóór 1 september in het jaar voorafgaand aan het jaar van ingang van
de subsidie. Deze ruime termijn heeft te maken met de doorlooptijd van de
advisering aan de Minister over de toetsing van de aanvragen aan deze
subsidieregeling door de CDHO en de toets nieuwe opleiding (6 maanden maximaal)
die moeten zijn afgerond voor de subsidie definitief kan worden toegekend.
Indien voor een bepaald jaar het subsidieplafond is bereikt, kan het voorkomen
dat de Minister besluit voor dat jaar geen aanvraagronde uit te schrijven.
3. In het eerste jaar dat deze regeling geldt (2010) is gekozen
voor indiening van subsidieaanvragen vóór 1 oktober 2009 in verband met de
publicatiedatum van deze regeling.
4. Het aanvraagformulier voor indiening van subsidieaanvragen is
bijgevoegd en tevens beschikbaar op de website van CFI (CFI/69041). Aanvragen
worden gericht aan de Minister, maar ingediend bij de Commissie Doelmatigheid
Hoger Onderwijs (CDHO), Postbus 85498, 2508 CD Den Haag.
5. Bij de aanvraag door middel van het bijgevoegde
aanvraagformulier is de aanvrager verplicht tot levering van drie additionele
documenten:
a. een onderzoek dat een gekwantificeerde onderbouwing
levert van de behoefte in de beroepspraktijk aan afgestudeerden van een
hbo-master waarvoor subsidie wordt aangevraagd wordt rekening gehouden met de
landelijke behoefte aan het aantal opgeleiden en met het landelijke aanbod van
soortgelijke opleidingen, alsmede met de doorvertaling ervan naar de behoefte
van de (regionale) beroepspraktijk.
b. een realistische inschatting van het aantal studenten dat
zich per jaar voor de hbo-master zal aanmelden op basis van het
arbeidsmarktonderzoek genoemd onder a.
c. een plan van aanpak waarin aannemelijk gemaakt wordt dat
de betreffende beroepspraktijk, waarmee zowel de werkgevers als de werknemers
(dat wil zeggen de potentiële studenten van de opleiding) worden bedoeld, op
dit moment nog niet in de financiering kan voorzien, maar na afloop van de
subsidieperiode wel. Dit kan op basis van een intentieverklaring door
bijvoorbeeld de beroepvereniging en door een plan van aanpak waaruit blijkt dat
de beroepspraktijk in de loop van de subsidieperiode een steeds grotere eigen
bijdrage aan de opleiding zal leveren. Het kan dus zo zijn dat de werkgevers
mee gaan betalen aan de opleiding of dat de werknemers/ studenten de volledige
kosten voor de opleiding in de toekomst zullen dragen.
6. Indien éénmaal voor een hbo-master subsidie voor een periode
van 6 jaar is ontvangen, kan het instellingsbestuur van de hogeschool na die 6
jaar niet opnieuw voor dezelfde opleiding een subsidie aanvragen. Wel kan na
afwijzing van een aanvraag het instellingsbestuur van de hogeschool opnieuw een
aanvraag indienen na substantiële verbetering van die aanvraag.
Artikel 6. Beoordelingscriteria
In artikel 6 worden de criteria gegeven waar een aanvrager aan
moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.
a. Allereerst zijn dat de kwaliteitskenmerken van de NVAO. De
hogeschool dient voor de postinitiële hbo-master ofwel een positief besluit
omtrent accreditatie van na 1 januari 2007 ofwel een positief besluit toets
nieuwe opleiding te kunnen overleggen. Via de accreditatieprocedure wordt
gegarandeerd dat nieuwe postinitiële hbo-masters van goede kwaliteit zijn. In
verband met de omkering op 1 maart 2009 van de toets nieuwe opleiding en de
toets macrodoelmatigheid zal eerst de subsidieaanvraag aan deze regeling worden
getoetst en kan een definitief subsidiebesluit pas vallen nadat de opleiding
ook de toets nieuwe opleiding van de NVAO is doorlopen.
b. Er moet een significante en duurzame vraag naar de opleiding
zijn. Dit wordt aangetoond door middel van een arbeidsmarktonderzoek, zoals dit
momenteel ook geldt voor de toets macrodoelmatigheid. Daarnaast moet blijken
dat de beroepspraktijk de totstandkoming van de opleiding ondersteunt. Dit komt
mede tot uitdrukking in de eis geformuleerd onder artikel 5, lid 5c.
c. Deze subsidie is bedoeld om hbo-masters in de opstartfase een
steun in de rug te bieden, wanneer de beroepspraktijk nog niet in staat is de
opleiding te financieren. Door middel van het plan van aanpak en eventueel de
intentieverklaring, genoemd in de toelichting bij artikel 5, lid 5c, wordt dit
criterium getoetst.
d. De prioritaire gebieden waarvoor deze regeling is bedoeld
zijn genoemd in de Strategische agenda voor het hoger onderwijs, onderzoek en
wetenschapsbeleid ‘Het Hoogste Goed’ (november 2007). De genoemde terreinen
zijn Creative industries, Grotestedenproblematiek, Plattelandsvernieuwing,
Zorg, Technologie, Logistiek en Bouw. Per terrein wordt een korte toelichting
gegeven:
– Creative industries: creative industries is een
verzamelbegrip voor de toepassing van kunst en vormgeving binnen de context van
andere disciplines. Het gaat daarbij om de vormgeving van nieuwe producten, de
ontwikkeling en vormgeving van ICT-toepassingen en de opkomst van nieuwe media.
Door het intensieve gebruik van technologieën die zich in een hoog tempo
ontwikkelen is er in deze branche een grote vraag naar professionals die in
staat zijn om toepassing van nieuwe technologie te integreren in de
organisaties en die kennis op het terrein van bijvoorbeeld vormgeving, ICT en
marketing weten te integreren.
– Grotestedenproblematiek en Plattelandsvernieuwing:
diverse maatschappelijke vraagstukken, zoals de afnemende solidariteit tussen
generaties, de positie van ouderen in de samenleving, het leeglopen van het
platteland en de allochtonenvraagstukken hebben ervoor gezorgd dat de aard van
de sociale hulpverlening in hoog tempo verandert. Beroepsbeoefenaars worden
geconfronteerd met nieuwe problemen en er komen steeds meer mensen met
meervoudige en complexe probleemsituaties. Er is in de sector behoefte aan
professionals die zich verder specialiseren in deelgebieden en die in staat
zijn om via evidence-based practice de verbinding te leggen tussen
maatschappelijke ontwikkelingen, problemen binnen bepaalde groepen en reële
dagelijkse probleemsituaties.
– Zorg: Kijkend naar ontwikkelingen in de zorgsector kan
worden geconstateerd dat de zorg en de complexiteit van zorg voor met name
chronisch zieken toeneemt. Er staat een groot tekort aan gezondheidswerkers
voor chronisch zieke mensen voor de deur en er is een tekort aan hoogwaardige
kennis over het domein chronisch zieken. Daarnaast zie je binnen de zorg een
ontwikkeling gaande naar specialisatie na de bacheloropleiding. Dergelijke
specialisatiemogelijkheden zijn belangrijk mede vanwege steeds hogere
kwaliteitseisen die verzekeraars, artsen en patiënten stellen. Door die
specialisatie kan in het functiegebouw ook met meer verschillende loonschalen
gewerkt worden en is er meer beroepsgroei mogelijk. Dit zijn echter nog
beginnende ontwikkelingen die door een masteropleiding gericht op
specialisatie, doelmatige zorg, zorginnovatie en kwaliteit van de
beroepontwikkeling kan worden gestimuleerd.
– Technologie (waaronder ook zorgtechnologie): In de sector
techniek is een belangrijke innovatieve impuls aanwezig, die uitgaat van de
vraag naar ‘groene’ en duurzame technieken. Daarnaast geldt voor de sector
techniek dat er zeker ook ruimte zal zijn voor vernieuwing op die terreinen
waar (bijvoorbeeld) sprake is van overlap tussen techniek en andere sectoren,
zoals gezondheidszorg. Extra aandacht wordt gevraagd voor de opmars van
ICT-toepassingen in de zorg. Veel toepassingsgericht onderzoek richt zich op
dit complex van technische, organisatorische en maatschappelijke vraagstukken.
In de zorgsector groeit de vraag naar professionals die kennis hebben van deze
ontwikkelingen en deze kunnen vertalen in nieuwe zorgproducten.
– Logistiek: kansen om logistieke innovaties te versnellen
kunnen beter benut. Innovatie is meer dan kennis alleen. Juist ook het omzetten
naar praktische toepassingen is essentieel. Dit is in de sector van belang
aangezien logistieke innovaties een wezenlijke bijdragen kunnen leveren aan
productiviteitsstijging in Nederland. Hogescholen en de branches hebben daartoe
ook een kennisakkoord gesloten eind 2005.
– Bouw: De bouw wordt geconfronteerd met een breed scala
aan vraagstukken. Zowel bouwtechnisch (als gevolg van ICT) als
sociaal-economisch (Europese regelgeving) zijn er grote veranderingen.
Daarnaast raakt bouw, met name in de binnensteden steeds meer verbonden met
andersoortige vraagstukken, zoals meervoudig ruimtegebruik en de sociale
aspecten van bouwen. Binnen de bouwwereld ontstaat daardoor behoefte aan
ingenieurs die bouwtechnisch innovatief kunnen denken, maar die ook de
implicaties van bouw voor andere omgevingsfactoren overzien en betrekken bij
hun werkzaamheden.
De Minister kan de in aanmerking komende gebieden in de loop
der tijd wijzigen als mocht blijken dat in de toekomst behoefte is aan andere
prioritaire terreinen. Een wijziging van de regeling op dit punt wordt
gepubliceerd in de Staatscourant.
e. In dit lid wordt gewezen op de eis van een relatie tussen de
hbo-master en de onderzoekseenheid. Deze relatie komt tot uitdrukking in de rol
die één of meerdere voor de hbo-master relevante lectoraten van de betreffende
hogeschool spelen in de hbo-master. Dit moet in de opzet en vormgeving van de
hbo-master tot uitdrukking komen.
f. Deelnemers aan deze hbo-masters hebben werkervaring. Dit komt
tot uiting in de toegangseisen van de opleiding. Kijkend naar de huidige
toegangseisen van de instellingen voor hbo-masters, dan wordt gemiddeld de eis
van twee tot drie jaar werkervaring gesteld.
g. Er is een maximum van 60 studiepunten gesteld, gelijk aan de
studielast voor één studiejaar. Dit komt overeen met artikel 7.4, eerste lid,
en artikel 7.4b, tweede lid van de wet.
Artikel 7. Subsidieverlening
1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op
aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid en kwaliteit. De
Minister vraagt de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs om de
subsidieaanvragen te rangschikken naar kwaliteit en de mate waarin voldaan is
aan de criteria van artikel 6. Mochten er na ranking van de aanvragen op
kwaliteit te veel aanvragen van hoge kwaliteit zijn dan kan de commissie als
selectiecriterium de geselecteerde aanvragen verdelen over de prioritaire
gebieden, instellingen en regio’s. Dit laatste betreft een kan-bepaling om de
Minister de ruimte te bieden bij grote aantallen aanvragen een selectiegrond te
hebben. De verdeling naar prioritaire gebieden, instellingen en regio’s is geen
uitgangspunt. De kwaliteit van de aanvraag en de mate waarin de aanvraag
voldoet aan de in deze subsidieregeling gestelde criteria zijn leidend.
3. Er is in principe zoveel mogelijk aangesloten bij de
systematiek van de reguliere rijksbijdrage van hogescholen. De parameters van
de subsidie zijn (1) de studentenaantallen en (2) de prijs per student.
(1) Er wordt uitgegaan van de studentenaantallen die in het
kalenderjaar voorafgaand aan het subsidiejaar (jaar t-1) op 1 oktober zijn
ingeschreven en geregistreerd in CRIHO. Uiterlijk in juli maakt de Minister het
subsidiebedrag aan de subsidieontvanger bekend. De studentenaantallen dienen
door de accountant te zijn gevalideerd. Voor deze procedure wordt aangesloten
bij het controleprotocol, waarbij in dit geval getoetst wordt op t-1 gegevens
in plaats van t-2.
(2) De prijs per student is hoog of laag, afhankelijk van
het soort opleiding (conform artikel 4.12 en 4.18 van het uitvoeringsbesluit).
Uitgangspunt is de prijs die gebruikt wordt voor de berekening van de
rijksbijdrage voor hogescholen voor het betreffende kalenderjaar. Het
subsidiebedrag dat per student beschikbaar is, wordt afgeleid uit de landelijke
verdeling van het onderwijsdeel en de gewogen onderwijsvraag in het
kalenderjaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Omdat deze gegevens per jaar
verschillen wordt een berekening per subsidiejaar gemaakt.
In het eerste jaar wordt een voorschot betaald (artikel 8).
In de overige jaren wordt de subsidie betaald op basis van de werkelijke
gevalideerde studentenaantallen in het voorafgaande subsidiejaar (t-1). Omdat
het doel van de subsidie is een tijdelijke impuls te geven aan postinitiële
hbo-masters die vervolgens door de hogeschool en het beroepenveld rendabel in
de markt kunnen worden gehouden, wordt de subsidie tijdens de looptijd van zes
jaar langzaam afgebouwd. De subsidie bedraagt 100% in het eerste en tweede
jaar, 75% in het derde, 50% in het vierde en vijfde jaar en 25% in het zesde
jaar. De hogeschool en het beroepenveld kunnen in die periode toewerken naar
een goede organisatie van een niet-gesubsidieerde postinitiële hbo-master.
Subsidieberekening per opleidingSubsidiejaar | jaar 1 | jaar 2 | jaar 3 | jaar 4 | jaar 5 | jaar 6 |
---|
Berekening subsidie | voorschot | t-1 | t-1 | t-1 | t-1 | t-1 |
Afbouw subsidie | 100% | 100% | 75% | 50% | 50% | 25% |
In de aanvraag geeft de instelling aan wanneer zij verwacht
daadwerkelijk te starten met het verzorgen van de hbo-master. De aanvraag die
gehonoreerd wordt, heeft dan ook betrekking op de aangekondigde startdatum.
Indien deze start door omstandigheden bijvoorbeeld een jaar wordt vertraagd,
wordt de resterende subsidieperiode ook met een jaar gekort.
Artikel 8. Berekening bedrag bevoorschotting
In artikel 7 is bepaald dat voor het subsidiebedrag wordt
uitgegaan van de studenten die op 1 oktober voorafgaand aan het subsidiejaar
zijn ingeschreven bij de betreffende hbo-master.
Gezien het doel van de regeling, een impuls geven aan
postinitiële hbo-masters, is het van belang dat de subsidie direct bij de start
van de subsidieperiode ingaat. Daarom is ervoor gekozen om in het eerste
subsidiejaar een voorschot te betalen. De hoogte van het voorschot wordt
bepaald aan de hand van het door de instelling voor die opleiding geschatte
aantal studenten in dat eerste jaar. Dit voorschot wordt in het tweede jaar
verrekend met het subsidiebedrag dat is vastgesteld op basis van het werkelijke
aantal studenten in het eerste jaar. Bijvoorbeeld voor de opleidingen die
starten in 2010 geldt dat zij voor dat eerste subsidiejaar een voorschot
krijgen. In 2011, het tweede jaar, vindt een verrekening plaats van het
voorschot op basis van het door de accountant gevalideerde aantal studenten op
1 oktober van 2010.
Artikel 9. Advisering en besluit
De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs1 adviseert de Minister omtrent de aanvragen voor deze
subsidieregeling. De commissie brengt advies uit aan de Minister over nieuwe
aanvragen vóór 1 december. De Minister beslist uiterlijk 1 januari van het
volgende jaar, onder voorbehoud van een positief besluit toets nieuwe
opleiding, op een aanvraag.
In verband met de omkering van de toets nieuwe opleiding en de
toets macrodoelmatigheid per 1 maart 2009, zal de toetsing aan deze regeling
ook plaatsvinden vóór de toets nieuwe opleiding van de NVAO. De Minister kan
dus pas definitief besluiten over het wel of niet verstrekken van een subsidie
wanneer naast een positief advies van de commissie ook een positief besluit
toets nieuwe opleiding van de NVAO is overgelegd.
Artikel 11. Verplichtingen subsidieontvanger
De deelnemers aan de tijdelijk gesubsidieerde hbo-master dienen
zoveel mogelijk als student in de zin van de WHW te worden behandeld, in elk
geval voor zover het de berekening van het subsidiebedrag zoals bepaald in
artikel 7, betreft.
Dit betekent dat:
a. de instelling de IBG conform de reguliere procedure dient
te informeren over de in- en uitschrijving van deze deelnemers en dat deze
deelnemers voor registratie in het CRIHO opgenomen moeten worden.
b. collegegeld: de instelling moet instellingscollegegeld
vragen. Dit geeft de instelling ruimte om zich voor te bereiden op zelfstandige
financiering van de hbo-master na 6 jaar.
Voor aangewezen instellingen geldt dat zij zoveel mogelijk
voorzieningen treffen die aansluiten bij het regiem dat geldt voor bekostigde
instellingen, zoals bijvoorbeeld inschrijving van deelnemers in het CRIHO en
registratie van de opleiding in het CROHO.
Artikel 14. Besteding en verantwoording
1. Bij deze subsidie gaat het om een niet-geoormerkte subsidie.
Dat betekent dat de subsidie weliswaar wordt verstrekt voor het in deze
regeling omschreven doel, maar dat de instelling niet gehouden is om de
subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Er vindt daarom geen
terugvordering of verrekening van niet-bestede middelen plaats. Wel is het zo
dat de subsidie uiteraard moet worden besteed aan activiteiten van de
instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt.
2. In het tussentijdsverslag (na vier jaar) wordt door de
hogeschool aangegeven hoe de afbouw in het subsidiebedrag in jaar 3 en 4 (75%
en 50%) is gegaan en hoe de opleiding in de aankomende 2 jaar wordt
gefinancierd in verband met de afbouw van het subsidiebedrag naar 50% (en 25%
in de het laatste jaar). Welke concrete stappen zijn ondernomen om de
beroepspraktijk mee te laten betalen aan de opleiding.
3. Aan het eind van de subsidieperiode wordt een verslag van
activiteiten ingediend. Hierin geeft de hogeschool ook informatie over de
toekomst van de hbo-master: blijft de hbo-master bestaan en hoe zal de
hogeschool de kosten van de hbo-master in de toekomst financieren? Dit verslag
moet ingediend worden bij de directeur van de directie Hoger Onderwijs &
Studiefinanciering van het Ministerie van OCW.
4. Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt
de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar
als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde
posten. Omdat sprake is van een niet-geoormerkte subsidie is een afzonderlijke
specificatie van de lasten naar kostensoorten niet noodzakelijk. Voor
bekostigde instelling geldt tevens dat de subsidie wordt gespecificeerd in de
FSR-bijlage bij het jaarverslag.
Artikel 15. Evaluatie regeling
Deze regeling zal 4 en 6 jaar na inwerkingtreding worden
geëvalueerd. Belangrijke aandachtspunten bij deze evaluatie zijn:
– uitvoerbaarheid van de regeling.
– realisatie van de doelstellingen en criteria.
– de werking van de geleidelijke afbouw van het subsidiebedrag
en de geleidelijke overname van de kosten van de hbo-master door de markt.
– toetsing of de hbo-masters die dankzij deze subsidieregeling
zijn gestart na de subsidieperiode ook daadwerkelijke worden voortgezet en
gefinancierd door ‘marktpartijen’.
De Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.