Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot de verstrekking van eenmalige uitkeringen voor stedelijke synergieprojecten Kaderrichtlijn Water (Tijdelijke regeling eenmalige uitkering stedelijke synergieprojecten kaderrichtlijn water)

2 juli 2009

Nr. CEND/HDJZ-2009/480 sector WAT

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onderdeel d, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aanvrager:

gemeente of waterschap, die een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in artikel 5;

b. specifieke uitkering:

eenmalige specifieke uitkering of subsidie op grond van deze regeling;

c. Kaderrichtlijn Water:

richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU L 327);

d. minister:

minister van Verkeer en Waterstaat;

e. project:

samenhangend geheel van eenmalige maatregelen binnen een deelstroomgebied, ten behoeve van het stedelijk gebied, die bijdragen aan het realiseren van één of meer doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water en ten minste één ander rijksdoel en waarbij sprake is van samenwerking tussen een aanvrager en één of meer andere partijen;

f. SenterNovem:

agentschap van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 2

  • 1. De minister verleent een specifieke uitkering aan een aanvrager als tegemoetkoming in de kosten van een project.

  • 2. Op de verlening van een specifieke uitkering aan een gemeente zijn de artikelen 4:35, 4:38, 4:46, 4:47, 4:48, 4:49, 4:50, 4:55 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

Het totale bedrag van de op grond van deze regeling te verlenen specifieke uitkeringen bedraagt € 20,3 miljoen.

Artikel 4

  • 1. De specifieke uitkering bedraagt maximaal 30% van de totale kosten van een project.

  • 2. Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, behoren de gemaakte, rechtstreeks aan de uitvoering van een project toe te rekenen kosten.

  • 3. Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, behoren de kosten van verwerving van een onroerende zaak voor zover die door de minister aanvaardbaar wordt geacht.

  • 4. Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval niet:

    • a. kosten gemaakt vóór 1 januari 2009;

    • b. kosten voor eigen personeel;

    • c. kosten voor directievoering;

    • d. kosten gemaakt ten behoeve van het indienen van de aanvraag;

    • e. accountantskosten;

    • f. omzetbelasting over de kosten, tenzij degene die de kosten heeft gemaakt de omzetbelasting niet kan verrekenen of daarvoor geen compensatie kan verkrijgen uit het BTW-Compensatiefonds;

    • g. verzekeringskosten;

    • h. planschadekosten;

    • i. kosten ten behoeve van verwerving van een onroerende zaak; en

    • j. kosten gemaakt na 31 december 2015.

Artikel 5

Een aanvraag, naar aanleiding van de brieven van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 14 februari 2008, kenmerken VENW/DGW/2008- met de nummers 288, 289, 291 tot en met 293, 295 en 298, gericht aan de voorzitters van het Regionaal Bestuurlijk Overleg van de deelstroomgebieden Rijn-West, Rijn-Noord, Rijn-Oost, Rijn-Midden, Schelde, Maas en Nedereems, betreffende ‘uitnodiging opstellen maatregelenprogramma voor synergiegelden KRW’ geldt als een aanvraag in de zin van deze regeling, indien die:

  • a. vóór 1 mei 2008 is ingediend;

  • b. een positieve beoordeling heeft gekregen van de beoordelingcommissie Synergiegelden KRW; en

  • c. is opgenomen in de lijst in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 6

De minister verleent geen specifieke uitkering als:

  • a. de aanvraag dan wel de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan de artikelen 2 en 5;

  • b. gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de voor de uitvoering van het project benodigde besluiten niet zullen worden verkregen.

Artikel 7

  • 1. De minister beslist op een aanvraag voor een specifieke uitkering als bedoeld in deze regeling binnen zestien weken na bekendmaking van de regeling.

  • 2. Indien de beslissing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, niet binnen zestien weken kan worden gegeven, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. De specifieke uitkering wordt toegekend onder de voorwaarde dat voor het deel van de specifieke uitkering dat ten laste van een nog niet vastgestelde begroting komt, voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8

  • 1. De minister verleent bij de uitkering ambtshalve een voorschot aan de uitkeringontvanger tot maximaal 40% van de verleende specifieke uitkering.

  • 2. De minister kan in 2013 ambtshalve een voorschot aan de uitkeringontvanger verlenen van maximaal 40% van de verleende specifieke uitkering.

Artikel 9

  • 1. De ontvanger van de specifieke uitkering:

    • a. start uiterlijk in 2011 met de uitvoering van het project;

    • b. voert het project uit overeenkomstig de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering, dan wel de ingevolge het derde lid gewijzigde beschikking tot verlening van de specifieke uitkering, en voltooit het voor 1 januari 2016;

    • c. levert jaarlijks inhoudelijke monitoringsinformatie aan volgens een model dat verkrijgbaar is bij SenterNovem;

    • d. levert een inhoudelijke eindrapportage aan volgens een model dat verkrijgbaar is bij SenterNovem.

  • 2. De ontvanger van de specifieke uitkering vraagt, indien hij het project ingrijpend wil wijzigen hiervoor, binnen een maand na de dag waarop de ontvanger op de hoogte was, dan wel had moeten zijn van de desbetreffende wijziging, toestemming aan de minister volgens een bij SenterNovem verkrijgbaar formulier.

  • 3. De minister beoordeelt de wijziging van het project.

Artikel 10

  • 1. De gemeente waaraan een specifieke uitkering is verleend legt jaarlijks verantwoording af over de besteding daarvan conform artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via het principe van «single information single audit».

  • 2. Als in de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, is opgenomen dat het project is afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de specifieke uitkering.

  • 3. De minister geeft de beschikking tot vaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de specifieke uitkering.

  • 4. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt de minister de betrokkene daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

  • 5. Het bedrag van de specifieke uitkering wordt overeenkomstig de vaststelling, binnen 6 weken na vaststelling, betaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 11

  • 1. Het waterschap waaraan een specifieke uitkering is verleend dient, binnen zes maanden na voltooiing van het project, een aanvraag in tot vaststelling van de specifieke uitkering volgens een model dat verkrijgbaar is bij SenterNovem.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring, opgesteld overeenkomstig het in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen controleprotocol.

  • 3. Artikel 10, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling eenmalige uitkering stedelijke synergieprojecten kaderrichtlijn water.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Hoofddirectie Juridische Zaken, Koningskade 4, te Den Haag.

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

TOELICHTING

Algemeen

Het belangrijkste kader voor deze regeling is de Kaderrichtlijn Water, de richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU L 327): hierna de KRW. De Tijdelijke regeling eenmalige uitkering stedelijke synergieprojecten kaderrichtlijn water (hierna de Regeling) is bedoeld om een impuls te geven aan de uitvoering van de KRW.

De KRW richt zich op de verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit. Dit betekent in de praktijk dat het water weer zodanig schoon moet worden dat zonder gezondheidsrisico’s kan worden gezwommen, de visstand op peil is en voldoende gevarieerd, duurzame natuur ontstaat, waterrecreatie aantrekkelijker wordt, drinkwaterbereiding uit oppervlaktewater eenvoudiger kan en baggerkosten afnemen door kwaliteitsverbetering van het sediment.

Een aantal hardnekkige knelpunten staat in de weg aan een voortvarende uitvoering van de KRW. Het betreft met name de onnatuurlijke inrichting van onze wateren en de belasting van het water met milieuschadelijke stoffen uit de landbouw, de afvalwaterketen en verkeer en vervoer.

De Regeling vloeit voort uit het kabinetsbeleid voor de bevordering van een duurzame leefomgeving. De Regeling focust daarbij op de waterkwaliteit. De Regeling is er op gericht de synergie tussen ruimtelijke maatregelen ten behoeve van het bereiken van de doelstellingen van de KRW en andere rijksdoelen te stimuleren. Het kan daarbij gaan om het voorkomen of mitigeren van toekomstige uitgaven en om ruimtebesparende maatregelen die bijvoorbeeld multifunctioneel ruimtegebruik mogelijk maken. Daarbij moet het gaan om eenmalige maatregelen.

Ter uitvoering van het kabinetsbeleid is aan de voorzitters van de Regionale Bestuurlijke Overleggen (verder: RBO’s) per brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat verzocht projecten in te dienen die passen binnen de doelstellingen van de KRW en synergie opleveren met andere rijksdoelen. De brief is aan de RBO’s van de deelstroomgebieden Rijn-West, Rijn-Noord, Rijn-Oost, Rijn-Midden, Schelde, Maas en Nedereems gezonden.

Grondslag regeling

De wettelijke basis van deze regeling voor de uitkering aan gemeenten is gelegen in artikel 17, vijfde lid van de Financiële-Verhoudingswet. Op basis van artikel 17, vijfde lid van de Financiële-Verhoudingswet kunnen eenmalige specifieke uitkeringen aan gemeenten bij ministeriële regeling worden geregeld. Het instrument van de specifieke uitkering is gekozen omdat de middelen voor deze regeling afkomstig zijn van het Fonds Economische Structuur0versterking (FES). Vooralsnog kunnen FES-middelen enkel via een specifieke uitkering aan gemeenten verstrekt worden. Momenteel is er rijksbreed een discussie gaande over de vraag of het mogelijk is FES-middelen op grond van de huidige FES-wet ook via het instrument decentralisatie-uitkering te verstrekken. Indien in de Ministerraad besloten zou worden dat dit mogelijk is, wordt de mogelijkheid bezien van financiering door middel van een decentralisatie-uitkering.

De Financiële-Verhoudingswet heeft enkel betrekking op gemeenten en provincies, niet op waterschappen. Ten aanzien van de waterschappen biedt de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat een basis voor het verlenen van subsidie. Het gaat dan om de artikelen 2, aanhef en onderdeel d, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat.

Verantwoording

Het van belang om de beleids- en bestedingsvrijheid voor medeoverheden zo ruim mogelijk en de lasten zo beperkt mogelijk te houden. Daarom geldt voor de verantwoording van de uitkering door de gemeenten het principe van single information single audit (sisa). Single information en single audit is een vereenvoudigd verantwoordings- en controlesysteem voor specifieke uitkeringen. De kern is dat het rijk voor het financieel beheer van een specifieke uitkering in principe voldoende heeft aan het jaarverslag en de jaarrekening van een gemeente. Daardoor vervallen alle aparte verantwoordingen en accountantsverklaringen per specifieke uitkering.

Geen staatsteun

Het gaat in deze regeling om de uitvoering van maatregelen in het kader van het openbaar belang die geen economische activiteiten behelzen. Van ongeoorloofde staatsteun in de zin van artikel 87, eerste lid, van het Europees Verdrag is daarom geen sprake.

Uitvoering

De regeling wordt namens de minister van Verkeer en Waterstaat uitgevoerd door SenterNovem, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken. SenterNovem is door de minister gemandateerd voor de uitvoering van de regeling.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Alleen gemeenten en waterschappen kunnen aanvrager zijn in deze regeling. Wel wordt er daarbij van uitgegaan dat samenwerking met andere van belang zijnde partijen op waterkwaliteitsgebied plaatsvindt. Er zullen dus altijd meerdere partijen per project samen moeten werken; de aanvrager is altijd een overheidspartij. De andere partij kan eveneens een overheidspartij zijn, maar ook een natuurbeherende organisatie of agrariërs en andere grondeigenaren (landelijk gebied) of woningbouwcorporaties of projectontwikkelaars (stedelijk gebied).

Voorbeelden van kansrijke KRW-maatregelen (het betreft zowel maatregelen in het stedelijk gebied als in het landelijke gebied) die aanknopingspunten bieden voor het behalen van synergie zijn:

  • Hermeanderen/beekherstel;

  • Inrichting natuurvriendelijke oevers/aanleg ecologische verbindingszones;

  • Aanleg vispassages;

  • Instellen mest- en spuitvrije zones;

  • Helofytenfilters;

  • Aanpakken overstorten;

  • Afkoppelen verhard oppervlak.

Het gaat daarbij om ruimtelijke maatregelen.

Als rijksdoelen kunnen onder andere aangemerkt worden Waterbeheer 21e eeuw (WB 21), de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Groen in en om de Stad en Klimaatbestendigheid.

Artikel 2

Om te voorkomen dat voor de verschillende typen aanvragers een ander regime geldt, worden in het tweede lid van dit artikel enkele artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit is alleen nodig voor zover het aanvragers betreft die gemeente zijn en die een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-Verhoudingswet ontvangen. Op hen is, anders dan op de aanvragers die als waterschap subsidie ontvangen, de subsidietitel van de Awb, alleen van toepassing wanneer dit uitdrukkelijk is bepaald.

Artikel 4

De specifieke uitkering kan ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten van een project bedragen. Dat wil zeggen dat het uiteindelijk in de beschikking aan de aanvrager verleende bedrag lager kan zijn. Het gaat immers om een maximum. Met de kosten voor verwerving van een onroerende zaak in het vierde lid onder i wordt bijvoorbeeld gedoeld op notaris- en makelaarskosten. Deze komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 5

Zoals in de toelichting op artikel 1 is vermeld kunnen enkel gemeenten en waterschappen gelden als aanvrager in de zin van deze regeling. Zij moeten daarnaast, om voor een uitkering in aanmerking te kunnen komen, naar aanleiding van de uitnodiging tot het opstellen van een maatregelenprogramma voor synergiegelden KRW van februari 2008 – die gericht is aan de voorzitters van de regionale bestuurlijke overleggen, en breed is verspreid onder InterProvinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen alsmede aan individuele provincies, gemeenten en waterschappen – voor 1 mei van dat jaar een aanvraag hebben ingediend. De ingediende projecten zijn vervolgens beoordeeld door de beoordelingscommissie Synergiegelden KRW. De projecten die na deze beoordeling op de projectenlijst van bijlage 1 van de regeling zijn geplaatst, komen vervolgens voor uitkering in aanmerking.

Artikel 9

In de praktijk is het moeilijk een project over een langere periode te plannen. Het project kan door onvoorziene omstandigheden aanpassing behoeven. Voor zover het daarbij niet om details gaat maar om ingrijpende wijzigingen in het project, zal daarvoor aan de minister toestemming moeten worden gevraagd. De minister zal de aard van de wijziging, de reden daarvoor en de gevolgen voor het project beoordelen. Dat kan leiden tot aanpassing van de reeds verleende beschikking. Indien de ontvanger van een uitkering het project ingrijpend wijzigt zonder voorafgaande toestemming van de minister voldoet hij niet aan zijn verplichtingen. Dit kan leiden tot intrekking of wijziging van de verlening.

Artikel 10

Voor de vaststelling van de uitkering die aan gemeenten is verleend geldt het principe van ‘single information en single audit’. Dit principe is vastgelegd in artikel 17a van de Financiële-Verhoudingswet. Daarin is vastgelegd hoe verantwoordingsinformatie met betrekking tot de besteding van specifieke uitkeringen moet worden voorgelegd aan de rijksoverheid, wanneer en aan wie. Het begrip verantwoordingsinformatie is gedefinieerd in de Financiële- verhoudingswet, namelijk de jaarrekening en het jaarverslag als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van de Financiële-verhoudingswet en de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, onderdeel b, van de Financiële-verhoudingswet.

De indicator voor deze regeling is: besteed bedrag (met als toelichting: totaal aantal gemaakte kosten), in euro’s, jaarlijks en project afgerond ja/nee. De accountant van de decentrale overheid voert een rechtmatigheidstoets uit bij het bestede bedrag.

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

Naar boven