TOELICHTING
Algemeen
Met ingang van 1 januari 2008 is de Raad voor het Korps
landelijke politiediensten opgeheven. De bevoegdheid van de Raad voor het Korps
landelijke politiediensten ten aanzien van het vaststellen van nadere regels
over de behandeling van klachten is aan de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties overgedragen. Om hieraan te voldoen is de Klachtenregeling
KLPD 2009 opgesteld, vooruitlopend op harmonisering van de klachtenregelingen
voor de politie.
Artikel 62, eerste lid van de Politiewet 1993 draagt de minister
op om nadere regels vast te stellen over de behandeling van klachten over
gedragingen van ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten (hierna te
noemen: KLPD). In artikel 62, derde lid, jo. artikel 61, tweede lid, van de
Politiewet 1993 is bepaald dat in deze regels wordt voorzien in:
a. de instelling van een commissie, bestaande uit onafhankelijke
leden, die op de wijze in de regeling te bepalen is belast met de behandeling
van en advisering over in de regeling aangewezen categorieën van klachten;
b. de registratie van mondeling en schriftelijk ingediende
klachten en, indien beschikbaar, de daarop genomen beslissingen; en
c. een jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en
beslissingen, waarin wordt aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op
structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en waarin, zo
nodig, aandacht wordt geschonken aan de middelen om deze tekortkomingen op te
heffen.
De hiervoor genoemde regels zijn vastgelegd in de onderhavige
Klachtenregeling KLPD (hierna te noemen: de klachtenregeling), rekening houdend
met de eisen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb).
Uit de opzet van hoofdstuk X van de Politiewet 1993, waarop de
onderhavige klachtenregeling is gebaseerd, kan worden afgeleid dat dit
hoofdstuk – en daarmee de klachtenregeling – alleen betrekking heeft op
gedragingen van politieambtenaren jegens burgers in het kader van de
uitoefening van de politietaak. Klachten over andere gedragingen van ambtenaren
van het KLPD, bijvoorbeeld het optreden in een arbeidsgeschil, vallen niet
onder deze klachtenregeling. Titel 9.1 van de Awb is op dergelijke klachten
overigens wel van toepassing.
Klachten die uitsluitend betrekking hebben op het beleid van het
KLPD, vallen buiten de reikwijdte van de klachtenregeling. Omdat dergelijke
klachten niet voldoen aan het vereiste van een gedraging in ‘een bepaalde
aangelegenheid’, bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, Awb, hoeven zij niet als
klacht te worden behandeld. Aan de andere kant zal een klacht over een
gedraging in een bepaalde aangelegenheid vaak zijn terug te voeren op gevoerd
beleid. De desbetreffende gedraging zal dan moeten worden getoetst aan het
beleid.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Ad lid 2: Deze regeling bevat
bepalingen die aanvullend zijn op hetgeen in titel 9.1 Awb is geregeld omtrent
de behandeling van klachten door een bestuursorgaan. De in titel 9.1 Awb
opgenomen voorschriften, zoals de hoorplicht (artikel 9:10 Awb), gelden
onverkort voor de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van
het KLPD.
Artikel 2
Ad lid 1: Ingevolge artikel 10:12
Awb is de regelgeving van afdeling 10.1.1 Awb, betreffende mandaat, van
overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan een ander machtiging
verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit noch een
privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. De behandeling van klachten valt
hieronder. Met artikel 2, eerste lid, machtigt de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties de korpschef van het KLPD klachten te behandelen
over gedragingen van ambtenaren die aangesteld zijn bij het KLPD. Deze
machtiging geldt uiteraard niet indien het betreft klachten die korpschef
betreffen; deze klachten behandelt de minister zelf. Dat geldt ook voor
klachten over gedragingen van andere leden van de korpsleiding, teneinde de
schijn van vooringenomenheid of belangenverstrengeling te voorkomen.
Opmerking verdient dat krachtens artikel 10:7 Awb de minister
bevoegd blijft ook klachten over gedragingen van andere ambtenaren van het KLPD
zelf te behandelen voor zover hij dat aangewezen acht. De machtiging aan de
korpschef staat daaraan niet in de weg.
Artikel 5
Ad lid 1: De indiener van een
klacht dient op grond van artikel 9:6 Awb een ontvangstbevestiging te krijgen.
Het ligt voor de hand om betrokkene bij deze gelegenheid ook te informeren over
de verdere procedure. Omdat bij de ontvangst van de klacht vaak nog niet bekend
zal zijn of het tot inschakeling van de commissie komt, verdient het de
voorkeur betrokkene bij de ontvangstbevestiging een brochure te sturen waarin
globaal is aangegeven welke procedure verder wordt gevolgd, en waarin is
aangegeven dat inschakeling van de commissie tot de mogelijkheden behoort.
Zodra duidelijk is dat de commissie om advies zal worden gevraagd, dient de
korpschef de klager daarover op grond van artikel 61, derde lid, van de
Politiewet 1993 zo spoedig mogelijk te informeren.
Een mondeling ingediende klacht die op schrift is gesteld,
dient vervolgens op dezelfde wijze te worden behandeld als een schriftelijk
ingediende klacht.
Ad lid 2 en lid 3: In artikel 9:4
Awb is bepaald aan welke vereisten moet zijn voldaan, wil een klacht voor
behandeling overeenkomstig afdeling 9.1.2 Awb in aanmerking komen: het moet
gaan om een schriftelijke klacht en om een gedraging jegens de klager, de
klacht moet zijn ondertekend, en zij moet ten minste de naam en het adres van
de klager, de dagtekening en een omschrijving van de gedraging waartegen de
klacht is gericht, bevatten. Daarnaast dient de klacht in een taal te zijn
gesteld die een goede behandeling mogelijk maakt. Van het KLPD mag worden
verwacht dat de indiener van een klacht de gelegenheid krijgt een eventueel
verzuim te herstellen, respectievelijk voor een vertaling te zorgen, voordat de
klacht in verband met (vorm)verzuim of in verband met opstelling in een
onbegrijpelijke taal, niet-ontvankelijk wordt verklaard. De termijn voor het
herstellen van een geconstateerd verzuim of voor het zorgen van een vertaling
wordt gesteld op twee weken. Indien betrokkene binnen deze termijn niet
overgaat tot herstel van het verzuim of tot de indiening van een vertaling en
de korpschef in verband daarmee de klacht niet-ontvankelijk verklaart, dient
dit binnen twee weken na ommekomst van genoemde termijn van twee weken aan de
indiener van de klacht te worden meegedeeld. Betrokkene moet daarbij worden
gewezen op de mogelijkheid om daarover vervolgens een verzoekschrift in te
dienen bij de Nationale ombudsman. In het geval een klacht niet het adres van
de indiener bevat, zal uiteraard naar bevind van zaken moeten worden
gehandeld.
Artikel 6
In artikel 9:8, eerste en tweede lid, Awb is bepaald in welke
gevallen het bestuursorgaan niet verplicht is een klacht te behandelen. Deze
uitzonderingen op de behandelplicht gelden onverkort voor klachten over
gedragingen van ambtenaren van politie en andere personen werkzaam bij het
KLPD. Indien wordt besloten de klacht op een van de in artikel 9:8 genoemde
gronden niet in behandeling te nemen, dan dient de korpschef dat schriftelijk
aan de klager te laten weten. In aanvulling op artikel 9:8, derde lid, Awb is
in de regeling voorgeschreven dat de mededeling over het niet in behandeling
nemen moet worden gemotiveerd. De termijn voor het doen van een dergelijke
mededeling is, conform het bepaalde in artikel 9:8, derde lid, Awb, gesteld op
uiterlijk vier weken.
Opgemerkt dient te worden dat het niet mogelijk is om klachten
van ‘veelklagers’ op andere gronden dan die van de Awb buiten behandeling te
laten. De klager moet worden gewezen op de mogelijkheid om bij de Nationale
ombudsman een verzoekschrift in te dienen indien de korpschef heeft besloten om
zijn klacht niet in behandeling te nemen.
Artikel 7
In artikel 65, zesde lid, van de Politiewet 1993 is bepaald dat
de burgemeester van de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd,
heeft plaatsgevonden, alsmede de hoofdofficier van de regio waarbinnen de
gemeente is gelegen waar de bedoelde gedraging heeft plaatsgevonden, afschrift
ontvangen van de klacht en in de gelegenheid worden gesteld over de klacht
advies uit te brengen (tenzij reeds naar tevredenheid van de klager aan diens
klacht tegemoet is gekomen). Met betrekking tot het KLPD gaat het om de
hoofdofficier van justitie die aan het hoofd staat van het landelijk
parket.
Het spreekt voor zich dat de burgemeester en/of de
hoofdofficier in voorkomende gevallen de beschikking zullen moeten hebben over
andere stukken dan de klacht zelf, teneinde zich een goed beeld te kunnen vorm
van de zaak waarover het gaat. Daarom kunnen zij verzoeken om toezending van
afschriften van alle stukken die betrekking hebben op de klacht. In interne
uitvoeringsvoorschriften kunnen op dit punt nadere regels worden gesteld.
De korpschef is voor de afdoening van de klacht gebonden aan de
termijn van artikel 66 van de Politiewet 1993. Deze termijn bedraagt tien weken
indien de commissie niet is ingeschakeld en veertien weken indien de commissie
is belast met de behandeling van en de advisering over de klacht. In verband
met deze termijnen dient de advisering door de burgemeester en/ of de
hoofdofficier binnen twee weken te geschieden om niet al te zeer vertragend te
werken.
Artikel 8
Ad lid 1: Het antwoord op de vraag
wat een klager met zijn klacht wil bereiken, is van groot belang voor de wijze
waarop een klacht het meest efficiënt kan worden behandeld. Vaak zal pas uit
overleg met de klager blijken welke aanpak het meest geschikt is. Overleg met
de klager kan ook onduidelijkheden over de klacht ophelderen en leiden tot een
zekere stroomlijning van de klacht. Daarom is bepaald dat binnen twee weken na
de ontvangst van een klacht die in beginsel voor behandeling in aanmerking
komt, overleg met de klager wordt gevoerd. Dit overleg kan worden gezien als
een soort intakegesprek. Het overleg kan ook telefonisch plaatsvinden.
Ad lid 2: Vanzelfsprekend zijn er
situaties denkbaar waarin het houden van een ‘intakegesprek’ niet zinvol is.
Bijvoorbeeld omdat de klacht zich qua aard niet leent voor bemiddeling of omdat
de klager in zijn klacht duidelijk heeft gemaakt niet open te staan voor een
poging tot bemiddeling en in plaats daarvan een principieel oordeel van de
korpschef verlangt.
Ad lid 3: Tussentijdse beëindiging
van de behandeling van een klacht is op grond van artikel 9:5 Awb mogelijk
indien het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager heeft gehandeld naar
aanleiding van de klacht. Op grond van het derde lid worden de betrokkenen
schriftelijk geïnformeerd over de beëindiging van de behandeling van de klacht.
Door het zenden van een schriftelijke mededeling wordt voorkomen dat er
misverstanden ontstaan over de vraag of er nog een actie van de zijde van het
KLPD zal volgen. Met het doen van zo’n mededeling kan het klachtdossier worden
gesloten.
Artikel 9
Ad lid 1: Indien overleg met de
klager of een poging tot bemiddeling niet tot resultaat heeft dat de klager
tevreden is gesteld, dient de behandeling van de klacht te worden voortgezet
met inachtneming van de daarvoor geldende bepalingen van hoofdstuk 9 Awb. Gelet
op artikel 9, eerste lid, dient de commissie daarbij te worden ingeschakeld.
Van belang hierbij is dat de termijnen van artikel 66 van de Politiewet 1993
(tien dan wel veertien weken) beginnen te lopen op de datum van ontvangst van
de klacht. Dit betekent dat met een gesprek met de klager of met een poging tot
bemiddeling niet te lang moet worden gewacht.
Het ligt voor de hand dat een aantal klagers na een eerste
gesprek al tevreden zal worden gesteld, zonder dat van bemiddeling kan worden
gesproken. Uiteraard kan de bemiddeling mislukken, waarna de commissie wordt
ingeschakeld. Ook bestaat de mogelijkheid dat de klager al direct laat weten
dat hij een principieel oordeel van de korpschef wenst, of dat de korpschef
direct na ontvangst van de klacht tot het oordeel komt dat de klacht zich niet
leent voor bemiddeling.
Ad lid 2: De klachtencommissie is
bij voorkeur zodanig samengesteld dat zowel de juridische, als de bestuurlijke
en maatschappelijke achtergronden vertegenwoordigd zijn.
Ad lid 8: De klachtencommissie
dient in haar huishoudelijk reglement vast te leggen op welke wijze zij
uitvoering zal geven aan de relevante bepalingen van de Awb. De commissie neemt
in haar huishoudelijk reglement bepalingen op over het opstellen van het
jaarverslag. Artikel 13 verplicht de minister om jaarlijks relevante
klachtgegevens te publiceren.
Ten aanzien van het horen door de commissie van de klager en de
begeklaagde zij erop gewezen dat in artikel 9:15 Awb onder andere is bepaald
welke rol de klachtencommissie in dat verband heeft. Van belang is met name dat
de commissie, dan wel haar voorzitter of een lid, zelf hoort, en dat de
commissie beslist over de vraag of van het horen van de klager kan worden
afgezien.
Artikel 10
Indien een klacht voor behandeling in aanmerking komt, geldt op
grond van de Politiewet 1993 een afdoeningstermijn van tien dan wel (bij
inschakeling van de commissie) veertien weken. Deze termijn kan op grond van
artikel 9:11, tweede lid, Awb voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dient de korpschef op grond
van artikel 10 vóór het verstrijken van de van toepassing zijnde
afdoeningstermijn een bericht van verdaging te verzenden. De bepaling dat dit
bericht vóór het verstrijken van de termijn moet worden verstuurd, vormt een
aanvulling op artikel 9:11 Awb. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 9:11,
tweede lid, Awb dient de mededeling van verdaging schriftelijk te worden gedaan
aan zowel de klager als aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking
heeft.
Artikel 11
Ad lid 1: In aanvulling op artikel
9:12, eerste lid, Awb wordt in het eerste lid van artikel 13 van de
klachtenregeling voorgeschreven dat de korpschef in zijn afdoeningsbrief een
oordeel geeft over de gegrondheid van de klacht. Indien het gaat om een klacht
met verschillende klachtonderdelen, zal per onderdeel een oordeel moeten worden
gegeven. Vanzelfsprekend kunnen zich situaties voordoen waarin het niet
mogelijk is een oordeel te geven, bijvoorbeeld omdat de werkelijke gang van
zaken onmogelijk vastgesteld kan worden. Dat zal dan uitdrukkelijk in de
afdoeningsbrief moeten worden meegedeeld.
Artikel 12
Ad lid 1: Op grond van artikel 62,
eerste lid, jo. artikel 61, eerste lid en tweede lid, onder b, van de
Politiewet 1993 dienen zowel mondeling als schriftelijk ingediende klachten
alsmede (indien beschikbaar) de daarop genomen beslissingen te worden
geregistreerd. Artikel 12, eerste lid, geeft, in vergelijking met het genoemde
artikel 61, tweede lid, onder b, van de Politiewet 1993, in detail aan wat er
moet worden geregistreerd.
Ad lid 2: In het tweede lid is
nadere invulling gegeven aan artikel 61, tweede lid, van de Politiewet 1993.
Met name is voorgeschreven dat de klachten in geanonimiseerde vorm moeten
worden gepubliceerd. Voor wat betreft klachten die niet zijn ingediend door
natuurlijke personen maar die afkomstig zijn van actiegroepen, comités,
instellingen e.d., kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het beginsel van
geanonimiseerde publicatie. Het ligt voor de hand dat in dergelijke situaties
van geval tot geval wordt bezien wat raadzaam is. Het spreekt voor zich dat een
zorgvuldige registratie van klachten (en van de eventuele beslissingen daarop)
voorwaarde is voor een zinvolle publicatie daarvan.
De Minister van
Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst.