Besluit mandaat vergunningverlening bijzondere transporten

2 juli 2009

Nr. RWSCD BJV 2009/2149

De Directeur-Generaal Rijkswaterstaat,

Gelet op artikel 1, onderdeel c, van de Beschikking aanwijzing bevoegde autoriteiten Binnenvaartpolitiereglement, en artikel 5, onderdeel 5 van de Aanwijzing bevoegde autoriteiten reglementen CCR ;

Besluit

Artikel 1

  • 1. De bevoegdheden, bedoeld in artikel 1.21, tweede lid, van het Binnenvaartpolitiereglement en in artikel 1.21, eerste lid, van het Rijnvaartpolitiereglement, voor zover deze bevoegdheden het gedeelte van de vaarweg in beheer bij het rijk betreffen waarop door een bijzonder transport zal worden gevaren, worden gemandateerd aan:

    • a. de directeur van het Scheepvaartverkeerscentrum;

    • b. het hoofd van de Afdeling Operationele Zaken van het Scheepvaartverkeerscentrum;

    • c. de hoofdingenieur-directeur van de regionale dienst binnen welk beheergebied het bijzonder transport zich bevindt.

  • 2. De in het eerste lid, onder c, bedoelde functionaris maakt slechts gebruik van de aan hem gemandateerde bevoegdheid in bijzondere gevallen. Onder bijzondere gevallen wordt in ieder geval verstaan: calamiteiten en onder nadere voorwaarden vast te stellen bijzondere transporten van maximaal één uur.

Artikel 2

De in het vorige artikel bedoelde bevoegdheid, zoals gemandateerd aan de directeur van het Scheepvaartverkeerscentrum, omvat mede het vaststellen van de voorwaarden of voorschriften waaraan een bijzonder transport dient te voldoen.

Artikel 3

  • 1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, onder a en b wordt de bevoegdheid bedoeld in artikel 1.21, tweede lid, van het Binnenvaartpolitiereglement, voor wat betreft de rijksscheepvaartwegen gelegen binnen het beheergebied van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied, gemandateerd aan

    • a. de directeur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied, zijnde de directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam en tevens onbezoldigd rijksambtenaar;

    • b. de plaatsvervangend directeur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied, tevens onbezoldigd rijksambtenaar.

  • 2. De in het eerste lid, onder a, genoemde functionaris is bevoegd de aan hem op grond van dit besluit overgedragen bevoegdheden, voor zover dat naar zijn oordeel nodig mocht blijken, aan één of meer medewerkers van de onder hem ressorterende Nautische Sector van het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam te mandateren, mits deze tot onbezoldigd rijksambtenaar is, dan wel zijn aangesteld.

  • 3. Een op grond van het tweede lid te nemen besluit dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Directeur-Generaal van Rijkswaterstaat en te worden geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 oktober 2008.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 juli 2009

De Directeur-Generaal Rijkswaterstaat,

L.H. Keijts.

TOELICHTING

Uit efficiencyoverwegingen is bij besluit van 27 augustus 2008 (Stcrt. 172) de vergunningverlening ex artikel 1.21 Binnenvaart- en Rijnvaartpolitiereglement voor bijzondere transporten geconcentreerd bij de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat (DG-RWS). Deze bevoegdheid omvat mede het, bij beleidsregel, stellen van aan het transport te verbinden voorwaarden of voorschriften.

Met onderhavige mandaatregeling wordt deze bevoegdheid gemandateerd aan de hoofdingenieurs-directeuren (HID’s) van Rijkswaterstaat en aan de directeur en het hoofd van de afdeling Operationele Zaken van het Scheepvaartverkeerscentrum (SVC). Het SVC zal de reguliere vergunningverlening voor bijzondere transporten op zich gaan nemen. Tussen HID’s en het SVC is overeengekomen dat de HID’s deze bevoegdheid onder normale omstandigheden niet zullen gebruiken. Dit vanuit de wens om deze vergunning zo veel mogelijk via 1 loket, het SVC, af te handelen. Daarom is geregeld dat de HID’s alleen in zeer bijzondere situaties van deze bevoegdheid gebruik maken. Hierbij valt te denken aan calamiteiten zoals aanvaringen, waarbij de vergunning voor bijzonder transport gebruikt wordt om de vaarweg zo snel mogelijk weer vrij te maken, of aan situaties waarin acuut gevaar dreigt en waar de vergunning voor bijzonder transport gebruikt wordt om escalatie te helpen voorkomen.

Een andere bijzondere situatie waarin de HID’s bevoegd blijven om over te gaan tot vergunningverlening betreft de bij beleidsregel vast te stellen ambtshalve te verlenen vergunningen voor bijzondere transporten van maximaal één uur.

De HID Noord-Holland heeft de bevoegdheid tot vergunningverlening voor bijzondere transporten momenteel gemandateerd aan de directeur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied (CNB), met de mogelijkheid deze door te mandateren aan de medewerkers van de Nautische Sector van het Havenbedrijf Amsterdam.

Omdat het wenselijk is dat de situatie in het beheergebied van het openbaar lichaam CNB niet wijzigt, is ten aanzien van de bevoegdheid uit artikel 1.21, tweede lid, van het Binnenvaartpolitiereglement voor de rijksscheepvaartwegen in dit beheergebied een afwijkend mandaat opgenomen. De bevoegdheid tot vergunningverlening voor bijzondere transporten zal in het beheergebied van het openbaar lichaam CNB worden gemandateerd aan de directeur en de plaatsvervangend directeur van het CNB. Zodoende zullen op deze manier, in uitzondering op de hoofdregel dat de vergunningverlening via het loket van het SVC loopt, de directeur en plaatsvervangend directeur van het CNB bevoegd blijven voor dit beheergebied tot vergunningverlening voor bijzondere transporten over te gaan.

De Directeur-Generaal Rijkswaterstaat,

L.H. Keijts.

Mededeling

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen dit besluit binnen zes weken na de dag waarop dit is bekend gemaakt een bezwaarschrift worden ingediend bij de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat, t.a.v. Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Bestuurlijk-Juridische Zaken en Vastgoed, Postbus 2232, 3500 GE, Utrecht.

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en tenminste het volgende te bevatten:

  • a. naam en adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. datum en nummer of kenmerk van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt, en

  • d. de opgave van de redenen waarom de indiener zich niet met het besluit kan verenigen.

Naar boven