TOELICHTING
Algemeen
De Wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet
en de Wet op de zorgtoeslag, houdende maatregelen om ook wanbetalers voor hun
zorgverzekering te laten betalen (structurele maatregelen wanbetalers
zorgverzekering), (verder te noemen: Wet structurele maatregelen wanbetalers
zorgverzekering) bevat maatregelen om wanbetalers alsnog voor hun
zorgverzekering te laten betalen. Daartoe wordt, nadat de premieachterstand een
bedrag ter hoogte van zes maandpremies heeft bereikt, de verplichting om de
nominale premie aan de zorgverzekeraar te betalen omgezet in de verplichting om
een bestuursrechtelijke premie ter hoogte van 130% van de standaardpremie,
bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag, aan het College voor zorgverzekeringen
(CVZ) te betalen.
Het CVZ – een zelfstandig bestuursorgaan – heft dit bedrag van de
wanbetaler, en is ook verantwoordelijk voor de inning ervan.
Om de slagingskans van de inning te vergroten, voorziet artikel 18e
Zorgverzekeringswet (Zvw) in twee inningsmogelijkheden die private partijen
zoals de zorgverzekeraars niet hebben:
1. het CVZ kan werkgevers, uitkeringsinstanties en andere
organisaties die de verzekeringnemer periodieke inkomsten uitbetalen de
opdracht geven, het bedrag van de bestuursrechtelijke premie op die inkomsten
in te houden en aan hem af te dragen (dit wordt ook wel 'de broninhouding'
genoemd);
2. het CVZ kan de Belastingdienst/Toeslagen (BD/T) de opdracht
geven de zorgtoeslag van de verzekeringnemer en zijn eventuele partner aan hem
over te maken.
Overigens heeft het CVZ naast bovengenoemde twee
inningsmogelijkheden ook de reguliere inningsmogelijkheid, te weten: verzending
van een acceptgiro en, als betaling uitblijft, een aanmaning. Wordt ook dan
niet betaald, dan kan het CVZ – zonder tussenkomst van de rechter, zie artikel
18e, zevende lid, Zvw – een dwangbevel uitbrengen en beslag laten leggen op de
goederen van de verzekeringnemer, om de bestuursrechtelijke premie uit de
opbrengst daarvan te kunnen voldoen.
Het is aan het CVZ om – binnen de grenzen van de wet en deze
regeling – te besluiten van welke inningsmogelijkheden in welke volgorde
gebruik wordt gemaakt.
Voorliggende regeling regelt het onderstaande:
– aanwijzen van de uitkeringen waarop slechts maximaal 100% van
de standaardpremie worden ingehouden (artikel 6.5.1, eerste lid, gebaseerd op
18f, vierde lid, Zvw);
– aanwijzen van inhoudingen of verrekeningen op
socialezekerheidsuitkeringen die niet voor maar na de inhouding van de
bestuursrechtelijke premie komen (artikel 6.5.1, tweede lid, gebaseerd op 18e,
derde lid, Zvw);
– stellen van nadere regels over de wijze waarop het CVZ de
bestuursrechtelijke premie int (artikelen 6.5.2 en 6.5.3, gebaseerd op artikel
18f, vierde lid, Zvw);
– bepalen van de hoogte van de bijdrage voor zorgverzekeraars
en de periode waarover deze zal worden verstrekt (artikel 6.5.4, gebaseerd op
artikel 34a, Zvw);
– vaststellen van de voorwaarden waaronder zorgverzekeraars een
schuld die een wanbetaler bij hen heeft opgebouwd mogen kwijtschelden (artikel
6.5.5, gebaseerd op artikel IX, zesde lid van de Wet structurele maatregelen
wanbetalers zorgverzekering);
– het laten overvloeien van de bestaande, in artikel 3.23 van
de Regeling zorgverzekering neergelegde compensatieregeling voor het verzekerd
houden van wanbetalers in de nieuwe, in artikel 6.5.4 van deze Regeling
neergelegde bijdrageregeling en het per 1 september 2012 laten vervallen van de
oude compensatieregeling (artikel I, onderdeel A, artikel II en artikel I,
onderdeel C).
In de artikelsgewijze toelichting wordt nader op deze onderdelen
ingegaan.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel B
In de regeling zorgverzekering wordt een nieuwe paragraaf
opgenomen. Deze bevat allereerst nadere regels over de inning van de
bestuursrechtelijke premie (artt. 6.5.1 tot en met 6.5.3). Daarnaast bevat de
nieuwe paragraaf regels over de bijdrage die het CVZ aan verzekeraars uitkeert
voor het onverminderd verzekerd houden van verzekerden op zorgverzekeringen ten
aanzien waarvan een premie-achterstand van zes of meer maandpremies
bestaat.
Artikel 6.5.1
Eerste lid
De bestuursrechtelijke premie bedraagt 130% van de
standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag, dat wil zeggen meer dan
de hoogste nominale premie die een zorgverzekeraar zal vragen. Wie een
minimumloongerelateerde uitkering ontvangt, kan echter beneden het
bestaansminimum terechtkomen als de uitkeringsinstantie (Sociale
Verzekeringsbank (SVB), Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
gemeenten) in opdracht van het CVZ de volledige bestuursrechtelijke premie op
de som van uitkering en zorgtoeslag zou inhouden. Dat wordt onwenselijk geacht,
zowel voor de verzekeringnemer – die beneden het bestaansminimum komt en
aanvullende bijstand zal moeten aanvragen of zich zal moeten zien te redden –
als voor de gemeenten, die waarschijnlijk met extra aanvragen voor kleine
bedragen aan aanvullende bijstand zouden worden geconfronteerd. Aangezien – via
de koppeling aan het minimumloon – minimumloongerelateerde uitkeringen wel
altijd zo hoog zijn, dat de uitkeringsgerechtigde er, in combinatie met de
zorgtoeslag, een nominale premie ter hoogte van de standaardpremie van zou
moeten kunnen betalen, regelt het eerste lid dat op minimumloongerelateerde
uitkeringen slechts maximaal 100% van de standaardpremie kan worden ingehouden.
Dat betekent niet, dat mensen met een minimumloongerelateerde uitkering een
lagere bestuursrechtelijke premie hoeven te betalen dan andere wanbetalers in
het bestuursrechtelijke premieregiem. Het CVZ zal de restantschuld van (ten
minste) 30% van de standaardpremie namelijk langs andere weg trachten te innen,
en wel voornamelijk door een acceptgiro te versturen en na uitblijven van
betaling daarvan (alsmede van betaling op een aanmaning) tot beslag over te
gaan. Inning door het laten overmaken van de zorgtoeslag is echter niet
toegestaan, omdat betrokkenen dan alsnog beneden het bestaansminimum zouden
terechtkomen (zie ook artikel 6.5.2, tweede lid).
Er zijn ook andere wanbetalers die beneden het
bestaansminimum terecht kunnen komen indien een bedrag ter hoogte van 130% van
de standaardpremie op hun periodieke inkomen wordt ingehouden. Bijvoorbeeld een
kostwinner met een loon vlak boven het minimumloon, of iemand met een
loongerelateerde uitkering die echter, omdat betrokkene vóór zijn werkloosheid
of arbeidsongeschiktheid niet veel verdiende, de facto beneden het minimumloon
ligt. Anders dan bij wanbetalers met een minimumloongerelateerde uitkering, is
het echter niet mogelijk dergelijke wanbetalers op een gestandaardiseerde
manier te traceren.
Er zijn twee mogelijkheden om ook voor hen slechts 100%
van de standaardpremie op de periodieke inkomsten te laten inhouden. Indien een
zorgverzekeraar tijdens het aan het bestuursrechtelijke regiem voorafgaande
incassoproces tot de conclusie is gekomen dat de betrokken wanbetaler, binnen
zijn periodieke inkomsten, weinig betaalcapaciteit heeft (bijvoorbeeld omdat de
zorgverzekeraar ter zake van de nominale premie beslag heeft gelegd, maar zijn
vordering niet geheel voldaan kan krijgen gezien de verplichting een bedrag ter
hoogte van de beslagvrije voet ongemoeid te laten), kan hij dat met diens
toestemming aan het CVZ meedelen. Op basis van dit signaal kan het CVZ
besluiten slechts 100% van de bestuursrechtelijke premie op de inkomensbron in
te houden. De andere mogelijkheid is, dat een wanbetaler die van mening is dat
hij bij een inhouding van 130% van de standaardpremie met zijn periodieke
inkomen beneden het voor hem geldende bestaansminimum komt en daar verandering
in wil aanbrengen (niet iedereen hoeft met inning van 130% van de
standaardpremie een probleem te hebben, aangezien men bijvoorbeeld een
verdienende partner of spaargeld kan hebben), het CVZ kan vragen om de
bestuursrechtelijke premie slechts gedeeltelijk op hun periodieke inkomen in te
houden. Artikel 18e, tweede lid, van de Zvw geeft voor beide mogelijkheden
voldoende ruimte. Ook hier betekent het niet geheel laten inhouden van de
bestuursrechtelijke premie op de periodieke inkomsten niet, dat het verschil
wordt kwijtgescholden. Net zoals dat voor wanbetalers met een
minimumgerelateerde uitkering geldt, zal het CVZ het verschil langs andere weg
trachten te innen.
Tweede lid
In het tweede lid zijn inhoudingen op en verrekeningen met
socialezekerheidsuitkeringen aangewezen die, in afwijking van artikel 18e,
derde lid, Zvw, na de inhouding op de bestuursrechtelijke premie komen.
Het gaat ten eerste om de verplichting van het UWV, de SVB
of een gemeente om bestuurlijke boeten die door het UWV of de SVB ter zake van
de uitvoering van de socialezekerheidswetten zijn opgelegd, op de
socialezekerheidsuitkering(en) in te houden en – indien de boete-opleggende
instantie niet de instantie is die de uitkering verstrekt waarop de boete moest
worden ingehouden – aan de boete-opleggende instantie af te dragen. Ten tweede
gaat het om de in artikel 24, tweede lid, van de Wet inburgering aan het UWV of
een zogenoemde eigenrisicodrager gerichte plicht om de eigen bijdrage voor de
inburgeringsvoorziening desgevraagd op de uitkering in te houden en aan het
college van burgemeester en wethouders af te dragen.
In deze gevallen gaat het om inhoudingen en verrekeningen
van netto-bedragen, die geschieden op de netto-uitkering.
Artikel 6.5.2
Op grond van artikel 18e, zesde lid, Zvw heeft het CVZ de
mogelijkheid om de BD/T op te dragen een (voorschot op een) zorgtoeslag aan dat
college over te maken. Dat verrekent het CVZ dan met de bestuursrechtelijke
premie die de structurele wanbetaler jegens hem verschuldigd is.
Indien iemand geen gelijkmatig gespreide inkomsten van een
werkgever of pensioen- of uitkeringsinstantie heeft, zoals een ondernemer met
belastbare winst uit onderneming of iemand met belastbaar resultaat uit overige
werkzaamheden (alfahulp of freelancer) kan de bestuursrechtelijke premie niet
worden geïnd met behulp van broninhouding zoals geregeld in artikel 18e, tweede
lid, Zvw. Het CVZ kan de bestuursrechtelijke premie dan onder meer innen door
de BD/T de opdracht te geven om de zorgtoeslag naar zich te laten overmaken.
Het CVZ zal dat deel van de ontvangen zorgtoeslag afhouden, dat nodig is om de
bestuursrechtelijke premie te voldoen en zal een restant alsnog aan de
verzekeringnemer overmaken (eerste lid van onderhavig artikel).
Ook in het geval er wel een periodieke bron van inkomen is,
maar deze onvoldoende is om de bestuursrechtelijke premie op in te houden kan
het CVZ hier gebruik van maken. Dit geldt echter niet (tweede lid) indien
iemand louter een of meer minimumloongerelateerde uitkeringen ontvangt. Immers,
zou in dat geval (een deel van) de bestuursrechtelijke premie uit de
zorgtoeslag worden gehaald, dan zou betrokkene daarmee onder het
bestaansminimum kunnen geraken (zie ook de toelichting op artikel 6.5.1, eerste
lid). Indien iemand naast een (of meer) minimumloongerelateerde uitkering(en)
nog loon ontvangt, mag het CVZ de zorgtoeslag dus wel naar zich laten
overmaken. In zo'n geval is er namelijk niet per definitie sprake van, dat
iemand bij inhouding op uitkering, loon en gebruik van een deel van de
zorgtoeslag, beneden het minimum zal uitkomen. Voorts wordt opgemerkt dat
artikel 6.5.2, tweede lid, onverlet laat dat de zorgtoeslag wel mag worden
gebruikt voor de bestuursrechtelijke premie van een partner van iemand die
slechts een minimumgerelateerde uitkering ontvangt (tenzij ook deze louter een
minimumgerelateerde uitkering ontvangt).
Ook hier geldt dat anderen dan mensen met louter een
minimumloongerelateerde uitkering het CVZ kunnen vragen de zorgtoeslag met rust
te laten indien hun periodieke inkomen en zorgtoeslag tezamen zo laag zijn, dat
130% van de standaardpremie hen onder het bestaansminimum zou doen
terechtkomen. Het CVZ zal een dergelijk verzoek zorgvuldig dienen te bekijken.
Willigt het CVZ het in, dan zal dat deel van de bestuursrechtelijke premie dat
niet op de bron wordt ingehouden, op basis van een acceptgiro, en, als niet
betaald wordt, een aanmaning en dwangbevel met beslaglegging geïnd worden.
Artikel 6.5.3
In de Zvw is bepaald dat het bestuursrechtelijke regiem ten
einde komt zodra de verzekeringnemer zijn uit de zorgverzekering jegens zijn
zorgverzekeraar opgebouwde schulden heeft voldaan, dan wel de door de rechter
opgelegde schuldsaneringsregeling of – met inschakeling van een
schuldhulpverlener – een minnelijke schuldregeling voor hem is ingegaan. Vanaf
dat moment dient de verzekeringnemer aan zijn zorgverzekeraar weer de gewone,
privaatrechtelijke nominale premie te betalen. Eventuele schuldopbouw bij het
CVZ (dat wil zeggen een schuld aan bestuursrechtelijke premie) vormt hierbij
geen drempel. Deze schuld blijft staan en zal na vijf jaar verjaren (de normale
verjaringstermijn voor bestuurlijke premieschulden), tenzij het CVZ door gaat
met invorderingsactiviteiten. Artikel 18e, tweede lid, Zvw bepaalt dat het CVZ
voor de inning van een eventuele restschuld aan bestuursrechtelijke premie geen
gebruik kan maken van de instrumenten bronheffing en het laten overmaken van de
zorgtoeslag aan zichzelf.
De reden hiervoor is dat de verzekerde de nominale premie
aan zijn zorgverzekeraar moet betalen. Daar heeft hij geld voor nodig, wil hij
niet opnieuw bij het CVZ in het bestuursrechtelijke regiem komen. Ervan
uitgaande dat verzekeringnemers hun nominale premie meestal uit hun periodieke
inkomen of hun zorgtoeslag betalen, kan er een probleem ontstaan indien op dat
inkomen het CVZ eerst nog de restschuld aan bestuursrechtelijke premie inhoudt
dan wel ter voldoening van die restschuld de zorgtoeslag naar zich laat
overmaken. Het restant dat de verzekeringnemer daarmee zou overhouden, zou
weleens te laag kunnen zijn om zijn nominale premie uit te betalen. En dat zou
er vervolgens toe kunnen leiden dat hij wederom een premieschuld bij zijn
zorgverzekeraar opbouwt, en dat hij, nadat de nieuwe schuld een hoogte van zes
maandpremies heeft bereikt, wederom in het bestuursrechtelijke regiem
terechtkomt. Om te vermijden dat het innen van de restschuld aan
bestuursrechtelijke premie het kunnen betalen van de privaatrechtelijke,
nominale premie aan de zorgverzekeraar belemmert, is in artikel 6.5.3 geregeld
dat het CVZ een restschuld aan bestuursrechtelijke premie niet via
broninhouding (artikel 18e, tweede lid, Zvw) of het naar zich laten overmaken
van de zorgtoeslag int (artikel 6.5.2).
De mogelijkheid van beslaglegging voor het CVZ om de nog
resterende schuld voldaan te kunnen krijgen, blijft echter bestaan. Het is
immers mogelijk dat de financiële situatie van de schuldenaar aanzienlijk beter
is geworden of nog wordt. Verder heeft het CVZ op grond van de Zvw de
mogelijkheid van kwijtschelding voor deze restschuld. Het CVZ zal in
beleidsregels moeten aangeven hoe en in welke gevallen hiermee om te gaan.
Artikel 6.5.4
Artikel 6.5.4 ziet op de bijdrage voor het onverminderd
verzekerd houden van structurele wanbetalers die door hun zorgverzekeraar bij
het CVZ zijn aangemeld en derhalve in het bestuursrechtelijke regiem zijn
opgenomen. Omdat niet al degenen die op de datum van inwerkingtreding van de
Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering reeds een
premieachterstand van zes of meer maanden hadden, tegelijkertijd bij het CVZ
kunnen worden gemeld (de verzekeraars noch het CVZ kunnen dat
uitvoeringstechnisch aan), geldt voor hen een overgangscompensatiemaatregel.
Hetzelfde geldt voor wanbetalers die na inwerkingtreding van eerdergenoemde wet
een premie-achterstand ter hoogte van zes maandpremies bereiken maar nog niet
aangemeld kunnen worden. Voor de toelichting van de
overgangscompensatiemaatregel wordt verwezen naar de toelichting op artikel I,
onderdeel A, en artikel II.
Anders dan de compensatiebijdrage die nog tot 1 januari 2010
op grond van artikel 3.24 van het Besluit zorgverzekering en artikel 3.23 van
de Regeling zorgverzekering voor het onverminderd verzekerd houden van
wanbetalers met een premieschuld ter hoogte van zes of meer maandpremies wordt
verstrekt, wordt de aan zorgverzekeraars te verstrekken bijdrage voor het
onverminderd verzekerd houden van verzekerden voor wier verzekering
bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, per voor het bestuursrechtelijke
regiem aangemelde verzekerde toegekend (eerste lid).
De bijdrage wordt toegekend met ingang van de datum waarop de
bestuursrechtelijke premie verschuldigd wordt (tweede lid), dat wil zeggen met
ingang van de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin het CVZ de
aanmelding voor het bestuursrechtelijke regiem heeft ontvangen (artikel 18d,
eerste lid, Zvw). De bijdrage geldt over de periode waarover
bestuursrechtelijke premie verschuldigd is. Indien iemand door zijn
zorgverzekeraar wordt afgemeld, eindigt het recht op de bijdrage derhalve met
ingang van de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de afmelding
plaatsvindt (artikel 18d, eerste juncto derde lid, Zvw).
Er zijn twee uitzonderingen op de regel dat de bijdrage
ingaat zodra de bestuursrechtelijke premie verschuldigd wordt. De eerste
uitzondering betreft de situatie waarin de zorgverzekeraar iemand tijdelijk
niet kon aanmelden omdat betrokkene de vraag of hij werkelijk een
premie-achterstand van (ten minste) vier maanden had, nog aan de Stichting
Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of de civiele rechter kon
voorleggen dan wel had voorgelegd. Zolang de periode om het geschil voor te
leggen niet is verlopen dan wel, als het geschil is voorgelegd, zolang de
verzekeringnemer niet in het ongelijk is gesteld, mag de verzekeraar de
zorgverzekering niet aanmelden voor het bestuursrechtelijke regiem (artikel
18c, tweede lid, onderdelen b en c, Zvw). Hiervoor is gekozen met het oog op de
rechtsbescherming van de verzekeringnemer.
Hoewel de SKGZ maatregelen treft om de beoordelingstijd zo
kort mogelijk te houden, kan een procedure bij de SKGZ en zeker een procedure
bij de rechter tijd vergen. Komt de SKGZ of de rechter tot de conclusie dat de
verzekeringnemer wel degelijk een wanbetaler met een aanzienlijk
premie-achterstand is, dan zal op het moment waarop deze uitspraak wordt
gedaan, doorgaans inmiddels een premieschuld van meer dan zes maandpremies zijn
opgebouwd. Gezien de groep waar het hier om gaat, valt niet te verwachten dat
deze schuld aan de verzekeraar voldaan zal zijn. Om de zorgverzekeraars, die de
dekking van de zorgverzekering onverminderd hebben laten doorlopen, niet het
slachtoffer te laten worden van de hierboven beschreven rechtsbescherming voor
de verzekeringnemer en verzekerde, werkt in dat geval het recht op de in dit
artikel geregelde bijdrage terug tot en met de eerste dag van de maand volgende
op de maand waarop de melding voor het bestuursrechtelijke regiem kon zijn
gedaan – dat wil zeggen de dag waarop de premie-achterstand zes maandpremies
ging bedragen – indien betrokkene nooit tegen de vierdemaandsmelding in het
geweer zou zijn gekomen. Dit is in het derde lid van artikel 6.5.4
geregeld.
Ligt de oorzaak voor de vertraging in de melding overigens
in overwegende mate bij de verzekeraar, bijvoorbeeld omdat deze door de SKGZ of
de rechter opgevraagde stukken erg langzaam levert, dan zal dat ingevolge het
zevende lid van artikel 6.5.7 in het kader van de vaststelling van de bijdrage
wel tot een (macro) aftrek kunnen leiden.
De tweede uitzondering betreft de situatie waarin een
wanbetaler zich bij een schuldhulpverlener heeft gemeld en een
schuldstabilisatie-overeenkomst is gesloten, waarna de stabilisatie vervolgens
mislukt. Op grond van artikel 18c, tweede lid, onderdeel d, Zvw, mogen
zorgverzekeraars betrokkenen gedurende de looptijd van zo'n overeenkomst niet
voor het bestuursrechtelijke regiem bij het CVZ aanmelden. Gedurende (een deel
van) de stabilisatieperiode, die bedoeld is als voorfase van de
schuldhulpverlening, zullen echter naar verwachting opkomende premies nog niet
direct worden betaald. Indien de stabilisatie mislukt, en op de
schuldstabilisatie-overeenkomst derhalve geen schuldhulpverlening volgt, zal
betrokkene nadat zijn schuld tot een bedrag van zes maandpremies zal zijn
opgelopen (en nadat de vierdemaandswaarschuwing is afgegeven) bij het CVZ
worden aangemeld. Doordat de stabilisatie-overeenkomst enkele maanden kan
duren, zal deze aanmelding veelal pas geschieden nadat de premieschuld tot een
hoger bedrag dan zes maandpremies – bijvoorbeeld acht of negen maandpremies –
zal zijn opgelopen. Artikel 6.5.4, derde lid, regelt dat ook in dit geval de in
dit artikel geregelde bijdrage terugwerkt tot en met de eerste dag van de maand
volgende op de maand waarop de melding voor het bestuursrechtelijke regiem kon
zijn gedaan – dat wil zeggen de dag waarop de premie-achterstand zes
maandpremies ging bedragen – indien de stabilisatie-overeenkomst er niet zou
zijn geweest.
Artikel 6.5.4, vierde lid, van de Regeling zorgverzekering
bepaalt dat de hoogte van de bijdrage gelijk is aan die van de (tot een
maandbedrag herleide) standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag. De
standaardpremie komt overeen met de geraamde gemiddelde nominale premie plus
het geraamde gemiddelde bedrag dat een verzekerde (niet zijnde een verzekerde
als bedoeld in artikel 118a Zvw) in een bepaald jaar voor zijn zorgverzekering
aan zijn zorgverzekeraar kwijt is (het verplicht eigen risico).
Op grond van het vijfde lid van artikel 6.5.4 bevoorschot het
CVZ de bijdragen waar de verzekeraar vanaf het moment waarop de
bestuursrechtelijke premie verschuldigd wordt, recht op heeft. Dit gaat op
individueel niveau.Om de bijdrageverstrekking uitvoeringstechnisch eenvoudig te
houden, wordt niet bevoorschot over perioden, bedoeld in het derde lid. Met
bijdragen over deze perioden wordt derhalve pas bij het vaststellen van de
bijdragen rekening gehouden.
Het CVZ stelt de bijdragen over het jaar t voor april van het
jaar t+2 vast (artikel 6.5.4, zesde lid). Dit laat onverlet dat artikel 34a,
vierde lid, Zvw gewoon van toepassing blijft.
De vast te stellen bijdrage is in principe gelijk aan de
bevoorschotte bijdrage (dat wil zeggen, de som van de bijdragen, bedoeld in het
tweede lid), vermeerderd met de bijdragen over de perioden, bedoeld in het
derde lid (artikel 6.5.4, zevende lid). Voorwaarde voor de bijdrage is, dat de
verzekeraar voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 34a Zvw. Dat wil
zeggen:
– hij moet uiterlijk tien werkdagen nadat een
premie-achterstand van twee maanden is geconstateerd, een betalingsregeling
hebben aangeboden die aan de eisen van artikel 18a Zvw voldoet,
– hij moet zo spoedig mogelijk nadat een premie-achterstand
van vier maanden is geconstateerd, de in artikel 18b bedoelde
vierdemaandsmelding hebben verricht,
– hij mag iemand die tegen deze vierdemaandsmelding in het
geweer is gekomen, niet voor het bestuursrechtelijke regiem aanmelden zolang
niet onherroepelijk (ten nadele van de verzekeringnemer) is beslist,
– hij mag iemand gedurende de looptijd van een
schuldstabilisatie-overeenkomst niet voor het bestuursrechtelijke regiem
aanmelden,
– hij heeft bij de aanmelding voor het bestuursrechtelijke
regiem jegens het CVZ verklaard dat hij zich aan het voorgaande heeft
gehouden,
– hij heeft ook nog voldoende andere op incasso van de
premieschuld gerichte acitviteiten verricht, en
– hij werkt mee aan activiteiten van de verzekeringenemer
of een schuldhulpverlener om iemand door middel van het sluiten van een
schuldregeling weer uit het bestuursrechtelijke regiem te krijgen, en meldt
betrokkene die zijn schulden jegens hem heeft voldaan, op wie de
schuldsaneringregeling natuurlijke personen van toepassing is geworden of die
een stabilisatieovereenkomst of een schuldregeling heeft, tijdig bij het CVZ
af.
Het zal voor het CVZ lastig zijn om per aangemelde
zorgverzekering te controleren of aan deze eisen is voldaan. In plaats daarvan
zal de Nederlandse zorgautoriteit (Nza) hier op het niveau van de
zorgverzekeraar toezicht op houden. Is de Nza van mening dat de verzekeraar
zich onvoldoende aan de hier genoemde voorwaarden voor de bijdrage heeft
gehouden, dan zal zij het CVZ kunnen opdragen de vast te stellen bijdrage met
een door haar aan te geven bedrag te verminderen. In het meest extreme geval
kan dit het volledige bedrag van het voorschot zijn.
Evenzo zal de bijdrage over de perioden, bedoeld in artikel
6.5.4, derde lid, kunnen worden verminderd met een door de Nza aan te geven
bedrag indien zij van mening is dat de vertraging in de aanmelding bij het CVZ
in overwegende mate aan de zorgverzekeraar zelf kan worden verweten.
Het CVZ is bevoegd om bijdragen die ten gevolge van de
vaststelling nog moeten worden uitgekeerd of juist moeten worden
teruggevorderd, te verrekenen met voorschotten aan bijdragen over een volgend
jaar (achtste lid) of met de vereveningsbijdrage waar de zorgverzekeraar recht
op heeft (artikel 34a, vierde lid, Zvw) .
Artikel 6.5.5
Ook nu al is er een aanzienlijke groep wanbetalers met een
premieschuld van zes of meer maanden voor wie de verzekeraars, indien zij hen
onverminderd verzekerd houden, een bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds
ontvangen. Deze bijdrage is geregeld in artikel 3.24 van het Besluit
zorgverzekering en artikel 3.23 van de Regeling zorgverzekering. Voorwaarde
voor die bijdrage is onder meer, dat zij blijven proberen de – iedere maand
hoger wordende – schuld te incasseren, waarbij daadwerkelijk geïnde bedragen in
principe terugvloeien naar het Zorgverzekeringsfonds.
Zoals in het voorgaande is aangegeven, dienen ook deze
wanbetalers een betalingsregeling aangeboden te krijgen die er niet alleen op
is gericht dat nieuw vervallende premietermijnen worden voldaan, maar ook dat
de bestaande schuld wordt afbetaald. Komt het niet tot een betalingsregeling
tussen zorgverzekeraar en wanbetaler, dan zal de zorgverzekeraar, na de
vierdemaandswaarschuwing, de wanbetaler zo snel mogelijk voor de
bestuursrechtelijke premie aanmelden. Komt het wel tot een regeling, dan kan de
wanbetaler, zolang hij zich aan de in de regeling neergelegde afspraken
voldoet, niet voor die premie worden aangemeld (artikel 18b, derde lid, juncto
artikel 18c, derde lid Zvw). Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven
dat het voor de zorgverzekeraars ondoenlijk is om voor iedere bestaande
wanbetaler een individueel betalingsarrangement te treffen, gericht op het
afbetalen van de reeds opgebouwde schulden. In plaats daarvan zullen de
zorgverzekeraars de wanbetalers naar de schuldhulpverlening verwijzen. ZN
verwacht dat in het kader van de schuldhulpverlening de verzekeraars regelmatig
zal worden gevraagd, om, onder de voorwaarde dat de wanbetaler een deel van de
schuld afbetaalt, de restantschuld kwijt te schelden. De zorgverzekeraars
hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn, mits dit er niet toe leidt dat zij,
wegens het verrichten van onvoldoende incasso-inspanningen, hun recht op hun
bijdrage voor het verzekerd hebben gehouden van de wanbetalers verliezen. Zij
hebben gevraagd de voorwaarden waaronder zij een schuld die een wanbetaler bij
hen heeft opgebouwd mogen kwijtschelden, bij ministeriële regeling vast te
leggen. Onderhavig artikel voorziet daarin.
Geregeld is dat de zorgverzekeraars zonder dat dat gevolgen
heeft voor hun bijdrage voor het verzekerd houden van wanbetalers, de oude
schulden mogen kwijtschelden indien:
– zij de wanbetalende verzekeringnemer tijdig een
betalingsregeling hebben aangeboden die voldoet aan de voorwaarden van artikel
18a Zvw juncto artikel IX, eerste en tweede lid, van de Wet structurele
maatregelen wanbetalers zorgverzekering1. Dit betekent onder meer dat zij de
verzekeringnemer vragen om een machtiging tot automatische incasso en dat zij,
indien de verzekeringnemer anderen dan zichzelf heeft verzekerd, deze
verzekerden een aanbod doen om zelf verzekeringnemer te worden (welk aanbod,
gelet op artikel IX, derde lid, van laatstgenoemde wet als geaccepteerd geldt
tenzij het tijdig wordt verworpen), en
– de verzekeringnemer door tussenkomst van een
professionele schuldhulpverlener een schuldregeling met (in ieder geval) de
zorgverzekeraar is aangegaan, en krachtens die regeling ten minste gedurende
twee jaar de nieuw opgekomen premietermijnen heeft voldaan, alsmede het deel
van de bestaande schuld dat hij krachtens die regeling maandelijks aan zijn
zorgverzekeraar zal afbetalen.
Zolang de verzekeringnemer zich aan de betalingsregeling
houdt, wordt hij niet voor het bestuursrechtelijke regiem aangemeld (artikel
18b, derde lid, juncto artikel 18c, derde lid Zvw: het hebben gedaan van de
vierdemaandsmelding is een noodzakelijke voorwaarde voor een geldige aanmelding
voor het bestuursrechtelijke regiem, en de vierdemaandsmelding mag niet worden
gedaan aan iemand met een betalingsregeling die ten minste de nieuw opkomende
premietermijnen voldoet).
Stopt iemand – binnen de genoemde termijn van twee jaar –
met het nakomen van zijn betalingsregeling, dan zal de zorgverzekeraar
betrokkene, met inachtneming van de in de Zvw gestelde regels, bij een
premieschuld van ten minste zes maandpremies voor het bestuursrechtelijke
regiem bij het CVZ aanmelden. Betrokkene zal alsdan de gehele nog resterende
schuld jegens zijn zorgverzekeraar dienen af te betalen voordat hij weer tot
het privaatrechtelijke premieregiem wordt toegelaten.
De zorgverzekeraar mag in de betalingsregeling laten
opnemen dat hij de resterende premieschuld zal kwijtschelden als iemand zich
gedurende de looptijd van die regeling, maar ten minste twee jaar, aan de in
zijn betalingsregeling neergelegde afspraken heeft gehouden. Dat heeft dan geen
gevolgen voor de aan die verzekeraar toegekende compensatiebijdrage.
Indien iemand na afloop van de genoemde termijn zijn
betalingsregeling niet langer nakomt – in die situatie zal een groot deel van
de schuld door de zorgverzekeraar in het kader van een schuldhulpregeling zijn
kwijtgescholden – dan begint in feite de wanbetaler opnieuw. In die situatie
zal de verzekeraar ook de wettelijke procedure voor aanmelding dienen te volgen
voordat die persoon kan worden aangemeld bij het CVZ.
De zorgverzekeraar is niet verplicht om in de regeling op te
nemen dat hij na (ten minste) twee jaar nakoming van de betalingsregeling de
resterende schuld zal kwijtschelden. De wetgever vond het te ver gaan dit aan
de zorgverzekeraars, die immers privaatrechtelijke verzekeraars zijn, voor te
schrijven. Het niet meewerken aan de totstandkoming van redelijke
betalingsregelingen kan er wel toe leiden dat de Nza constateert dat een
zorgverzekeraar te weinig incasso- inspanningen als bedoeld in artikel 3.24,
tweede lid, onderdeel b, van het Besluit zorgverzekeringen verricht. Dat kan er
op zijn beurt weer toe leiden dat de verzekeraar zijn recht op
compensatiebijdrage verliest.
Artikel I, onderdelen A en C, en artikel II
Voor wanbetalers die voor de datum van inwerkingtreding van de
Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering een premieschuld van
zes of meer maandpremies hadden (verder ook te noemen: bestaande gevallen),
ontving de zorgverzekeraar al een compensatiebijdrage op grond van artikel 3.24
van het Besluit zorgverzekering en artikel 3.23 van de Regeling zorgverzekering
(verder 'oude compensatiebijdrage' genoemd). Oorspronkelijk was het de
bedoeling dat alle verzekeraars hun oude gevallen direct vanaf de datum van
inwerkingtreding van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering
maar wel geleidelijk – namelijk tot 1 januari 2010 – bij het CVZ zouden
aanmelden. Daartoe bevatte de wet in artikel IX overgangsrecht, dat ertoe
leidde dat met het verzenden van de betalingsregeling en van de
vierdemaandswaarschuwing aan deze bestaande gevallen reeds voor de
inwerkingtreding van de wet kon worden begonnen. Aldus zouden de eerste
bestaande gevallen al met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wet
kunnen worden gemeld. Tot het moment waarop deze wanbetalers bij het CVZ zouden
zijn aangemeld, maar uiterlijk tot 1 januari 2010, zouden de verzekeraars de
oude compensatiebijdrage ontvangen, en vanaf de eerste dag van de maand
volgende op de aanmelding bij het CVZ, zouden zij de nieuwe, in artikel 6.5.4
geregelde, hogere bijdrage ontvangen. Aldus was er voor de zorgverzekeraars een
prikkel gecreëerd om hun bestaande gevallen zo snel mogelijk aan te melden. Ook
was het de bedoeling dat mensen die vanaf de datum van inwerkingtreding van de
wet een premie-achterstand ter hoogte van zes maandpremies bereikten, zo snel
mogelijk vanaf de inwerkingtredingsdatum van de wet voor het
bestuursrechtelijke regiem zouden worden aangemeld. Voor hen zouden de
zorgverzekeraars dan direct de bijdrage van artikel 6.5.4 gaan ontvangen.
Inmiddels is echter gebleken dat lang niet alle verzekeraars in
staat zijn te voldoen aan artikel IX, eerste lid, van de Wet structurele
maatregelen wanbetalers zorgverzekering, laat staan dat zij in staat zijn
bestaande gevallen al vanaf de datum van inwerkingtreding van die wet aan te
melden. Bovendien blijkt het aantal wanbetalers dat nu al een
premie-achterstand van zes of meer maanden heeft, groter dan verwacht.
Zonder nadere maatregelen zou het bovenstaande enerzijds
betekenen, dat de zorgverzekeraars niet aan de wet voldoen en het gevaar lopen
voor bestaande, niet voor 1 januari 2010 gemelde gevallen na die datum hun
compensatiebijdrage te verliezen, anderzijds dat het CVZ in de vier maanden na
inwerkingtreding van de wet geconfronteerd zou kunnen worden met meer dan
25.000 aanmeldingen per maand, het maximumaantal dat het CVZ in een maand denkt
te kunnen verwerken.
Om bovenstaande problemen te voorkomen, heeft het CVZ na
gesprekken met alle zorgverzekeraars en uitgaande van een inwerkingtreding van
de wet met ingang van 1 september 2009, per zorgverzekeraar afgesproken in
welke maanden zij hun (structurele) wanbetalers zullen aanmelden. Daarbij is er
telkens op gelet dat de zorgverzekeraars die in een bepaalde maand aan de beurt
zijn ook daadwerkelijk in staat zijn hun bestaande gevallen te melden (met
inbegrip van de voorafgaand daaraan te verzenden tweede- en vierdemaandsbrief)
en dat het totaal aantal aanmeldingen dat het CVZ per maand zal ontvangen niet
meer dan 25.000 zal bedragen. De aanmeldingen zullen, indien de wet met ingang
van 1 september 2009 in werking treedt, lopen vanaf 1 september 2009 tot en met
september 2010.
In overleg met zorgverzekeraars en het CVZ is vervolgens voor de
compensatiebijdrage een nieuwe overgangsregeling afgesproken, die er als volgt
uitziet:
1. Het CVZ stelt een schema op waarin staat welke verzekeraars
hun bestaande gevallen in welke maanden dienen te melden (artikel II, eerste
lid). Vanaf de eerste dag van de maand volgende op de melding, ontvangt de
zorgverzekeraar voor iedere aangemelde structurele wanbetaler niet meer de oude
compensatiebijdrage van artikel 3.23, maar de nieuwe, in artikel 6.5.4
geregelde, hogere compensatiebijdrage (artikel II, derde lid).
2. Het is mogelijk dat een zorgverzekeraar eerder tot melden van
zijn bestaande gevallen in staat is dan het schema van het CVZ hem toestaat. In
dat geval zou het niet rechtvaardig zijn, hem louter doordat hij vanwege de
capaciteitsbeperking van het CVZ nog niet kan melden, de hogere
compensatiebijdrage te onthouden. Daarom kan hij het CVZ verzoeken vast te
stellen dat hij gereed is om aan de in de Wet structurele maatregelen
wanbetalers zorgverzekering geregelde aanmeldingsprocedure (inclusief de
voorprocedure van de betalingsregeling en de vierdemaandsmelding) te voldoen en
dat zijn systemen dit kunnen uitvoeren. Indien het CVZ na daartoe strekkend
onderzoek tot de conclusie komt dat de verzekeraar inderdaad gereed is voor
uitvoering van de wet, zal zijn oude compensatiebijdrage, totdat hij ingevolge
het door het CVZ opgestelde schema daadwerkelijk tot aanmelding bij het CVZ
dient over te gaan, worden verhoogd tot het niveau van de nieuwe
compensatiebijdrage (artikel I, onderdeel A; toevoeging van een tweede lid aan
artikel 3.23). Omdat gedurende de periode waarover een bestaande wanbetaler nog
niet voor het bestuursrechtelijke regiem is aangemeld, de premieschuld bij de
zorgverzekeraar oploopt en de zorgverzekeraar met incasso-inspanningen mogelijk
nog een deel van de premie weet te innen, zal deze oude, hogere
compensatiebijdrage – net als de ‘gewone’ oude compensatiebijdrage van artikel
3.23, eerste lid – echter wel worden verminderd met nog geïncasseerde premie.
Wellicht ten overvloede wordt nog gemeld dat deze hogere, oude bijdrage wordt
omgezet in de nieuwe bijdrage van artikel 6.5.4 zodra een wanbetaler voor het
bestuursrechtelijke regiem is aangemeld (artikel II, derde lid).
3. Blijkt de zorgverzekeraar op het moment waarop hij ingevolge
het schema van het CVZ daadwerkelijk zijn bestaande gevallen dient te melden,
daar toch niet toe in staat te zijn, dan wordt zijn compensatiebijdrage tot het
moment van daadwerkelijke melding voor het bestuursrechtelijke regiem, alsnog
weer op de oude, ‘gewone’ compensatiebijdrage van artikel 3.23, eerste lid
gesteld (artikel II, tweede lid). Dit is uitvoeringstechnisch geen probleem,
aangezien de oude compensatiebijdrage in t+2 definitief wordt vastgesteld.
4. Vanaf 1 oktober 2010, de dag waarop alle bestaande gevallen
dienen te zijn aangemeld, wordt de oude compensatieregeling van artikel 3.23
(zowel het eerste als het tweede lid) afgesloten. Vanaf die dag worden er
derhalve op dat artikel geen nieuwe compensatiebijdragen meer uitbetaald
(artikel II, vierde lid). Alle bijdragen die de zorgverzekeraars voor het
onverminderd verzekerd houden van structurele wanbetalers ontvangen, zullen,
mits betrokkenen voor het bestuursrechtelijke regiem bij het CVZ zijn
aangemeld, vanaf dat moment op grond van artikel 6.5.4 worden uitbetaald.
5. Aangezien de definitieve vaststelling van de oude
compensatiebijdragen pas in t+2 geschiedt, regelt artikel I, onderdeel C, dat
artikel 3.23 met ingang van 1 september 2012 vervalt. Daarbij is ervan
uitgegaan dat de zorgverzekeraars de voor de definitieve vaststelling benodigde
gegevens uiterlijk 1 juni 2012 aanleveren, en dat het CVZ drie maanden nodig
heeft om deze te verwerken. Ook de delegatiebepaling waarop artikel 3.23
stoelt, te weten artikel 3.24 van het Besluit zorgverzekering zal met ingang
van die datum geschrapt worden. Deze wijziging zal meegenomen worden bij
gelegenheid van een andere wijziging van het Besluit zorgverzekering.
6. Daarnaast zal, waarschijnlijk in een nog aan het parlement te
sturen wetsvoorstel tot opsporing en verzekering van onverzekerden, het
voorstel worden gedaan artikel IX, eerste lid, van de Wet structurele
maatregelen wanbetalers zorgverzekering met terugwerkende te wijzigen: de eis
om de betalingsregeling binnen twee maanden na inwerkingtreding van de wet te
hebben gedaan, zal komen te vervallen. Niet alle zorgverzekeraars zullen
namelijk aan deze eis kunnen voldoen, hetgeen gezien het hierboven beschreven,
nieuwe overgangsrecht, geen groot probleem is.
Wat betreft wanbetalers die op de datum van inwerkingtreding van
de wet nog geen premie-achterstand ter hoogte van zes maandpremies hebben
bereikt maar voor de datum waarop hun verzekeraar ze ingevolge het schema van
het CVZ dient aan te melden wel, het volgende. Zij zullen, zolang zij niet zijn
aangemeld, vanaf het moment waarop hun premie-achterstand zes maandpremies
bedraagt onder de oude compensatieregeling van artikel 3.23 vallen. Zij leveren
hun zorgverzekeraar daarbij de lage bijdrage (artikel 3.23, eerste lid) op
zolang niet is vastgesteld dat hun zorgverzekeraar in staat is aan de in de wet
geregelde aanmeldingsprocedure (inclusief voorprocedure van betalingsregeling
en vierdemaandswaarschuwing) te voldoen, en de hogere bijdrage (artikel 3.23,
tweede lid) met ingang van de maand volgende op de maand waarin het CVZ heeft
vastgesteld dat hun verzekeraar dat wel kan.
Wanbetalers die een premie-achterstand ter hoogte van zes
maandpremies hebben bereikt nadat zij hun stuwmeer van bestaande gevallen en de
in de vorige alinea bedoelde gevallen hebben aangemeld, dient de verzekeraar –
uiteraard mits de voorprocedures in acht zijn genomen – direct bij het CVZ te
melden. Zij leveren de verzekeraar dan de nieuwe compensatiebijdrage van
artikel 6.5.4 op.
Voorts geldt nog het volgende. De hierboven beschreven
overgangsprocedure kan ertoe leiden dat bestaande gevallen van verzekeraar A in
september 2009 voor het bestuursrechtelijke regiem worden aangemeld, bestaande
gevallen van verzekeraar B in februari 2010 en bestaande gevallen van de
laatste in het schema van het CVZ voorkomende verzekeraar pas in september
2010. Men kan zich afvragen of dit niet tot ongelijke behandeling van
dergelijke bestaande gevallen leidt. Al deze gevallen hebben immers op de datum
van inwerkingtreding van de wet al een premie-achterstand van ten minste zes
maandpremies (in bepaalde gevallen gaat het zelfs om mensen die sinds de
inwerkingtredingsdatum van de Zvw, 1 januari 2006, geen premie betaalden).
Naar mijn mening is er geen sprake van ongelijke behandeling. Bij
massale processen als het onderhavige – volgens het Centraal Bureau voor de
Statistitiek waren er op 31 december 2008 ongeveer 280.000 wanbetalers met een
premie-achterstand van zes of meer maanden – kan het niet anders, of er moet
gefaseerd worden aangeleverd. Het CVZ is daarbij met een verwerkingscapaciteit
van 25.000 gevallen per maand tot het uiterste gegaan. Daarbij geldt dat door
te kiezen voor aanlevering van bestaande gevallen per zorgverzekeraar,
bestaande gevallen bij een en dezelfde zorgverzekeraar zo kort mogelijk na
elkaar (kleine verzekeraars: in dezelfde maand; grote verzekeraars: binnen drie
maanden) zullen worden gemeld. Verzekerden bij eenzelfde zorgverzekeraar worden
in dat opzicht gelijk behandeld.
Tussen verzekeraars kan de meldingsdatum daarentegen wel fors
verschillen. Daarbij dient echter te worden bedacht dat dit, gegeven de
verwerkingscapaciteit bij het CVZ, de meest logische keuze is en dat ook het
wanbetalersbeleid dat de verschillende verzekeraars voeren, uiteen kan en,
binnen de grenzen van de wet, mag lopen. Zo zal de vraag of iemand überhaupt
een betalingsachterstand van zes maanden heeft opgebouwd, voor een deel
samenhangen met het beleid dat de zorgverzekeraar heeft gevoerd om dat te
voorkomen (snelle doorverwijzing naar de schuldhulpverlening of niet, coulante
betalingsregeling of niet, enzovoorts). Wat dit betreft kan gesteld worden dat
er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat er geen
sprake is van gelijke gevallen.
Ten slotte wordt opgemerkt dat mensen die vroeg voor het
bestuursrechtelijke regiem worden aangemeld, vroeg de bestuursrechtelijke
premie van 130% van de standaardpremie verschuldigd zullen zijn. Daartegenover
staat, dat zij geen schuld bij hun zorgverzekeraar blijven opbouwen. Dat
betekent dat zij hun bestaande schuld waarschijnlijk sneller zullen kunnen
aflossen en derhalve weer sneller uit het bestuursrechtelijke regiem zullen
kunnen komen dan mensen die later, en dus met een inmiddels hogere bij hun
zorgverzekeraar opgebouwde schuld, bij het CVZ worden gemeld.
De Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink.