Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 juli 2009, nr. HO&S/Prog/139873, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor het verzorgen van postinitiële masteropleidingen in het hoger beroepsonderwijs (Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 2, eerste lid, juncto artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

b. uitvoeringsbesluit:

Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

c. hoger beroepsonderwijs:

hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder d van de wet;

d. hogeschool:

hogeschool als bedoeld in artikel 1.8 respectievelijk artikel 6.9 van de wet;

e. Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het onderwijs en het onderzoek op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

f. NVAO:

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie als bedoeld in artikel 5a.2 van de wet;

g. hbo-master:

postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b, onderdeel b, van de wet;

h. student:

persoon als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van het uitvoeringsbesluit;

i. studiepunt:

een studiepunt als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de wet.

Artikel 2. Doelomschrijving

De Minister verstrekt subsidie met als doel:

  • a. een impuls te geven aan hbo-masters voor prioritaire terreinen, genoemd in artikel 6, onder d;

  • b. het beroepsgerichte karakter van het hoger beroepsonderwijs te versterken en de professionaliteit en kwaliteit te vergroten van werknemers op het niveau van het hoger beroepsonderwijs;

  • c. een bijdrage te leveren aan een Leven Lang Leren in het hoger beroepsonderwijs; en

  • d. de nationale en internationale aantrekkingskracht en de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs te vergroten.

Artikel 3. Subsidieaanvrager

  • 1. Subsidie wordt verleend aan het instellingsbestuur van een hogeschool.

  • 2. Voor subsidie komt uitsluitend in aanmerking een hbo-master die voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 6.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in 2010 € 10.452.000,– beschikbaar.

  • 2. Voor de jaren na 2010 stelt de Minister ieder jaar voor 1 januari het subsidieplafond vast.

  • 3. Het besluit tot vaststelling van het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 4. Per jaar mag het totale subsidiebedrag, zoals bepaald in artikel 7, derde lid, niet meer bedragen dan het voor dat jaar geldende subsidieplafond zoals vermeld in dit artikel.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidie wordt op aanvraag verleend.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie op grond van deze regeling wordt ingediend vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt verstrekt.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, wordt een aanvraag voor het jaar 2010 ingediend vóór 1 oktober van 2009.

  • 4. De subsidieaanvraag geschiedt met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Subsidieaanvragen worden gericht aan de Minister, maar ingediend bij de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO).

  • 5. De aanvraag gaat vergezeld van drie additionele documenten:

    • a. een onderzoek dat een gekwantificeerde onderbouwing levert van de behoefte in de beroepspraktijk aan mensen die zijn afgestudeerd aan de hbo-master waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dit onderzoek bevat een analyse van zowel de landelijke behoefte en het landelijke opleidingsaanbod als de doorvertaling ervan naar de behoefte van de (regionale) beroepspraktijk,

    • b. een inschatting van het aantal studenten dat zich per jaar voor de hbo-master zal aanmelden, en

    • c. een plan van aanpak waarin aannemelijk gemaakt wordt dat de betreffende beroepspraktijk op het moment van de aanvraag nog niet in de financiering van de hbo-master kan voorzien maar na afloop van de subsidieperiode wel. Het plan van aanpak geeft tevens aan hoe de beroepspraktijk in de loop van de subsidieperiode een steeds grotere eigen bijdrage aan de opleiding zal leveren;

  • 6. Subsidie op grond van deze regeling kan slechts eenmaal voor dezelfde hbo-master worden toegekend.

Artikel 6. Beoordelingscriteria

De hbo-master waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend, wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. De hbo-master beschikt over een van de onderstaande kwaliteitsoordelen van de NVAO:

    • 1°. een positief besluit omtrent accreditatie als bedoeld in artikel 5a.9 van de wet dat niet van een eerdere datum is dan 1 januari 2007, of

    • 2°. een positief besluit toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.11 van de wet dat niet van een eerdere datum is dan 1 januari 2007.

  • b. Er is vraag naar de hbo-master:

    • 1°. deze vraag is kwantitatief significant,

    • 2°. deze vraag is voldoende duurzaam, zowel op het moment van de aanvraag van de subsidie als in de toekomst, en

    • 3°. de beroepspraktijk steunt de totstandkoming van de hbo-master.

  • c. De betreffende beroepspraktijk kan op het moment van de subsidieaanvraag nog niet zelf in de financiering voorzien maar de subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de hbo-master binnen een termijn van maximaal 6 jaar zonder overheidsfinanciering verzorgd kan worden,

  • d. Het betreft een hbo-master op een of meer prioritaire terreinen, namelijk Creative industries, Grotestedenproblematiek, Plattelandsvernieuwing, Zorg, Technologie (waaronder ook zorgtechnologie), Logistiek en Bouw,

  • e. De inhoud van de hbo-master wordt mede vormgegeven vanuit een aan de desbetreffende hbo-master gerelateerde onderzoekseenheid van de hogeschool: de hbo-master is of wordt gerelateerd aan het aandachtsgebied van een of meer lectoraten van de betreffende hogeschool,

  • f. De hbo-master levert een bijdrage in het kader van het Leven Lang Leren voor studenten met werkervaring. Dit komt tot uitdrukking in de vormgeving van de hbo-master en in de eisen voor toelating tot de opleiding,

  • g. De hbo-master omvat maximaal 60 studiepunten, conform de studielast voor één studiejaar.

Artikel 7. Subsidieverlening

  • 1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie. De aanvragen worden beoordeeld naar de mate van kwaliteit waarin zij voldoen aan de criteria zoals gesteld in artikel 6. De Minister kan de commissie, genoemd in artikel 9, vragen de subsidieaanvragen te rangschikken naar de mate waarin voldaan is aan de criteria van artikel 6 en de verdeling van de aanvragen over de prioritaire gebieden, instellingen en regio’s.

  • 2. De Minister bepaalt jaarlijks de hoogte van het subsidiebedrag.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt berekend door de vermenigvuldiging van:

    • a. het door de accountant gevalideerde aantal studenten, op 1 oktober van het voorgaande subsidiejaar,

    • b. het vastgestelde subsidiebedrag en de vastgestelde factoren hoog en laag conform artikel 4.12 van het uitvoeringsbesluit.

  • 4. Bij de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgegaan van de bedragen en de onderwijsvraag die de Minister in september voorafgaand aan het subsidiejaar heeft medegedeeld.

  • 5. De Minister versterkt per aanvraag recht op subsidie voor 6 jaar. Het subsidiebedrag wordt jaarlijks vastgesteld. Het subsidiebedrag bedraagt 100% in het eerste en tweede jaar, 75% in het derde, 50% in het vierde en vijfde jaar en 25% in het zesde jaar van het bedrag zoals dat berekend wordt onder lid 3.

Artikel 8. Berekening bedrag bevoorschotting

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, lid 3 onder a, wordt voor het eerste subsidiejaar een voorschot op de te verlenen subsidie verstrekt op basis van het geschatte aantal studenten, waarnaar gevraagd wordt in artikel 5, lid 5b, in dat jaar te vermenigvuldigen met het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 7, derde lid onder b.

  • 2. In het tweede jaar wordt het voorschot zoals bepaald onder lid 1 van dit artikel verrekend met het subsidiebedrag dat is vastgesteld op basis van het door de accountant gevalideerde werkelijke aantal studenten van het eerste subsidiejaar.

Artikel 9. Advisering en besluit

  • 1. De Minister wint ten behoeve van de beslissing over nieuwe aanvragen advies in van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs, ingesteld bij het Instellingsbesluit Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.

  • 2. De commissie toetst de aanvraag aan deze regeling.

  • 3. De commissie brengt voor 1 december advies uit aan de Minister.

  • 4. De Minister beslist, onder voorbehoud van een positief besluit toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.11 van de wet, uiterlijk op 1 januari van het volgende jaar over nieuwe aanvragen.

Artikel 10. Begrotingsvoorbehoud

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander voor zover van toepassing naar rato van het aantal subsidieontvangers en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 11. Verplichtingen subsidieontvanger

Vanaf het moment waarop de subsidie wordt verleend, zijn de volgende bepalingen van de wet van overeenkomstige toepassing:

  • a. artikel 7.43, tweede lid,

  • b. artikel 7.44, en

  • c. artikel 7.52, vijfde lid, van de wet.

Artikel 12. Ambtshalve subsidievaststelling

De subsidie, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt ambtshalve vastgesteld.

Artikel 13. Betaling

Het subsidiebedrag, zoals berekend in artikel 7, wordt uitgekeerd in een door de Minister te bepalen kasritme.

Artikel 14. Besteding en verantwoording

  • 1. De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan het in de regeling omschreven doel. Zij kan ook worden aangewend voor andere activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt. Terugvordering van niet-bestede middelen vindt niet plaats.

  • 2. Vier jaar na aanvang van de subsidie worden in een tussentijds verslag van de hogeschool de concrete stappen weergegeven, die al zijn gezet en in de komende jaren nog worden gezet, in overleg met de betreffende beroepspraktijk, om de hbo-master zonder subsidie aan te bieden.

  • 3. Aan het eind van de subsidieperiode wordt een verslag van de activiteiten ingediend, waarin ook informatie wordt verschaft over de toekomst van de hbo-master.

  • 4. Voor bekostigde instellingen geldt dat de verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaglegging en de FSR-bijlage bij het jaarverslag, bedoeld in artikel 3, onderdeel g, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Voor niet-bekostigde instellingen geldt dat de verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaglegging. Voor zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen geldt dat de verklaring van de accountant bij de jaarrekening tevens een oordeel omvat over de rechtmatige besteding van de subsidie.

Artikel 15. Evaluatie regeling

Deze regeling wordt vier en zes jaar na zijn inwerkingtreding geëvalueerd door een externe partij op:

  • a. uitvoerbaarheid,

  • b. de realisatie van de doelstellingen genoemd in artikel 2,

  • c. de toepassing van de criteria genoemd in artikel 6 en

  • d. de effectuering van de geleidelijke afbouw van het subsidiebedrag en de geleidelijke overname van de kosten van de hbo-masters door de beroepspraktijk.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

In de strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid (‘Het Hoogste Goed’) van november 2007 is aangekondigd dat de samenwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt vanuit de overheid verder gestimuleerd zal worden. Actueel voor deze samenwerking onderwijs-arbeidsmarkt is het vraagstuk van de professionele masteropleidingen. Afgestudeerden krijgen na enkele jaren werkervaring steeds meer behoefte aan verdieping van de kennis van het beroep, met theoretische onderbouwing en reflectie op de vaak complexe beroepssituatie.

De huidige wet- en regelgeving geeft ruimte voor bekostiging van hbo-masters in o.a. de kunsten en de zorg. Het kabinet kiest ervoor om gezien de voordelen van de professionele masteropleiding voor de beroepsuitoefening enkele nieuwe arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden tijdelijk te financieren. De prioritaire gebieden betreffen Creative industries, Grotestedenproblematiek, Plattelandsvernieuwing, Zorg, Technologie (waaronder ook zorgtechnologie), Logistiek en Bouw.

Het doel van deze regeling is het beroepsgerichte karakter van het hoger beroepsonderwijs te versterken en de professionaliteit en kwaliteit te vergroten van werknemers op het niveau van het hoger beroepsonderwijs. Daarnaast moet deze regeling een bijdrage leveren aan Leven Lang Leren in het hoger beroepsonderwijs en moet ze de (internationale) aantrekkingskracht en de kwaliteit van het hoger onderwijs vergroten.

Meer specifiek gaat het om hbo-masters die in het beroepenveld een maatschappelijk effect sorteren en waarvan de afgestudeerden een bijdrage moeten kunnen leveren aan de innovatiekracht van de (beroeps)sector. Het betreft om die reden hbo-masters voor mensen met werkervaring. In de meeste gevallen zal het nieuwe opleidingen betreffen, waarvan aannemelijk kan worden gemaakt dat het betreffende werkveld nog niet zelf in de middelen voor permanente financiering kan voorzien. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Mogelijk speelt een rol dat de beroepspraktijk vooraf nog niet weet of niet kan overzien wat de toegevoegde waarde van de afgestudeerden op hun vakgebied zal zijn. Met andere woorden, de hbo-master zal zich eerst nog moeten bewijzen. Te verwachten valt dat de instroom van studenten in de beginjaren daarom te laag zal zijn voor de hogeschool om de opleiding rendabel te laten zijn. Daarnaast zal de beroepspraktijk nog niet in staat en bereid zijn in een nieuwe opleiding te investeren, omdat zij het resultaat en de kwaliteit van de opleiding nog niet kent. Het in beginsel onrendabele karakter van de opleiding en het in beginsel financiële onvermogen van de sector om te investeren in de nieuwe hbo-master vormen de legitimatie voor een tijdelijke subsidie van de overheid.

Vooraf zal de subsidieaanvragende instelling in samenwerking met het beroepenveld aannemelijk moeten maken dat de nieuwe hbo-master op de langere duur rendabel zal zijn: ofwel wegens een dermate groei van het aantal studenten in de toekomst en de daarmee gepaard gaande collegegeldinkomsten dat de opleiding voor de instelling rendabel wordt, ofwel omdat de beroepspraktijk na bewezen geschiktheid van de opleiding in staat en bereid is mee te financieren in de kosten van de opleiding. Dit zal aangetoond moeten worden door middel van een arbeidsmarktonderzoek en door middel van een bij de subsidieaanvraag gevoegd schrijven waarin de beroepspraktijk het belang van de opleiding voor de sector onderschrijft en aangeeft bereid te zijn, eventueel onder bepaalde voorwaarden cq. eisen over toegevoegde waarde van de opleiding, in de toekomst een financiële bijdrage te leveren (zie toelichting bij artikel 5 en 6).

Staatssteun en aanbestedingsrecht

Deze regeling heeft betrekking op het postinitieel onderwijs op hbo-niveau. Alle hoger onderwijsinstellingen (bekostigde en aangewezen) die kunnen voldoen aan de gestelde eisen en criteria in deze regeling kunnen een verzoek tot subsidie indienen.

Met deze regeling worden de aanbestedingsregels niet overtreden. Er is sprake van een verplichting tot (Europees) aanbesteden bij het inkopen op de markt van een goed of een dienst. Op grond van deze regeling wordt geen goed of dienst door de minister ingekocht, maar worden aanbieders van bepaalde postinitiële masteropleidingen gesubsidieerd onder strikte voorwaarden.

Administratieve lasten

OCW heeft de administratieve lasten berekend op € 7.431 per jaar voor burgers, bedrijven en/of onderwijsinstellingen. Het voorstel is niet voorgelegd aan Actal omdat dit bedrag geringer is dan € 10.000.

Uitvoeringstoets

Deze regeling is aan Centrale Financiën Instellingen (Cfi), de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) voor een uitvoeringstoets voorgelegd.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

Student: persoon als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van het uitvoeringsbesluit. Hierbij wordt opgemerkt dat het specifiek gaat om personen, ingeschreven aan een hbo-master, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 6 van deze regeling en gesubsidieerd wordt of zal worden. Maar omdat we aansluiten bij de reguliere bekostigingssystematiek is het begrip student gedefinieerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van het uitvoeringsbesluit.

Artikel 3. Subsidieaanvrager

Het instellingsbestuur van een hogeschool, zowel van een bekostigde als een aangewezen instelling, kan op grond van deze regeling subsidie aanvragen voor een hbo-master.

Artikel 4. Subsidieplafond

Voor 2010 is het subsidieplafond bekend: er is dan € 10.452.000,– beschikbaar.

Voor de jaren na 2010 wordt de beschikbare subsidieplafond op uiterlijk 1 januari van het betreffende jaar door de Minister bekend gemaakt.

In 2010 is de subsidie bestemd voor de opleidingen die in dat jaar starten.

In de jaren daarna is de jaarlijks beschikbare subsidie zowel bestemd voor de opleidingen die voor het eerst subsidie krijgen als voor de al lopende opleidingen die in eerdere jaren subsidie toegekend hebben gekregen; die ontvangen immers gedurende zes jaar subsidie. In verband met het subsidieplafond kan het zijn dat niet ieder jaar een aanvraagronde wordt gestart. Daarnaast kan de minister per aanvraagronde het aantal studenten per nieuw op te starten opleiding maximeren.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 2. Aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen vóór 1 september in het jaar voorafgaand aan het jaar van ingang van de subsidie. Deze ruime termijn heeft te maken met de doorlooptijd van de advisering aan de Minister over de toetsing van de aanvragen aan deze subsidieregeling door de CDHO en de toets nieuwe opleiding (6 maanden maximaal) die moeten zijn afgerond voor de subsidie definitief kan worden toegekend. Indien voor een bepaald jaar het subsidieplafond is bereikt, kan het voorkomen dat de Minister besluit voor dat jaar geen aanvraagronde uit te schrijven.

  • 3. In het eerste jaar dat deze regeling geldt (2010) is gekozen voor indiening van subsidieaanvragen vóór 1 oktober 2009 in verband met de publicatiedatum van deze regeling.

  • 4. Het aanvraagformulier voor indiening van subsidieaanvragen is bijgevoegd en tevens beschikbaar op de website van CFI (CFI/69041). Aanvragen worden gericht aan de Minister, maar ingediend bij de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO), Postbus 85498, 2508 CD Den Haag.

  • 5. Bij de aanvraag door middel van het bijgevoegde aanvraagformulier is de aanvrager verplicht tot levering van drie additionele documenten:

    • a. een onderzoek dat een gekwantificeerde onderbouwing levert van de behoefte in de beroepspraktijk aan afgestudeerden van een hbo-master waarvoor subsidie wordt aangevraagd wordt rekening gehouden met de landelijke behoefte aan het aantal opgeleiden en met het landelijke aanbod van soortgelijke opleidingen, alsmede met de doorvertaling ervan naar de behoefte van de (regionale) beroepspraktijk.

    • b. een realistische inschatting van het aantal studenten dat zich per jaar voor de hbo-master zal aanmelden op basis van het arbeidsmarktonderzoek genoemd onder a.

    • c. een plan van aanpak waarin aannemelijk gemaakt wordt dat de betreffende beroepspraktijk, waarmee zowel de werkgevers als de werknemers (dat wil zeggen de potentiële studenten van de opleiding) worden bedoeld, op dit moment nog niet in de financiering kan voorzien, maar na afloop van de subsidieperiode wel. Dit kan op basis van een intentieverklaring door bijvoorbeeld de beroepvereniging en door een plan van aanpak waaruit blijkt dat de beroepspraktijk in de loop van de subsidieperiode een steeds grotere eigen bijdrage aan de opleiding zal leveren. Het kan dus zo zijn dat de werkgevers mee gaan betalen aan de opleiding of dat de werknemers/ studenten de volledige kosten voor de opleiding in de toekomst zullen dragen.

  • 6. Indien éénmaal voor een hbo-master subsidie voor een periode van 6 jaar is ontvangen, kan het instellingsbestuur van de hogeschool na die 6 jaar niet opnieuw voor dezelfde opleiding een subsidie aanvragen. Wel kan na afwijzing van een aanvraag het instellingsbestuur van de hogeschool opnieuw een aanvraag indienen na substantiële verbetering van die aanvraag.

Artikel 6. Beoordelingscriteria

In artikel 6 worden de criteria gegeven waar een aanvrager aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.

  • a. Allereerst zijn dat de kwaliteitskenmerken van de NVAO. De hogeschool dient voor de postinitiële hbo-master ofwel een positief besluit omtrent accreditatie van na 1 januari 2007 ofwel een positief besluit toets nieuwe opleiding te kunnen overleggen. Via de accreditatieprocedure wordt gegarandeerd dat nieuwe postinitiële hbo-masters van goede kwaliteit zijn. In verband met de omkering op 1 maart 2009 van de toets nieuwe opleiding en de toets macrodoelmatigheid zal eerst de subsidieaanvraag aan deze regeling worden getoetst en kan een definitief subsidiebesluit pas vallen nadat de opleiding ook de toets nieuwe opleiding van de NVAO is doorlopen.

  • b. Er moet een significante en duurzame vraag naar de opleiding zijn. Dit wordt aangetoond door middel van een arbeidsmarktonderzoek, zoals dit momenteel ook geldt voor de toets macrodoelmatigheid. Daarnaast moet blijken dat de beroepspraktijk de totstandkoming van de opleiding ondersteunt. Dit komt mede tot uitdrukking in de eis geformuleerd onder artikel 5, lid 5c.

  • c. Deze subsidie is bedoeld om hbo-masters in de opstartfase een steun in de rug te bieden, wanneer de beroepspraktijk nog niet in staat is de opleiding te financieren. Door middel van het plan van aanpak en eventueel de intentieverklaring, genoemd in de toelichting bij artikel 5, lid 5c, wordt dit criterium getoetst.

  • d. De prioritaire gebieden waarvoor deze regeling is bedoeld zijn genoemd in de Strategische agenda voor het hoger onderwijs, onderzoek en wetenschapsbeleid ‘Het Hoogste Goed’ (november 2007). De genoemde terreinen zijn Creative industries, Grotestedenproblematiek, Plattelandsvernieuwing, Zorg, Technologie, Logistiek en Bouw. Per terrein wordt een korte toelichting gegeven:

    • Creative industries: creative industries is een verzamelbegrip voor de toepassing van kunst en vormgeving binnen de context van andere disciplines. Het gaat daarbij om de vormgeving van nieuwe producten, de ontwikkeling en vormgeving van ICT-toepassingen en de opkomst van nieuwe media. Door het intensieve gebruik van technologieën die zich in een hoog tempo ontwikkelen is er in deze branche een grote vraag naar professionals die in staat zijn om toepassing van nieuwe technologie te integreren in de organisaties en die kennis op het terrein van bijvoorbeeld vormgeving, ICT en marketing weten te integreren.

    • Grotestedenproblematiek en Plattelandsvernieuwing: diverse maatschappelijke vraagstukken, zoals de afnemende solidariteit tussen generaties, de positie van ouderen in de samenleving, het leeglopen van het platteland en de allochtonenvraagstukken hebben ervoor gezorgd dat de aard van de sociale hulpverlening in hoog tempo verandert. Beroepsbeoefenaars worden geconfronteerd met nieuwe problemen en er komen steeds meer mensen met meervoudige en complexe probleemsituaties. Er is in de sector behoefte aan professionals die zich verder specialiseren in deelgebieden en die in staat zijn om via evidence-based practice de verbinding te leggen tussen maatschappelijke ontwikkelingen, problemen binnen bepaalde groepen en reële dagelijkse probleemsituaties.

    • Zorg: Kijkend naar ontwikkelingen in de zorgsector kan worden geconstateerd dat de zorg en de complexiteit van zorg voor met name chronisch zieken toeneemt. Er staat een groot tekort aan gezondheidswerkers voor chronisch zieke mensen voor de deur en er is een tekort aan hoogwaardige kennis over het domein chronisch zieken. Daarnaast zie je binnen de zorg een ontwikkeling gaande naar specialisatie na de bacheloropleiding. Dergelijke specialisatiemogelijkheden zijn belangrijk mede vanwege steeds hogere kwaliteitseisen die verzekeraars, artsen en patiënten stellen. Door die specialisatie kan in het functiegebouw ook met meer verschillende loonschalen gewerkt worden en is er meer beroepsgroei mogelijk. Dit zijn echter nog beginnende ontwikkelingen die door een masteropleiding gericht op specialisatie, doelmatige zorg, zorginnovatie en kwaliteit van de beroepontwikkeling kan worden gestimuleerd.

    • Technologie (waaronder ook zorgtechnologie): In de sector techniek is een belangrijke innovatieve impuls aanwezig, die uitgaat van de vraag naar ‘groene’ en duurzame technieken. Daarnaast geldt voor de sector techniek dat er zeker ook ruimte zal zijn voor vernieuwing op die terreinen waar (bijvoorbeeld) sprake is van overlap tussen techniek en andere sectoren, zoals gezondheidszorg. Extra aandacht wordt gevraagd voor de opmars van ICT-toepassingen in de zorg. Veel toepassingsgericht onderzoek richt zich op dit complex van technische, organisatorische en maatschappelijke vraagstukken. In de zorgsector groeit de vraag naar professionals die kennis hebben van deze ontwikkelingen en deze kunnen vertalen in nieuwe zorgproducten.

    • Logistiek: kansen om logistieke innovaties te versnellen kunnen beter benut. Innovatie is meer dan kennis alleen. Juist ook het omzetten naar praktische toepassingen is essentieel. Dit is in de sector van belang aangezien logistieke innovaties een wezenlijke bijdragen kunnen leveren aan productiviteitsstijging in Nederland. Hogescholen en de branches hebben daartoe ook een kennisakkoord gesloten eind 2005.

    • Bouw: De bouw wordt geconfronteerd met een breed scala aan vraagstukken. Zowel bouwtechnisch (als gevolg van ICT) als sociaal-economisch (Europese regelgeving) zijn er grote veranderingen. Daarnaast raakt bouw, met name in de binnensteden steeds meer verbonden met andersoortige vraagstukken, zoals meervoudig ruimtegebruik en de sociale aspecten van bouwen. Binnen de bouwwereld ontstaat daardoor behoefte aan ingenieurs die bouwtechnisch innovatief kunnen denken, maar die ook de implicaties van bouw voor andere omgevingsfactoren overzien en betrekken bij hun werkzaamheden.

    De Minister kan de in aanmerking komende gebieden in de loop der tijd wijzigen als mocht blijken dat in de toekomst behoefte is aan andere prioritaire terreinen. Een wijziging van de regeling op dit punt wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • e. In dit lid wordt gewezen op de eis van een relatie tussen de hbo-master en de onderzoekseenheid. Deze relatie komt tot uitdrukking in de rol die één of meerdere voor de hbo-master relevante lectoraten van de betreffende hogeschool spelen in de hbo-master. Dit moet in de opzet en vormgeving van de hbo-master tot uitdrukking komen.

  • f. Deelnemers aan deze hbo-masters hebben werkervaring. Dit komt tot uiting in de toegangseisen van de opleiding. Kijkend naar de huidige toegangseisen van de instellingen voor hbo-masters, dan wordt gemiddeld de eis van twee tot drie jaar werkervaring gesteld.

  • g. Er is een maximum van 60 studiepunten gesteld, gelijk aan de studielast voor één studiejaar. Dit komt overeen met artikel 7.4, eerste lid, en artikel 7.4b, tweede lid van de wet.

Artikel 7. Subsidieverlening

  • 1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid en kwaliteit. De Minister vraagt de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs om de subsidieaanvragen te rangschikken naar kwaliteit en de mate waarin voldaan is aan de criteria van artikel 6. Mochten er na ranking van de aanvragen op kwaliteit te veel aanvragen van hoge kwaliteit zijn dan kan de commissie als selectiecriterium de geselecteerde aanvragen verdelen over de prioritaire gebieden, instellingen en regio’s. Dit laatste betreft een kan-bepaling om de Minister de ruimte te bieden bij grote aantallen aanvragen een selectiegrond te hebben. De verdeling naar prioritaire gebieden, instellingen en regio’s is geen uitgangspunt. De kwaliteit van de aanvraag en de mate waarin de aanvraag voldoet aan de in deze subsidieregeling gestelde criteria zijn leidend.

  • 3. Er is in principe zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de reguliere rijksbijdrage van hogescholen. De parameters van de subsidie zijn (1) de studentenaantallen en (2) de prijs per student.

    • (1) Er wordt uitgegaan van de studentenaantallen die in het kalenderjaar voorafgaand aan het subsidiejaar (jaar t-1) op 1 oktober zijn ingeschreven en geregistreerd in CRIHO. Uiterlijk in juli maakt de Minister het subsidiebedrag aan de subsidieontvanger bekend. De studentenaantallen dienen door de accountant te zijn gevalideerd. Voor deze procedure wordt aangesloten bij het controleprotocol, waarbij in dit geval getoetst wordt op t-1 gegevens in plaats van t-2.

    • (2) De prijs per student is hoog of laag, afhankelijk van het soort opleiding (conform artikel 4.12 en 4.18 van het uitvoeringsbesluit). Uitgangspunt is de prijs die gebruikt wordt voor de berekening van de rijksbijdrage voor hogescholen voor het betreffende kalenderjaar. Het subsidiebedrag dat per student beschikbaar is, wordt afgeleid uit de landelijke verdeling van het onderwijsdeel en de gewogen onderwijsvraag in het kalenderjaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Omdat deze gegevens per jaar verschillen wordt een berekening per subsidiejaar gemaakt.

    In het eerste jaar wordt een voorschot betaald (artikel 8). In de overige jaren wordt de subsidie betaald op basis van de werkelijke gevalideerde studentenaantallen in het voorafgaande subsidiejaar (t-1). Omdat het doel van de subsidie is een tijdelijke impuls te geven aan postinitiële hbo-masters die vervolgens door de hogeschool en het beroepenveld rendabel in de markt kunnen worden gehouden, wordt de subsidie tijdens de looptijd van zes jaar langzaam afgebouwd. De subsidie bedraagt 100% in het eerste en tweede jaar, 75% in het derde, 50% in het vierde en vijfde jaar en 25% in het zesde jaar. De hogeschool en het beroepenveld kunnen in die periode toewerken naar een goede organisatie van een niet-gesubsidieerde postinitiële hbo-master.

    Subsidieberekening per opleiding

    Subsidiejaar

    jaar 1

    jaar 2

    jaar 3

    jaar 4

    jaar 5

    jaar 6

    Berekening subsidie

    voorschot

    t-1

    t-1

    t-1

    t-1

    t-1

    Afbouw subsidie

    100%

    100%

    75%

    50%

    50%

    25%

    In de aanvraag geeft de instelling aan wanneer zij verwacht daadwerkelijk te starten met het verzorgen van de hbo-master. De aanvraag die gehonoreerd wordt, heeft dan ook betrekking op de aangekondigde startdatum. Indien deze start door omstandigheden bijvoorbeeld een jaar wordt vertraagd, wordt de resterende subsidieperiode ook met een jaar gekort.

Artikel 8. Berekening bedrag bevoorschotting

In artikel 7 is bepaald dat voor het subsidiebedrag wordt uitgegaan van de studenten die op 1 oktober voorafgaand aan het subsidiejaar zijn ingeschreven bij de betreffende hbo-master.

Gezien het doel van de regeling, een impuls geven aan postinitiële hbo-masters, is het van belang dat de subsidie direct bij de start van de subsidieperiode ingaat. Daarom is ervoor gekozen om in het eerste subsidiejaar een voorschot te betalen. De hoogte van het voorschot wordt bepaald aan de hand van het door de instelling voor die opleiding geschatte aantal studenten in dat eerste jaar. Dit voorschot wordt in het tweede jaar verrekend met het subsidiebedrag dat is vastgesteld op basis van het werkelijke aantal studenten in het eerste jaar. Bijvoorbeeld voor de opleidingen die starten in 2010 geldt dat zij voor dat eerste subsidiejaar een voorschot krijgen. In 2011, het tweede jaar, vindt een verrekening plaats van het voorschot op basis van het door de accountant gevalideerde aantal studenten op 1 oktober van 2010.

Artikel 9. Advisering en besluit

De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs1 adviseert de Minister omtrent de aanvragen voor deze subsidieregeling. De commissie brengt advies uit aan de Minister over nieuwe aanvragen vóór 1 december. De Minister beslist uiterlijk 1 januari van het volgende jaar, onder voorbehoud van een positief besluit toets nieuwe opleiding, op een aanvraag.

In verband met de omkering van de toets nieuwe opleiding en de toets macrodoelmatigheid per 1 maart 2009, zal de toetsing aan deze regeling ook plaatsvinden vóór de toets nieuwe opleiding van de NVAO. De Minister kan dus pas definitief besluiten over het wel of niet verstrekken van een subsidie wanneer naast een positief advies van de commissie ook een positief besluit toets nieuwe opleiding van de NVAO is overgelegd.

Artikel 11. Verplichtingen subsidieontvanger

De deelnemers aan de tijdelijk gesubsidieerde hbo-master dienen zoveel mogelijk als student in de zin van de WHW te worden behandeld, in elk geval voor zover het de berekening van het subsidiebedrag zoals bepaald in artikel 7, betreft.

Dit betekent dat:

  • a. de instelling de IBG conform de reguliere procedure dient te informeren over de in- en uitschrijving van deze deelnemers en dat deze deelnemers voor registratie in het CRIHO opgenomen moeten worden.

  • b. collegegeld: de instelling moet instellingscollegegeld vragen. Dit geeft de instelling ruimte om zich voor te bereiden op zelfstandige financiering van de hbo-master na 6 jaar.

Voor aangewezen instellingen geldt dat zij zoveel mogelijk voorzieningen treffen die aansluiten bij het regiem dat geldt voor bekostigde instellingen, zoals bijvoorbeeld inschrijving van deelnemers in het CRIHO en registratie van de opleiding in het CROHO.

Artikel 14. Besteding en verantwoording

  • 1. Bij deze subsidie gaat het om een niet-geoormerkte subsidie. Dat betekent dat de subsidie weliswaar wordt verstrekt voor het in deze regeling omschreven doel, maar dat de instelling niet gehouden is om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Er vindt daarom geen terugvordering of verrekening van niet-bestede middelen plaats. Wel is het zo dat de subsidie uiteraard moet worden besteed aan activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 2. In het tussentijdsverslag (na vier jaar) wordt door de hogeschool aangegeven hoe de afbouw in het subsidiebedrag in jaar 3 en 4 (75% en 50%) is gegaan en hoe de opleiding in de aankomende 2 jaar wordt gefinancierd in verband met de afbouw van het subsidiebedrag naar 50% (en 25% in de het laatste jaar). Welke concrete stappen zijn ondernomen om de beroepspraktijk mee te laten betalen aan de opleiding.

  • 3. Aan het eind van de subsidieperiode wordt een verslag van activiteiten ingediend. Hierin geeft de hogeschool ook informatie over de toekomst van de hbo-master: blijft de hbo-master bestaan en hoe zal de hogeschool de kosten van de hbo-master in de toekomst financieren? Dit verslag moet ingediend worden bij de directeur van de directie Hoger Onderwijs & Studiefinanciering van het Ministerie van OCW.

  • 4. Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een niet-geoormerkte subsidie is een afzonderlijke specificatie van de lasten naar kostensoorten niet noodzakelijk. Voor bekostigde instelling geldt tevens dat de subsidie wordt gespecificeerd in de FSR-bijlage bij het jaarverslag.

Artikel 15. Evaluatie regeling

Deze regeling zal 4 en 6 jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Belangrijke aandachtspunten bij deze evaluatie zijn:

  • uitvoerbaarheid van de regeling.

  • realisatie van de doelstellingen en criteria.

  • de werking van de geleidelijke afbouw van het subsidiebedrag en de geleidelijke overname van de kosten van de hbo-master door de markt.

  • toetsing of de hbo-masters die dankzij deze subsidieregeling zijn gestart na de subsidieperiode ook daadwerkelijke worden voortgezet en gefinancierd door ‘marktpartijen’.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.


XNoot
1

Ingesteld met het Instellingsbesluit Commissie doelmatigheid hoger onderwijs (Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 juni 2009, nr. HO&S/BS/2009/119774, tot het instellen van een Commissie doelmatigheid hoger onderwijs) gepubliceerd in Stcrt. 2009, 177, van 29 juni 2009.

Naar boven