TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Innovaties binnen de zorg zijn anno 2009 van groot belang. Met
het opstellen van innovatiebeleid in de zorg hebben de bewindslieden van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het voorjaar van 2008 reeds laten zien
welk belang gehecht moet worden aan innovatie om de uitdagingen voor de
Nederlandse gezondheidszorg van antwoorden te voorzien (Kamerstukken II
2007/08, 31 200 XVI,
nr. 116). De uitdagingen waar de Nederlandse gezondheidszorg mee te
maken heeft zijn: vergrijzing en tegelijkertijd ontgroening van de bevolking,
een veranderende en toenemende zorgvraag en stijgende zorguitgaven. Dit zal de
zorg van de toekomst beïnvloeden omdat beschikbaarheid, kwaliteit en
betaalbaarheid onder druk komen te staan. De opgave voor de gezondheidszorg om
zich aan te passen aan de veranderingen die nu op ons afkomen, is groot. Dit
geldt vooral voor de cure en de care. Innovatie is noodzakelijk om de zorg op
lange termijn kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar te houden.
In april 2008 is het Zorginnovatieplatform (ZIP) opgericht met
het doel innovatie binnen de zorg te versnellen. Het ZIP beoogt systeem- en
marktbelemmeringen te agenderen, aansprekende voorbeelden zichtbaar te maken,
partijen te benaderen en met elkaar te verbinden en ze uit te dagen om
succesvolle innovaties op te schalen. Het ZIP streeft ernaar andere partijen te
enthousiasmeren, verbinden en mobiliseren om zich (samen) in te zetten voor
zorginnovatie.
Het ZIP heeft chronisch zieken en ouderen tot speerpunt van
zorginnovatie gemaakt. De bovengeschetste uitdagingen doen zich immers in het
bijzonder bij die groepen patiënten voor. De zorg voor deze groepen patiënten
is in volume het grootst en zal naar verwachting in omvang nog verder stijgen.
Dit zet de beschikbaarheid van zorg en de budgetten voor de zorg onder
druk.
Het ZorgInnovatiePlatform onderscheidt een aantal middelen ter
bevordering van zorginnovatie. Eén daarvan is de inzet van financiële middelen
om innovatie binnen de zorg te stimuleren. Voor de aanwending van die middelen
is gekozen voor enkele bestaande financiële instrumenten waarmee de Minister
van Economische Zaken in het kader van de stimulering van innovatie bij
ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB) reeds goede ervaringen heeft
opgedaan. Dit heeft als voordeel dat deze instrumenten al snel ingezet kunnen
worden, nadat ze zijn toegesneden op de innovatie in de zorg. In de onderhavige
regeling gaat het om twee financiële stimulansen:
zorginnovatieprestatiecontracten (ZIPC) en zorginnovatievouchers (ZIV). Beide
instrumenten zijn gericht op zorgaanbieders en MKB-ondernemers en hebben tot
doel het ontsluiten van kennis. Met een ZIPC wordt dat gerealiseerd door middel
van een meerjarige samenwerking die doorgaans aanvangt na een voorafgaande
verkenning van de beoogde zorginnovatie. Met een ZIV kan op laagdrempelige
wijze kennis over zorginnovatie verkregen worden bij kennisinstituten en
organisatieadviesbureaus. Deze financiële instrumenten sluiten elkaar niet uit:
een zorgaanbieder of MKB-ondernemer kan deelnemen aan ZIPC en daarnaast een ZIV
verkrijgen.
De opzet van de regeling is ontleend aan de Subsidieregeling
innoveren en, voor zover van belang, het Kaderbesluit EZ-subsidies. Er zijn
drie belangrijke verschillen. Ten eerste kunnen niet alleen MKB-ondernemers van
de regeling gebruik maken, maar ook zorgaanbieders. Ten tweede ziet de regeling
uitsluitend op innovatie van de zorg aan chronisch zieken en ouderen. Ten derde
is de regeling gebaseerd op de Kaderwet VWS-subsidies in plaats van de Kaderwet
EZ-subsidies en zijn zoveel mogelijk de algemene bepalingen van de
Subsidieregeling VWS-subsidies van toepassing. Dit laatste verschil heeft
voornamelijk consequenties voor de uitvoering van de regeling. Zo zijn de
Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS en JenG (Stcrt. 2008, nr. 189)
van toepassing op subsidies die op grond van de regeling worden verstrekt.
Zorginnovatieprestatiecontracten: pre-ZIPC en ZIPC
Het ZIPC kent twee fasen. Voor elke fase is er een
afzonderlijke subsidie. De eerste fase, de zogenaamde pre-ZIPC-fase, betreft de
voorbereiding van een ZIPC. De voorbereiding wordt verricht door een
penvoerder, die daarvoor subsidie kan ontvangen. De subsidiabele activiteiten
in het kader van de voorbereiding bestaan uit:
– het onderzoeken van de stand van zaken alsmede de behoefte
aan en mogelijkheden tot zorginnovatie binnen een deelsector van de zorg;
– het verspreiden van die onderzoeksresultaten;
– het verkennen van de mogelijkheden te komen tot een
ZIPC-verband.
De subsidie bedraagt 50 procent van het saldo van de kosten en
opbrengsten met een maximum van € 125.000.
De tweede fase betreft de daadwerkelijke uitvoering van een ZIPC.
Een ZIPC is een samenwerkingsverband van minimaal 10 en maximaal 35
zorgaanbieders en/of MKB-ondernemers. Een ZIPC wordt begeleid door een
ZIPC-penvoerder. Het samenwerkingsverband is gericht op zorginnovatie. Het
wordt gekenmerkt door een planmatige aanpak. In het kader van een ZIPC worden
veelal collectieve, gezamenlijke activiteiten uitgevoerd. Het gaat om een
meerjarig samenwerkingsverband van minimaal 18 en maximaal 30 maanden. De
subsidie voor elk van de deelnemers aan het ZIPC-verband bedraagt ten hoogste
50 procent met een maximum van € 50.000. Het verschil tussen de kosten en
opbrengsten van de deelnemer met betrekking tot de activiteiten van de
penvoerder is voor 100% subsidiabel met een maximum van € 6.500.
Zorginnovatievouchers: ZIV
Een ZIV is een tegoedbon die zorgaanbieders en MKB-ondernemers
kunnen gebruiken om kennis ten behoeve van zorginnovatie in te kopen bij
kennisinstituten en organisatieadviesbureaus. Het is een laagdrempelig
financieel instrument waarmee de eerste stap kan worden gezet in het
innovatieve proces. Die eerste stap bestaat uit een antwoord op een specifieke
kennisvraag, het opstellen van een plan van aanpak of het uitvoeren van een
gedegen marktonderzoek. Dit wordt aangeduid als een
kennisoverdrachtproject.
Er zijn drie soorten ZIV:
– de kleine voucher voor een subsidie van 100% van het
verschil tussen de kosten en opbrengsten tot maximaal € 2.500;
– de grote voucher voor een subsidie van 66,67% van het
verschil tussen de kosten en opbrengsten tot maximaal € 5.000. De grote voucher
betreft derhalve een kennisoverdracht ter waarde van maximaal € 7.500;
– de extra grote voucher voor een subsidie van 66,67% van het
verschil tussen de kosten en opbrengsten tot maximaal € 14.000. De extra grote
voucher betreft derhalve een kennisoverdracht ter waarde van maximaal
€ 21.000.
Er gelden diverse restricties voor het aantal vouchers dat aan
een zorgaanbieder of MKB-ondernemer kan worden verstrekt. Deze beperkingen zijn
onder meer afhankelijk van de omvang van de ZIV en de aard en omvang van de
aanvrager van de ZIV.
De subsidie wordt na afloop van het kennisoverdrachtproject
aangevraagd door het kennisinstituut of organisatieadviesbureau waar de
zorgaanbieder of MKB-ondernemer de ZIV heeft ingeleverd. De aanvraag dient
binnen de geldigheidsduur van de ZIV te zijn ontvangen. Het subsidiebedrag per
ZIV is hierboven reeds vermeld. Het is mogelijk maximaal 10 grote en extra
grote ZIV te bundelen in één aanvraag tot een subsidie van ten hoogste
€ 125.000.
Uitvoering
In de jaren 2009 tot en met 2012 is voor de regeling vooralsnog
een budget van in totaal € 40 mln gereserveerd. In die jaren worden
zorgaanbieders en MKB-ondernemers meermalen in de gelegenheid gesteld binnen
een bepaalde periode een aanvraag te doen om een ZIPC of ZIV aan te vragen. Er
wordt daarvoor telkens een deel van het budget beschikbaar gesteld. Voor het
aanvragen van subsidies voor een pre-ZIPC wordt eenmaal de gelegenheid geboden
tot het doen van aanvragen. De aanvragen van ZIV, pre-ZIPC en ZIPC worden in
volgorde van binnenkomst gehonoreerd tot het desbetreffende deelbudget is
uitgeput. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag die aan alle
voorschriften voldoet, bepalend.
Aanvragen kunnen worden ingediend bij SenterNovem, een agentschap
van het ministerie van Economische Zaken. SenterNovem voert de regeling in
mandaat uit namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Administratieve lasten
De administratieve lasten van de regeling worden begroot op
€ 827.150. Gelet op het beschikbare budget van € 39.500.000 betekent dit een
procentuele aanvraaglast van 2,09%. De regeling is voorgelegd aan het
Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal). Het college heeft op 18
juni 2009 besloten om, gegeven de selectiecriteria, geen advies uit te brengen
over het dossier.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene bepalingen die van
toepassing zijn op pre-ZIPC, ZIPC en ZIV, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt
afgeweken.
Artikel 1
Het centrale begrip van de regeling is zorginnovatie.
(Pre-)ZIPC en ZIV zijn uitsluitend bestemd voor zorginnovatie. Bij
zorginnovatie gaat het om producten, productieprocessen, diensten of
dienstverleningsprocessen die nieuw zijn voor de desbetreffende zorgaanbieder
of MKB-ondernemer. Niet vereist is dat het nieuw is voor de zorgsector in
Nederland. Wellicht ten overvloede is bepaald dat de vernieuwing ook betrekking
kan hebben op de wijze waarop de arbeid is georganiseerd. Dit wordt wel
'sociale innovatie' genoemd.
Verder gaat het bij zorginnovatie altijd om chronisch zieken
of ouderen, meer in het bijzonder de zorg die hen uit hoofde van de
Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
verleend wordt. Aldus wordt zorginnovatie zowel in de care, als de cure
gestimuleerd voor zover dat valt onder wettelijke verzekeringen. De regeling
is, mede gelet op de in de algemene toelichting geschetste uitdagingen, niet
bedoeld voor het innoveren van aanvullend verzekerde of onverzekerde zorg.
Voorts dient het effect van de zorginnovatie te zijn dat de
netwerkzorg versterkt wordt en/of de arbeidsproductiviteit van de zorgverleners
verhoogd wordt. De essentie van netwerkzorg is dat zorgaanbieders de zorg die
zij hun patiënten verlenen op elkaar afstemmen en op de behoefte van de
patiënt.
Zorginnovatie wordt vooral verwacht van zorgaanbieders. Dit
zijn instellingen en zelfstandig werkzame individuele beroepsbeoefenaren. Voor
het begrip instellingen wordt verwezen naar de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Een instelling in de zin van die wet is het organisatorische verband dat strekt
tot verlening van zorg. Ingevolge de Kwaliteitswet zorginstellingen is een
zorgaanbieder de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die een instelling in
stand houdt dan wel de rechtspersonen en/of natuurlijke personen die tezamen
een instelling vormen. Voor de zelfstandig werkzame individuele
beroepsbeoefenaren wordt verwezen naar de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg. Het gaat dan om personen die beroepen uitoefenen waarop het
stelsel van registratie en beroepstitelbescherming van toepassing is en om
personen die beroepen uitoefenen waarvoor het stelsel van
opleidingstitelbescherming geldt. Zij zijn een zorgaanbieder in de zin van de
regeling wanneer zij hun beroep uitoefenen buiten een instelling.
Daarnaast kunnen ook MKB-ondernemers buiten de zorgsector een
bijdrage leveren aan zorginnovatie. Deze categorie subsidieontvangers zijn op
dezelfde wijze afgebakend als in de Subsidieregeling innoveren.
Bij de subsidies op grond van de regeling wordt acht geslagen
op de opbrengsten van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
Voorkomen dient te worden dat dezelfde activiteiten dubbel worden bekostigd.
Geen subsidie wordt verstrekt voor zover de zorgaanbieder of MKB-ondernemer ten
behoeve van dezelfde activiteiten van overheidswege een andere subsidie of van
buiten de groep anderszins een financiële bijdrage ontvangt. Revenuen die
worden gegenereerd met de resultaten van de gesubsidieerde zorginnovatie vallen
niet onder de opbrengsten.
Artikel 2
De regeling is gebaseerd op de Kaderwet VWS-subsidies. Voor de
subsidiëring op grond van die wet bevat de Subsidieregeling VWS-subsidies
algemene bepalingen in Hoofdstuk I en bepalingen omtrent projectsubsidies in
Hoofdstuk II. Die bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Kortheidshalve wordt in deze toelichting volstaan met een verwijzing naar de
Subsidieregeling VWS-subsidies en de toelichting daarop.
Artikel 3
Voor aanvragen, verslagen, declaraties, verklaringen en
dergelijke worden formulieren en modellen vastgesteld. Deze formulieren en
modellen zijn te verkrijgen bij SenterNovem (www.senternovem.nl).
Artikel 4
Uitgangspunt van de voor subsidie in aanmerking komende
kosten is dat het kosten zijn die verband houden met activiteiten die passen
binnen de reguliere bedrijfsuitoefening van de organisatie. In het tweede tot
en met het achtste lid wordt dit uitgangspunt verder uitgewerkt met specifieke
regels die betrekking hebben op de vraag welke kosten wel en niet voor subsidie
in aanmerking komen. Het gaat dan om (de restwaarde van) aangeschafte
apparatuur, omzetbelasting, winstopslagen bij transacties binnen een groep,
maatschappelijk aanvaardbare kosten en de productieve uren.
Uiteraard kunnen, als sprake is van steun die valt onder een
Europees steunkader, kosten alleen voor subsidie in aanmerking komen voor zover
die voldoen aan de eisen van het betreffende steunkader.
Artikel 5
De subsidiëring van zorginnovatie dient te voldoen aan de
regels ten aanzien van staatssteun. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de
algemene groepsvrijstellingsverordening van de EC (EC 800/2008) en de
de-minimisverordening (1998/2006, 1535/2007 en 875/2007). Deze regeling is in
lijn met de regels ten aanzien van staatssteun. Voor wat betreft de (pre-)ZIPC
wordt gebruik gemaakt van de groepsvrijstellingsverordening en de
de-minimisverordening. Voor wat betreft de ZIV wordt gebruik gemaakt van de
de-minimisverordening.
In het eerste lid wordt vastgesteld dat deze regeling valt
onder de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze bepaling is verplicht op
grond van artikel 3, eerste lid, van deze verordening. Vanwege het brede bereik
van deze algemene groepsvrijstellingsverordening en van deze regeling, is niet
op voorhand aan te geven wanneer de algemene groepsvrijstellingsverordening
relevant is. In de beschikkingen tot subsidieverlening die op basis van deze
regeling worden genomen zal indien van toepassing, op grond van artikel 3,
tweede lid, en artikel 9, tweede lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, steeds moeten worden aangegeven onder welk
artikel van de groepsvrijstellingsverordening deze beschikking valt, alsmede
enkele andere gegevens, die genoemd zijn in de artikelen 3, tweede lid, en 9,
tweede lid van deze verordening.
Voorts bepaalt het tweede lid dat een subsidie of voucher
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd indien anders in strijd zou worden
gehandeld met een de-minimis verordening of een Europees steunkader. Overigens
is het niet de verwachting dat dit vaak aan de orde zal zijn. De regeling maakt
vooral gebruik van de mogelijkheden die de-minimis biedt. Dit komt met name tot
uitdrukking in de maximum bedragen en aantallen van te verstrekken subsidies en
vouchers. De toetsing aan het relevante de-minimisplafond vindt plaats bij de
verstrekking van de subsidies ten behoeve van (pre-)ZIPC en ZIV alsmede bij de
verstrekking van ZIV aan de zorgaanbieder of MKB-ondernemer. De toetsing
geschiedt aan de hand van de gegevens en de verklaring die de zorgaanbieder of
MKB-ondernemer bij de aanvraag overlegt. De toetsing behoeft niet te worden
verricht bij de verstrekking van de subsidie aan de kennisinstituten of
organisatieadviesbureaus die de ZIV inleveren; de ZIV geeft namelijk
uitsluitend een financieel voordeel aan de zorgaanbieder of de MKB-ondernemer.
Indien de zorgaanbieder of MKB-ondernemer aan het geldende de-minimisplafond
zit, wordt geen subsidie voor ZIPC en geen ZIV verstrekt. Als er nog ‘ruimte’
zit onder het de-minimisplafond kan een lager bedrag aan subsidie worden
verstrekt of een ZIV met een lagere waarde. In het laatste geval wordt het
betrokken ‘restbedrag’ op de voucher vermeld. Bij de subsidieverlening aan het
kennisinstituut of organisatiebureau dat de ZIV inlevert, wordt vervolgens met
dit op de voucher vermelde bedrag rekening gehouden.
Artikel 6
De subsidieontvanger behoort een deugdelijke administratie te
voeren. De inrichting van de administratie is de verantwoordelijkheid van de
subsidie-ontvanger. Er kan dus worden aangesloten bij de door de
subsidie-ontvanger gehanteerde systematiek, zolang maar wordt voldaan aan de
eisen die de regeling aan de administratie stelt. Met deze opzet van de
administratieve verplichting wordt gestreefd naar een aanzienlijke beperking
van de extra administratieve lasten als gevolg van de verstrekking van subsidie
op grond van deze regeling.
In de eerste plaats dient de administratie alle gegevens te
bevatten, waaruit op eenvoudige, duidelijke en controleerbare wijze de aard,
inhoud en voortgang van de werkzaamheden afgeleid kunnen worden. In de
administratie kunnen bijvoorbeeld vergaderstukken, rapportages, tekeningen,
correspondentie, foto’s van prototypes, testresultaten, meetverslagen,
berekeningen etc. worden opgenomen. Gedateerde en van naam voorziene stukken
maken dat uit de administratie eenvoudiger en duidelijker de aard, inhoud en
voortgang zijn af te leiden. Uit de administratie moet het eindresultaat van de
activiteiten blijken, maar ook moet op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af
te leiden hoe de voortgang van de activiteiten is geweest, oftewel langs welke
weg het resultaat is bereikt, welke knelpunten zich daarbij hebben voorgedaan
en op welke wijze deze zijn opgelost. Een registratie van de werkzaamheden per
werknemer is niet vereist.
In de tweede plaats dienen de uren die worden besteed aan
activiteiten te worden geregistreerd. Per werknemer moet worden geregistreerd
op welke dagen werkzaamheden ten behoeve van de activiteiten zijn verricht en
om hoeveel uren per dag het ging. Dit hoeft geen bedrijfbrede (sluitende)
urenregistratie te zijn, mits de voor het project gemaakte uren systematisch en
controleerbaar worden vastgelegd.
Ten derde zal een adequate administratie moeten worden gevoerd
waaruit te allen tijde de aard en omvang van de (overige) projectkosten kunnen
worden afgelezen. Ook moeten de specifiek ten behoeve van het project gemaakte
kosten zichtbaar zijn in de administratie en herleidbaar zijn tot
brondocumenten.
Hoofdstuk 2. Zorginnovatieprestatiecontracten
Hoofdstuk 2 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op
pre-ZIPC en ZIPC.
§ 1. Algemeen
Artikel 7
De penvoerder vervult een spilfunctie voor een pre-ZIPC en
een ZIPC. De penvoerder heeft geen winstoogmerk. Het statutaire doel van een
penvoerder moet zijn de behartiging van belangen van zorgaanbieders en/of
MKB-ondernemers of van cliënten van zorgaanbieders. Een penvoerder kan heel
goed een brancheorganisatie zijn, maar dat is niet noodzakelijk. Ook andere
privaatrechtelijke personen die zich structureel bezig houden met het
behartigen van ondernemersbelangen of van belangen van zorgaanbieders of hun
cliënten, kunnen optreden als penvoerder. Gekozen is voor privaatrechtelijke
rechtspersonen zonder winstoogmerk om te voorkomen dat commerciële partijen
zonder draagvlak bij zorgaanbieders, MKB-ondernemers of cliënten van
zorgaanbieders de penvoerdersrol aanwenden voor eigen gewin.
Behalve de penvoerder nemen ook zorgaanbieders en/of
MKB-ondernemers deel aan een ZIPC-verband. Deze ZIPC-deelnemers hebben met de
ZIPC-penvoerder een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Doel van een
ZIPC-verband is het uitvoeren van een zorginnovatietraject dat bestaat uit
activiteiten ter uitvoering van de zorginnovatieplannen van elk van de
deelnemers en het overkoepelend plan voor het gehele samenwerkingsverband. Het
ZIPC-verband bezit geen rechtspersoonlijkheid. Voor het al dan niet met een of
meer deelnemers gezamenlijk uitvoeren van de zorginnovatieplannen van de
individuele ZIPC-deelnemers in het kader van het zorginnovatietraject is niet
vereist dat het ZIPC-verband zelfstandig aan het rechtsverkeer kan
deelnemen.
Elke ZIPC-deelnemer heeft een zorginnovatieplan dat
gedurende het zorginnovatietraject zal worden uitgevoerd. Het plan omvat naast
concrete doelstellingen van de zorginnovatie een financieel plan en
uitvoeringsplan met concrete activiteiten. Voor zover de zorginnovatie
organisatorische vernieuwingen met zich brengt, kunnen deze in een
zorginnovatieplan worden meegenomen. Het plan omvat zowel de beoogde
individuele zorginnovatieactiviteiten als de beoogde collectieve activiteiten.
Laatstgenoemde activiteiten worden samen met een of meer andere ZIPC-deelnemers
uitgevoerd krachtens een samenwerkingsovereenkomst tussen die deelnemers.
Het zorginnovatietraject omvat niet alleen de uitvoering
van de zorginnovatieplannen van de verschillende ZIPC-deelnemers, maar ook de
uitvoering van het overkoepelende plan van de ZIPC-penvoerder. Dat plan
beschrijft alle activiteiten die de ZIPC-penvoerder tijdens het
zorginnovatietraject ten behoeve van de ZIPC-deelnemers onderneemt en ook de
kosten die de deelnemers aan de ZIPC-penvoerder verschuldigd zullen worden. Het
gaat daarbij om begeleiding van de uitvoering van de zorginnovatieplannen van
de deelnemers, het stimuleren en begeleiden van collectieve activiteiten en
activiteiten ten behoeve van voortgangsverslagen en de aanvraag om
subsidievaststelling. Ook dit plan bevat naast een beschrijving van de
activiteiten een planning en een kostenraming. In de samenwerkingscontracten
tussen de ZIPC-penvoerder en de ZIPC-deelnemers worden over de activiteiten die
de penvoerder ten behoeve van de deelnemers verricht, afspraken gemaakt.
Artikel 8
Het beschikbare deelbudget voor het verstrekken van
subsidies ten behoeve van pre-ZIPC en ZIPC wordt bij wijze van subsidieplafond
ingezet. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Subsidieregeling VWS-subsidies
wordt het beschikbare budget verdeeld in volgorde van ontvangst van de
volledige aanvragen. Dit komt neer op ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’.
Dit betekent dat, beginnend met de eerste aanvraag, subsidie wordt verstrekt
totdat het beschikbare budget is uitgeput en dat de overige aanvragen worden
afgewezen. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle
voorschriften voldoet, bepalend. Het gaat daarbij om de voorschriften van deze
regeling en van de Algemene wet bestuursrecht (bijvoorbeeld dat een aanvraag
volledig dient te zijn, inclusief een eventueel benodigde machtiging, en dient
te zijn ondertekend). Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het
nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder
te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot
gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat
door verstrekking van subsidies op latere aanvragen het beschikbare budget
inmiddels op is. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere
aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de
beslistermijn dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis
worden gesteld.
Voor de verdeling van het beschikbare budget geldt als
tijdstip van de aanvraag, zoals gezegd, de dag waarop de aanvraag volledig is.
Het is mogelijk dat meerdere aanvragen op dezelfde dag worden ontvangen, zodat
de onderlinge rangorde niet te bepalen is. Artikel 8 bepaalt om die reden dat
in geval van (dreigende) overschrijding van het subsidieplafond de onderlinge
rangorde van – volledige – aanvragen op één dag middels loting wordt
vastgesteld.
§ 2. Subsidie ten behoeve van verkenning van
samenwerking
Artikel 9
Voor activiteiten in de pre-ZIPC-fase kan een
projectsubsidie verstrekt worden aan een ZIPC-penvoerder. In de
voorbereidingsfase kan de penvoerder met en ten behoeve van de achterban een
innovatiepositiestudie laten verrichten. Hierdoor ontstaat zicht op de voor de
achterban relevante ontwikkelingen binnen het deel van de zorg waar de
zorginnovatie over zal gaan. Het opstellen van een dergelijke
innovatiepositiestudie is subsidiabel. Subsidiabel zijn ook de kosten die zijn
verbonden aan de verspreiding van de resultaten van de innovatiepositiestudie
onder de betrokken zorgaanbieders en MKB-ondernemers.
Tijdens de pre-ZIPC kan met de achterban bezien worden
welke zorgaanbieders en MKB-ondernemers willen deelnemen. Met die potentiële
ZIPC-deelnemers kan begonnen worden met het tot stand brengen van het
ZIPC-verband, waarbij kan worden nagedacht over de inhoud van de op te stellen
zorginnovatieplannen en collectieve activiteiten.
Het opstellen en verspreiden van een innovatiepositiestudie
en de totstandkoming van het ZIPC-verband zijn geen verplichte onderdelen van
een project. Er kan ook voor één van die activiteiten subsidie worden
aangevraagd. Ingevolge artikel 13 wordt evenwel slechts één keer subsidie
verstrekt voor dezelfde zorginnovatie.
Artikel 10
Krachtens dit artikel zijn de volgende kosten
subsidiabel:
– de eigen uren van de ZIPC-penvoerder (eigen of ingehuurd
personeel) tegen een forfaitair bedrag van € 60 per uur;
– de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte
overige kosten, verschuldigd aan derden, met wie de ZIPC-penvoerder niet in een
groep verbonden is.
De kosten, die (potentiële) ZIPC-deelnemers maken in verband
met de voorbereiding van een ZIPC-verband, worden dus niet gesubsidieerd.
In het tweede lid wordt bepaald dat alleen ná de indiening
van de aanvraag gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking komen. Dit betekent
dat kosten die in de periode tussen de aanvraag en de beschikking tot
subsidieverlening worden gemaakt, wel voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 11
De subsidie bedraagt 50 procent van het saldo van de
subsidiabele kosten en opbrengsten met een maximum van € 125.000. Gelet op dit
maximum bedrag is behoeve van de vaststelling geen accountantsverklaring nodig.
Deze berekeningswijze wijkt enigszins af van de Subsidieregeling
VWS-subsidies.
Artikel 12
De termijn voor het ontvangen van aanvragen start op 1 juli
2009 en eindigt op 31 december 2009. Voor het honoreren van die aanvragen is
€ 2 mln beschikbaar.
Artikel 13
Artikel 13 schrijft voor dat in een aantal gevallen de
aanvraag wordt afgewezen.
Geen subsidie wordt verstrekt als een (soortgelijke)
zorginnovatie binnen de voorafgaande drie jaar al eerder is gesubsidieerd op
grond van deze regeling of de subsidieregelingen van de Minister van
Economische Zaken ter stimulering van innovatie. Zo wordt voorkomen dat steeds
opnieuw min of meer dezelfde pre-ZIPC wordt gestart en daarvoor subsidie wordt
aanvraagt.
Ook wordt geen subsidie verstrekt indien de kans op succes
onvoldoende is. Er moeten vooruitzichten zijn op een geslaagd ZIPC en de
innovatie moet ten goede komen aan de zorgsector. De penvoerder moet bij de
subsidieaanvraag aannemelijk maken dat er een aanzienlijke kans is dat de
subsidiabele voorbereidingsactiviteiten zullen leiden tot het daadwerkelijk tot
stand komen van een ZIPC-verband. De penvoerder moet laten blijken dat hij een
juist beeld heeft van de activiteiten die moeten plaatsvinden en dat hij
daartoe ook de benodigde inzet gaat leveren. De penvoerder dient ook duidelijk
aan te tonen dat hij serieuze intenties heeft om tot een ZIPC te komen. Mocht
het desondanks niet lukken om tot een ZIPC te komen, dan is dat geen reden om
bij de subsidievaststelling de subsidie alsnog te weigeren.
De penvoerder dient voorts bij de subsidieaanvraag
aannemelijk te maken dat de activiteiten leiden tot significante verbeteringen
in de zorg.
Artikel 14
De wijze van bevoorschotten van een verleende subsidie wijkt
af van de manier waarop dat is geregeld in de Subsidieregeling VWS-subsidies.
De projectsubsidie voor pre-ZIPC wordt op dezelfde wijze bevoorschot als de
subsidies ten behoeve van de verkenning van samenwerking op grond van artikel
4.3 van de Subsidieregeling innoveren.
Artikel 15
Indien alleen subsidie is verstrekt voor het tot stand
brengen van het ZIPC-verband, zal de voorbereiding binnen een half jaar
afgerond dienen te worden.
Indien de subsidie (tevens) is verstrekt voor het opstellen
en verspreiden van een innovatiepositiestudie, zal het project voor 1 januari
2011 afgerond dienen te worden. Vaak wordt een ZIPC voorafgegaan door een
pre-ZIPC-fase. Aangezien een gesubsidieerde ZIPC ingevolge artikel 23 voor
1 januari 2011 dient te starten, moet de pre-ZIPC tijdig worden afgerond.
Artikel 16
In artikel 11 is bepaald op welke wijze de hoogte van de
subsidie wordt berekend. Dat geldt ten tijde van zowel de verlening, als de
vaststelling. De uitkomst van die berekening kan aan het eind van het project
anders uitvallen dan aan de start, bijvoorbeeld omdat er meer kosten zijn
gemaakt of minder opbrengsten zijn binnengekomen. De subsidie wordt echter
nooit op een hoger bedrag vastgesteld dan het maximum bedrag dat is
verleend.
§ 3. Subsidie ten behoeve van een
zorginnovatieplan
Ook na de pre-ZIPC blijft de penvoerder een belangrijke rol
spelen. De procedure voor het verstrekken van subsidies aan de ZIPC-deelnemers
verloopt door tussenkomst van de ZIPC-penvoerder. Dat geldt voor de verlening,
de vaststelling en de eventuele tussentijdse rapportages.
Artikel 17
Na de voorbereidende fase kan het ZIPC starten. Tijdens de
voorbereidende fase wordt de penvoerder gesubsidieerd. Voor de uitvoering van
het ZIPC worden de zorgaanbieders en MKB-ondernemers gesubsidieerd. Iedere
zorgaanbieder en MKB-ondernemer die deelneemt aan een ZIPC-verband, kan
subsidie aanvragen voor het uitvoeren van zijn zorginnovatieplan.
Artikel 18
De volgende door de ZIPC-deelnemer gemaakte en betaalde
kosten die betrekking hebben op zorginnovatie en die gebaseerd zijn op de
goedgekeurde innovatieplannen zijn subsidiabel:
– loonkosten van het met de uitvoering van het
zorginnovatieplan belaste personeel van de deelnemer, tegen een forfaitair
bedrag van € 40 per uur (onderdeel a);
– kosten voor de ZIPC-penvoerder (onderdeel b);
– specifiek ten behoeve van de uitvoering van het
zorginnovatieplan gemaakte overige kosten (onderdeel c), zoals door anderen aan
de ZIPC-deelnemer in rekening gebrachte bedragen (dit betreft zowel collectieve
als niet collectieve activiteiten). Voor de subsidiabiliteit van de aan de
ZIPC-deelnemer in rekening gebrachte kosten zij verwezen naar artikel 4;
– indien het bij deze, door een ander in rekening
gebrachte, bedragen gaat om kosten voor inzet van personeel van een andere
ZIPC-deelnemer ten behoeve van gezamenlijke collectieve activiteiten, dan wordt
met betrekking tot deze kosten niet het factuurbedrag in aanmerking genomen,
maar per ingezet en verantwoord uur het vaste uurtarief van € 40 (tweede lid).
Hierbij zij nog opgemerkt, dat deze kosten voor de toepassing van 18, eerste
lid, onderdeel c, dus niet als externe kosten worden aangemerkt.
Ingevolge het derde lid komen niet voor subsidie in
aanmerking de kosten voor marketing en sales activiteiten, gericht op verkoop
van (nieuwe) producten; de kosten voor onderzoek naar methodieken voor
marketing komen wel voor subsidie in aanmerking. Verder komen niet in
aanmerking investeringen in bedrijfsmiddelen en herhalingstesten (een eerste
test kan wel worden gesubsidieerd). Tenslotte zijn niet subsidiabel kosten voor
deelname aan tentoonstellingen en symposia. Dat bepaalde kosten van subsidie
uitgesloten zijn, beoogt te voorkomen dat de subsidie wordt aangewend voor
kosten die niet duidelijk te relateren zijn aan de zorginnovatie en het nemen
van risico om tot zorginnovatie te komen. De additionaliteit van de subsidie
komt anders in gevaar.
In het vierde lid wordt bepaald dat alleen ná de indiening
van de aanvraag gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking komen. Dit betekent
dat kosten die in de periode tussen de aanvraag en de beschikking tot
subsidieverlening worden gemaakt, wel voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 19
De subsidie bedraagt 50% van het verschil tussen de
subsidiabele kosten en de opbrengsten van de ZIPC-deelnemer met een maximum van
€ 45.000 (eerste lid, onderdeel a) en daarenboven 100% van het verschil tussen
de subsidiabele kosten en opbrengsten met betrekking tot de inzet van de
penvoerder uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst met de ZIPC-deelnemer.
De subsidie bedraagt maximaal € 6500 (eerste lid, onderdeel b).
Het tweede lid beschrijft een aantal gevallen waarbij een
korting plaatsvindt op de subsidie doordat een verlaging plaatsvindt van het
subsidiepercentage. De omvang van de verlaging wordt bepaald aan de hand van
het derde lid.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel a, vindt een korting
plaats indien niet ten minste 60 procent van het maximaal voor subsidie in
aanmerking komende verschil tussen de subsidiabele kosten en de opbrengsten
(dus 60 procent van de werkelijke subsidie) door de ZIPC-deelnemer is
verschuldigd aan derden (‘externe kosten’, zie onderdeel a). Samenwerking met
anderen (‘buiten de deur’) is immers een belangrijke doelstelling van dit
instrument. Als derde, bedoeld in artikel 19 tweede lid onderdeel a, wordt
hierbij niet beschouwd een onderneming die met de ZIPC-deelnemer in een groep
verbonden is. Indien er sprake is van collectieve activiteiten die tezamen met
een andere ZIPC-deelnemer worden verricht, wordt die andere deelnemer uiteraard
niet als derde beschouwd, noch degenen die met de betrokken andere deelnemer in
een groep zijn verbonden.
Ter verduidelijking een rekenvoorbeeld. Indien de
subsidiabele kosten minus opbrengsten € 80.000 bedragen en slechts 50 procent
van de subsidiabele kosten aan derden is verschuldigd (10 procent te weinig),
wordt het subsidiepercentage van 50 procent met 10 procent verlaagd tot 45
procent. De ZIPC-deelnemer krijgt dan dus € 36.000 subsidie (45 procent van
€ 80.000) in plaats van € 40.000 (50 procent van € 80.000).
Ingevolge het tweede lid, onderdeel b, wordt de subsidie
ook verlaagd indien aan het ‘eind van de rit’ blijkt dat de kosten voor
collectieve activiteiten minder bedragen dan 20 procent van de totale
subsidiabele kosten.
Ook hier ter verduidelijking een rekenvoorbeeld. Indien de
subsidiabele kosten € 80.000 bedragen en slechts 15 procent van de subsidiabele
kosten is besteed aan collectieve activiteiten (5 procent te weinig), dan wordt
het subsidiepercentage van 50 procent met 5 procent verlaagd tot 47,5 procent.
In plaats van € 40.000 subsidie krijgt de deelnemer dan dus € 38.000.
De kortingen werken cumulatief: als een ZIPC-deelnemer aan
beide hierboven gestelde eisen niet voldoet, wordt tweemaal een verlaging
toegepast op het subsidiepercentage. In lijn met de bovengenoemde
rekenvoorbeelden betekent dit dat het subsidiepercentage wordt verlaagd naar
42,5 procent (korting van 5 procent + 2,5 procent). In plaats van € 40.000
subsidie ontvangt de ZIPC-deelnemer dan € 34.000.
Door tijdens een collectieve activiteit samen te werken met
een gemeente of provincie, wordt de subsidie van de ZIPC-deelnemers, betrokken
bij de desbetreffende collectieve activiteit, verhoogd met een extra € 5.000.
Dit heeft als reden dat gemeenten en provincies bij zorginnovatie een
belangrijke rol kunnen vervullen door een actieve bijdrage te leveren aan de
uitvoering van zorginnovatieplannen. Te denken valt aan dwarsverbanden met de
uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Wet publieke
gezondheid wat gemeenten betreft en de Wet op de jeugdzorg wat de provincies
betreft.
Artikel 20
De termijn voor het ontvangen van aanvragen start op
1 november 2009 en eindigt op 28 februari 2010. Voor het honoreren van die
aanvragen is € 5 mln beschikbaar.
Artikel 21
In dit artikel zijn een aantal afwijzingsgronden opgenomen.
Onderdeel a is opgenomen in verband met Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de
Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de
toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de de minimis-steun
(PbEU L 379). Van de toepassing van deze verordening zijn enkele sectoren
uitgesloten: de vervoersector en de productie, verwerking of verhandeling van
landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten. Aan ondernemers in deze sectoren
wordt geen subsidie voor (pre-)ZIPC verstrekt.
Subsidie wordt geweigerd aan deelnemers aan wie minder dan
drie jaar geleden reeds subsidie krachtens dit hoofdstuk, de Subsidieregeling
innoveren of de Subsidieregeling innovatieprestatiecontracten is toegekend
(onderdeel b). Het is niet zinvol dat een zorgaanbieder of MKB-ondernemer
tegelijkertijd aan verschillende IPC en ZIPC deelneemt. Daarnaast dienen ook
andere zorgaanbieders en MKB-ondernemers een kans te hebben om aan een ZIPC
deel te nemen.
Onderdeel c is opgenomen omdat het, gelet op de aard van het
instrument, gewenst is dat de zorginnovatieplannen qua omvang substantieel
zijn. Het saldo van de subsidiabele kosten en opbrengsten verbonden aan de
uitvoering van een individueel zorginnovatieplan moet ten minste € 60.000
bedragen. Een ZIPC-deelnemer die blijkens zijn innovatieplan dit minimum niet
haalt komt niet voor subsidie in aanmerking.
Onderdeel d bevat een afwijzingsgrond, die niet in verband
staat met (de zorginnovatieplannen van) de individuele ZIPC-deelnemers, maar
met het totaal van het zorginnovatietraject. Aan geen enkele deelnemer wordt
subsidie verstrekt, indien niet ten minste een substantieel bedrag is bestemd
voor collectieve activiteiten. Uit de zorginnovatieplannen die met de aanvraag
door de ZIPC-penvoerder worden ingediend, moet blijken dat het verschil tussen
de subsidiabele kosten en opbrengsten dat gemoeid is met de uitvoering van
collectieve activiteiten gemiddeld € 10.000 of meer per ZIPC-deelnemer
bedragen. Aan het eind van de rit, namelijk bij de vaststelling van de
subsidie, moet blijken dat elke ZIPC-deelnemer ten minste 20 procent van het
verschil tussen de subsidiabele kosten en opbrengsten dat gemoeid zijn met de
uitvoering van zijn zorginnovatieplan betrekking heeft op de uitvoering van
collectieve activiteiten. Die 20 procent ziet, anders dan de vereiste minimale
€ 10.000 aan het begin van het traject, niet op een gemiddeld bedrag per
ZIPC-deelnemer, maar vormt een eis waaraan elke deelnemer afzonderlijk moet
voldoen. Zodoende wordt bereikt, dat vóór de aanvang van het
zorginnovatietraject wordt getoetst op een redelijk aandeel van collectieve
activiteiten binnen het totaal van de zorginnovatieplannen, waarbij gaande het
traject méér collectieve activiteiten worden ondernomen. De ZIPC-penvoerder
stimuleert dit. De activiteiten, die een deelnemer in zijn zorginnovatieplan
heeft opgenomen, moeten ook worden verricht, tenzij voor de wijziging van het
zorginnovatieplan toestemming is gegeven (zie in dit verband ook artikel 19 van
de Subsidieregeling VWS-subsidies). Indien niet aan die verplichting wordt
voldaan, kan de subsidie krachtens de Algemene wet bestuursrecht op een lager
bedrag worden vastgesteld. Het ligt voor de hand dat de ZIPC-penvoerder wordt
ingeschakeld bij het substantieel wijzigen van een zorginnovatieplan, vooral
indien het daarin opgenomen collectieve activiteiten betreft.
Daar de rol van de ZIPC-penvoerder van belang is voor het
welslagen van het ZIPC, bevat onderdeel e een afwijzingsgrond op de wijze
waarop de penvoerder invulling geeft aan zijn taken betreffende begeleiding van
de ZIPC-deelnemers en de samenwerkingsprojecten. Het overkoepelende plan moet
duidelijk maken hoe en met welke inzet de penvoerder hiervoor zorgt.
Op grond van onderdeel f kunnen individuele
zorginnovatieplannen worden afgewezen indien het plan niet voldoende gericht is
op zorginnovatie.
Bij aanvang van het ZIPC dienen er minimaal 10 en maximaal 35
deelnemers te zijn. Aanvragen van zorgaanbieders en MKB-ondernemers die
betrekking hebben op een ZIPC-verband met minder respectievelijk meer
deelnemers, worden afgewezen (onderdeel g). Mede gelet op de innovatieve aard
van de activiteiten, is het niet uitgesloten dat tijdens de uitvoering van het
ZIPC een aantal deelnemers afhaken. Indien er minder dan 10 deelnemers
overblijven, heeft dat niet direct tot gevolg dat de subsidie voor de
overgebleven ZIPC-deelnemers bij de vaststelling alsnog geweigerd wordt. De
aanvragen tot vaststelling van de subsidie worden vanzelfsprekend wel getoetst
aan alle andere daarbij geldende vereisten. Een daling van het aantal
deelnemers kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat een deel van de
gesubsidieerde activiteiten niet is uitgevoerd, zodat de subsidie op een lager
bedrag wordt vastgesteld dan is verleend.
In het ZIPC-verband mogen geen deelnemers zitten die in een
groep met elkaar verbonden zijn. Aanvragen van de desbetreffende deelnemers
worden afgewezen (onderdeel h).
Artikel 22
De wijze van bevoorschotten van een verleende subsidie wijkt
af van de manier waarop dat is geregeld in de Subsidieregeling VWS-subsidies.
De projectsubsidie voor ZIPC wordt op dezelfde wijze bevoorschot als de
subsidies ten behoeve van een innovatieprestatiecontract op grond van artikel
4.10 van de Subsidieregeling innoveren.
Artikel 23
Een ZIPC dient voor 1 januari 2011 te starten. Voor de
uitvoering van een ZIPC staat minimaal 18 en maximaal 30 maanden, te rekenen
vanaf de geplande aanvang.
Artikel 24
In de artikelsgewijze toelichting onder het kopje § 3.
Subsidie ten behoeve van een zorginnovatieplan is reeds gewezen op de
coördinerende rol van de ZIPC-penvoerder.
Hoofdstuk 3. Zorginnovatievouchers
§ 1. Begripsbepalingen
Artikel 25
Een ZIV is bedoeld voor een kennisoverdrachtproject. Bij een
kennisoverdrachtproject gaat het om overdracht van voor de zorgaanbieder of
MKB-ondernemer nieuwe kennis op het gebied van zorginnovatie. De vraag van de
zorgaanbieder of MKB-ondernemer aan het kennisinstituut of
organisatieadviesbureau dient toepassingsgericht te zijn, zodat de vraagsteller
deze kennis kan aanwenden voor zorginnovatie. Vereist is voorts dat het gaat om
een kennisoverdrachtproject waarvan de gevolgen ten goede komen aan de zorg. De
bedoeling is niet dat het beantwoorden van een kennisvraag gebeurt door het
leveren van goederen, zoals bijvoorbeeld software, zonder dat de leverancier
verder nog werkzaamheden verricht. De definitie bepaalt daarom uitdrukkelijk
dat dit niet onder een kennisoverdrachtproject valt. Het geven van een cursus
valt evenmin onder deze definitie. Tenslotte zijn ook activiteiten in het kader
van uitvoering van verkoopgerichte marktactiviteiten uitgesloten. Het gaat dan
om activiteiten in het kader van promotie en sales van producten of processen,
zoals het ontwerpen en uitvoeren van reclamemateriaal en andere
sales-activiteiten.
Zoals reeds in de algemene toelichting aangegeven, zijn er
drie typen ZIV: klein, groot en extra groot.
Een ZIV kan worden gebruikt bij kennisinstellingen. Dit
zijn:
– dezelfde kennisinstellingen als waar vouchers op grond
van de Subsidieregeling innoveren kunnen worden gebruikt (zie artikel 5.1,
tweede lid, van die regeling). Op www.senternovem staat een lijst met die
kennisinstellingen;
– adviesbureaus die actief zijn op het terrein van
organisatieadvies, marktonderzoek en de begeleiding van veranderingsprocessen
ten behoeve van ondernemers buiten de groep. Of een adviesbureau dit
werkterrein heeft, kan onder meer worden opgemaakt uit de statuten of de
inschrijving in de register bij de Kamer van Koophandel.
Uit de definities van alle typen vouchers blijkt voorts dat
alleen de zorgaanbieder of MKB-ondernemer op wiens naam de ZIV is gesteld deze
voucher kan inleveren bij een kennisinstelling. Innovatievouchers zijn derhalve
niet ‘verhandelbaar’.
Artikelen 26, 27 en 28
Artikel 27, eerste tot en met zesde lid, en artikel 28,
eerste lid, beperken de bevoegdheid om op grond van artikel 26 ZIV te
verkrijgen. Artikel 27, zevende lid, en artikel 28, tweede lid, bevatten ten
behoeve van grote zorgaanbieders enkele uitzonderingen op die beperkingen.
Een academisch ziekenhuis kan geen ZIV krijgen. Een
academisch ziekenhuis beschikt immers zelf reeds over (toegang tot) innovatieve
kennis en is zelf een kennisinstelling.
Een zorgaanbieder en een MKB-ondernemer kan ten hoogste één
kleine voucher krijgen. De kleine voucher is bedoeld om de eerste kennismaking
met een kennisinstelling te stimuleren. Omdat bij uitstek een kleine voucher de
bedoeling heeft een zorgaanbieder of MKB-ondernemer voor de eerste maal te
laten afstappen op een kennisinstelling, kan een kleine ZIV slechts eenmaal aan
een zorgaanbieder of MKB-ondernemer worden verstrekt en alleen dan als deze nog
niet eerder op grond van een andere regeling een voucher heeft gehad.
Het is tevens niet mogelijk voor zorgaanbieders en
MKB-ondernemers om de kleine ZIV gezamenlijk voor eenzelfde kennisvraag in te
zetten. Het is immers de bedoeling van deze voucher dat een zorgaanbieder of
MKB-ondernemer zelf ervaring opdoet met het in contact komen met een
kennisinstelling.
Een grote of extra grote ZIV wordt ten hoogste één keer per
jaar verstrekt en alleen dan als de zorgaanbieder of MKB-ondernemer in dat jaar
nog niet eerder op grond van de Subsidieregeling innoveren een grote voucher
heeft gehad.
Een zorgaanbieder of MKB-ondernemer kan ingevolge artikel 28
hooguit één aanvraag tegelijk doen. Indien er desalniettemin meerdere aanvragen
gedaan worden, worden ingevolge artikel 28, derde lid, alle aanvragen zonder
meer afgewezen, behalve de aanvraag van de ZIV met de laagste waarde. Die
aanvraag wordt op de voorgeschreven wijze beoordeeld.
De uitzonderingen op bovenstaande beperkingen betreffen
zorgaanbieders met meer dan 250 werknemers in dienst. Zij hebben de
mogelijkheid om ten behoeve van een specifieke vestiging een ZIV aan te vragen.
Deze zorgaanbieders zijn dermate groot dat zij vaak decentraal gestuurd worden
en dat één voucher niet het antwoord kan bieden op de verschillende
kennisvragen die er zijn binnen een grote gedecentraliseerde organisatie. Zij
kunnen maximaal 10 vouchers ontvangen. Echter, deze vouchers kunnen ingevolge
artikel 31 niet worden gebundeld. Een grote of extra grote voucher kan voor een
kennisoverdrachtproject wel worden gebundeld met ZIV van andere zorgaanbieders
of MKB-ondernemers tot een maximum van in totaal tien stuks. Zowel de
kennisinstelling als de zorgaanbieders en MKB-ondernemers dienen op deze maxima
bedacht te zijn.
Artikel 29
Het aantal beschikbare ZIV en de periode waarin ze kunnen
worden aangevraagd zijn gelimiteerd. Net als bij de (pre-)ZIPC geldt 'wie het
eerst komt, het eerst maalt'.
Artikel 30
Binnen zes weken wordt op de aanvraag besloten. Op een
verleende ZIV staan de belangrijkste gegevens vermeld.
Artikel 31
Voor het verstrekken van subsidie aan de kennisinstelling
staat centraal dat het moet gaan om een kennisoverdrachtproject in de zin van
deze regeling. Voorts moeten een of meer geldige ZIV worden overgelegd. Met een
geldige ZIV wordt bedoeld een voucher die op naam gesteld is van de
zorgaanbieder of MKB-ondernemer die het inlevert bij de kennisinstelling en ten
behoeve van wie de kennisvraag wordt beantwoord; indien aan een grote
zorgaanbieder op grond van artikel 27, zevende lid, meerdere ZIV zijn
verstrekt, staat op de voucher vermeld ten behoeve van welke vestiging van de
zorgaanbieder deze geldig is. Voorts is een ZIV slechts geldig als het in de op
de voucher aangegeven periode bij een kennisinstelling is ingeleverd en
vervolgens gedeclareerd bij SenterNovem. Indien de kennisinstelling bij de
aanvraag van een subsidie geen geldige ZIV overlegt, wordt deze aanvraag op
grond van artikel 31, eerste lid, afgewezen.
Grote en extra grote ZIV kunnen worden gebundeld ten behoeve
van één kennisoverdrachtproject. Er kunnen maximaal 10 ZIV worden gebundeld.
Per zorgaanbieder of MKB-ondernemer kan voor een kennisoverdrachtproject niet
meer dan één grote of extra grote ZIV worden ingezet. Kleine ZIV kunnen in het
geheel niet worden gebundeld.
Omdat er op grond van het tweede lid op de aanvraag van de
kennisinstelling direct besloten wordt over de vaststelling van de
projectsubsidie en er geen voorafgaande verleningsbeschikking is, wordt
afgeweken van een aantal bepalingen van de Subsidieregeling VWS-subsidies. Deze
bepalingen zijn opgesomd in het derde lid.
Zoals uiteengezet in de toelichting op artikel 5, is de
subsidie aan de kennisinstellingen geen staatssteun (vierde lid).
Artikel 32
Artikel 32 gaat over de hoogte van de projectsubsidie.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen grote en extra grote ZIV enerzijds
(eerste lid) en kleine ZIV anderzijds (tweede lid).
Voor grote en extra ZIV geldt het volgende. In beginsel
(dus niet in aanmerking genomen de uitzonderingen van bijvoorbeeld artikel
4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht) worden -onder aftrek van de
opbrengsten- alle subsidiabele kosten van de kennisinstelling in verband met
het beantwoorden van de kennisvraag van de zorgaanbieder of MKB-ondernemer
vergoed tot een maximum per ingeleverde voucher van € 5.000 bij een grote ZIV
en € 14.000 bij een extra grote ZIV. Wat de kennisinstelling aan kosten gemaakt
heeft, maar via de voucher niet vergoed krijgt, factureert de kennisinstelling
aan de zorgaanbieder of MKB-ondernemer. Indien de kennisinstelling precies
€ 7.500 bij een grote voucher of € 21.000 bij een extra grote voucher aan
subsidiabele kosten minus opbrengsten heeft gemaakt, wordt de subsidie bepaald
op tweederde deel daarvan, te weten € 5.000 of € 14.000, en dient de
kennisinstelling het meerdere (de eigen bijdrage van de ondernemer van
respectievelijk € 2.500 of € 7.000) te factureren aan de zorgaanbieder of
MKB-ondernemer. Het kan echter uiteraard voorkomen dat het verschil tussen de
subsidiabele kosten en de opbrengsten voor de beantwoording van een kennisvraag
minder of juist meer bedraagt dan € 7.500 of € 21.000. In het eerste geval
wordt de subsidie lager vastgesteld dan € 5.000 of € 14.000. In het tweede
geval wordt de subsidie op het maximum van € 5.000 of € 14.000 vastgesteld. De
resterende kosten (die dan hoger zijn dan een derde deel van de kosten) zal de
zorgaanbieder of MKB-ondernemer dan aan de kennisinstelling moeten vergoeden.
Aangezien de subsidie niet meer dan € 125.000 in totaal bedraagt, hoeft geen
accountantsverklaring ingeleverd te worden. Dit bedrag is het maximum waarvoor
grote en extra grote ZIV gebundeld kunnen worden. Het is de gedeelde
verantwoordelijkheid van MKB-ondernemers, zorgaanbieders en kennisinstelling om
hier alert op te zijn.
Hieronder twee rekenvoorbeelden voor de declaratie van een
grote zorginnovatie voucher.
1. Rekenvoorbeeld bedragen groter dan voucherwaarde
Factuur grote voucher
Bestede uren 150 a 75 euro | 11.250 |
Btw 19% | 2.138 |
Totaal | 13.388 |
| |
max subsidie VWS | 5.000 |
(projectkosten ex BTW min eigen bijdrage van
1/3, doch maximaal 5.000)
| |
| |
Te betalen door zorgaanbieder of MKB-er: | 8.388 |
(BTW 2.138 + eigen bijdrage 6.250) | |
Eigen bijdrage ex BTW moet minimaal 1/3 van 11.250 zijn
ofwel 3.750. In dit geval is de eigen bijdrage ex BTW 6.250. Er is daarmee aan
deze vereiste voldaan. De kennisinstelling declareert vervolgens de max
subsidie van 5.000 bij SenterNovem. De overige 2.500 voucherwaarde is onderdeel
van de eigen bijdrage van 6.250, die de kennisinstelling samen met de totale
BTW van de zorgaanbieder / MKB-er ontvangt.
2. Rekenvoorbeeld bedragen kleiner dan voucherwaarde
Factuur grote voucher
Bestede uren 50 a 75 euro | 3.750 |
Btw 19% | 712,50 |
Totaal | 4.462,50 |
| |
max subsidie VWS | 2.500 |
(projectkosten ex BTW min eigen bijdrage van
1/3)
| |
| |
Te betalen door zorgaanbieder of MKB-er: | 1.962,50 |
(BTW 712,50 + eigen bijdrage 1.250 ) | |
Eigen bijdrage ex BTW moet minimaal 1/3 van 3.750 zijn ofwel
1.250. In dit geval is de eigen bijdrage ex BTW 1.250. Er is daarmee aan deze
vereiste voldaan. De kennisinstelling declareert vervolgens de
subsidie van 2.500 bij SenterNovem.
Voor kleine ZIV geldt hetzelfde als wat ter toelichting op
het eerste lid voor grote en extra grote ZIV is opgenomen met dien verstande
dat bij kleine ZIV voor zorgaanbieders en MKB-ondernemers geen eigen bijdrage
van een derde deel geldt en dat een kleine ZIV een waarde vertegenwoordigt van
€ 2.500. Wat de kennisinstelling – onder aftrek van de opbrengsten – aan
subsidiabele kosten gemaakt heeft, maar via de kleine ZIV niet vergoed krijgt,
factureert de kennisinstelling aan de zorgaanbieder of MKB-ondernemer. Indien
de kennisinstelling precies € 2.500 aan subsidiabele kosten minus opbrengsten
heeft gemaakt, wordt de subsidie bepaald op € 2.500. Wanneer het verschil
tussen de subsidiabele kosten en opbrengsten voor de beantwoording van een
kennisvraag minder of juist meer bedraagt dan € 2.500 wordt – in het eerste
geval – de subsidie lager vastgesteld dan € 2.500. In het tweede geval wordt de
subsidie op het maximum van € 2.500 vastgesteld. De resterende kosten
factureert de kennisinstelling aan de zorgaanbieder of MKB-ondernemer. Het is
de taak van zowel kennisinstelling als de zorgaanbieder en MKB-ondernemer erop
bedacht te zijn dat kleine ZIV niet gebundeld kunnen worden.
Eventueel door de ondernemer verschuldigde, door de
kennisinstelling in rekening te brengen, BTW valt niet onder de kosten die voor
subsidie in aanmerking komen. De ondernemer kan deze BTW ook zelf verrekenen.
Een rekenvoorbeeld met een kleine ZIV kan het voorgaande verduidelijken. De
afrekening die de kennisinstelling aan de MKB-ondernemer of zorgaanbieder
stuurt ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:
Als er 20 uur is gewerkt aan een kennisopdracht voor 75 euro
per uur en de kennisinstelling heeft een kleine voucher gekregen, dan geldt de
volgende berekening:
Gewerkte uren: | 20 à € 75 | € 1500 |
BTW: | 19% | € 285 + |
| | € 1785 |
Af: subsidie VWS: € 1500 (=max bij de minister aan te vragen
subsidiebedrag).
Te voldoen door MKB-ondernemer/ zorgaanbieder € 285
Voor een grote zorginnovatievoucher zou het rekenvoorbeeld er
dan als volgt uit zien:
Gewerkte uren: | 20 à € 75 | € 1500 |
BTW: | 19% | € 285 + |
| | € 1785 |
Af: subsidie VWS (2/3 x 1500): € 1000 (=max bij de minister
aan te vragen subsidiebedrag).
Te voldoen door MKB-ondernemer/ zorgaanbieder € 785
Artikel 33
Met de uitsluiting van kosten gemaakt in het kader van stages
van studenten van kennisinstellingen (onderdeel a) wordt onderstreept dat
stagevergoedingen tot doel hebben de kosten van het praktijkonderwijs te
vergoeden en derhalve onderwijskosten inhouden. Er wordt geen subsidie
verstrekt voor activiteiten die worden verricht door studenten indien het gaat
om activiteiten waarvoor deze studenten studiepunten krijgen. Evenmin
subsidiabel zijn kosten die gemaakt worden in het kader van de begeleiding en
ondersteuning van studenten.
Artikel 34
De aanvraag van de subsidie dient na afloop van het
kennisoverdrachtproject én voor 1 juli 2010 te worden ingediend. Er wordt
vanuit gegaan dat er ruim de tijd is om de voucher te verzilveren. Verzoeken
van de kennisinstelling voor een eenmalige verlenging zullen dan ook streng
worden getoetst. Een verlenging kan worden verleend in situaties waarbij het
gestarte kennisoverdrachtproject nog niet kon worden afgerond, maar waarbij wel
aannemelijk kan worden gemaakt dat het project binnen een redelijke termijn
afgesloten zal kunnen worden.
Andere kennisinstellingen dan de kennisinstellingen in de zin
van de Subsidieregeling innoveren dienen bij hun allereerste aanvraag aan te
tonen dat zij voor de inwerkingtreding van de regeling reeds drie
adviesprojecten in de zorg hebben afgerond. Dat geschiedt aan de hand van drie
verklaringen van zorgaanbieders ten behoeve waarvan die projecten zijn
uitgevoerd.
Artikel 35
Artikel 35 schrijft voor om welke redenen een aanvraag direct
afgewezen dient te worden. In onderdeel a is als afwijzingsgrond opgenomen dat
voor het kennisoverdrachtproject voor het verstrekken van de ZIV nog geen
verplichtingen mogen zijn aangegaan. Dit wil zeggen dat met de subsidie op
grond van artikel 31 niet al lopende contracten kunnen worden gefinancierd. De
ZIV zijn uitdrukkelijk bedoeld om een contact tussen zorgaanbieder of
MKB-ondernemer en kennisinstelling te stimuleren dat er nog niet is.
Onderdeel b is opgenomen om te voorkomen dat de ondernemer
een ZIV inzet voor een kennisoverdrachtproject waarvoor (al dan niet via een
programma of overkoepelend project) reeds (andere) subsidie is ontvangen. Ook
de eigen bijdrage behorend bij die andere subsidie kan niet alsnog via een ZIV
worden gesubsidieerd.
In onderdeel c is bepaald dat de kennisinstelling geen
projectsubsidie wordt verstrekt indien de instelling haar eigen ZIV
inlevert.
In onderdeel d is bepaald dat geen projectsubsidie wordt
verstrekt voor een kennisoverdrachtproject dat wordt uitgevoerd voor een
zorgaanbieder of MKB-ondernemer waarmee de kennisinstelling in een groep is
verbonden.
Artikel 36
Aangezien de subsidie wordt aangevraagd na afloop van het
kennisoverdrachtproject en er ter gelegenheid van een verlening geen
voorafgaande toets plaatsvindt van het project, is wellicht ten overvloede
bepaald dat – waar nodig – aan de vaststelling verplichtingen kunnen worden
verbonden om de doelstellingen van de subsidie te verwezenlijken.
Artikel 37
De regeling zal in 2010 tussentijds worden geëvalueerd. Voor
de uitvoering van de regeling is vooralsnog tot en met 2012 budget
uitgetrokken. De regeling is derhalve tijdelijk van aard. Naar verwachting
zullen de laatste zorginnovatievouchers in 2011 worden uitgegeven. Daarom kan
de regeling per 2013 vervallen.
De Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink.