Besluit van de Minister van Justitie van 5 juni 2009, nr. 5592394/Justis/09, tot wijziging van het besluit van de Minister van Justitie van 3 november 2005, kenmerk 5384385/505/CBK

De Minister van Justitie,

Gelezen het verzoek van de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat van 13 februari 2009 en de daaropvolgende adviezen van het College van Procureurs-Generaal van 22 april 2009 en de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten van 18 maart 2009;

Gelet op:

  • artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

  • artikel 8, zevende lid en artikel 9, van de Politiewet 1993;

  • het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

  • artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten;

  • de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar en ambtenaren van de Bijzondere Opsporingsdiensten.

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 3, lid 1, komt als volgt te luiden:

  • 1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

    • a. Artikel 1 van de Wet op de economische delicten (hierna WED)

    • b. de wetten, genoemd in artikel 1a van de WED;

    • c. de Binnenschepenwet, de Ontgrondingenwet, de Waterstaatswet 1900, de Scheepvaartverkeerswet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wet op de waterhuishouding en de Herziene Rijnvaartakte;

    • d. Andere wetten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt op 8 november 2010.

Dit besluit wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 5 juni 2009

De Minister van Justitie,

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Dienst Justis, afdeling BTR, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

TOELICHTING

In 2009 is de Binnenvaartwet in werking getreden. De Binnenvaartwet is de samenvoeging van een aantal bestaande wetten: Wet vaartijden en bemanningssterkte, Binnenschepenwet en Wet Vervoer Binnenvaart. Voorlopig wordt deze wet strafrechtelijk gehandhaafd, omdat de artikelen over de bestuurlijke boete in deze wet (nog) niet in werking treden. De strafbaarstelling voor deze wet is geregeld in artikel 1 (onder 4) van de WED.

Om een handhavingstekort te voorkomen is het belangrijk dat Rijkswaterstaat na inwerkingtreding van de binnenvaartwet kan blijven optreden tegen overtredingen van de Binnenvaartwet.

Gelezen de adviezen van het College van Procureurs-Generaal en de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten, onderschrijf ik de noodzaak tot uitbreiding van de opsporingsbevoegdheid met artikel 1 van de WED.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard.

Naar boven