TOELICHTING
Mantelzorg is erg belangrijk voor de Nederlandse samenleving. Zo
blijkt uit onderzoek van het SCP dat 75% van de zorg die mensen thuis
ontvangen, door mantelzorgers wordt geboden. In het rapport ‘Blijvend in
balans’ geeft het SCP bovendien aan dat het aantal mantelzorgers dat mantelzorg
verleent in 2020 zelfs zal toenemen tot 1,6 miljoen. Tegenover deze positieve
ontwikkeling staat echter het feit dat een aanzienlijke groep mantelzorgers
overbelast is of zich erg zwaar belast voelt. Dit is de keerzijde van de
medaille. Ondersteuning van mantelzorgers bij het uitvoeren van hun belangrijke
werk is dan ook noodzakelijk. De laatste jaren is veel gedaan om de
ondersteuning van mantelzorgers te versterken en beter af te stemmen op de
wensen en behoeften die bij hen leven.
Mantelzorgers ondersteun je niet alleen met allerlei voor hen
bedoelde voorzieningen. Het is belangrijk dat mantelzorgers zich gewaardeerd
voelen. Tot nu toe is het wat dat betreft vooral bij woorden gebleven. Naar
aanleiding van een door de Tweede Kamer aanvaard amendement bij het
Belastingplan 2006 is een belangrijke stap gezet om ook in financiële zin
mantelzorgers te laten weten dat zij worden gewaardeerd. Uitwerking van het
amendement heeft namelijk geleid tot een wijziging van de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo), waarbij artikel 19a is ingevoegd. Dit artikel maakt het
mogelijk dat mantelzorgers als blijk van waardering een financiële uitkering
kunnen ontvangen.
In deze regeling wordt een en ander verder uitgewerkt. Met deze
regeling wordt de Regeling maatschappelijke ondersteuning (Regeling mo)
gewijzigd. Een nieuwe paragraaf 4a wordt ingevoegd.
Reikwijdte van de regeling
De regeling voorziet erin dat zorgvragers een mantelzorger voor
kunnen dragen voor voornoemde uitkering. Om daarvoor in aanmerking te kunnen
komen, wordt in artikel 6b de eis gesteld dat de zorgvrager beschikt over een
indicatie afgegeven in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ) voor extramurale zorg, met een geldigheidsduur van ten minste 6 maanden
en dat ter gelegenheid van het afgeven van de indicatie door het CIZ of het
bureau jeugdzorg is aangegeven dat voor een gedeelte van de geïndiceerde zorg
mantelzorg aanwezig zal zijn.
Het stellen van beperkende voorwaarden is noodzakelijk, omdat
voor het verstrekken van een uitkering een bedrag van circa € 65 miljoen
beschikbaar is. Dit bedrag laat het niet toe dat alle mantelzorgers een
uitkering kunnen ontvangen. Daarvoor zou een bedrag van ruim € 350 miljoen
nodig zijn. Het is dus onvermijdelijk om keuzes ten aanzien van de doelgroep
van de regeling te maken.
Korte procesbeschrijving
De regeling zal worden uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank
(SVB). Bij de indicatiestelling bepalen het Centrum indicatiestelling zorg
(CIZ) en de bureaus jeugdzorg welke zorg voor de zorgvrager het meest geëigend
is. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de gebruikelijke zorg en met
de inzet die mantelzorgers bereid zijn te bieden aan een naaste. Wanneer in het
indicatieproces wordt vastgesteld dat extramurale zorg vanuit de AWBZ
noodzakelijk is gedurende een periode van meer dan 6 maanden en wanneer de
mantelzorger een deel van deze zorg op zich neemt, dan voldoet de zorgvrager
aan de criteria voor het toekennen van een uitkering aan de mantelzorger.
Het CIZ maakt hier melding van aan de SVB. Het CIZ verstrekt de
noodzakelijke gegevens van de zorgvrager aan de SVB. Het gaat daarbij om naam,
adres, woonplaats, geboortedatum van de zorgvrager en de duur van de afgegeven
indicatie voor extramurale AWBZ-zorg. De zorgvrager zelf behoeft geen actie te
ondernemen. De SVB stuurt de zorgvrager een aanvraagformulier en vermeldt op
het aanvraagformulier de datum van verzending. Na ondertekening door de
zorgvrager en mantelzorger, stuurt de mantelzorger het formulier in een
antwoordenvelop (kosteloos) terug naar de SVB. De SVB toetst deze gegevens en
draagt zorg voor betaling aan de mantelzorger.
Omdat – in tegenstelling tot het CIZ – bij de bureaus jeugdzorg
geen sprake is van een centrale registratie van de afgegeven indicaties, is er
met deze bureaus een wat andere procedure afgesproken. Uit
doelmatigheidsoverwegingen wordt het niet wenselijk gevonden dat de
afzonderlijke bureaus gegevens door gaan geven aan de SVB. Daarom zal bij de
indicatiestelling door de bureaus jeugdzorg een aanvraagformulier worden
uitgereikt aan de zorgvrager. Op het aanvraagformulier wordt de datum van
uitreiking vermeld. De bureaus jeugdzorg vullen net als het CIZ de volgende
gegevens in op het formulier: naam, adres, woonplaats, geboortedatum van de
zorgvrager en de duur van de afgegeven indicatie voor extramurale AWBZ-zorg.
Ook in dit geval dient het formulier door zorgvrager en mantelzorger te worden
ondertekend. Daarna zendt de zorgvrager het formulier in een antwoordenvelop
naar de SVB. Uitgangspunt ten aanzien van de betaling is, dat die op of rond
10 november, de Dag voor de Mantelzorg plaatsvindt. De SVB legt de beslissing
over het al dan niet toekennen van een uitkering neer in een beschikking aan de
mantelzorger.
De regeling gaat uit van indicaties voor extramurale AWBZ-zorg
die op of na 1 april 2007 zijn afgegeven door het CIZ of de bureaus jeugdzorg.
Er is gekozen voor 1 april omdat het CIZ vanaf die datum bij de
indicatiestelling de inzet van de mantelzorger in kaart brengt. De bureaus
jeugdzorg zullen eveneens nagaan of er bij de sinds 1 april 2007 afgegeven
indicaties sprake is van mantelzorg. Hoewel gegevens daarover niet beschikbaar
zijn, kan worden aangenomen dat ook voor 1 april 2007 indicaties zijn afgegeven
die voldoen aan de in de onderhavige regeling gestelde eisen. De zorgvragers
met een dergelijke indicatie komen niet in aanmerking voor een uitkering, ook
niet als de afgegeven indicatie na 1 april 2007 nog geldig is. Voor deze
strikte grens is gekozen, omdat elke andere grens arbitrair is.
Artikelsgewijs
Artikel I, A
Artikel 1, het definitieartikel van de Regeling mo wordt
gewijzigd, in die zin dat definities van minister, mantelzorger, CIZ, SVB en
bureau jeugdzorg aan dat artikel worden toegevoegd.
Artikel I, B
Met dit artikel wordt een nieuwe paragraaf 4a in de Regeling mo
ingevoegd. Deze nieuwe paragraaf bevat de regels over de uitkeringen aan
mantelzorgers.
Artikel 6a
Dit artikel is een definitiebepaling uitsluitend voor deze
paragraaf en bepaalt dat onder ‘uitkering’ wordt verstaan een uitkering als
bedoeld in artikel 19a van de Wmo.
Artikel 6b
In het algemeen deel van deze toelichting is al ingegaan op de
eisen die in dit artikel worden gesteld voor het ontvangen van een uitkering
door een mantelzorger.
Artikel 6c
In dit artikel is de delegatie aan de SVB van de bevoegdheid
tot het verstrekken van een uitkering aan een mantelzorger geregeld.
Artikel 6d
De werkprocessen van het CIZ, de bureaus jeugdzorg en de SVB
worden zodanig ingericht dat de uitkeringen op een doelmatige en
klantvriendelijke wijze worden verstrekt. De administratieve lasten voor
mantelzorgers en zorgvragers om in aanmerking te komen voor deze uitkering
zullen zo minimaal mogelijk worden gehouden. Het CIZ verstrekt de SVB
uitsluitend die gegevens die voor de SVB noodzakelijk zijn, namelijk naam,
adres, woonplaats, geboortedatum van de zorgvrager en de duur van de afgegeven
indicatie voor extramurale AWBZ-zorg.
Voor wat betreft de bureaus jeugdzorg worden de volgende
gegevens door de aanvragers zelf verstrekt: naam, adres, woonplaats en
geboortedatum van de zorgvrager.
Het spreekt vanzelf dat de SVB in staat moet zijn bepaalde
controleactiviteiten te verrichten. Die controle heeft onder meer betrekking op
het feit of de mantelzorger wel is wie hij of zij aangeeft te zijn, of het
adres klopt, of het betaaladres klopt, etc. Er vindt geen controle plaats of de
mantelzorg daadwerkelijk is verleend. Dit past niet bij het karakter van de
verstrekte uitkering (waardering); bovendien staan de aan deze controle – als
die al mogelijk zou zijn – verbonden kosten niet in verhouding tot de hoogte
van de uitkering.
In het vijfde lid is geregeld dat de aanvraag betrekking
heeft op het kalenderjaar waarin de indicatie door het CIZ of het bureau
jeugdzorg is afgegeven. Dit lid is vooral van belang voor de toepassing en
uitvoering van de artikelen 6e tot en met 6g.
Artikel 6e
Is iemand een indicatie gegeven met een geldigheidsduur van
meer dan één jaar en bestrijkt die twee of meer kalenderjaren, dan kan
betrokkene voor ieder kalenderjaar een mantelzorger als begunstigde aanwijzen,
indien door het CIZ of het bureau jeugdzorg ieder keer dat een jaar na de
afgifte van de indicatie is verstreken, wordt aangegeven dat voor een gedeelte
van de geïndiceerde zorg mantelzorg aanwezig zal zijn.
Artikel 6f
Een cumulatie van uitkeringen aan mantelzorgers moet worden
voorkomen. De SVB zal daarop dan ook toe zien. Cumulatie van uitkeringen is
niet alleen ongewenst vanwege de beperkte financiële middelen, maar ook omdat
moet worden voorkomen dat mensen zich uitgedaagd voelen de regeling als een
soort inkomensvoorziening te gaan zien. Dat is niet de bedoeling. Dat betekent
dat een zorgvrager per jaar maar één mantelzorger als begunstigde voor de
uitkering kan aanwijzen en dat een mantelzorger per jaar slechts voor het
bieden van zorg aan één persoon als begunstigde voor een uitkering kan worden
aangewezen.
Artikel 6g
De hoogte van de uitkering die de mantelzorger kan ontvangen
bedraagt voor de jaren 2007 en 2008 € 250,–. Dit bedrag kan in 2009 of in een
daaropvolgend jaar worden gewijzigd. Zo zal als het aantal aanvragen daartoe
aanleiding geeft de hoogte van de uitkering worden verlaagd. Een verlaging van
de uitkering zal in het desbetreffende kalenderjaar zo snel mogelijk worden
bekend gemaakt.
Artikel 6h
Het tijdstip waarop de uitkeringen worden verstrekt zal zoveel
mogelijk samenvallen met de datum van de Dag van de mantelzorg (10 november).
Om hieraan te kunnen voldoen moeten de aanvragen tijdig bij de SVB binnen zijn.
Om te voorkomen dat mensen die na die datum een aanvraag indienen, te lang
moeten wachten op een uitkering vinden in 2007 zo nodig nog twee betaalronden
plaats. Ook in 2008 zullen zo nodig betaalronden plaatsvinden. Het bedrag dat
aan deze mantelzorgers zal worden uitgekeerd is gelijk aan het bedrag dat in
november in het jaar daarvoor werd uitgekeerd. De betaalcyclus voor 2008 en
latere jaren zal eind 2007 worden vastgesteld.
Artikel 6i
Indien strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van
overwegende aard, kan de SVB de artikelen 6b en 6d, vierde lid, buiten
toepassing laten of daarvan afwijken.
Artikelen 6j tot en met 6p
De artikelen 6j tot en met 6p betreffen de verhouding tussen
het Ministerie van VWS en de SVB. Het gaat om regels over de uitvoering door de
SVB, de vergoeding van de kosten voor de uitvoering, de begroting van de
uitgaven en kosten, de verantwoording van de uitgaven door de SVB, de
inrichting van de administratie en het verstrekken van inlichtingen door de SVB
aan de minister.
Artikel 6j
Volgens artikel 6j is de SVB belast met de rechtmatige en
doelmatige uitvoering van artikel 19a van de wet en van paragraaf 4a van de
Regeling mo.
Artikel 6k
De Minister van VWS vergoedt de uitgaven van de SVB aan de
verstrekte uitkeringen. Tevens vergoedt de minister de in het tweede lid
genoemde kosten, namelijk de uitvoeringskosten en de zogenaamde frictiekosten.
Bij frictiekosten wordt gedacht aan kosten van afbouw van de regeling,
bijvoorbeeld personeelslasten.
Het derde lid bepaalt nog dat op de uitgaven in mindering
komen de uitkeringen die zijn terugbetaald en dat op de kosten in mindering
komen baten die voortvloeien uit de uitvoering van deze regeling. Bij ‘baten
die voortvloeien uit de uitvoering van de regeling’ moet bijvoorbeeld worden
gedacht aan rentebaten.
Artikel 6l
Ten behoeve van de uitvoering van de door de SVB te
verrichten werkzaamheden dient de SVB vóór de in de verschillende onderdelen
aangegeven tijdstippen de in die onderdelen genoemde stukken aan de minister
aan te bieden. Het gaat hier om een begroting, een aanvraag om een voorschot,
een tussentijdse rapportage, een jaarrekening, een activiteitenverslag, een
aanvraag tot vaststelling en een verklaring van de interne accountant van de
SVB.
Verder bepaalt artikel 6k dat de begroting goedkeuring van de
minister behoeft en dat de minister de hoogte van het voorschot en de hoogte
van het definitieve bedrag van de uitkeringen en uitvoeringskosten vaststelt.
Tot slot regelt dit artikel dat de minister ten behoeve van de
accountantscontrole een controleprotocol vaststelt.
Artikel 6m
Het boekjaar van de SVB is gelijk aan het kalenderjaar.
Het tweede lid regelt dat als er aanmerkelijke verschillen
ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en ontvangsten en
de begrote uitgaven en ontvangsten, de SVB daarvan onverwijld schriftelijk
mededeling doet aan de minister.
Artikel 6n
De SVB verschaft desgevraagd aan door de Minister van VWS
aangewezen ambtenaren van de accountantsdienst de voor de controle benodigde
informatie en verleent desgevraagd deze ambtenaren toegang tot en inzage in
alle gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen.
Artikel 6o
Dit artikel regelt dat de SVB een zodanig ingerichte
afzonderlijke administratie voert dat daaruit te allen tijde de van belang
zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen
worden nagegaan.
Artikel 6p
Dit artikel bepaalt dat de SVB de Minister van VWS desgevraagd
kosteloos de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen
verstrekt. Verder kan de minister onder omstandigheden toegang vorderen tot en
inzage vorderen in gegevens en bescheiden.
Artikel II
Dit is de gebruikelijke inwerkingtredingsbepaling, namelijk dat
deze regeling in werking treedt op het tijdstip waarop artikel 19a van de wet
in werking treedt.
De Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. Bussemaker.
De Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma.