Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 maart 2009, nr. 2008-0000620754, houdende nadere regels met betrekking tot de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten (Klachtenregeling KLPD)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 62, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en de artikelen 10:3, eerste lid, en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. KLPD:

    het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Politiewet 1993;

    b. minister:

    de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    c. ambtenaar van het KLPD:

    ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Politiewet 1993, die is aangesteld bij het KLPD;

    d. commissie:

    de klachtencommissie KLPD, bedoeld in artikel 9;

    e. klachtencoördinator:

    de functionaris, bedoeld in artikel 3;

    f. korpschef:

    de korpschef van het KLPD.

  • 2. Deze regeling is van toepassing op de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van het KLPD, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk X van de Politiewet 1993 en titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

  • 1. De korpschef is gemachtigd om namens de minister klachten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, te behandelen, met uitzondering van klachten over gedragingen van de korpschef of een andere ambtenaar die deel uitmaakt van de korpsleiding van het KLPD.

  • 2. De artikelen 3 tot en met 12 zijn, met uitzondering van artikel 4, derde lid, van toepassing op klachten die worden behandeld door de minister, met dien verstande dat in plaats van ‘de korpschef’ telkens wordt gelezen: de minister.

Artikel 3

  • 1. De korpschef wijst een ambtenaar van het KLPD aan die als klachtencoördinator is belast met de coördinatie van de behandeling van de ontvangen klachten en met de registratie van de ontvangen klachten.

  • 2. De klachtencoördinator beoordeelt of een klacht voor behandeling overeenkomstig deze regeling in aanmerking komt en adviseert de korpschef als een oriënterend, disciplinair of strafrechtelijk onderzoek gewenst lijkt.

Artikel 4

  • 1. Een klacht wordt schriftelijk ingediend bij de korpschef.

  • 2. Klachten die mondeling worden ingediend en niet terstond tot tevredenheid van de klager kunnen worden afgedaan, worden door de ambtenaar van het KLPD die de klager te woord staat, op diens verzoek op schrift gesteld, indien van de klager redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat deze de klacht zelf op schrift stelt. Na ondertekening door de klager wordt de klacht doorgeleid naar de korpschef.

  • 3. Indien een klacht is ingediend bij of doorgezonden aan de minister, draagt de minister zorg voor een onverwijlde doorzending van de klacht aan de korpschef.

  • 4. Van elke klacht die betrekking heeft op het KLPD ontvangt de commissie onverwijld een afschrift.

Artikel 5

  • 1. De klachtencoördinator draagt er zorg voor dat aan de indiener van een klacht binnen een week na ontvangst daarvan een ontvangstbevestiging met informatie over de procedure van de behandeling van de klacht wordt toegezonden. Indien de klacht om advies aan de commissie worden voorgelegd, deelt de klachtencoördinator dit zo spoedig mogelijk mee aan de klager.

  • 2. Indien een klacht niet voldoet aan de eisen van artikel 9:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht of indien de klacht met toepassing van artikel 9:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden vertaald, wordt de klager in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de ontvangstbevestiging het verzuim te herstellen dan wel voor een vertaling zorg te dragen.

  • 3. Indien de klager binnen de termijn van twee weken, bedoeld in het tweede lid, niet overgaat tot herstel van het verzuim of tot de indiening van een klacht in vertaling, kan de korpschef de klacht niet-ontvankelijk verklaren. De klachtencoördinator stelt de klager daarvan binnen twee weken na het verstrijken van de in vorige volzin bedoelde termijn in kennis. Daarbij wordt de klager gewezen op de mogelijkheid om vervolgens een verzoekschrift in te dienen bij de Nationale ombudsman.

Artikel 6

Indien een klacht met toepassing van artikel 9:8, eerste of tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt behandeld, stelt de korpschef de klager daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de klacht, schriftelijk en gemotiveerd in kennis. De klager wordt daarbij gewezen op de mogelijkheid om vervolgens een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.

Artikel 7

De burgemeester van de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden, en het hoofd van het landelijk parket, bedoeld in artikel 137, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, worden in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadat hun de klacht is toegezonden, advies uit te brengen aan de korpschef.

Artikel 8

  • 1. Binnen twee weken na de ontvangst van een klacht wordt overleg gevoerd met de klager. Dit overleg dient ertoe vast te stellen wat de klager met zijn klacht wenst te bereiken, of oplossing van de klacht naar tevredenheid van de klager mogelijk is en in hoeverre de klacht voor verdere behandeling in aanmerking komt.

  • 2. Van het voeren van overleg kan worden afgezien indien de korpschef van oordeel is dat zulks niet zinvol is.

  • 3. Indien overleg of bemiddeling leidt tot een oplossing waarmee de klager tevreden is, wordt de klacht niet verder behandeld. De klager en de ambtenaar op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, worden schriftelijk door de klachtencoördinator in kennis gesteld van de beëindiging van de behandeling van de klacht.

  • 4. De behandelingsprocedure en interne verantwoordelijkheden voor de afhandeling van klachten binnen het KLPD worden nader uitgewerkt in een KLPD klachtenreglement.

Artikel 9

  • 1. Er is een klachtencommissie KLPD, die de korpschef adviseert over de afdoening van klachten die niet door middel van overleg met de klager of door bemiddeling worden afgedaan. Zij kan voorts de korpschef gevraagd of ongevraagd adviseren over de afdoening van andere klachten.

  • 2. De commissie bestaat uit een oneven aantal van tenminste drie en maximaal zeven onafhankelijke leden, die worden benoemd en ontslagen door de minister.

  • 3. De voorzitter en de overige leden van de commissie worden benoemd voor een periode van vier jaar. De leden van de commissie kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van vier jaar.

  • 4. De korpschef wijst een ambtelijk secretaris aan. De ambtelijk secretaris is geen lid van de commissie.

  • 5. In het geval een advies strekt tot het niet in behandeling nemen van een klacht op grond van artikel 9:8, eerste of tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de commissie de advisering opdragen aan haar voorzitter.

  • 6. De voorzitter en de overige leden van de commissie ontvangen een vergoeding per vergadering of zitting. De vergoeding voor de leden, met uitzondering van de voorzitter, bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De vergoeding voor de voorzitter bedraagt 130% van de hoogte van de vergoeding die de andere leden ontvangen.

  • 7. De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

  • 8. De commissie stelt in een huishoudelijk reglement nadere regels vast omtrent haar werkwijze.

Artikel 10

Indien de korpschef er niet in slaagt een klacht af te doen binnen tien weken na ontvangst van de klacht of, indien de klacht ter advisering aan de commissie is voorgelegd, binnen veertien weken na ontvangst van de klacht, draagt hij er zorg voor dat aan de klager en aan de ambtenaar van het KLPD op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, voor het verstrijken van de van toepassing zijnde termijn een mededeling van verdaging wordt gezonden als bedoeld in artikel 9:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11

  • 1. Bij het toezenden van de afdoeningsbrief aan de klager wijst de korpschef hem op de mogelijkheid vervolgens een verzoekschrift in te dienen bij de Nationale ombudsman.

  • 2. De korpschef zendt een afschrift van de afdoeningsbrief in ieder geval aan de ambtenaar van het KLPD op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, en aan de commissie, indien zij over de klacht heeft geadviseerd.

  • 3. Indien de burgemeester van de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden, of het hoofd van het landelijk parket, bedoeld in artikel 137, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid over de klacht advies uit te brengen als bedoeld in artikel 7, zendt de korpschef ook hun een afschrift van de afdoeningsbrief.

Artikel 12

  • 1. De klachtencoördinator draagt er zorg voor dat iedere klacht wordt geregistreerd. Bij de registratie worden gegevens opgenomen over de aard van de gedraging waarover is geklaagd, over de wijze van indiening en van behandeling van de klacht, over de doorlooptijd, en – indien van toepassing – over het oordeel van de korpschef over de naar aanleiding van de klacht genomen maatregelen. Indien de klachtencommissie over de klacht heeft geadviseerd, wordt ook dit advies in de registratie opgenomen.

  • 2. De minister draagt er zorg voor dat de geregistreerde gegevens, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks op overzichtelijke en geanonimiseerde wijze worden gepubliceerd. Deze publicatie gaat vergezeld van een toelichting, waarin wordt aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de ambtenaren van het KLPD, en waarin wordt ingegaan op de maatregelen die zijn getroffen om gesignaleerde knelpunten op te lossen.

Artikel 13

De regeling van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten van 7 april 2004, houdende een klachtenregeling van het Korps landelijke politiediensten, wordt ingetrokken.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 20 maart 2009.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Klachtenregeling KLPD 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 juni 2009

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2008 is de Raad voor het Korps landelijke politiediensten opgeheven. De bevoegdheid van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten ten aanzien van het vaststellen van nadere regels over de behandeling van klachten is aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overgedragen. Om hieraan te voldoen is de Klachtenregeling KLPD 2009 opgesteld, vooruitlopend op harmonisering van de klachtenregelingen voor de politie.

Artikel 62, eerste lid van de Politiewet 1993 draagt de minister op om nadere regels vast te stellen over de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten (hierna te noemen: KLPD). In artikel 62, derde lid, jo. artikel 61, tweede lid, van de Politiewet 1993 is bepaald dat in deze regels wordt voorzien in:

  • a. de instelling van een commissie, bestaande uit onafhankelijke leden, die op de wijze in de regeling te bepalen is belast met de behandeling van en advisering over in de regeling aangewezen categorieën van klachten;

  • b. de registratie van mondeling en schriftelijk ingediende klachten en, indien beschikbaar, de daarop genomen beslissingen; en

  • c. een jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en beslissingen, waarin wordt aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en waarin, zo nodig, aandacht wordt geschonken aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen.

De hiervoor genoemde regels zijn vastgelegd in de onderhavige Klachtenregeling KLPD (hierna te noemen: de klachtenregeling), rekening houdend met de eisen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb).

Uit de opzet van hoofdstuk X van de Politiewet 1993, waarop de onderhavige klachtenregeling is gebaseerd, kan worden afgeleid dat dit hoofdstuk – en daarmee de klachtenregeling – alleen betrekking heeft op gedragingen van politieambtenaren jegens burgers in het kader van de uitoefening van de politietaak. Klachten over andere gedragingen van ambtenaren van het KLPD, bijvoorbeeld het optreden in een arbeidsgeschil, vallen niet onder deze klachtenregeling. Titel 9.1 van de Awb is op dergelijke klachten overigens wel van toepassing.

Klachten die uitsluitend betrekking hebben op het beleid van het KLPD, vallen buiten de reikwijdte van de klachtenregeling. Omdat dergelijke klachten niet voldoen aan het vereiste van een gedraging in ‘een bepaalde aangelegenheid’, bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, Awb, hoeven zij niet als klacht te worden behandeld. Aan de andere kant zal een klacht over een gedraging in een bepaalde aangelegenheid vaak zijn terug te voeren op gevoerd beleid. De desbetreffende gedraging zal dan moeten worden getoetst aan het beleid.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Ad lid 2: Deze regeling bevat bepalingen die aanvullend zijn op hetgeen in titel 9.1 Awb is geregeld omtrent de behandeling van klachten door een bestuursorgaan. De in titel 9.1 Awb opgenomen voorschriften, zoals de hoorplicht (artikel 9:10 Awb), gelden onverkort voor de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van het KLPD.

Artikel 2

Ad lid 1: Ingevolge artikel 10:12 Awb is de regelgeving van afdeling 10.1.1 Awb, betreffende mandaat, van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan een ander machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. De behandeling van klachten valt hieronder. Met artikel 2, eerste lid, machtigt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de korpschef van het KLPD klachten te behandelen over gedragingen van ambtenaren die aangesteld zijn bij het KLPD. Deze machtiging geldt uiteraard niet indien het betreft klachten die korpschef betreffen; deze klachten behandelt de minister zelf. Dat geldt ook voor klachten over gedragingen van andere leden van de korpsleiding, teneinde de schijn van vooringenomenheid of belangenverstrengeling te voorkomen.

Opmerking verdient dat krachtens artikel 10:7 Awb de minister bevoegd blijft ook klachten over gedragingen van andere ambtenaren van het KLPD zelf te behandelen voor zover hij dat aangewezen acht. De machtiging aan de korpschef staat daaraan niet in de weg.

Artikel 5

Ad lid 1: De indiener van een klacht dient op grond van artikel 9:6 Awb een ontvangstbevestiging te krijgen. Het ligt voor de hand om betrokkene bij deze gelegenheid ook te informeren over de verdere procedure. Omdat bij de ontvangst van de klacht vaak nog niet bekend zal zijn of het tot inschakeling van de commissie komt, verdient het de voorkeur betrokkene bij de ontvangstbevestiging een brochure te sturen waarin globaal is aangegeven welke procedure verder wordt gevolgd, en waarin is aangegeven dat inschakeling van de commissie tot de mogelijkheden behoort. Zodra duidelijk is dat de commissie om advies zal worden gevraagd, dient de korpschef de klager daarover op grond van artikel 61, derde lid, van de Politiewet 1993 zo spoedig mogelijk te informeren.

Een mondeling ingediende klacht die op schrift is gesteld, dient vervolgens op dezelfde wijze te worden behandeld als een schriftelijk ingediende klacht.

Ad lid 2 en lid 3: In artikel 9:4 Awb is bepaald aan welke vereisten moet zijn voldaan, wil een klacht voor behandeling overeenkomstig afdeling 9.1.2 Awb in aanmerking komen: het moet gaan om een schriftelijke klacht en om een gedraging jegens de klager, de klacht moet zijn ondertekend, en zij moet ten minste de naam en het adres van de klager, de dagtekening en een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht, bevatten. Daarnaast dient de klacht in een taal te zijn gesteld die een goede behandeling mogelijk maakt. Van het KLPD mag worden verwacht dat de indiener van een klacht de gelegenheid krijgt een eventueel verzuim te herstellen, respectievelijk voor een vertaling te zorgen, voordat de klacht in verband met (vorm)verzuim of in verband met opstelling in een onbegrijpelijke taal, niet-ontvankelijk wordt verklaard. De termijn voor het herstellen van een geconstateerd verzuim of voor het zorgen van een vertaling wordt gesteld op twee weken. Indien betrokkene binnen deze termijn niet overgaat tot herstel van het verzuim of tot de indiening van een vertaling en de korpschef in verband daarmee de klacht niet-ontvankelijk verklaart, dient dit binnen twee weken na ommekomst van genoemde termijn van twee weken aan de indiener van de klacht te worden meegedeeld. Betrokkene moet daarbij worden gewezen op de mogelijkheid om daarover vervolgens een verzoekschrift in te dienen bij de Nationale ombudsman. In het geval een klacht niet het adres van de indiener bevat, zal uiteraard naar bevind van zaken moeten worden gehandeld.

Artikel 6

In artikel 9:8, eerste en tweede lid, Awb is bepaald in welke gevallen het bestuursorgaan niet verplicht is een klacht te behandelen. Deze uitzonderingen op de behandelplicht gelden onverkort voor klachten over gedragingen van ambtenaren van politie en andere personen werkzaam bij het KLPD. Indien wordt besloten de klacht op een van de in artikel 9:8 genoemde gronden niet in behandeling te nemen, dan dient de korpschef dat schriftelijk aan de klager te laten weten. In aanvulling op artikel 9:8, derde lid, Awb is in de regeling voorgeschreven dat de mededeling over het niet in behandeling nemen moet worden gemotiveerd. De termijn voor het doen van een dergelijke mededeling is, conform het bepaalde in artikel 9:8, derde lid, Awb, gesteld op uiterlijk vier weken.

Opgemerkt dient te worden dat het niet mogelijk is om klachten van ‘veelklagers’ op andere gronden dan die van de Awb buiten behandeling te laten. De klager moet worden gewezen op de mogelijkheid om bij de Nationale ombudsman een verzoekschrift in te dienen indien de korpschef heeft besloten om zijn klacht niet in behandeling te nemen.

Artikel 7

In artikel 65, zesde lid, van de Politiewet 1993 is bepaald dat de burgemeester van de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden, alsmede de hoofdofficier van de regio waarbinnen de gemeente is gelegen waar de bedoelde gedraging heeft plaatsgevonden, afschrift ontvangen van de klacht en in de gelegenheid worden gesteld over de klacht advies uit te brengen (tenzij reeds naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen). Met betrekking tot het KLPD gaat het om de hoofdofficier van justitie die aan het hoofd staat van het landelijk parket.

Het spreekt voor zich dat de burgemeester en/of de hoofdofficier in voorkomende gevallen de beschikking zullen moeten hebben over andere stukken dan de klacht zelf, teneinde zich een goed beeld te kunnen vorm van de zaak waarover het gaat. Daarom kunnen zij verzoeken om toezending van afschriften van alle stukken die betrekking hebben op de klacht. In interne uitvoeringsvoorschriften kunnen op dit punt nadere regels worden gesteld.

De korpschef is voor de afdoening van de klacht gebonden aan de termijn van artikel 66 van de Politiewet 1993. Deze termijn bedraagt tien weken indien de commissie niet is ingeschakeld en veertien weken indien de commissie is belast met de behandeling van en de advisering over de klacht. In verband met deze termijnen dient de advisering door de burgemeester en/ of de hoofdofficier binnen twee weken te geschieden om niet al te zeer vertragend te werken.

Artikel 8

Ad lid 1: Het antwoord op de vraag wat een klager met zijn klacht wil bereiken, is van groot belang voor de wijze waarop een klacht het meest efficiënt kan worden behandeld. Vaak zal pas uit overleg met de klager blijken welke aanpak het meest geschikt is. Overleg met de klager kan ook onduidelijkheden over de klacht ophelderen en leiden tot een zekere stroomlijning van de klacht. Daarom is bepaald dat binnen twee weken na de ontvangst van een klacht die in beginsel voor behandeling in aanmerking komt, overleg met de klager wordt gevoerd. Dit overleg kan worden gezien als een soort intakegesprek. Het overleg kan ook telefonisch plaatsvinden.

Ad lid 2: Vanzelfsprekend zijn er situaties denkbaar waarin het houden van een ‘intakegesprek’ niet zinvol is. Bijvoorbeeld omdat de klacht zich qua aard niet leent voor bemiddeling of omdat de klager in zijn klacht duidelijk heeft gemaakt niet open te staan voor een poging tot bemiddeling en in plaats daarvan een principieel oordeel van de korpschef verlangt.

Ad lid 3: Tussentijdse beëindiging van de behandeling van een klacht is op grond van artikel 9:5 Awb mogelijk indien het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager heeft gehandeld naar aanleiding van de klacht. Op grond van het derde lid worden de betrokkenen schriftelijk geïnformeerd over de beëindiging van de behandeling van de klacht. Door het zenden van een schriftelijke mededeling wordt voorkomen dat er misverstanden ontstaan over de vraag of er nog een actie van de zijde van het KLPD zal volgen. Met het doen van zo’n mededeling kan het klachtdossier worden gesloten.

Artikel 9

Ad lid 1: Indien overleg met de klager of een poging tot bemiddeling niet tot resultaat heeft dat de klager tevreden is gesteld, dient de behandeling van de klacht te worden voortgezet met inachtneming van de daarvoor geldende bepalingen van hoofdstuk 9 Awb. Gelet op artikel 9, eerste lid, dient de commissie daarbij te worden ingeschakeld. Van belang hierbij is dat de termijnen van artikel 66 van de Politiewet 1993 (tien dan wel veertien weken) beginnen te lopen op de datum van ontvangst van de klacht. Dit betekent dat met een gesprek met de klager of met een poging tot bemiddeling niet te lang moet worden gewacht.

Het ligt voor de hand dat een aantal klagers na een eerste gesprek al tevreden zal worden gesteld, zonder dat van bemiddeling kan worden gesproken. Uiteraard kan de bemiddeling mislukken, waarna de commissie wordt ingeschakeld. Ook bestaat de mogelijkheid dat de klager al direct laat weten dat hij een principieel oordeel van de korpschef wenst, of dat de korpschef direct na ontvangst van de klacht tot het oordeel komt dat de klacht zich niet leent voor bemiddeling.

Ad lid 2: De klachtencommissie is bij voorkeur zodanig samengesteld dat zowel de juridische, als de bestuurlijke en maatschappelijke achtergronden vertegenwoordigd zijn.

Ad lid 8: De klachtencommissie dient in haar huishoudelijk reglement vast te leggen op welke wijze zij uitvoering zal geven aan de relevante bepalingen van de Awb. De commissie neemt in haar huishoudelijk reglement bepalingen op over het opstellen van het jaarverslag. Artikel 13 verplicht de minister om jaarlijks relevante klachtgegevens te publiceren.

Ten aanzien van het horen door de commissie van de klager en de begeklaagde zij erop gewezen dat in artikel 9:15 Awb onder andere is bepaald welke rol de klachtencommissie in dat verband heeft. Van belang is met name dat de commissie, dan wel haar voorzitter of een lid, zelf hoort, en dat de commissie beslist over de vraag of van het horen van de klager kan worden afgezien.

Artikel 10

Indien een klacht voor behandeling in aanmerking komt, geldt op grond van de Politiewet 1993 een afdoeningstermijn van tien dan wel (bij inschakeling van de commissie) veertien weken. Deze termijn kan op grond van artikel 9:11, tweede lid, Awb voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dient de korpschef op grond van artikel 10 vóór het verstrijken van de van toepassing zijnde afdoeningstermijn een bericht van verdaging te verzenden. De bepaling dat dit bericht vóór het verstrijken van de termijn moet worden verstuurd, vormt een aanvulling op artikel 9:11 Awb. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 9:11, tweede lid, Awb dient de mededeling van verdaging schriftelijk te worden gedaan aan zowel de klager als aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.

Artikel 11

Ad lid 1: In aanvulling op artikel 9:12, eerste lid, Awb wordt in het eerste lid van artikel 13 van de klachtenregeling voorgeschreven dat de korpschef in zijn afdoeningsbrief een oordeel geeft over de gegrondheid van de klacht. Indien het gaat om een klacht met verschillende klachtonderdelen, zal per onderdeel een oordeel moeten worden gegeven. Vanzelfsprekend kunnen zich situaties voordoen waarin het niet mogelijk is een oordeel te geven, bijvoorbeeld omdat de werkelijke gang van zaken onmogelijk vastgesteld kan worden. Dat zal dan uitdrukkelijk in de afdoeningsbrief moeten worden meegedeeld.

Artikel 12

Ad lid 1: Op grond van artikel 62, eerste lid, jo. artikel 61, eerste lid en tweede lid, onder b, van de Politiewet 1993 dienen zowel mondeling als schriftelijk ingediende klachten alsmede (indien beschikbaar) de daarop genomen beslissingen te worden geregistreerd. Artikel 12, eerste lid, geeft, in vergelijking met het genoemde artikel 61, tweede lid, onder b, van de Politiewet 1993, in detail aan wat er moet worden geregistreerd.

Ad lid 2: In het tweede lid is nadere invulling gegeven aan artikel 61, tweede lid, van de Politiewet 1993. Met name is voorgeschreven dat de klachten in geanonimiseerde vorm moeten worden gepubliceerd. Voor wat betreft klachten die niet zijn ingediend door natuurlijke personen maar die afkomstig zijn van actiegroepen, comités, instellingen e.d., kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het beginsel van geanonimiseerde publicatie. Het ligt voor de hand dat in dergelijke situaties van geval tot geval wordt bezien wat raadzaam is. Het spreekt voor zich dat een zorgvuldige registratie van klachten (en van de eventuele beslissingen daarop) voorwaarde is voor een zinvolle publicatie daarvan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

Naar boven