ARTIKEL I
De Subsidieregeling Wet op het Waddenfonds wordt
als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel f komt te luiden:
- f. kleine en middelgrote ondernemingen:
ondernemingen als bedoeld in bijlage I bij de algemene
groepsvrijstellingsverordening;.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door
een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
- h. algemene groepsvrijstellingsverordening:
verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de
Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke
markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene
groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L 214).
B
In artikel 1.3, vierde lid, wordt na ‘het project’ een zinsnede
toegevoegd, luidende: , behoudens het bepaalde ten aanzien van de subsidiabele
kosten in de artikelen 3.4, 3.7, 3.12, 3.15 en 4.4.
C
In artikel 1.4 worden onder vernummering van het vierde lid tot
zesde lid twee leden ingevoegd, luidende:
4. Indien de aanvraag ingevolge hoofdstuk 3 of 4 een project
betreft ten behoeve waarvan een grote onderneming subsidie aanvraagt, verstrekt
de subsidieaanvrager gegevens en bescheiden bij de aanvraag die het stimulerend
effect van de subsidie aantonen.
5. Indien de aanvraag een aanvraag ingevolge hoofdstuk 3
betreft, verstrekt de subsidieaanvrager gegevens en bescheiden bij de aanvraag
waaruit blijkt dat de investeringen ten behoeve van het project verder gaan dan
communautaire normen of die bij ontstentenis van communautaire
normen het niveau van milieubescherming doen toenemen.
D
In artikel 1.8 wordt onder vernummering van het tweede en derde
lid tot derde en vierde lid een artikellid toegevoegd, luidende:
E
Na artikel 1.18 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Paragraaf 7. Voorschotverlening bij schatkistbankieren
F
In het opschrift van artikel 1.19 wordt ‘Voorschotverstrekking’
vervangen door: Voorschotverlening.
G
Hoofdstuk 3 komt te luiden:
HOOFDSTUK 3. MILIEUBESCHERMING
Paragraaf 3.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.1. Reikwijdte
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op subsidieaanvragen
van kleine, middelgrote en grote ondernemingen ten behoeve van
milieubescherming.
2. Op dit hoofdstuk is de algemene
groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
Artikel 3.2. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a. milieubescherming:
elke maatregel die is gericht op de preventie of
het herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke
hulpbronnen door de eigen activiteiten van de subsidieaanvrager, op het
beperken van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op de aanmoediging
van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, met inbegrip van
energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare
energiebronnen;
- b. energiebesparende maatregelen:
alle maatregelen die ondernemingen in staat stellen
het energieverbruik in met name hun productiecyclus te verminderen;
- c. communautaire norm:
1°. een verplichte communautaire norm waarbij de op
milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of
2°. de verplichting op grond van richtlijn nr.
2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake geïntegreerde preventie
en bestrijding van verontreiniging de beste beschikbare technieken te
gebruiken, zoals uiteengezet in de meest recente relevante informatie die de
Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 17, tweede lid,
van die richtlijn heeft bekendgemaakt;
- d. hernieuwbare energiebronnen:
de volgende hernieuwbare, niet-fossiele
energiebronnen: windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie,
getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas en biogas;
- e. biobrandstof:
vloeibare of gasvormige brandstof voor vervoer die
uit biomassa is gewonnen;
- f. duurzame biobrandstoffen:
biobrandstoffen die voldoen aan de
duurzaamheidscriteria van artikel 15 van het voorstel voor een richtlijn van
het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie
uit hernieuwbare bronnen, welke criteria van toepassing zijn zodra de richtlijn
door het Europees Parlement en de Raad is aangenomen en in het Publicatieblad
van de Europese Unie is bekendgemaakt;
- g. energie uit hernieuwbare energiebronnen:
energie opgewekt met installaties waarbij
uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het
aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride
installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken,
waaronder begrepen voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare
elektriciteit en waaronder niet begrepen elektriciteit die van dergelijke
systemen afkomstig is;
- h. warmtekrachtkoppeling:
gelijktijdige opwekking in één proces van
thermische energie en elektrische en mechanische energie;
- i. hoogrenderende warmtekrachtkoppeling:
warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria
van bijlage III bij de richtlijn inzake de bevorderingen van
warmtekrachtkoppeling en aan de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden
zoals die in de beschikking tot vaststelling van geharmoniseerde
rendementsreferentiewaarden zijn vastgesteld;
- j. materiële activa:
investeringen in gronden, wanneer deze absoluut
noodzakelijk zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen, gebouwen,
installaties en uitrustingen, met als doel vervuiling en hinder te beperken of
te beëindigen, en investeringen om de productiemethoden aan te passen met het
oog op de bescherming van het milieu;
- k. richtlijn inzake de bevordering van
warmtekrachtkoppeling:
richtlijn nr. 2004/8/EG van het Europees Parlement
en de Raad inzake de bevorderingen van warmtekrachtkoppeling op basis van de
vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van
richtlijn 92/42/EEG;
- l. beschikking tot vaststelling van geharmoniseerde
rendementsreferentiewaarden:
beschikking nr. 2007/74/EG tot vaststelling van
geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van
elektriciteit en warmte in toepassing van richtlijn 2004/8/EG van het Europees
Parlement en de Raad.
Paragraaf 3.2. Subsidie voor ondernemingen die verder gaan dan
communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, het
niveau van milieubescherming doen toenemen
Artikel 3.3. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen aan ondernemingen die
verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire
normen, het niveau van milieubescherming doen toenemen.
2. De subsidie bedraagt 35 procent van de subsidiabele
kosten.
Artikel 3.4. Subsidiabele kosten
1. De extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om
een niveau van milieubescherming te bereiken dat het door de communautaire
normen vereiste niveau overtreft, zijn subsidiabel.
2. De extra investeringskosten, bedoeld in het eerste lid,
worden berekend overeenkomstig artikel 18, zesde tot en met achtste lid, van de
algemene groepsvrijstellingsverordening en zonder de exploitatiebaten en
exploitatiekosten in aanmerking te nemen.
Artikel 3.5. Voorwaarden
1. Een subsidieaanvrager komt in aanmerking voor subsidie
indien:
a. dankzij de investering de subsidieaanvrager het uit
zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming kan doen
toenemen, door verder te gaan dan de geldende communautaire normen, ongeacht of
er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de communautaire norm,
of
b. dankzij de investering de subsidieaanvrager het uit
zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming kan doen toenemen
bij ontstentenis van communautaire normen.
2. Er wordt geen subsidie verleend, indien de
verbeteringen de ondernemingen laten voldoen aan reeds vastgestelde maar nog
niet van toepassing zijnde communautaire normen.
3. Er wordt geen subsidie verleend voor het beheer van
afval.
Paragraaf 3.3. Subsidie voor de aanschaf van nieuwe schepen die
verder gaan dan de communautaire normen of die bij ontstentenis van
communautaire normen het niveau van milieubescherming doen toenemen
Artikel 3.6. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen aan ondernemingen
voor de aanschaf van nieuwe schepen dan wel voor de vernieuwing van bestaande
schepen die verder gaat dan de communautaire normen of die bij ontstentenis van
communautaire normen het niveau van milieubescherming doen toenemen.
2. De subsidie bedraagt 35 procent van de subsidiabele
kosten.
Artikel 3.7. Subsidiabele kosten
1. De extra investeringskosten, die noodzakelijk zijn om
een hoger niveau van milieubescherming te bereiken dan door de communautaire
normen wordt vereist, zijn subsidiabel.
2. De extra investeringskosten, bedoeld in het eerste lid,
worden berekend overeenkomstig artikel 18, zesde tot en met achtste lid, van de
algemene groepsvrijstellingsverordening en zonder de exploitatiebaten en
exploitatiekosten in aanmerking te nemen.
Artikel 3.8. Voorwaarden
Een subsidieaanvrager komt in aanmerking voor subsidie
indien:
a. dankzij de investering de subsidieaanvrager het uit
zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming kan doen
toenemen, door verder te gaan dan de geldende communautaire normen, ongeacht of
er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de communautaire norm;
b. dankzij de investering de subsidieaanvrager het uit
zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming kan doen toenemen
bij ontstentenis van communautaire normen;
c. de aanschaf van de nieuwe schepen geschiedt voor de
inwerkingtreding van de nieuwe communautaire normen, tenzij deze nieuwe normen,
zodra deze verplicht worden, met terugwerkende kracht op reeds aangeschafte
schepen van toepassing zullen zijn, of
d. bestaande schepen worden aangepast aan milieunormen
die nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die bedrijfsmiddelen in
bedrijf werden genomen of indien voor de schepen geen milieunormen van
toepassing zijn.
Paragraaf 3.4. Subsidie voor milieustudies
Artikel 3.9. Hoogte van de subsidie
Artikel 3.10. Subsidiabele kosten
De kosten van de studie zijn subsidiabel.
Paragraaf 3.5. Subsidie voor het gebruik van hernieuwbare
energiebronnen
Artikel 3.11. Hoogte van de subsidie
Artikel 3.12. Subsidiabele kosten
1. De extra investeringskosten die ten laste van de
subsidieaanvrager komen ten opzichte van een traditionele energiecentrale of
een traditioneel verwarmingssysteem met dezelfde capaciteit inzake
daadwerkelijke energieopwekking zijn subsidiabel.
2. De kosten worden berekend overeenkomstig artikel 18,
zesde tot en met achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en
zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.
Artikel 3.13. Voorwaarden
Ingeval van productie van biobrandstoffen wordt slechts
subsidie verleend voor de productie van duurzame biobrandstoffen.
Paragraaf 3.6. Subsidie voor hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling
Artikel 3.14. Hoogte van de subsidie
Artikel 3.15. Subsidiabele kosten
1. De extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om
een hoogrenderende warmtekrachtkoppelinginstallatie tot stand te brengen, in
vergelijking met de referentie-investering, zijn subsidiabel.
2. De extra investeringskosten worden berekend
overeenkomstig artikel 18, zesde tot en met achtste lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en zonder de exploitatiebaten en
exploitatiekosten in aanmerking te nemen.
Artikel 3.16. Voorwaarden
Een subsidieaanvrager komt voor subsidie in aanmerking,
indien:
a. de nieuwe warmtekrachtkoppelingeenheid in totaal
besparingen behaalt van primaire energie ten opzichte van de gescheiden
productie als gedefinieerd in de richtlijn inzake de bevorderingen van
warmtekrachtkoppeling en de beschikking tot vaststelling van geharmoniseerde
rendementsreferentiewaarden, of
b. de verbetering van een bestaande
warmtekrachtkoppelingeenheid of verbouwing van een bestaande
stroomproductie-eenheid tot een warmtekrachtkoppelingeenheid resulteert in
besparingen van primaire energie ten opzichte van de oorspronkelijke
situatie.
H
Hoofdstuk 4 komt te luiden:
HOOFDSTUK 4. ONDERZOEK, ONTWIKKELING EN INNOVATIE
Paragraaf 4.1. Algemene bepalingen
Artikel 4.1. Reikwijdte
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op subsidieaanvragen
van kleine, middelgrote en grote ondernemingen ten behoeve van onderzoek,
ontwikkeling en innovatie.
2. Op dit hoofdstuk is de algemene
groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
Artikel 4.2. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a. onderzoeksorganisatie:
een entiteit, zoals een universiteit, ongeacht haar
rechtsvorm, publiek- of privaatrechtelijke organisatie, of financieringswijze
die zich in hoofdzaak bezighoudt met het verrichten van fundamenteel onderzoek,
industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het verspreiden van de
resultaten daarvan door middel van onderwijs, publicaties of
technologieoverdracht, met dien verstande dat:
1°. alle winst opnieuw wordt geïnvesteerd in die
activiteiten, in de verspreiding van de resultaten daarvan, of in onderwijs,
en
2°. de ondernemingen die invloed op een
onderzoeksorganisatie kunnen uitoefenen door middel van bijvoorbeeld
aandeelhouders of leden van de organisatie, geen preferente toegang genieten
tot de onderzoekscapaciteit van een dergelijke organisatie of tot de resultaten
van haar onderzoek;
- b. industrieel onderzoek:
planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op
het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van
nieuwe producten, productiemethoden of diensten, of om bestaande producten,
productiemethoden of diensten aanmerkelijk te verbeteren, met dien verstande
dat het onderzoek de vervaardiging van onderdelen van complexe systemen omvat
die noodzakelijk is voor industrieel onderzoek, met name voor algemene
validering van technologieën, met uitzondering van prototypes;
- c. experimentele ontwikkeling:
ontwikkeling van producten, productiemethoden of
diensten, met dien verstande dat:
1°. daaronder kan worden verstaan het verwerven,
combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische,
zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema’s of
ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, productiemethoden of
diensten die de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve
producten, productiemethoden of diensten die het maken van ontwerpen,
tekeningen, plannen en andere documentatie kunnen omvatten, voor zover zij niet
voor commercieel gebruik zijn bestemd;
2°. daaronder kan worden verstaan de ontwikkeling
van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten, indien het prototype
het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor
demonstratie en validatiedoeleinden te worden gebruikt;
3°. daaronder niet kan worden verstaan
routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen,
fabricageprocessen, diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien
deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
- d. hooggekwalificeerd personeel:
universitair geschoolde onderzoekers, ingenieurs,
ontwerpers en marketingmanagers met een tertiaire opleiding en ten minste vijf
jaar relevante beroepservaring, waarbij doctoraatsopleidingen kunnen meetellen
als relevante beroepservaring;
- e. detachering:
de tijdelijke indienstneming van personeel door een
subsidieaanvrager gedurende een bepaalde periode, waarna het personeel het
recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren.
Paragraaf 4.2. Subsidie voor onderzoeks- en
ontwikkelingsprojecten
Artikel 4.3. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen aan ondernemingen
voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling.
2. De subsidie voor industrieel onderzoek bedraagt 40
procent van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie voor experimentele ontwikkeling bedraagt 25
procent van de subsidiabele kosten.
4. De subsidie voor experimentele ontwikkeling kan met 15
procent van de subsidiabele kosten worden verhoogd, indien:
a. het project daadwerkelijke samenwerking tussen ten
minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen behelst en aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
1°. geen van de ondernemingen neemt meer dan 70
procent van de in aanmerking komende kosten van het samenwerkingsproject voor
haar rekening,
2°. het project behelst samenwerking met ten minste
één kleine of middelgrote onderneming, of
3°. het project behelst grensoverschrijdende
samenwerking in ten minste twee verschillende lidstaten,
b. het project daadwerkelijke samenwerking behelst
tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie en aan de volgende
voorwaarden voldoet:
1°. de onderzoeksorganisatie draagt ten minste 10
procent van de subsidiabele projectkosten, en
2°. de onderzoeksorganisatie heeft het recht de
resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt onder
daadwerkelijke samenwerking niet verstaan uitbesteding.
Artikel 4.4. Subsidiabele kosten
1. De volgende kosten zijn subsidiabel:
a. personeelskosten:
b. kosten van apparatuur en uitrusting, voor zover en
zolang zij worden gebruikt voor het onderzoeksproject. Indien deze apparatuur
en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject
worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de
looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in
aanmerking komende kosten beschouwd;
c. kosten van gebouwen en grond voor zover en voor
zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Wat gebouwen betreft,
worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het
project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende
kosten beschouwd. Wat grond betreft komen de kosten voor de commerciële
overdracht of daadwerkelijk gemaakte investeringskosten in aanmerking;
d. kosten van contractonderzoek, technische kennis en
octrooien die tegen marktprijzen worden verworven bij, of waarvoor een licentie
wordt verleend door externe bronnen, mits de transactie overeenkomstig het
arm’s length-beginsel heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van collusie.
Voorts ook kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten die uitsluitend
voor de onderzoeksactiviteiten worden gebruikt;
e. extra algemene vaste kosten die rechtstreeks uit
het onderzoeksproject voortvloeien;
f. andere kosten, waaronder die voor materiaal,
leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit de
onderzoeksactiviteit voortvloeien.
2. De subsidiabele kosten worden bij een specifieke
categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld.
3. De kosten van de experimentele ontwikkeling en het
testen van producten, productieprocessen en diensten zijn subsidiabel, voor
zover deze niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen
worden gebruikt of geschikt gemaakt.
4. Bij commercieel gebruik van demonstratie- of
proefprojecten bij experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 4.2, sub
c, onder 2°, worden eventuele inkomsten die hieruit voortvloeien op de in
aanmerking komende kosten in mindering gebracht.
Artikel 4.5. Voorwaarden
Bij het verlenen van subsidie voor een onderzoeks- en
ontwikkelingsproject waarbij onderzoeksorganisaties en ondernemingen
samenwerken, overschrijdt het gecumuleerde subsidiebedrag van rechtstreekse
overheidssubsidie ten behoeve van een specifiek project en van bijdragen van
onderzoeksorganisaties voor dat project, voor zover deze subsidie inhouden,
niet de voor elke begunstigde onderneming van toepassing zijnde
subsidiedrempels als bedoeld in artikel 6 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Paragraaf 4.3. Subsidie voor technische haalbaarheidsstudies
Artikel 4.6. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen aanondernemingen voor
technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van industrieel onderzoek of
experimentele ontwikkelingsactiviteiten.
2. De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele
kosten.
Artikel 4.7. Subsidiabele kosten
De kosten van de studie zijn subsidiabel.
Paragraaf 4.4. Subsidie voor kleine en middelgrote ondernemingen ten
behoeve van de kosten voor industriële eigendomsrechten
Artikel 4.8. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen aan kleine en
middelgrote ondernemingen ten behoeve van de kosten verbonden aan de
verkrijging en validering van octrooien en andere industriële
eigendomsrechten.
2. De subsidie voor de verkrijging en validering van
octrooien en andere industriële eigendomsrechten voor industrieel onderzoek
bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie voor de verkrijging en validering van
octrooien en andere industriële eigendomsrechten voor experimentele
ontwikkeling bedraagt 25 procent van de subsidiabele kosten.
Artikel 4.9. Subsidiabele kosten
De volgende kosten zijn subsidiabel:
a. alle kosten die worden gemaakt voor de verlening van
het recht in het eerste rechtsgebied, daaronder begrepen de kosten met
betrekking tot de voorbereiding, indiening en verdere afhandeling van de
aanvraag, alsmede de kosten van een hernieuwde aanvraag voordat het recht is
verleend;
b. vertaalkosten en andere kosten die worden gemaakt met
het oog op de verkrijging of validering van het recht in andere
rechtsgebieden;
c. kosten ter verzekering van de geldigheid van het
recht tijdens de officiële afhandeling van de aanvraag en mogelijke
oppositieprocedures, zelfs indien dergelijke kosten worden gemaakt na verlening
van het recht.
Paragraaf 4.5. Subsidie voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten in
de landbouw- en visserijsector
Artikel 4.10. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen aan ondernemingen
voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten met betrekking tot in bijlage I bij
het EG-Verdrag opgenomen producten.
2. De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele
kosten.
Artikel 4.11. Subsidiabele kosten
Ten aanzien van de subsidiabele kosten is artikel 4.4,
eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.12. Voorwaarden
1. De subsidie van het project is van belang voor alle
marktdeelnemers in de betrokken sector of subsector.
2. Voordat met het onderzoek wordt aangevangen, wordt op
het internet bekendgemaakt:
a. dat onderzoek zal worden uitgevoerd;
b. het doel van het onderzoek;
c. wanneer de resultaten ongeveer worden
verwacht;
d. waar de resultaten op het internet zullen worden
bekendgemaakt;
e. dat de resultaten kosteloos beschikbaar zullen
zijn.
3. De onderzoeksresultaten zijn gedurende een periode van
ten minste vijf jaar op internet beschikbaar met dien verstande dat deze
resultaten niet later op het internet worden bekendgemaakt dan het tijdstip
waarop de gegevens aan de leden van een specifieke organisatie worden
verstrekt.
4. De subsidie wordt rechtstreeks aan de
onderzoeksorganisatie verleend.
5. De subsidie wordt niet verleend indien deze:
a. verband houdt met subsidie voor onderzoek die
rechtstreeks wordt verleend aan een onderneming die landbouwproducten
produceert, verwerkt of afzet, of
b. verband houdt met prijsondersteuning voor
producenten van landbouwproducten.
6. Indien de subsidie niet aan de voorwaarden uit het
eerste tot en met vijfde lid voldoet, kan de subsidie alsnog worden verleend,
voor zover aan de voorwaarden voor het verlenen van subsidie voor onderzoeks-
en ontwikkelingsprojecten en voor technische haalbaarheidsstudies
overeenkomstig de paragrafen 4.3 en 4.4 is voldaan.
Paragraaf 4.6. Subsidie voor jonge innoverende ondernemingen
Artikel 4.13. Hoogte van de subsidie
Artikel 4.14. Subsidiabele kosten
De kosten van de onderneming zijn subsidiabel.
Artikel 4.15. Voorwaarden
1. De subsidieaanvrager is een kleine onderneming die
minder dan zes jaar bestaat op het tijdstip van de subsidieverlening.
2. De kosten voor onderzoek en ontwikkeling van de
subsidieaanvrager bedragen ten minste 15 procent van de totale
exploitatiekosten:
a. in ten minste één van de drie jaren voorafgaande
aan de subsidieverlening, of
b. in geval van een startende onderneming zonder enige
financiële voorgeschiedenis bij de audit van haar lopende belastingjaar,
gecertificeerd door een onafhankelijke accountant.
3. De subsidieaanvrager kan de subsidie slechts eenmaal
ontvangen in de periode dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het
eerste en tweede lid.
Paragraaf 4.7. Subsidie voor innovatieadviesdiensten en voor diensten
inzake innovatieondersteuning
Artikel 4.16. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen aan kleine en
middelgrote ondernemingen voor innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake
innovatieondersteuning.
2. De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele
kosten en niet meer dan € 200.000 per subsidieaanvrager over een periode van
drie jaar.
Artikel 4.17. Subsidiabele kosten
Artikel 4.18. Voorwaarden
De diensten worden tegen de marktprijs ingekocht, of
indien de subsidieaanvrager een entiteit zonder winstoogmerk is, tegen een
prijs die de volledige kosten plus een redelijke marge weergeeft.
Paragraaf 4.8. Subsidie voor het uitlenen van hooggekwalificeerd
personeel
Artikel 4.19. Hoogte van de subsidie
1. De Minister kan subsidie verlenen voor het uitlenen van
hooggekwalificeerd personeel dat vanuit een onderzoeksorganisatie of een grote
onderneming bij een kleine of middelgrote onderneming wordt gedetacheerd.
2. De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele
kosten per onderneming en per uitgeleende werknemer gedurende ten hoogste drie
jaar.
Artikel 4.20. Subsidiabele kosten
De personeelskosten voor het uitlenen en in dienst hebben
van hooggekwalificeerd personeel, met inbegrip van de kosten voor het inzetten
van een wervings- en selectiebureau, alsmede een mobiliteitspremie
voor de gedetacheerde werknemers, zijn subsidiabel.
Artikel 4.21. Voorwaarden
1. De gedetacheerde werknemers vervangen geen andere
werknemers, maar werken in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde
onderneming en zijn ten minste twee jaar in dienst bij de onderzoeksorganisatie
of de grote onderneming die de werknemers detacheert.
2. De gedetacheerde werknemers zijn binnen de begunstigde
kleine of middelgrote onderneming werkzaam op het gebied van onderzoek en
ontwikkeling en innovatie.
I
Het opschrift van Hoofdstuk 7 vervalt.
J
1. In het opschrift van hoofdstuk 8 wordt ‘8’
vervangen door 7.
2. De paragrafen 8.1 tot en met 8.3 worden vernummerd tot 7.1 tot
en met 7.3.
3. De artikelen 8.1 tot en met 8.10 worden vernummerd tot 7.1 tot
en met 7.10.
K
1. In het opschrift van hoofdstuk 9 wordt ‘9’
vervangen door 8.
2. De artikelen 9.1 en 9.2 worden vernummerd tot 8.1 en
8.2.
L
De aanhef van de Bijlage komt te luiden:
BIJLAGE BEHOREND BIJ DE ARTIKELEN 7.3, DERDE LID, 7.6,
DERDE LID, EN 7.9, DERDE LID
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de
dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Inleiding
Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling Wet op het Waddenfonds
(hierna: Subsidieregeling). Het betreft een verdere invulling van de regeling
door gebruik te maken van verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de
Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke
markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene
groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L 214) (hierna: algemene
groepsvrijstellingsverordening).
De Subsidieregeling is gebaseerd op de Wet op het Waddenfonds en
geeft hieraan een nadere invulling. In de regeling komen met name aan de orde
de eisen waaraan een subsidieaanvraag moet voldoen, alsmede de procedure om te
komen tot de uiteindelijke verlening van subsidie aan projecten. De regeling
voorziet in het verstrekken van subsidie voor projecten die gericht zijn op of
bijdragen aan een of meer doelstellingen van de wet, te weten:
a. het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden
van het waddengebied;
b. het verminderen of wegnemen van externe bedreigingen van de
natuurlijke rijkdom van de Waddenzee;
c. een duurzame economische ontwikkeling in het waddengebied dan
wel gericht zijn op substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding
in het waddengebied en de direct aangrenzende gebieden;
d. het ontwikkelen van een duurzame kennishuishouding ten aanzien
van het waddengebied.
Deze doelstellingen zijn terug te voeren op de categorieën zoals
deze door de Adviesgroep Waddenzeebeleid zijn benoemd. Deze
activiteiten dienen een additioneel karakter te hebben. Het zijn dus geen als
regulier te waarderen beheers- en onderhoudswerken. Duidelijk zal daarbij zijn
dat dergelijke projecten alleen voor subsidie in aanmerking komen indien de
(positieve) effecten van die activiteiten aantoonbaar hun weerslag zullen
vinden in het Waddengebied zelf. Bijdragen uit het Waddenfonds moeten verder
passen binnen het investeringsplan en het uitvoeringsplan.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat met het ontwikkelen van
een duurzame kennishuishouding wordt bedoeld het bevorderen van samenwerking,
prioritering, afstemming en integratie van onderzoek en het in kaart brengen
van bestaande kennislacunes. Het gaat hier dus om kennismanagement. Eventuele
haalbaarheidsonderzoeken, mits zicht bestaat op de uitvoering van een concreet
project, kunnen worden ingediend bij de doestellingen met betrekking tot de
natuur, het verminderen van externe bedreigingen of de duurzame economische
ontwikkeling. Fundamenteel onderzoek wordt niet gesubsidieerd uit het
Waddenfonds.
Staatssteun
Op grond van de artikelen 87 en 88 van het verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag) en diverse verordeningen,
communautaire kaderregelingen en richtsnoeren van de Commissie van de Europese
Gemeenschap (hierna: Commissie) gelden er beperkingen op de subsidies die
ondernemingen mogen ontvangen. Bij het verlenen van subsidies in het kader van
het Waddenfonds moet rekening gehouden worden met de Europeesrechtelijke kaders
voor staatssteun. Op basis van het Europees recht worden, ter voorkoming van
oneerlijke concurrentie, grenzen en voorwaarden gesteld aan de maximaal te
verlenen steun aan ondernemingen.
Alleen wanneer een subsidie aan een onderneming in de zin van het
Europees recht wordt toegekend, is er mogelijk sprake van ongeoorloofde
staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient in het Europees recht ruim opgevat
te worden. Het betreft volgens de jurisprudentie van het Europese Hof van
Justitie ‘iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht
haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’. Onder een
‘economische activiteit’ moet men verstaan: ‘het aanbieden van goederen of
diensten op de markt’. ‘Ongeacht haar rechtsvorm’ houdt in dat bijvoorbeeld ook
stichtingen ‘ondernemingen’ in de zin van Europese recht kunnen zijn. Het feit
dat het om een eenheid zonder winstoogmerk gaat vormt geen garantie dat het
niet om een ‘onderneming’ in de zin van het Europese recht gaat.
Met deze regeling worden subsidiemogelijkheden opengesteld die op
grond van Verordening 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij
bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag
met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (hierna: de
algemene groepsvrijstellingsverordening). De Subsidieregeling wordt nu ook
opengesteld voor subsidie voor activiteiten met betrekking tot
milieubescherming en tot onderzoek, ontwikkeling en innovatie waarvoor in
overeenstemming met de voorwaarden in de algemene
groepsvrijstellingsverordening subsidie kan worden verstrekt.
De hoogte van de subsidie die wordt verstrekt is afhankelijk van de
specifieke bepalingen die van toepassing zijn op de aanvraag. In de
desbetreffende artikelen staat telkens aangegeven welk percentage wordt
gesubsidieerd van de subsidiabele kosten. Het percentage is bepaald aan de hand
van de specifieke doelstelling van de wet ten behoeve waarvan de subsidie wordt
verstrekt met daarin verdisconteerd het percentage dat op grond van de algemene
groepsvrijstellingsverordening mag worden gesubsidieerd.
Stimulerend effect
Subsidie aan ondernemingen die overeenkomstig de algemene
groepsvrijstellingsverordening wordt toegekend, dient een stimulerend effect te
hebben.
Bij de subsidieaanvraag wordt het stimulerend effect verschillend
beoordeeld voor kleine en middelgrote ondernemingen enerzijds en grote
ondernemingen anderzijds. Voor wat betreft kleine en middelgrote ondernemingen
heeft de subsidie een stimulerend effect mits de subsidieaanvrager de
subsidieaanvraag indient voordat met de werkzaamheden aan het project of de
activiteit is begonnen.
Grote ondernemingen moeten daarnaast ook nog aantonen dat de
subsidie tot gevolg zal hebben:
a. een wezenlijke toename van de omvang van het project of de
activiteit;
b. een wezenlijk toename van de reikwijdte van het project of de
activiteit;
c. een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de
subsidieaanvrager voor het project of de activiteit, of
d. een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken
project of de betrokken activiteit wordt voltooid.
Grote ondernemingen zullen bij hun aanvraag moeten aantonen dat
aan een van deze vier voorwaarden is voldaan.
Hoofdstuk 3
Algemeen
In dit hoofdstuk (onderdeel G) wordt geregeld dat
subsidieaanvragen worden kunnen gedaan door kleine, middelgrote en grote
ondernemingen voor projecten waarbij investeringen worden gedaan om verder te
gaan dan Europeesrechtelijke normen voorschrijven, of bij gebrek aan
Europeesrechtelijke normen het niveau van milieubescherming toeneemt (paragraaf
3.2), de aanschaf van nieuwe schepen of het vernieuwen van bestaande schepen
(paragraaf 3.3), milieustudies (paragraaf 3.4), het gebruik van hernieuwbare
energiebronnen (paragraaf 3.5) en tot stand brengen van een hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling (paragraaf 3.6).
Hoger niveau van milieubescherming
Een project waarvoor onder de paragrafen 3.2 tot en met 3.4
subsidie wordt aangevraagd, komt in aanmerking voor subsidie indien er door dat
project een hoger niveau van milieubescherming wordt bereikt dan is vereist op
grond van Europeesrechtelijke normen of een hoger niveau van milieubescherming
wordt bereikt bij afwezigheid van Europeesrechtelijke normen. Bij de
Europeesrechtelijke normen gaat het enerzijds om verplichte normen op
milieugebied die per onderneming zijn vastgesteld. Anderzijds gaat het om de
verplichtingen op grond van richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie
en bestrijding van verontreiniging, de IPPC-richtlijn, om de beste beschikbare
technieken (BBT) te gebruiken. Subsidie kan pas worden verleend voor een
project dat verder gaat dan de beste beschikbare technische middelen.
Extra investeringskosten
De subsidiabele kosten voor alle categorieën met uitzondering
van de milieustudies zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om
het hogere milieubeschermingsniveau te bereiken zonder de exploitatiebaten en
exploitatiekosten in aanmerking te nemen. Dit betreft een Europees
voorgeschreven berekeningsmethodiek om de extra investeringskosten met
betrekking tot de milieubescherming te berekenen. Hierbij gaat het zuiver om de
investeringskosten en dienen de exploitatiebaten en exploitatielasten buiten
beschouwing te worden gelaten.
Dit laatste is iets anders dan staat omschreven in art 1.3,
vierde lid. Hier gaat het om het feit dat inkomsten die door het project zelf
gegenereerd worden (bijvoorbeeld grond verkopen), van de subsidiabele kosten
dienen te worden afgetrokken. Bij de berekening van de subsidiabele kosten gaat
het dus om de netto-kosten van het project.
De extra investeringskosten worden berekend overeenkomstig
artikel 18, zesde tot en met achtste lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening. De extra investeringskosten worden berekend met
de contrafeitelijke situatie als referentie. Het betreft investeringen die
gebeuren in de vorm van materiële en immateriële activa, zoals onder andere
roerende en onroerende goederen, patenten en octrooien.
Indien het aandeel van de kosten voor de milieu-investering in
de totale investeringskosten gemakkelijk is vast te stellen, zijn de extra
investeringskosten de specifiek op milieubescherming betrekking hebbende
kosten.
Indien het aandeel van de kosten van de milieu-investeringen in
de totale investeringskosten niet gemakkelijk kan worden vastgesteld, wordt de
investering afgezet tegen een situatie waarin geen subsidie wordt verleend, de
contrafeitelijke situatie. De contrafeitelijke situatie gaat uit van de kosten
van een technisch vergelijkbare investering die een lager niveau van
milieubescherming biedt waarbij wordt voldaan aan de Europeesrechtelijke
normen. Van deze investeringen is het aannemelijk dat zij zonder subsidie
worden gedaan. Een technische vergelijkbare investering is een investering met
dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen met
uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor een hoger
niveau van milieubescherming betrekking hebben. Bovendien moet een dergelijke
referentie-investering uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief zijn
voor de te beoordelen investeringen.
Een contrafeitelijke situatie is in het geval van investeringen
om een hoger niveau van milieubescherming te bereiken dan de
Europeesrechtelijke normen de volgende:
a. wanneer de onderneming zich aanpast aan nationale normen die
bij afwezigheid van Europeesrechtelijke normen zijn vastgesteld, omvatten de in
aanmerking komende kosten de extra investeringskosten die nodig zijn om het
door de nationale normen vereiste beschermingsniveau te bereiken;
b. wanneer de onderneming zich aanpast aan of verder gaat dan
nationale normen die strenger zijn dan de toepasselijke Europeesrechtelijke
normen, of verder gaat dan Europeesrechtelijke normen, omvatten de in
aanmerking komende kosten de extra investeringskosten die nodig zijn om het
beschermingsniveau te bereiken dat de Europeesrechtelijke normen overtreft. De
kosten die verband houden met investeringen om het door Europeesrechtelijke
normen vereiste beschermingsniveau te bereiken, komen niet in aanmerking;
c. wanneer er geen normen bestaan komen de investeringskosten in
aanmerking die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken
dat hoger is dan het niveau dat de betrokken onderneming zonder enige
milieusteun zou bereiken.
Hoofdstuk 4
Algemeen
Voor subsidie die wordt aangevraagd onder hoofdstuk 4 (onderdeel
H) komen in aanmerking projecten van kleine, middelgrote en grote ondernemingen
met betrekking tot industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling
(paragraaf 4.2), technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van dat
soort onderzoek (paragraaf 4.3) en onderzoek- en ontwikkelingsprojecten in de
landbouw- en visserijsector (paragraaf 4.5). Kleine en middelgrote
ondernemingen kunnen daarnaast subsidie aanvragen ten behoeve van de kosten
voor industriële eigendomsrechten (paragraaf 4.4). Kleine ondernemingen kunnen
eenmaal een subsidie aanvragen voor kosten die gemaakt worden tijdens de eerste
zes jaar van hun bestaan, mits ze innoverend zijn (paragraaf 4.6). Tot slot
kunnen ondernemingen subsidie aanvragen voor innovatiediensten en voor het
uitlenen van hooggekwalificeerd personeel (paragraaf 4.7 en 4.8).
Onderzoek en ontwikkeling
Op grond van dit hoofdstuk worden uitsluitend industrieel
onderzoek en experimentele ontwikkeling gesubsidieerd (paragraaf 4.2), dan wel
technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van dit onderzoek of deze
ontwikkeling (paragraaf 4.3). Daarbij kan een onderneming bijvoorbeeld gebruik
maken van de diensten van een onderzoeksorganisatie die het project uitvoert.
Kosten van contractonderzoek, technische kennis en octrooien kunnen worden
vergoed mits de transactie voldoet aan het arm’s length-beginsel en er geen
sprake is van collusie (artikel 4.4). Dat wil zetten dat de transactie onder
normale marktvoorwaarden moet hebben plaatsgevonden.
De Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.M. Cramer.