De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
Gelet op verordening
(EG) nr. 1275/2008 van de Europese Commissie van 17 december 2008 tot
vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2005/32/EG van het
Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch
ontwerp voor het elektriciteitsgebruik van elektrische en elektronische
huishoud- en kantoorapparatuur in de stand by-stand en de uit-stand (Pb EG
L 339/45), verordening (EG) nr. 107/2009 van de
Europese Commissie van 4 februari 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG
van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch
ontwerp voor eenvoudige set-top boxes (Pb EG L 36/8),
Verordening (EG) Nr. 244/2009 van de Europese Commissie van
18 maart 2009, houdende uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/32/EG van het
Europees Parlement en de Raad voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch
ontwerp voor niet-gerichte lampen voor huishoudelijk gebruik (Pb EU L
76/3), verordening (EG) nr. 245/2009 van de
Europese Commissie van 18 maart 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG
van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch
ontwerp voor fluorescentielampen zonder ingebouwd voorschakelapparaat, voor
hogedrukgasontladingslampen en voor voorschakelapparaten en armaturen die deze
lampen kunnen laten branden, en tot intrekking van Richtlijn 2000/55/EG van het
Europees Parlement en de Raad (Pb EU L 76/17),
verordening (EG) nr. 278/2009 van de Europese Commissie van
6 april 2009, houdende tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/32/EG van het
Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch
ontwerp voor het elektrisch opgenomen vermogen van externe stroomvoorzieningen
in niet-belaste toestand en de gemiddelde actieve efficiëntie van externe
stroomvoorzieningen (Pb EU L 93/3) en de artikelen 9.4.4, tweede
lid, en 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Richtlijn nr. 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van
de Europese Unie van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader
voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor
energieverbruikende producten en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG van de
Raad en de richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europese Parlement en de
Raad (PbEU L 191), verder te noemen: richtlijn ecodesign, voorziet in een kader
waarbinnen de Europese Commissie, met behulp van een regelgevend comité,
voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten kan
vaststellen. Die richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in hoofdzakelijk
titel 9.4 van hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer.
Bij verordening (EG) nr. 1275/2008 van de Europese Commissie van
17 december 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn
2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften
inzake ecologisch ontwerp voor het elektriciteitsgebruik van elektrische en
elektronische huishoud- en kantoorapparatuur in de stand by-stand en de
uit-stand (Pb EG L 339/45) is de eerste uitvoeringsmaatregel op grond van de
richtlijn ecodesign vastgesteld. Deze eerste uitvoeringsmaatregel
regelt derhalve voorschriften voor de stand by- en de uit-stand van elektrische
en elektronische huishoud- en kantoorapparatuur. Deze verordening is ingevolge
artikel 8 ervan in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van
haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, zijnde 7 januari
2009. De effectieve inwerkingtreding van het eerste deel van de materiële
voorschriften van deze verordening (bijlage II, punt 1) geschiedt ingevolge
datzelfde artikel 8 één jaar later.
Bij verordening (EG) nr. 107/2009 van de Europese Commissie van
4 februari 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees
Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor
eenvoudige set-top boxes (Pb EG L 36/8) is de tweede uitvoeringsmaatregel op
grond van de richtlijn ecodesign vastgesteld. Deze verordening is ingevolge
artikel 9 ervan in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van
haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, zijnde
25 februari 2009. De effectieve inwerkingtreding van het eerste deel van de
materiële voorschriften van deze verordening (bijlage I, punt 1) geschiedt
ingevolge datzelfde artikel 9 één jaar later.
Bij verordening (EG) nr. 244/2009 van de Europese Commissie van
18 maart 2009, houdende uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/32/EG van het
Europees Parlement en de Raad voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch
ontwerp voor niet-gerichte lampen voor huishoudelijk gebruik (Pb EU L 76/3) is
de derde uitvoeringsmaatregel op grond van de richtlijn ecodesign vastgesteld.
Deze verordening is ingevolge artikel 8 ervan in werking op de twintigste dag
volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese
Unie, zijnde 13 april 2009. De effectieve inwerkingtreding van het eerste deel
van de materiële voorschriften van deze verordening geschiedt ingevolge artikel
3 op 1 september 2009.
Bij verordening (EG) nr. 245/2009 van de Europese Commissie van
18 maart 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees
Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor
fluorescentielampen zonder ingebouwd voorschakelapparaat, voor hogedrukgasontladingslampen
en voor voorschakelapparaten en armaturen die deze lampen kunnen laten branden,
en tot intrekking van Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de
Raad (Pb EU L 76/17) is de vierde uitvoeringsmaatregel op grond van de
richtlijn ecodesign vastgesteld. Deze verordening is ingevolge artikel 9 ervan
in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking
in het Publicatieblad van de Europese Unie, zijnde 13 april 2009. De effectieve
inwerkingtreding van het eerste deel van de materiële voorschriften van deze
verordening geschiedt ingevolge annex 3 bij die verordening één jaar
later.
Bij verordening (EG) nr. 278/2009 van de Europese Commissie van
6 april 2009, houdende tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/32/EG van het
Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch
ontwerp voor het elektrisch opgenomen vermogen van externe stroomvoorzieningen
in niet-belaste toestand en de gemiddelde actieve efficiëntie van externe
stroomvoorzieningen (Pb EU L 93/3) is de vijfde uitvoeringsmaatregel op grond
van de richtlijn ecodesign vastgesteld. Deze verordening is ingevolge artikel 9
ervan in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van haar
bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, zijnde 26 april 2009.
De effectieve inwerkingtreding van het eerste deel van de materiële
voorschriften van deze verordening geschiedt ingevolge voornoemd artikel 9 één
jaar later.
Bij de implementatie van de richtlijn ecodesign was nog niet bekend
in welke vorm de uitvoeringsmaatregelen zouden worden gegoten. Dat zou de vorm
van een verordening, maar ook van een richtlijn of een beschikking, kunnen
zijn. Daarom is bij de implementatie van de richtlijn ecodesign in titel 9.4
van de Wet milieubeheer het systeem neergelegd dat bij algemene maatregel van
bestuur categorieën van energieverbruikende producten kunnen worden aangewezen,
waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en/of in de
uitvoeringsmaatregel van de richtlijn ecodesign gestelde eisen met
betrekking tot het ecologisch ontwerp ervan gelden.
Gebleken is dat de eerste vijf uitvoeringsmaatregelen, alsmede de
al bekende op stapel staande uitvoeringsmaatregelen, de vorm hebben van een
verordening. Dat betekent ook dat alle aan de desbetreffende producten te
stellen eisen met betrekking tot het ecologisch ontwerp zijn opgenomen in de
uitvoeringsmaatregelen, de verordeningen, zelf. Verordeningen zijn verbindend
in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Het enige
dat voor een goede uitvoering van de verordeningen nog moet gebeuren om de met
die eisen verbandhoudende bepalingen van titel 9.4 van de Wet milieubeheer in
Nederland van toepassing te laten zijn op deze producten, is dat die producten
ingevolge artikel 9.4.4, tweede lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen.
Daartoe strekt de onderhavige regeling. Overigens wordt een kleine wijziging
van titel 9.4 van de Wet milieubeheer voorbereid waarin zal worden geregeld dat
op producten waarvoor – in de vorm van verordeningen – uitvoeringsmaatregelen
op grond van de richtlijn ecodesign worden vastgesteld, titel 9.4 van de Wet
milieubeheer rechtstreeks van toepassing is. Zodra een dergelijke wijziging is
geëffectueerd, is het niet langer nodig om de desbetreffende producten bij
ministeriële regeling aan te wijzen.
De aanwijzing van producten dient ingevolge voornoemd artikel 9.4.4
van de Wet milieubeheer bij algemene maatregel van bestuur te geschieden.
Artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt echter dat hetgeen
ingevolge de Wet milieubeheer bij algemene maatregel van bestuur kan worden
geregeld, in afwijking daarvan, bij ministeriële regeling wordt geregeld,
indien de regels uitsluitend strekken ter uitvoering van een voor Nederland
verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een
volkenrechtelijke organisatie, tenzij voor een juiste uitvoering
wijziging van een algemene maatregel van bestuur of
de wet noodzakelijk is. In dit geval is derhalve aanwijzing bij ministeriële
regeling voorgeschreven.
Administratieve lasten
Uit de regeling zelf vloeien geen administratieve lasten voor het
bedrijfsleven voort. Wel vloeien uit de verordening administratieve lasten
voort, zoals de comformiteitsverklaring en de CE-markering. De regeling is aan
het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Het
college heeft besloten de regeling niet te selecteren voor advies.
De regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten
voor burgers, omdat de regeling alleen op bedrijven van toepassing is.
Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid
Het niet voldoen aan de eisen van de verordeningen is een
economisch delict in de zin van de Wet economische delicten. Op grond daarvan
zijn geldboetes en een gevangenisstraf mogelijk, maar ook bijvoorbeeld
stillegging van de onderneming of verbeurdverklaring van goederen.
Naast deze strafrechtelijke handhaving is op grond van artikel
18.2b van de Wet milieubeheer ook bestuursrechtelijke handhaving mogelijk door
de Minister van VROM.
Toezicht op de regeling en de verordeningen wordt uitgevoerd
door de VROM-inspectie. Bezien wordt nog of naast of in plaats van deze
VROM-inspectie ook de Voedsel en Waren autoriteit zal worden belast met het
toezicht.
Inspraak
De ontwerpregeling is ingevolge artikel 21.6, zesde lid, derde
volzin, van de Wet milieubeheer op 28 mei 2009 toegezonden aan de beide kamers
der Staten-Generaal. Voornoemd artikelonderdeel bepaalt dat tussen toezending
aan de beide kamers en de vaststelling van de regeling een periode van ten
minste vier weken dient te zitten. Naar aanleiding van de toezending is van de
Tweede Kamer een lijst met tien vragen ontvangen (Kamerstukken II,
31209, nr. 79),
welke inmiddels zijn beantwoord.
De Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.M. Cramer.