Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 juli 2009, nr. OWB/FO/109823, houdende de instelling van de Commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen (Instellingsbesluit Commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. commissie:

commissie als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. de minister te adviseren over de besteding van een bedrag van ten hoogste € 2 miljoen in 2009 ten behoeve van de uitvoering van het Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen zoals opgesteld door de gelijknamige commissie (Stcrt 2007, 204),

    • b. de minister te adviseren over de besteding van een bedrag van ten hoogste € 10 miljoen in 2010 en structureel ten hoogste € 15 miljoen vanaf 2011, ten behoeve van de uitvoering van het plan genoemd onder a,

    • c. de minister te adviseren over jaarlijkse monitoring en een eindevaluatie, van de door de minister op basis van de adviezen, bedoeld onder a en b, gefinancierde activiteiten,

    • d. het, na de instemming van de minister met het advies, bedoeld onder c, uitvoering geven aan de monitoring en eindevaluatie van de gefinancierde activiteiten.

  • 3. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, beoordeelt de commissie voorstellen van de faculteiten geesteswetenschappen van de universiteiten als genoemd in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op basis van de daartoe door de Commissie Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen in haar rapport geformuleerde criteria.

  • 4. In de bedragen die zijn genoemd in het tweede lid van dit artikel, onder b is een oploop van de middelen verwerkt van € 5 miljoen in 2010 en van € 10 miljoen vanaf 2011. Deze oplopen zijn indicatief op de aanvullende post bij het Rijk gereserveerd. Jaarlijks wordt bij Voorjaarsnota besloten over het per tranche beschikbaar stellen van deze oploop. De commissie zal hiervan door de minister zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld.

  • 5. De eindevaluatie, bedoeld in het tweede lid onder d, vindt niet later plaats dan in 2015.

Artikel 3 Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 april 2009 en wordt opgeheven per 31 december 2015.

Artikel 4 Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.

Artikel 5 Leden

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. prof. dr. F. van Oostrom, tevens voorzitter,

    • b. prof. dr. D.J.F. Bosscher,

    • c. prof.dr. H. De Dijn,

    • d. dr. B. Al en

    • e. mw. prof. dr. W. Otten en

    • f. drs. L.W. van Ruijven.

  • 2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. De secretaris is geen lid van de commissie.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de instellingsduur van de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 6 Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.

Artikel 7 Tussenrapportages en eindrapport

  • 1. De commissie brengt vóór 1 oktober 2009 een rapport uit met daarbij de adviezen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a.

  • 2. De commissie brengt vóór 1 september 2010 een rapport uit met daarbij de adviezen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b en c.

  • 3. De commissie brengt met ingang van 2011 tot en met 2015 jaarlijks voor 1 juli een tussenrapportage uit waarin de commissie verslag doet van de uitkomsten van de monitoring, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d.

  • 4. De commissie brengt uiterlijk 1 september 2015 haar eindrapport uit met daarin de uitkomsten en aanbevelingen naar aanleiding van de jaarlijkse monitoring en de eindevaluatie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d.

Artikel 8 Vergoeding van de commissie

  • 1. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen in 2009 en 2010 een vaste vergoeding per jaar. De toepasselijke salarisschaal voor de voorzitter en de andere leden is het maximum van schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is in 2009 5/36 (met een maximum van € 10.000,–) en in 2010 3/36 (met een maximum van € 8.000,–). De arbeidsduurfactor is voor de andere leden in 2009 3/36 en in 2010 2,5/36 (beide jaren maximaal € 5.000,–).

  • 2. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 een vergoeding per vergadering. De vergoeding per vergadering bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De vergoeding van de voorzitter van de commissie bedraagt per vergadering 130% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van de commissie is toegekend.

  • 3. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland. Deze vergoeding wordt door de secretaris van de commissie afgehandeld.

  • 4. Twee of meer vergaderingen op dezelfde dag worden als één vergadering aangemerkt.

  • 5. De vergoeding van de commissie zal in mindering worden gebracht op de middelen genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 9 Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

    • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning voor de periode van de instellingsduur aan de minister aan. Bij het uitvoering geven aan activiteiten waarvan de begroting door de minister is goedgekeurd, handelt de commissie volgens de geldende (aanbestedings-)regels.

  • 3. De kosten van de commissie zullen in mindering worden gebracht op de middelen genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 10 Verantwoording

  • 1. De Commissie legt jaarlijks voor 1 juli rekening en verantwoording af over de gemaakte kosten in het voorafgaande jaar. Vanaf 2011 kan dit indien gewenst tegelijk met de tussenrapportage bedoeld in artikel 7, derde lid.

  • 2. De commissie biedt de minister tegelijkertijd met haar eindrapportage, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een eindverslag aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten gedurende de periode dat de commissie werkzaam is geweest. Dit eindverslag kan deel uitmaken van het eindrapport. Bij het eindverslag legt de commissie rekening en verantwoording af over de gemaakte kosten in 2015.

Artikel 11 Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaargemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht, met uitzondering van de correspondentie ter verkrijging van de voorstellen als bedoeld in artikel 2, derde lid.

Artikel 12 Intellectuele eigendom

De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom.

Artikel 13 Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Concernondersteuning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2009.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 31 december 2015.

Artikel 15 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

In december 2008 heeft de Commissie Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen (commissie-Cohen) haar advies ‘Duurzame Geesteswetenschappen’ uitgebracht. Zij adviseerde onder meer om te investeren in een budget voor de geesteswetenschappen. Volgens de commissie-Cohen manifesteert de problematiek van de geesteswetenschappen zich met name op het niveau van de faculteiten en daarom zouden faculteiten geesteswetenschappen aanspraak moeten kunnen maken op dit budget. Een gezaghebbend regieorgaan zou deze facultaire plannen moeten beoordelen.

In mijn beleidsreactie op het rapport-Cohen (Kamerstuk 2008–2009, 31700 VIII, nr. 175, Tweede Kamer) heb ik aangekondigd het advies van de commissie op dit punt over te nemen en een regieorgaan geesteswetenschappen in te stellen dat mij zal adviseren over toe te kennen middelen voor deze plannen. Ik heb Frits van Oostrom daarvoor als kwartiermaker benoemd en met het voorliggende besluit wordt de instelling van de Commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen formeel bekrachtigd. De commissie heeft Paul Koopman als secretaris aangewezen.

In het rapport Duurzame Geesteswetenschappen wordt een aantal criteria genoemd waaraan de door de faculteiten in te dienen plannen moeten voldoen. Ik vind dat dit de meest zwaarwegende factoren moeten zijn bij de advisering door het regieorgaan. Ik zie mij daarin gesteund door de positieve reacties vanuit nauw bij het geesteswetenschappelijke veld betrokken organisaties als NWO, KNAW en VSNU.

Daarnaast verzoek ik het regieorgaan, naar aanleiding van herhaalde signalen uit het veld, de aandacht specifiek te richten op de inbedding van de kleine letteren en de invulling van de rol van de landelijke onderzoeksscholen. Ik hecht er ook aan dat de mogelijkheden van samenwerking met (kleine) opleidingen geesteswetenschappen in het buitenland ten volle worden benut en gewaardeerd. De meest voor de hand liggende partner voor samenwerking is Vlaanderen.

Op basis van het eindrapport van de commissie regieorgaan geesteswetenschappen zal een besluit worden genomen over eventuele indaling van de middelen in de eerste geldstroom.

Het is de bedoeling dat met de uitvoering van de plannen de geesteswetenschappen een nieuw elan, meer zelfvertrouwen en een stabiele toekomst krijgen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven