Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 januari 2009, nr. MLB/MB/94.180, houdende de instelling van de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers (Instellingsbesluit Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. advies uitbrengen over innovatiemogelijkheden binnen de pers, alsmede over de wijze waarop innovatie gestimuleerd en gefinancierd kan worden. Dit advies zal binnen drie maanden na instelling van de commissie worden uitgebracht.

    • b. advies uitbrengen over de toekomst van de nieuws- en opinievoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers. Dit advies zal binnen zes maanden na instelling van de commissie worden uitgebracht.

Artikel 3. Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld voor de duur van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 4. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.

Artikel 5. Leden

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. mr. drs. L.C. Brinkman, tevens voorzitter,

    • b. mevr. mr. I. Brakman,

    • c. B.J. Brouwers

    • d. P.P.W. Molenaar

    • e. R. Mulder

    • f. drs. P.J.R. Schrurs

    • g. mevr. Y. Zonderop

  • 2. De commissie wordt bijgestaan door een secretariaat. Dit vormt geen onderdeel van de commissie.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen laten bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.

Artikel 7. Vergoeding

De leden en de voorzitter van de commissie ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen en overige bijeenkomsten in het kader van hun werkzaamheden vacatiegelden overeenkomstig het Vacatiegeldenbesluit 1988.

Artikel 8. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

    • c. de kosten voor het vervaardigen van de gevraagde adviezen.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de minister aan.

Artikel 9. Geheimhouding

Een ieder die betrokken is geweest bij de werkzaamheden van de commissie en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij deze werkzaamheden de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 10. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 11. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende de werkzaamheden over aan het archief van de directie Media, Letteren en Bibliotheken van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 12. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 augustus 2009.

Artikel 13. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

In mijn brief aan de Tweede Kamer over het brede persbeleid van 14 november 2008 heb ik de noodzaak benadrukt van innovatie in de perssector. In mijn aanvullende brief van 12 december 2008 heb ik dat – mede naar aanleiding van diverse ondersteunende reacties uit de perssector – nader geconcretiseerd en heb ik de instelling van een Tijdelijke Commissie Innovatie Pers aangekondigd. Tijdens het Algemeen Overleg over het persbeleid van 18 december 2008 is vanuit de Kamer voorgesteld dat deze Tijdelijke Commissie naast een advies over innovatie, ook gevraagd wordt een advies uit te brengen over de toekomst van de nieuws- en opinievoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers.

Vandaar dit besluit om een Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers in te stellen, met een tweeledige taak:

  • 1. advies uitbrengen over innovatiemogelijkheden binnen de pers, alsmede over de wijze waarop innovatie gestimuleerd en gefinancierd kan worden. Dat advies verwacht ik binnen drie maanden nadat de commissie met haar werkzaamheden is begonnen.

  • 2. advies uitbrengen over de toekomst van de nieuws- en opinievoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers. Dat advies verwacht ik binnen zes maanden nadat de commissie met haar werkzaamheden is begonnen.

De opdracht van de commissie heeft betrekking op de gedrukte pers en dan met name voor zover die van belang is voor de informatievoorziening en opinievorming van de burgers in Nederland. In de praktijk betekent dit: dagbladen (gratis en betaald), nieuwsbladen, huis-aan-huisbladen en opinietijdschriften. De commissie zal zich niet alleen buigen over de landelijke markt van persorganen, maar nadrukkelijk ook over de lokale en regionale markten in ons land. De beide adviezen van de commissie hebben geen betrekking op omroep (publiek noch commercieel) en evenmin op zelfstandige aanbieders van (journalistieke) informatie via het internet. Het gaat bij deze commissie om innovatie binnen de perssector en om de toekomst van de perssector in ons land.

Tot de nieuws- en opinievoorziening rekent de commissie niet alleen de dagelijkse berichtgeving over gebeurtenissen, maar juist ook achtergronden, onderzoeksjournalistiek, analyse, commentaar en opinievorming.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Het eerste advies heeft betrekking op innovatie binnen de pers en op de mogelijkheden om deze innovatie te stimuleren en te financieren. Tijdens het Algemeen Overleg is bijvoorbeeld gesproken over het instellen van een innovatiefonds, waaraan zowel door de overheid als door de perssector wordt bijgedragen. Ook werd de mogelijkheid geopperd van matching bij de bekostiging van innovatie-projecten. De commissie zal zich hierover buigen en zal tevens advies uitbrengen over procedure en criteria die bij een innovatiefonds gehanteerd kunnen worden. Van belang is een snelle, flexibele procedure.

Het tweede advies van de commissie heeft betrekking op de toekomst van de pers in een tijdperk waarin technologische ontwikkelingen nopen tot nieuwe producten, en bijbehorende businessmodellen, voor (toekomstige) gebruikers en consumenten van de nieuws- en opinievoorziening in Nederland. Een analyse van de sector en inzicht in crossmediale en internationale ontwikkelingen maken onderdeel uit van het advies. In mijn brief over de pers heb ik ook een aantal specifieke aandachtspunten genoemd die van belang zijn voor die toekomst: dalende oplagen van betaalde kranten, teruglopende advertentie-inkomsten, het uitblijven van een goed businessmodel voor exploitatie van internetsites, verhoogde rendementseisen van (nieuwe) eigenaren/aandeelhouders, problemen rond de auteursrechtelijke bescherming van content en problemen rond de bezorging van dagbladen. In mijn aanvullende brief heb ik daar de ongelijke btw-behandeling van papieren en digitale uitgeefproducten aan toegevoegd.

Ik verwacht van de commissie aanbevelingen om bestaande knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen, zodat de pers ook in de toekomst zo goed mogelijk in staat zal zijn om zijn belangrijke rol bij de nieuwsvoorziening en opinievorming te vervullen.

Artikel 3

Gelet op de urgentie die zowel door de perssector als door de politiek wordt geuit over de toekomst van de pers, is het wenselijk dat de commissie de gevraagde adviezen op korte termijn uitbrengt. Voor het eerste advies geldt een termijn van drie maanden, voor het tweede advies een termijn van zes maanden. De commissie houdt daarom zes maanden na inwerkingtreding op te bestaan.

Artikel 5

Bij de samenstelling van de commissie is uitgegaan van deskundigheid op de diverse aspecten die voor het advies van belang zijn, terwijl tegelijkertijd in acht is genomen dat de leden van de commissie in volstrekte onafhankelijkheid kunnen opereren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven