Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 juli 2009, nr. IVV/I/2009/16262, tot wijziging van het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten in verband met wederopenstelling onder verfijning van de voorwaarden (Besluit wederopenstelling deeltijd WW)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT DEELTIJD WW TOT BEHOUD VAN VAKKRACHTEN

Het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘met ten hoogste 50% te verkorten’ vervangen door: over een periode van 13 weken gemiddeld met ten minste 20% en ten hoogste 50% te verkorten.

b. Aan het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • g. de werkgever met de desbetreffende vertegenwoordiging van werknemers schriftelijk het voornemen heeft afgesproken de verkorting van de werktijd na de eerste periode van 13 weken te verlengen met een periode van 13 weken;

  • h. de dienstbetrekking van een werknemer van wie de werktijd wordt verkort in de periode van werktijdverkorting niet zal eindigen.

c. Onder vernummering van de leden twee tot en met vier tot de leden vier tot en met zes worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. In de schriftelijke afspraken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, 1°, wordt per werknemer vermeld om welke scholing het gaat.

  • 3. De schriftelijke afspraken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, 1°, kunnen voor daarin benoemde werknemers inhouden dat, in afwijking van dat onderdeel en het tweede lid, die werknemers geen scholing volgen maar door middel van het geven van scholing de vakbekwaamheid verbeteren van werknemers die nog geen jaar in dienst zijn van de werkgever of die voor de werkgever werkzaam zijn op basis van een stage-overeenkomst. Het aantal werknemers dat scholing geeft mag daarbij in ieder geval niet groter zijn dan het aantal werknemers en stagiairs dat scholing ontvangt.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Het is een werkgever niet langer toegestaan de werktijd op grond van het eerste lid te verkorten indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem heeft medegedeeld dat aan één of meer van zijn werknemers ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is betaald op grond van de Werkloosheidswet als gevolg van het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25 van de Werkloosheidswet, met betrekking tot het voor de werkgever verrichte aantal uren arbeid. Het is een werkgever evenmin langer toegestaan de werktijd op grond van het eerste lid te verkorten indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem heeft medegedeeld dat hetgeen de werkgever en de desbetreffende vertegenwoordiging van werknemers in het schriftelijk verslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, hebben verklaard, niet in overeenstemming met de waarheid is.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Duur en verlenging

  • 1. De periode van verkorting van de werktijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, bedraagt 13 aaneengesloten kalenderweken en kan aansluitend telkens met een periode van 13 aaneengesloten kalenderweken worden verlengd. Verlenging is alleen toegestaan, indien daarbij wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met d en h. Daarnaast geldt als voorwaarde voor verlenging dat uit een schriftelijk verslag van de werkgever en de desbetreffende vertegenwoordiging van werknemers blijkt dat uitvoering is gegeven aan de over de voorafgaande periode gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c.

  • 2. De verlenging, bedoeld in het eerste lid, is niet toegestaan voor zover het werknemers betreft waarvan de verkorting van de werktijd in de voorafgaande periode gemiddeld niet ten minste 20% bedraagt.

  • 3. Het aantal verlengingen bedraagt:

    • a. ten hoogste vier indien het aantal werknemers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten ten hoogste 30% bedraagt;

    • b. ten hoogste drie indien het aantal werknemers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten meer bedraagt dan 30% doch ten hoogste 60%;

    • c. ten hoogste twee indien het aantal werknemers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten meer bedraagt dan 60%.

  • 4. Het percentage werknemers waarvoor de werktijd kan worden verkort wordt bepaald door het aantal werknemers waarvan de werktijd in de eerste periode van 13 aaneengesloten kalenderweken kan worden verkort, te vergelijken met het totale aantal werknemers van de werkgever op 1 april 2009.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. De vergoeding

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, bedraagt:

    • a. het bedrag van de bruto uitkering aan een werknemer over de desbetreffende periode van 13 weken indien in een periode van 13 weken van verkorting van de werktijd de dienstbetrekking met een werknemer van wie de werktijd wordt verkort eindigt;

    • b. het bedrag van de bruto uitkering aan een werknemer over de desbetreffende periode van 13 weken indien in een periode van 13 weken de verkorting van de werktijd meer bedraagt dan de omvang waarmee de werktijd mag worden verkort op grond van artikel 1;

    • c. de helft van het bedrag van de bruto uitkering aan een werknemer over de totale periode van verkorting van de werktijd indien de werknemer in de periode van 13 weken onmiddellijk na afloop van de periode van verkorting van de werktijd geheel of gedeeltelijk werkloos blijft dan wel wordt uit de dienstbetrekking met de werkgever en in verband daarmee recht houdt respectievelijk krijgt op uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

    • d. het bedrag van de bruto uitkering over de totale periode van verkorting van de werktijd aan alle werknemers van de werkgever van wie de werktijd was verkort, met uitzondering van hetgeen onverschuldigd is betaald, indien aan één of meer werknemers van wie de werktijd was verkort ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is betaald op grond van de Werkloosheidswet als gevolg van het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25 van de Werkloosheidswet, met betrekking tot het voor de werkgever verrichte aantal uren arbeid of indien het schriftelijk verslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet in overeenstemming met de waarheid is;

    • e. het bedrag van de bruto uitkering aan een werknemer over de desbetreffende periode van 13 weken indien in een periode van 13 weken de verkorting van de werktijd gemiddeld minder bedraagt dan 20%;

    • f. het bedrag van de bruto uitkering aan een werknemer over de eerste periode indien de verkorting van de werktijd in afwijking van de afspraken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, na de eerste periode niet wordt verlengd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, geldt in plaats van een periode van 13 weken onmiddellijk na afloop van de periode van verkorting van de werktijd een periode, onmiddellijk na afloop van de periode van verkorting van de werktijd, overeenkomend met een derde van de totale periode van verkorting van de werktijd, indien dat laatste langer is.

  • 3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, is niet verschuldigd indien de omstandigheid, bedoeld in die onderdelen, het gevolg is van:

    • a. opzegging van de dienstbetrekking door de werkgever om een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; of

    • b. opzegging van de dienstbetrekking door de werknemer dan wel ontbinding van de dienstbetrekking op diens verzoek.

  • 4. Onder het bedrag van de bruto uitkering wordt verstaan het bedrag van de bruto uitkering op grond van de Werkloosheidswet, vermeerderd met de daarover door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft uitbetaald.

D

In artikel 3b, tweede lid wordt ‘Artikel 1, eerste lid, onderdelen b tot en met f,’ vervangen door: De artikelen 1, eerste lid, onderdelen b tot en met h, tweede, derde en zesde lid,.

E

Na artikel 3b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3c. Overgangsrecht wederopenstelling

  • 1. Indien door de werkgever aan de voorwaarden voor verkorting van de werktijd is voldaan voor 23 juni 2009 blijft dit besluit, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van het Besluit wederopenstelling deeltijd WW, van toepassing op die werkgever tot de eerstvolgende verlenging na de datum van inwerkingtreding van het Besluit wederopenstelling deeltijd WW.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt voor de daar bedoelde werkgever:

    • a. artikel 1, eerste lid, onderdeel g, niet;

    • b. artikel 1, derde en zesde lid, onmiddellijk;

    • c. de termijn van 13 weken voor de verlenging, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onmiddellijk;

    • d. artikel 2, tweede lid, vanaf de tweede verlenging na de datum van inwerkingtreding van het Besluit wederopenstelling deeltijd WW;

    • e. artikel 3, eerste lid, onderdeel f, niet.

  • 3. Voor de werkgever, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 2, vierde lid, het percentage werknemers waarvoor de werktijd kan worden verkort bepaald door het aantal werknemers waarvan de werktijd in de periode van de tweede verlenging kan worden verkort, te vergelijken met het totale aantal werknemers van de werkgever op 1 april 2009.

  • 4. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, is geen vergoeding verschuldigd als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, indien de omstandigheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, het gevolg is van beëindiging van de dienstbetrekking met een werknemer wiens werktijd niet kan worden verkort in de periode van de tweede verlenging in verband met de aanpassing van het percentage werknemers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten.

F

Bijlage 1 wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 20 juli 2009.

ARTIKEL III. CITEERTITEL

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit wederopenstelling deeltijd WW.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage, bedoeld in artikel I, onderdeel F, die ter inzage wordt gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en tevens worden geplaatst op de website van voornoemd ministerie (www.szw.nl).

Den Haag, 14 juli 2009

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

Algemeen

Met het Besluit afsluiting deeltijd WW is nieuwe instroom in deeltijd WW tijdelijk opgeschort in verband met het bereiken van het plafond (de middelen die beschikbaar zijn ter financiering van de regeling, te weten € 375 miljoen). Dat plafond wordt verhoogd naar € 950 miljoen waardoor nieuwe instroom in de deeltijd WW weer mogelijk wordt. Tegelijkertijd worden de voorwaarden voor deeltijd WW aangescherpt om de beschikbare middelen evenwichtiger te spreiden over (toekomstige) deelnemers aan de regeling en de effectiviteit van de regeling te vergroten.

Eind maart is in overleg met sociale partners geconcludeerd dat het wenselijk is bedrijven de mogelijkheid te bieden tot behoud van werknemers die essentieel zijn voor het bij een aantrekkende vraag weer snel kunnen opschalen van bedrijfsactiviteiten. Daartoe is het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten (hierna: het besluit) geïntroduceerd. Hierdoor wordt voorkomen dat kennis verloren gaat en kan het bedrijf snel weer op het normale niveau produceren zodra de economie aantrekt. Uitgangspunt daarbij is dat behoud van werkgelegenheid waar geen werk is, geen perspectief biedt. Herstructurering van de economie en transities tussen bedrijven mogen niet door het besluit worden belemmerd. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen indien bedrijven door gebruik te maken van deeltijd WW structurele herschikking uitstellen. Nieuwe bedrijvigheid wordt dan tegengegaan, economisch herstel afgeremd en talent niet goed gebruikt. Aan het gebruik van deeltijd WW zijn een aantal voorwaarden verbonden om het doel te bereiken. Zo kan de werkgever slechts éénmaal gebruik maken van het besluit en het aantal te werken uren met ten hoogste met 50% verminderen. De werkgever is een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de helft van de verstrekte WW-uitkering als een werknemer voortijdig wordt ontslagen. Een vertegenwoordiging van werknemers moet instemmen met de vermindering van het aantal arbeidsuren en er moeten met de werkgever afspraken worden gemaakt over scholing en detachering. Verder zijn de reguliere WW-regels van toepassing wat betekent dat bij een beroep op het besluit WW-rechten worden verbruikt. Het samenstel van deze regels beoogt te bevorderen dat alleen die werknemers aan het besluit deelnemen waarvoor geldt dat op langere termijn weer het volledige aantal uren zal kunnen worden gewerkt bij dezelfde werkgever. Dat betekent ook dat het besluit is bedoeld voor bedrijven met een – qua bedrijvigheid – gunstig langer termijn perspectief, al dan niet in afgeslankte vorm.

Uit de evaluatie van het besluit is gebleken, dat het gebruik van de mogelijkheid tot deeltijd WW boven verwachting is. Het intensieve gebruik van het besluit wordt vooral veroorzaakt doordat veel bedrijven voor een substantieel deel van hun personeelsbestand deeltijd WW toepassen, maar ook dat voor bijna driekwart van de werknemers in de deeltijd WW de maximale vermindering van het aantal te werken uren van 50% geldt. Het intensieve gebruik zorgde er voor dat het beschikbare budgettaire plafond sneller werd bereikt dan voorzien. Dit was de aanleiding om de instroom in het besluit tijdelijk te bevriezen. Belangrijker is dat het gebruik van het besluit een indicatie is dat het besluit niet in alle gevallen met gepaste terughoudendheid is ingezet. Bedrijven moeten een keuze maken welke mensen ze volledig in dienst willen houden, welke medewerkers minder gaan werken, en voor welke medewerkers ontslag aan de orde is. Het ongericht aanvragen voor het gehele werknemersbestand heeft als risico dat dergelijke strategische keuzes vooruit worden geschoven en het besluit daarmee zijn doel voorbijschiet. Bovendien zorgt het intensieve gebruik ervoor dat er geen middelen overblijven om bedrijven en werknemers in de komende periode deze mogelijkheid te bieden.

Met aanscherping en het verhoogde budgettaire plafond wordt de door de evaluatie van de eerste drie maanden deeltijd WW ingegeven heroverweging doorgevoerd, alsmede de in de bespreking met de Tweede Kamer op 2 juli 2009 en de door sociale partners gelegde accenten, die voornamelijk betrekking hebben op terugkeer naar het doel van de regeling, het voorkomen van fraude en oneigenlijk gebruik, strikte toepassing van de scholingsplicht en het mogelijk maken van meester/gezel instructie tijdens deeltijd WW.

Duur relateren aan omvang gebruik

Uitgangspunt van het besluit blijft dat bedrijven zelf het beste overzicht hebben voor welke werknemers en voor welke duur het instrument deeltijd WW geëigend is. Wel dient het besluit kaders te stellen waardoor werkgevers een scherpe afweging maken over de juistheid van de inzet van dit instrument. De hiervoor genoemde voorwaarden strekken daar ook toe. Een nog meer gerichte afweging over de inzet van deeltijd WW wordt met onderhavig wijzigingsbesluit gerealiseerd door werkgevers de keuze voor te leggen tussen een lange inzet van deeltijd WW voor een beperkt deel van hun personeelsbestand en het onderbrengen van een groter deel van het personeelsbestand voor een kortere duur. Bedrijven die een kortdurende sterke daling van de vraag verwachten kunnen ervoor kiezen om een groter deel van hun werknemersbestand minder te laten werken. Bedrijven die een langere periode van terugval verwachten kunnen een kleiner deel van hun werknemers minder laten werken. Dit is een waarborg dat het besluit op een geëigende wijze wordt gebruikt. Ook maakt het middelen vrij waardoor bedrijven ook in de komende periode gebruik kunnen maken van het besluit.

Concreet betekent deze aanpassing dat als de werkgever, gelet op de instemming van de vertegenwoordiging van werknemers, gebruik kan maken van de deeltijd WW voor 60–100% van de werknemers in de eerste periode (13 weken) de totale maximale duur van de deeltijd WW voor de betreffende werkgever 9 maanden wordt. Bij 30–60% van de werknemers wordt de maximale duur 1 jaar en bij minder dan 30% van de werknemers wordt de maximale duur gehandhaafd op 1 jaar en 3 maanden. Het percentage werknemers wordt berekend door het aantal werknemers waarvan de werktijd in de eerste periode van 13 aaneengesloten kalenderweken (na instemming van de relevante vertegenwoordiging van werknemers) kan worden verkort, te vergelijken met het totale aantal werknemers van de werkgever op 1 april 2009. Onder werkgever wordt verstaan de natuurlijke of rechtspersoon tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat.

Deze wijzigingen zullen vanaf het begin gaan gelden voor werkgevers die gebruik willen maken van het besluit en de daarvoor benodigde stukken na 23 juni 2009 bij UWV hebben ingeleverd. Voor werkgevers die al voor 23 juni 2009 gebruik maakten van het besluit gaat de wijziging in vanaf de tweede verlenging. Voor hen geldt dat de totale duur van de regeling wordt bepaald door het (maximum) aantal werknemers van wie de werktijd kan worden verkort in de periode van de tweede verlenging te delen door het totale aantal werknemers van die werkgever op 1 april 2009 (verlenging dient telkens na 13 weken plaats te vinden; zie hierna onder Handhaving). Wijziging van het aantal werknemers kan betekenen dat werknemers die gebruik maakten van deeltijd WW dat niet meer zullen kunnen doen. Eventuele ontslagen als gevolg daarvan zullen niet leiden tot het verschuldigd zijn van de vergoeding bij voortijdig ontslag.

Tegengaan oneigenlijk gebruik

Het besluit beoogt om bij een verwachte niet-kortstondige en substantiële vermindering van bedrijfsactiviteiten ontslag te voorkomen van werknemers die weer nodig zijn op het moment dat het door de onderneming verwachte aantrekken van bedrijvigheid een aanvang neemt en inzet van die medewerkers nodig is om snel op te schakelen. Kortstondige verminderingen en fluctuaties in bedrijfsactiviteit zijn onderdeel van het normale ondernemersrisico (ook in deze tijden van financiële en economische crises) en deeltijd WW beoogt niet deze te accommoderen.

Onder oneigenlijk gebruik van het besluit wordt dan ook verstaan dat het besluit wordt gebruikt voor het opvangen van een in omvang geringe en qua duur kortstondige tijdelijke terugval in bedrijfsactiviteiten. Onder oneigenlijk gebruik wordt ook verstaan het door middel van deeltijd WW financieren van salariskosten van werknemers voor wie reeds bekend is dat zij worden ontslagen. Het doel, werknemers kunnen behouden, is dan immers expliciet niet aan de orde.

Om het besluit hierop meer te richten wordt een aantal aanvullende voorwaarden gesteld aan de mogelijkheid tot het verkorten van de werktijd die de bedoeling van het besluit waarborgen. Die aanvullende voorwaarden zijn dat de omstandigheden die aanleiding zijn tot het gebruik willen maken van het besluit ertoe moeten leiden, dat de werktijd met een minimale periode van 26 aaneengesloten kalenderweken wordt verkort en dat de werktijd per werknemer met ten minste 20% moet worden verkort. De werkgever hoeft niet bij aanvang te verantwoorden of die omstandigheden aanwezig zijn of niet. Als echter na de eerste periode van 13 aaneengesloten kalenderweken deeltijd WW blijkt dat het gebruik van het besluit wegens (gunstige) bedrijfseconomische omstandigheden geheel of gedeeltelijk niet wordt verlengd, zal de werkgever aan het UWV een vergoeding verschuldigd zijn ter hoogte van de over de eerste periode betaalde WW-uitkeringen aan werknemers voor wie het gebruik van de regeling niet wordt verlengd. Voorts zal bij verlenging (telkens na 13 weken; zie hierna onder Handhaving) worden getoetst of de werknemers die het betreft, feitelijk ook ten minste 20% minder hebben gewerkt bij de werkgever. Mocht dat niet het geval blijken te zijn, dan zal de werkgever een vergoeding aan het UWV verschuldigd zijn ter hoogte van de verleende WW-uitkering aan de desbetreffende werknemer. Vervolgens zal bij verlenging ook het aantal werknemers waarvoor de werktijd kan worden verkort neerwaarts worden bijgesteld met het aantal werknemers waarvoor feitelijk ten onrechte gebruik gemaakt is van het besluit. Tenslotte wordt voorgeschreven dat geen gebruik kan worden gemaakt van het besluit als de dienstbetrekking van de werknemers van wie de werktijd wordt verkort in de periode van werktijdverkorting zal eindigen. Als een werkgever desondanks toch gebruik maakt van het besluit, zal hij een vergoeding verschuldigd zijn aan UWV ter hoogte van het bedrag van de betaalde WW-uitkering over de periode van 13 weken waarin de dienstbetrekking eindigt.

Handhaving

Intensivering controle UWV

In de brief aan de Kamer van 1 juli 2009 betreffende de evaluatie van het besluit is aangegeven, dat er signalen zijn dat in sommige gevallen werknemers die in deeltijd WW zijn geplaatst toch fulltime werken bij hun werkgever. Aan het UWV is gevraagd nog scherper toe te zien op mogelijke fraude.

Het UWV heeft per 1 juli 2009 een verzwaard controleregime ingericht. Een en ander betekent dat in iedere sector en in iedere sector bij meer bedrijven onaangekondigde controles plaatsvinden. Deze zogenoemde werkplekcontroles zien daarbij op alle relevante aspecten van de deeltijd WW, zoals urenregistratie, werkzaamheden naast de uitkering en invulling van scholing. Daarnaast zullen uiteraard signalen van misbruik van het besluit worden nagetrokken. Verder onderneemt de Arbeidsinspectie actie daar waar er signalen worden ontvangen over handelen in strijd met de regels die gelden voor werktijdverkorting in het kader van deeltijd WW. De Arbeidsinspectie is in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Arbeidsinspectie 2008 aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Het niet naleven van artikel 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 is strafbaar gesteld in artikel 1, sub 4, van de Wet op de economische delicten.

Sancties bij geconstateerde fraude

Bij geconstateerde uitkeringsfraude zal, op grond van de WW, de WW-uitkering worden teruggevorderd en zal een boete aan de werknemer worden opgelegd als hij zijn informatieverplichting aan UWV niet is nagekomen. Dat is niet anders dan in andere gevallen bij achteraf gebleken onverschuldigde betaling van WW-uitkering het geval is. In aanvulling daarop is in onderhavig wijzigingsbesluit geregeld dat een werkgever alvorens gebruik te kunnen maken van deeltijd WW, zich jegens het UWV moet verplichten om bij geconstateerde fraude aan het UWV een vergoeding te betalen gelijk aan het bedrag van de betaalde WW-uitkeringen aan al zijn werknemers in verband met werktijdverkorting (verminderd met het bedrag aan uitkeringen dat door UWV bij werknemers wordt teruggevorderd in verband met die fraude). In dat geval wordt tevens de deeltijd WW voor de desbetreffende werkgever beëindigd. Dat geldt ook voor de situatie waar in strijd met de waarheid is verklaard door werkgever en de desbetreffende werknemersvertegenwoordiging over het naleven van de afspraken over scholing. Ook dan zal deelname aan de regeling worden beëindigd en zal de werkgever een vergoeding verschuldigd zijn gelijk aan het bedrag van de betaalde WW-uitkeringen over de gehele periode van werktijdverkorting. Voorts zal met betrekking tot de werknbemers die het betreft de WW-uitkering worden teruggevorderd over de fraudeperiode.

Beperking duur verlenging

Op grond van het besluit zoals dat luidde tot de onderhavige wijziging kan gedurende een periode van ten hoogste 13 weken gebruik worden gemaakt van het besluit. Deze periode kan telkens met een periode van ten hoogste 26 weken worden verlengd. Op grond van onderhavig wijzigingsbesluit wordt de mogelijkheid tot verlenging van het gebruik van het besluit beperkt tot telkens 13 weken. Afhankelijk van het aantal werknemers in het besluit kan het aantal verlengingen daarmee maximaal vier bedragen. Bij iedere verlenging zal opnieuw aan de voorwaarden voor het gebruik kunnen maken van het besluit moeten worden voldaan. Het bekorten van de termijnen van verlenging is bedoeld om de controle mogelijkheden voor het UWV te vergroten en houdt mede verband met de hiervoor besproken regeling ter voorkoming van oneigenlijk gebruik van het besluit. In verband met dat laatste worden de perioden ook gefixeerd op 13 weken. Er kan niet langer gebruik gemaakt worden van het besluit (of verlengd worden) voor een kortere periode dan 13 weken.

Aanscherping bepalingen over scholing

De bepalingen betreffende scholing in het besluit zijn aangescherpt. Het doel van scholing tijdens deeltijd WW uren is om de inzetbaarheid van de werknemer te vergroten. De scholing moet daarom serieus worden ingevuld en mag geen papieren formaliteit zijn. De aanscherping voorkomt dat, in die zin dat van te voren moet worden vastgelegd welke scholing gevolgd gaat worden door de individuele werknemers van wie de werktijd zal worden verkort. Verlenging is alleen mogelijk als een mede door de werknemersvertegenwoordiging ondertekende verklaring is bijgevoegd waaruit blijkt dat de gemaakte afspraken (per werknemer) zijn nagekomen. In combinatie met de hiervoor genoemde beperking van de duur van de verlenging, zal een beter zicht ontstaan op welke scholingsactiviteiten worden afgesproken, wat de resultaten daarvan zijn en kan eerder worden ingegrepen als een en ander onvoldoende blijkt te zijn.

Meester/gezel

In het onderhavige wijzigingsbesluit wordt invulling gegeven aan de aanbeveling uit het actieplan Jeugdwerkloosheid en de Motie Van Hijum c.s.(Kamerstukken II 2008/09, 29 544 nr. 195) om tijdens deeltijd WW meester/gezel relaties te faciliteren. Het besluit maakt het mogelijk dat werknemers die gebruik maken van de deeltijd WW regeling (meesters) scholing kunnen gaan geven aan stagiairs of werknemers binnen het eigen bedrijf indien deze werknemers minder dan een jaar bij de werkgever in dienst zijn (gezellen). Teneinde oneigenlijk gebruik van deze mogelijkheid te voorkomen is bepaald dat het aantal werknemers dat scholing geeft daarbij in ieder geval niet groter mag zijn dan het aantal werknemers en stagiairs dat scholing ontvangt.

Het toestaan van scholing geven buiten het eigen bedrijf als invulling van de tijd in deeltijd WW is niet wenselijk omdat daarmee teveel negatieve effecten samenhangen. Zo zou dit marktverstorend zijn voor commerciële partijen die scholing bieden. Tevens zou een bredere mogelijkheid omtrent het geven van scholing als invulling van deeltijd WW meer oneigenlijk gebruik in de hand werken, terwijl dit besluit dat juist beoogt te voorkomen. Bovenal geldt echter dat, met het oog op het verbeteren van de inzetbaarheid van werknemers in deeltijd WW, de focus tijdens de uren in deeltijd WW dient te liggen op het volgen van scholing teneinde inzetbaarheid van de werknemer in deeltijd WW en daarmee hun arbeidsmarktpositie te verbeteren.

Samenvattend

Samenvattend komen de wijzigingen op het volgende neer:

  • 1. Het aantal verlengingen wordt gewijzigd in maximaal 4 x 13 weken in plaats van 2 x 26 weken.

  • 2. Gebruik van de regeling is alleen mogelijk als werkgever en werknemers voornemens zijn de periode van werktijdverkorting, te rekenen vanaf de aanvang, ten minste 26 weken te laten duren en de werktijd per werknemer met ten minste 20% te verkorten. Als de verkorting van de werktijd na de eerste periode geheel of gedeeltelijk niet wordt verlengd, is de werkgever per werknemer waarvoor niet wordt verlengd een vergoeding verschuldigd ter hoogte het bedrag aan verleende uitkering. Dat is ook het geval als blijkt dat de werktijd van de werknemer met gemiddeld minder dan 20% is verkort waarbij bovendien geldt dat verlenging van de werktijdverkorting voor de desbetreffende werknemer niet mogelijk is.

  • 3. Het besluit kan niet worden gebruikt voor werknemers van wie de arbeidsovereenkomst tijdens een periode van werktijdverkorting zal eindigen. Gebeurt dat toch dan zal de werkgever een vergoeding verschuldigd zijn gelijk aan het bedrag van de (ten onrechte) betaalde uitkering.

  • 4. De totale duur van het gebruik van de deeltijd WW wordt gerelateerd aan het aantal werknemers, dat er gebruik van maakt. Bij minder dan 30% is de maximale duur 15 maanden, bij 30–60% wordt de duur 12 maanden en bij meer dan 60% wordt de duur 9 maanden.

  • 5. Bij geconstateerde fraude (werknemer werkt bij de werkgever over de uren waarmee de werktijd is verkort zonder daarvan opgave te doen of de scholingsafspraken zijn ondanks een daartoe strekkende verklaring niet nageleefd) wordt deelname aan het besluit door de werkgever (voor alle werknemers) beëindigd.

  • 6. De werkgever zal bij fraude een vergoeding verschuldigd zijn aan het UWV ter hoogte van alle verleende uitkeringen over de periode(s) van werktijdverkorting (minus de in verband daarmee teruggevorderde uitkeringen).

  • 7. In de schriftelijke afspraken over scholing wordt per werknemer aangegeven welke scholing gevolgd gaat worden.

  • 8. Werknemers die gebruik maken van de regeling kunnen binnen het eigen bedrijf scholing geven aan stagiairs en werknemers die korter dan een jaar in dienst zijn bij de werkgever.

Overgangsrecht

Voor lopende gevallen geldt op grond van het geformuleerde overgangsrecht het volgende:

  • 1. De wijziging van het aantal verlengingen van maximaal 2 x 26 in maximaal 4 x 13 weken gaat onmiddellijk in en heeft dus ook betrekking op lopende gevallen.

  • 2. De regeling op grond waarvan bij geconstateerde fraude deelname aan de regeling wordt beëindigd gaat ook onmiddellijk in en heeft dus eveneens betrekking op lopende gevallen.

  • 3. Datzelfde geldt voor de regeling op grond waarvan werknemers scholing kunnen gaan geven aan stagiaires en andere werknemers bij hetzelfde bedrijf die korter dan een jaar in dienst zijn.

  • 4. De regeling op grond waarvan een werkgever bij geconstateerde fraude een vergoeding verschuldigd zal zijn aan UWV gaat in bij de eerstvolgende verlenging.

  • 5. Datzelfde geldt voor het concretiseren van de scholingsafspraken per werknemer.

  • 6. Het voorschrift betreffende het niet onder de regeling kunnen brengen van werknemers van wie de arbeidsovereenkomst tijdens werktijdverkorting zal eindigen, gaat ook in bij de eerstvolgende verlenging.

  • 7. De regeling betreffende de verkorting van de werktijd per werknemer met ten minste 20% gaat ook in bij de eerstvolgende verlenging.

  • 8. Het relateren van de duur van de regeling aan de omvang van het aantal werknemers gaat in bij de tweede verlenging, dus 26 weken te rekenen vanaf de ingangsdatum van de regeling voor de desbetreffende werkgever.

  • 9. De regeling op grond waarvan de periode van deeltijd WW ten minste twee maal dertien weken moet bedragen en dat de werkgever anders een vergoeding verschuldigd is, geldt alleen voor nieuwe instroom.

Bereiken van het plafond

Aanpassing van het plafond naar €950 miljoen en verfijning van het besluit zorgen ervoor dat het besluit voor meer werkgevers en werknemers beschikbaar blijft. Onverkort blijft gelden dat bij het bereiken van het plafond, het besluit zal worden ingetrokken. Indien het aantal toekenningen van WW-uitkeringen als gevolg van toepassing van het besluit de grens, corresponderend met een uiteindelijke uitkeringslast van € 950 miljoen dreigt te overschrijden, zal het besluit op dat moment worden ingetrokken, waarbij de reeds lopende gevallen uiteraard zullen worden gerespecteerd, maar nog niet toegekende verlengingen eventueel niet zullen worden gehonoreerd. Het spreekt voor zich dat in verband met het plafond het gebruik van de regeling zal worden gemonitord. Mocht daaruit blijken, dat ondanks de getroffen maatregelen de regeling minder dan naar verwachting aan haar doel beantwoordt, dan kan worden besloten de regeling aan te passen of voortijdig te sluiten.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten

Onderdeel A, onder 1, a

Met dit onderdeel wordt geregeld dat het een werkgever niet is toegestaan de werktijd voor minder dan 20% te verkorten (zie het algemeen deel van de toelichting, onder ‘Tegengaan oneigenlijk gebruik’). Voor lopende gevallen (werkgevers die al voor 23 juni 2009 gebruik maakten van het besluit) gaat de wijziging, op grond van artikel 3c, eerste lid, in vanaf de eerstevolgende verlenging voor die werkgever na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbeluit.

Onderdeel A, onder 1, b

Met dit onderdeel wordt geregeld dat de werkgever met de desbetreffende vertegenwoordiging van werknemers schriftelijk het voornemen moet afspreken om de werktijd voor ten minste twee maal dertien weken te verkorten (ten minste eenmaal de periode te verlengen). De werkgever moet zich op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel d, juncto artikel 3, eerste lid, onderdeel f, verplichten om een vergoeding aan het UWV te betalen overeenkomstig de bruto uitkering over de eerste periode indien hij, in afwijking van die afspraak, de verkorting van de werktijd voor een werknemer niet verlengd na die eerste periode. Op grond van artikel 3c, tweede lid, onderdeel a, geldt deze voorwaarde niet voor lopende gevallen.

Voorts wordt geregeld dat geen gebruik kan worden gemaakt van het besluit voor zover het dienstverband van een van de werknemers van wie de werktijd wordt verkort in de periode van werktijdverkorting zal eindigen. De werkgever moet zich op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel d, juncto artikel 3, eerste lid, onderdeel a, verplichten om een vergoeding aan het UWV te betalen overeenkomstig de bruto uitkering over de desbetreffende periode van verkorting van de werktijd indien in die periode de dienstbetrekking eindigt. Dit met uitzondering van de situaties genoemd in artikel 3, derde lid. Op grond van artikel 3c, eerste lid, geldt deze voorwaarde voor lopende gevallen met ingang van die eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit.

Onderdeel A, onder 1, c

Met het nieuwe tweede lid van artikel 1 van het besluit wordt geregeld dat in de schriftelijke afspraken met de vertegenwoordiging van werknemers met betrekking tot scholing per werknemer wordt opgenomen wat de scholing is die die werknemer gaat volgen. Voor lopende gevallen gaat de wijziging, op grond van 3c, eerste lid, in vanaf de eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit.

In het nieuwe derde lid wordt geregeld dat de afspraken met betrekking tot scholing ook kunnen inhouden dat met betrekking tot werknemers van wie de werktijd wordt verkort daaraan invulling wordt gegeven doordat zij scholing geven aan werknemers van de desbetreffende werkgever die nog geen jaar bij de werkgever in dienst zijn of die voor de werkgever werkzaam zijn op basis van een stage-overeenkomst. In lopende gevallen kan, op grond van artikel 3c, tweede lid, onderdeel b, desgewenst al onmiddellijk gebruik gemaakt worden van deze mogelijkheid. De aangepaste schriftelijke afspraken dienen in dat geval wel zo spoedig mogelijk aan het UWV te worden overgelegd.

Onderdeel A, onder 2

Met het vervallen van de tekst van het tot zesde lid vernummerde oude artikel 1, vierde lid, van het besluit wordt bewerkstelligd dat de deeltijd WW met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit weer wordt opengesteld voor nieuwe gevallen. De nieuwe tekst van het zesde lid regelt dat de werkgever niet langer op grond van het eerste lid de werktijd van zijn werknemers mag verkorten indien het UWV hem meedeelt dat aan een of meer werknemers van wie de werktijd is verkort onverschuldigd WW-uitkering is betaald als gevolg van een onjuiste opgave van de voor de werknemer gewerkte arbeidsuren. Voorts is het de werkgever niet langer toegestaan de werktijd van zijn werknemers te verkorten indien het UWV hem meedeelt dat het schriftelijk verslag over de uitvoering van de schaolingsafspraken niet in overeenstemming met de waarheid is. Met betrekking tot lopende gevallen gaat dit nieuwe zesde lid gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit.

Onderdeel B

In het aangepast eerste lid van artikel 2 wordt geregeld dat de duur van de periode van verkorting van de werktijd 13 aaneengesloten kalenderweken is. Dit kan voor nieuwe gevallen dus geen kortere periode meer zijn. Voor de perioden van verlenging geldt eveneens dat deze 13 aaneengesloten kalenderweken bedragen. Op grond van artikel 3c, tweede lid, onderdeel c, geldt deze duur van 13 weken ook indien de verlenging al is ingegaan voor de inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsbesluit. Indien de verlenging bijvoorbeeld is ingegaan op 2 juli 2009, dan loopt de periode van de verlenging tot 1 oktober 2009.

Met artikel 2, tweede lid, wordt geregeld dat verlenging niet mogelijk is met betrekking tot de werknemers van wie de werktijd in de voorafgaande periode – gemeten over perioden van dertien aangesloten kalenderweken waarover de werktijd kon worden verkort – met minder dan 20% is verkort. Omdat het minimumvereiste van 20% voor lopende gevallen eerst gaat gelden vanaf de eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit geldt artikel 2, tweede lid, pas vanaf de verlenging daarna (artikel 3c, tweede lid, onderdeel d).

Met het derde lid van artikel 2 wordt bewerkstelligd dat de totale duur waarmee een werkgever de werktijd op grond van het besluit kan verkorten afhankelijk is van het percentage werknemers waarvan hij de werktijd kan verkorten (op grond van de daarvoor vereiste instemming van de relevante vertegenwoordiging van werknemers). Afhankelijk van dit percentage bedraagt het maximale aantal verlengingen twee, drie of vier. In het nieuwe vierde lid is geregeld dat het percentage wordt bepaald door het (maximum) aantal werknemers, voor wie de belanghebbende verenigingen van werknemers dan wel de vertegenwoordiging van werknemers hebben ingestemd met de verkorting van de werktijd in de eerste periode van 13 kalenderweken, te delen door het totale aantal werknemers van die werkgever op 1 april 2009.

Voor lopende gevallen geldt voor de vaststelling van de periode van deeltijd WW een bijzondere regeling (artikel 3c, derde lid). Voor hen geldt dat het maximale aantal verlengingen wordt bepaald door het (maximum) aantal werknemers van wie de werktijd kan worden verkort in de periode van de tweede verlenging te delen door het totale aantal werknemers van die werkgever op 1 april 2009. Dat betekent dat als de deeltijd WW is ingegaan op 15 juni 2009, de eerste verlenging ingaat op 15 september 2009 en de tweede verlenging op 15 december, de werkgever dan tot 15 december de tijd heeft om samen met de desbetreffende vertegenwoordiging van werknemers een keuze te maken voor het percentage werknemers waarvoor deeltijd WW zal worden toegepast na de eerste periode. Kiest men bijvoorbeeld voor een percentage van 60 of meer dan komt de werkgever in aanmerking voor ten hoogste twee verlengingen.

Onderdeel C, artikel 3, eerste en derde lid

Met dit onderdeel wordt artikel 3 opnieuw geredigeerd. Inhoudelijk nieuw zijn het eerste lid, onderdelen d, e en f.

Het oude onderdeel a is ten behoeve van de duidelijkheid gesplitst in de onderdelen a en b. Voorts is de daarbij aan de orde zijnde vergoeding verhoogd naar het bedrag van de desbetreffende bruto uitkering.

Op grond van artikel 3c, eerste lid, geldt deze hogere vergoeding voor lopende gevallen met ingang van die eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit.

Met het nieuwe onderdeel d van het eerste lid van artikel 3 van het besluit wordt bewerkstelligd dat de werkgever zich dient te verplichten tot het betalen van een vergoeding aan het UWV in de situatie dat het UWV teveel WW-uitkering heeft betaald aan een of meer werknemers voor wie de werkgever heeft aangegeven de werktijd op grond van dit besluit te zullen verkorten, als dat gevolg is van het feit dat het UWV niet of onjuist is geïnformeerd over het aantal arbeidsuren dat de werknemer voor de werkgever werkzaamheden heeft verricht. Ditzelfde geldt voor de situatie dat het schriftelijk verslag over de uitvoering van de scholingsafspraken niet in overeenstemming met de waarheid is. Met betrekking tot lopende gevallen gaat deze verplichting gelden met ingang van de eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit (artikel 3c, eerste lid). De hoogte van die vergoeding bedraagt in dat geval de totale bruto uitkering die het UWV in verband met verkorting van de werktijd heeft betaald aan alle werknemers van die werkgever over de totale periode waarin de werktijd van die werknemers was verkort, met uitzondering van hetgeen het UWV van de werknemer(s) terugvordert in verband met onverschuldigde betaling. In het derde lid – dat geen inhoudelijke wijzigingen aanbrengt ten opzichte van hetgeen tot op heden gold – wordt gedefinieerd wat wordt verstaan onder bruto uitkering.

In artikel 3, eerste lid, onderdeel e, wordt geregeld dat de werkgever zich dient te verplichten tot het betalen van een vergoeding aan het UWV overeenkomstig het bedrag van de bruto uitkering indien in een periode van 13 weken van verkorting van de werktijd de werkloosheid uit de dienstbetrekking met de werkgever waarover uitkering op grond van de Werkloosheidswet wordt betaald gemiddeld minder bedraagt dan 20%. Deze verplichting gaat voor lopende gevallen gelden vanaf de eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit (artikel 3c, eerste lid).

In het nieuwe onderdeel f van het eerste lid van artikel 3 van het besluit wordt geregeld dat de werkgever zich dient te verplichten tot het betalen van een vergoeding aan het UWV in de situatie dat de werkgever in afwijking van de afspraak met de vertegenwoordiging van werknemers na de eerste periode niet tot verlenging overgaat (zie het algemeen deel van de toelichting, onder ‘Tegengaan oneigenlijk gebruik’). Deze verplichting geldt niet voor de lopende gevallen (artikel 3c, tweede lid, onderdeel e). De hoogte van die vergoeding bedraagt in dat geval de bruto WW-uitkering die het UWV heeft betaald over de eerste periode waarin de werktijd van de werknemer was verkort.

Onderdeel D

Met dit onderdeel wordt geregeld dat de met dit wijzigingsbesluit doorgevoerde aanpassingen ook aan de orde zijn indien artikel 3b van toepassing is.

Onderdeel E

De wijzigingen die het onderhavige wijzigingsbesluit aanbrengt zijn pas van toepassing op de lopende gevallen met ingang van de eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Dit uitgangspunt is opgenomen in het eerste lid van artikel 3c. Dit betekent dat met ingang van die eerstvolgende verlenging na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit het minimumvereiste geldt van een verkorting van de werktijd per werknemer met gemiddeld 20%. Datzelfde geldt voor het nieuwe vereiste van artikel 1, tweede lid, van het besluit met betrekking tot de afspraken rond scholing. De schriftelijke verplichting jegens het UWV hoeft ook pas met ingang van die verlenging te voldoen aan artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e. Het voorschrift betreffende het niet onder het besluit kunnen brengen van werknemers van wie de arbeidsovereenkomst tijdens werktijdverkorting zal eindigen gaat ook in bij de eerstvolgende verlenging. Hetzelfde geldt voor de hogere vergoeding in het kader van de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b (oud onderdeel a).

In het tweede lid van artikel 3c zijn de afwijkingen van het uitgangspunt van het eerste lid opgenomen. Deze zijn in de toelichtingen op de desbetreffende onderdelen hierboven genoemd.

Voor de toelichting op het derde lid verwijs ik naar de toelichting op onderdeel B.

Met het vierde lid artikel 3c wordt geregeld dat er geen vergoeding verschuldigd is als in verband met de aanpassing van het percentage werknemers waarvoor deeltijd WW wordt toegepast de dienstbetrekking van een werknemer waarvoor aanvankelijk wel deeltijd WW is toegepast wordt beëindigd.

Onderdeel F

Bijlage 1, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het besluit, wordt vervangen door de bijlage bij dit wijzigingsbesluit in verband met aanpassing aan de wijzigingen met betrekking tot de vergoeding die met dit wijzigingsbesluit worden aangebracht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

Naar boven