TOELICHTING
Algemeen
Met deze Verlengde bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 worden de Bijzondere beleidsregels
ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 feitelijk verlengd tot 1 maart 2009. Aangezien de Bijzondere beleidsregels ontheffing
verbod op werktijdverkorting 2008 met ingang van 15 januari 2009 zijn vervallen, kan dit alleen worden gerealiseerd door de
bijzondere beleidsregels opnieuw integraal vast te stellen en te laten terugwerken tot en met genoemde datum. De voorwaarden
waaronder een beroep kan worden gedaan op de bijzondere beleidsregels zijn niet aangepast.
Met nadruk wordt erop gewezen dat gewerkt wordt aan nieuwe, meer op de huidige situatie toegesneden, regelingen. Zodra deze
vervangende maatregelen gereed zijn, zullen de Verlengde bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting
vervallen. Niet uitgesloten is dat dit al voor 1 maart 2009 zal plaatsvinden.
Op grond van artikel 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) 1945 is het de werkgever verboden eenzijdig
de werktijd van de werknemers te verminderen. Deze verbodsbepaling beoogt onder meer te voorkomen dat het algemene opzegverbod
van artikel 6 BBA 1945 kan worden omzeild door de werktijd van de werknemers structureel op 0 uren te stellen en gesteld te
houden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan van deze verbodsbepaling ontheffing verlenen voor bepaalde werknemers
of groepen van werknemers. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid. Hoe de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
met deze bevoegdheid omgaat, is vastgelegd in de Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004 (Stcrt. 2004,
199). Op grond van deze beleidsregels geldt als algemeen toetsingscriterium dat de ontheffing wordt verleend als er sprake
is van buitengewone omstandigheden, die niet tot het normale ondernemersrisico behoren.
Economische oorzaken van een vermindering van bedrijvigheid worden normaliter geacht te behoren tot het normale ondernemingsrisico.
In termen van de huidige beleidsregels is er dan ook geen abnormaal bedrijfsrisico. Een verzoek om ontheffing vanwege de financiële
crisis op grond van de huidige Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004 kan dan ook niet leiden tot een
ontheffing.
Echter de financiële crisis veroorzaakte een teruggang in de reële economie, en deed dat met zo’n ongekende en onverwachte
snelheid dat bedrijven soms van de ene op de andere dag werden geconfronteerd met een acute vraaguitval. Om te voorkomen dat
zulke bedrijven onder druk van de snelle veranderingen overhaast beslissingen zouden moeten nemen over vermindering van de
arbeidscapaciteit, heeft het kabinet per 30 november 2008 werktijdverkorting mogelijk gemaakt voor bedrijven die geconfronteerd
worden met ten minste 30% omzetverlies in een periode van twee maanden.
Werktijdverkorting berust echter op de veronderstelling dat de vraaguitval en verminderde productie van tijdelijke aard zijn
en dat binnen afzienbare tijd (maximaal 6 maanden) weer behoefte bestaat aan het arbeidsvermogen waarvoor werktijdverkorting
is aangevraagd. Het is in essentie een conserverende maatregel die de bestaande werkgelegenheidssituatie in stand laat ofschoon
er geen werk meer is, in de verwachting dat het werk binnen afzienbare tijd weer terug zal komen. Het tijdelijke en conserverende
karakter van werktijdverkorting onderstreept dat dit geen adequaat antwoord biedt op een teruggang in de economische activiteit
die blijkens de ramingen van economische krimp/groei voor de komende jaren, aanzienlijk langer zal duren dan 24 weken. De
komende twee jaren zal Nederland naar verwachting te maken hebben met een sterke toename van de werkloosheid.
De snelheid van de ontwikkelingen vergt dat er zo snel mogelijk andere meer structurele maatregelen worden genomen. De maatregelen
zullen in de komende maand en uiterlijk voor maart 2009 met sociale partners moeten worden besproken en ingevoerd. In dat
kader zullen ook de huidige (verlengde) bijzondere beleidsregels moeten worden omgevormd teneinde deze beter toe te spitsen
op de in de volgende fase van de crisis redelijkerwijs niet voorzienbare economische ontwikkelingen waarbij tegen overhaasting
van de besluitvorming over aanpassing van de arbeidscapaciteit moet worden gewaakt. Naarmate we in de tijd verder afkomen
van de abrupte omzetdalingen van het laatste kwartaal van 2008, worden de gevolgen daarvan beter voorzienbaar – hoe abrupt
zij ook zijn. Een bedrijf dat nu reeds het wegvallen van orders voorziet of het uitblijven van nieuwe, moet daar rekening
mee gaan houden. Ook als een dergelijke orderuitval naar verwachting een tijdelijk karakter heeft, zal het in eerste instantie
een ondernemersbeslissing blijven of het personeel met het oog daarop in dienst gehouden moet worden of niet.
De Verlengde bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 vervangen, evenals de Bijzondere beleidsregels
ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008, tot 1 maart 2009 de huidige beleidsregel 1 voor zover het verzoeken om ontheffing
betreft die uitsluitend de financiële crisis als oorzaak aanvoeren. Beleidsregel 2 van de Beleidsregels ontheffing verbod
van werktijdverkorting 2004 blijft onverkort van kracht.
Handhaving
De Arbeidsinspectie is in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Arbeidsinspectie
2008 aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar voor genoemd besluit. Het niet naleven van artikel 8 van het Buitengewoon
Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 is strafbaar gesteld in artikel 1, sub 4, van de Wet op de economische delicten.
Het indienen van een aanvraag
Een aanvraag voor het verlenen van een ontheffing van het verbod op werktijdverkorting dient (per post of afgifte) te worden
ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ter attentie van de Directie UAW, Postbus 90801, 2509 LV
Den Haag. Alle formulieren die nodig zijn om een aanvraag in te dienen zijn beschikbaar op de website van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (www.szw.nl). Op deze website vindt u ook nadere informatie over deze verlengde bijzondere
beleidsregels.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel is de toepasselijkheid van de bijzondere beleidsregels geregeld. Centraal voor het kunnen verlenen van een
ontheffing is dat een werkgever tijdelijk wordt geconfronteerd met een acute en zware terugval in de vraag in het kader van
de financiële crisis. Van de bestaande beleidsregels blijft beleidsregel 2 van toepassing. Hierin is onder andere geregeld
dat geen ontheffing wordt verleend over perioden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag voor ontheffing is ontvangen.
Ook is hierin bepaald dat geen ontheffing wordt verleend voor zover het personeelsbestand van de onderneming niet op de voor
de betrokken onderneming redelijkerwijs te verwachten behoefte is afgestemd.
In het vierde lid is als maximum opgenomen 319.000 uur per week. Opgeteld bij wat al aan ontheffingen is verleend op basis
van de Bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 komt dit overeen met 20.000 werknemers en 760.000
uren.
In totaal worden op grond van deze verlengde bijzondere beleidsregels en de Bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op
werktijdverkorting 2008, dus niet meer ontheffingen verleend dan voor 760.000 uur per week (omgerekend 20.000 werknemers met
een dienstverband van 38 uur per week). In het vijfde lid is aangegeven hoe met aanvragen wordt omgegaan (hierbij geldt het
principe wie het eerst komt het eerst maalt) en hoe er met aanvragen wordt omgegaan als het maximum van 760.000 uur wordt
bereikt. De hiervoor gekozen systematiek is vergelijkbaar met die doorgaans wordt gebruikt bij subsidieaanvragen.
Op het moment dat de grens van 760.000 uur is bereikt zal hiervan mededeling worden gedaan op de website van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Deze regeling vervalt met ingang van 1 maart 2009. Voor op dat tijdstip lopende ontheffingen is in artikel 5, tweede lid,
geregeld dat die ontheffingen doorlopen en dat daarvoor ook verlengingsverzoeken kunnen worden ingediend.
Artikel 2
Voor de toepassing van de regeling is het van belang op welke wijze de terugval in de vraag, die leidt tot een vermindering
van bedrijvigheid, kan worden geconcretiseerd. Dit is in artikel 2 vormgegeven. Er is gekozen om een afname van de omzet als
uitgangspunt te nemen. Een en ander zal moeten worden aangetoond door middel van een accountantsverklaring. Een acute daling
in de vraag leidt tot een acute daling van de omzet en daarmee tot een vermindering van bedrijvigheid. Daarnaast is omzetdaling
een criterium dat objectief meetbaar, controleerbaar en handhaafbaar is.
In deze bijzondere beleidsregels wordt de omzet en dan meer specifiek de omzetdaling als criterium gehanteerd om de acute
en zware terugval in de vraag in het kader van de financiële crisis te kunnen vaststellen.
Het percentage van de totale arbeidscapaciteit in arbeidsuren waarvoor een ontheffing kan worden verzocht is gelijk aan het
percentage van de omzetdaling. Een omzetdaling van 30% betekent derhalve dat voor 30% van de totale arbeidscapaciteit in arbeidsuren
een verzoek om ontheffing kan worden gedaan. Mocht de omzetdaling 70% bedragen dan kan voor 70% van de totale arbeidscapaciteit
in arbeidsuren een ontheffing worden gevraagd. De werkgever is vrij om zelf te bepalen over welke werknemers hij dat percentage
van de totale arbeidscapaciteit in arbeidsuren verdeeld.
Wel moet daarbij worden gerealiseerd dat zodra de werkgever voor een werknemer de volledige ontheffingsmogelijkheid gebruikt
er sprake is van een zogenoemde ‘nul-uren’-ontheffing. Dit brengt voor de werknemer bij de eerste verlenging na 6 weken de
verplichting met zich mee om zich als werkzoekende in te schrijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (zie
artikel 3 van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en WIA) en alles te doen om passende arbeid te verkrijgen en na te
laten wat daaraan in de weg staat (zie artikel 24, eerste lid, onder b, sub 1, 2 en 4, van de Werkloosheidswet).
Voor de invulling van het begrip werkgever is aangesloten bij de systematiek die thans in de praktijk wordt toegepast bij
de Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004.
Artikel 3
De werkgever heeft een aantal inspanningsverplichtingen jegens de werknemer waarvoor ontheffing wordt gezocht. Dit vloeit
voort uit de afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties op centraal niveau hebben gemaakt. Deze inspanningsverplichtingen
hebben betrekking op scholing, detachering, loondoorbetaling en het ten minste vier weken volledig in stand te houden van
de arbeidsverhouding van de werknemers na afloop van ontheffingsperiode.
Uit de bij de aanvraag gevoegde verklaring moet blijken, dat de werkgever met de werknemers afspraken heeft gemaakt over het
volgende:
a. de werkgever maakt afspraken over het volgen van scholing voor het behoud of de verbetering van de inzetbaarheid van de werknemer
voor het verrichten van arbeid in zijn bedrijf en eventueel voor het verrichten van arbeid in het bedrijf van een andere werkgever
arbeid. De werknemer is op basis van goed werknemerschap gehouden tot het volgen van door de werkgever opgedragen scholing
tot behoud of verbetering van zijn inzetbaarheid voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
b. de werkgever spant zich in om de werknemers te detacheren bij een ander bedrijf. Daarbij kan de werkgever gebruik maken van
de diensten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de mobiliteitscentra. Op die wijze worden arbeidsoverschotten
in het ene bedrijf ingezet om arbeidstekorten bij andere bedrijven op te vangen. Voor het aantal uren dat de werknemers gedetacheerd
zijn, kan geen ontheffing worden verleend. Zij verrichten immers arbeid waarvoor zij loon ontvangen.
c. de werkgever spreekt met de werknemers af het loon door te betalen voor zover de betrokken werknemers op grond van de criteria
van de Werkloosheidswet geen aanspraak kunnen maken op een uitkering op grond van die wet.
Als ontheffing wordt verleend kan voor de betrokken werknemer een beroep op de WW worden gedaan. De werknemer ontvangt in
dat geval tijdens het dienstverband met zijn werkgever een WW-uitkering voor dat deel van zijn werktijd waarvoor ontheffing
is verleend. Het WW-recht is gebaseerd op de normaal geldende regels op grond van de WW. De periode waarvoor ontheffing is
verleend, telt mee voor de opbouw van nieuwe rechten op grond van de WW. Als het dienstverband na de looptijd van de ontheffing
alsnog eindigt, is voor de WW-aanspraken van belang hoe lang de periode is tussen de aanvang van de ontheffingsperiode en
het einde van de dienstbetrekking. Indien er tussen de aanvang van de ontheffing en de beëindiging van een dienstverband een
periode van (ten minste) 26 weken ligt, heeft de WW-uitkering die wegens de ontheffing wordt ontvangen geen gevolgen voor
de duur van een uitkering na die beëindiging. Om deze reden hebben de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties de afspraak
gemaakt om na afloop van de ontheffingsperiode, de arbeidsverhouding ten minste vier weken volledig in stand te houden. Vanuit
de optiek van deze verlengde bijzondere beleidsregels is deze afspraak wenselijk, omdat het verzekert dat de werkgever een
zorgvuldige afweging maakt om alleen voor die werknemers ontheffing te verzoeken die duurzaam zijn voor het bedrijf en die
hij op korte termijn weer hard nodig heeft.
Artikel 4
Uitgangspunt is net als in de Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004, dat een ontheffing tijdelijk voor
de duur van 6 weken wordt verleend. De ontheffing kan, voor zover aan de voorwaarden van deze bijzondere beleidsregels wordt
voldaan, maximaal 3 maal worden verlengd. In totaal kan derhalve voor maximaal 24 weken een ontheffing worden verkregen. Bij
een verzoek om verlenging van de ontheffing wordt als toetsingscriterium gehanteerd, dat de omzetdaling nog altijd minimaal
30 procent bedraagt ten opzichte van de eerdere in de beleidsregel genoemde referentieperiode. Als de omzetdaling is afgenomen
wordt de ontheffing overeenkomstig verlaagd. Als de omzetdaling is toegenomen blijft de omvang van de verleende ontheffing
in stand. De ontheffing wordt bij een verlengingsverzoek niet uitgebreid. Bij ieder verzoek om verlenging moet een geactualiseerde
accountantsverklaring worden gevoegd. Ook moet worden gerapporteerd over inspanningsverplichtingen met betrekking tot scholing
en detachering als bedoeld in artikel 3.
Voorbeeld
De werkgever doet op 1 december 2008 een verzoek om ontheffing.
De som van de omzet van de werkgever in twee maanden die liggen in de periode van 1 september 2008 tot 1 januari 2009 (periode
1: 1 september 2008–31 oktober 2008) is met ten minste 30% afgenomen ten opzichte van de omzet in de twee direct daaraan voorafgaande
maanden (referentieperiode: 1 juli 2008–31 augustus 2008). In dezelfde twee periodes in 2007 was er geen sprake van een omzetdaling
in periode 1 ten opzichte van de referentieperiode.
Op 11 januari 2009 wordt het eerste verzoek tot verlenging ingediend.
De omzet is in de twee maanden voorafgaand aan het verzoek tot verlenging (periode 2: 10 november 2008–10 januari 2009) ten
minste 30% lager dan de omzet in de referentieperiode (1 juli 2008–31 augustus 2008).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.