Regeling certificering opleidingsinstellingen en goedkeuring opleidingenplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking

Regeling houdende voorschriften inzake de certificering van aanbieders van opleidingen voor luchtverkeersdienstverlening en de goedkeuring van opleidingenplannen voor luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking en de erkenning van bewijzen van bevoegdheid (Regeling certificering opleidingen en goedkeuring opleidingenplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking)

21 mei 2008

Nr. CEND/HDJZ –2008/644 sector LUV

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders (PbEU L 114), de artikelen 2.3, vijfde lid, onderdeel e, en 2.8 van de Wet luchtvaart, de artikelen 24a, tweede lid, en 24c, eerste en tweede lid, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart;

Besluit:

§ 1

Algemeen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit: Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart;

gecertificeerde opleidingsinstelling: een organisatie die door de Minister is gecertificeerd voor het aanbieden van een of meer opleidingen op het gebied van het verlenen van luchtverkeersdiensten;

initiële training: basisopleiding ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid voor een functie als bedoeld in artikel 17 van het besluit alsmede opleiding voor een bevoegdverklaring voor een dergelijke functie;

Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

opleiding: het geheel van theoretische cursussen, praktijkoefeningen, inclusief simulatie, of opleidingen op de werkplek, dat vereist is voor het verkrijgen en in stand houden van de vereiste bekwaamheden voor het verlenen van veilige luchtverkeersdiensten van hoge kwaliteit, en de opleiding van instructeurs, examinatoren of beoordelaars;

richtlijn: richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders (PbEU L 114);

unit training: vervolgopleiding ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid voor een functie als bedoeld in artikel 17, onderdelen a, c en d, van het besluit met inbegrip van een overgangsopleiding voorafgaand aan een opleiding op de werkplek;

voortgezette training: training gericht op het handhaven van de geldigheid van de bevoegdverklaringen en aantekeningen, inclusief bijscholing en herscholing.

2. Een wijziging van de richtlijn gaat voor de toepassing van onderhavige regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 2

Deze regeling is van toepassing op onderstaande opleidingen:

a. initiële training luchtverkeersdienstverlening;

b. unit training luchtverkeersdienstverlening;

c. voortgezette training;

d. training tot het geven van praktijkinstructie op één of meer operationele posities;

e. training examinator;

f. training assessor;

g. training taalvaardigheid;

h. initiële training luchtvaartterreininformatieverstrekker, en

i. unit training luchtvaartterreininformatieverstrekker.

§ 2

Certificering

Artikel 3

1. Op aanvraag certificeert de Minister een opleidingsinstelling die een opleiding als bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met f, aanbiedt indien de aanvrager:

a. haar hoofdzetel of maatschappelijk zetel in Nederland heeft, en

b. voldoet aan de eisen, bedoeld in Bijlage IV, onderdeel 1, van de richtlijn.

2. Op aanvraag certificeert de Minister een opleidingsinstelling die de beoordeling van de opleiding, bedoeld in artikel 2, onderdeel g, aanbiedt met betrekking tot de beoordelingprocedure van de taalvaardigheid indien de aanvrager:

a. haar hoofdzetel of maatschappelijk zetel in Nederland heeft, en

b. beschikt over een transparante en objectieve beoordelingsprocedure waarmee de taalvaardigheid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel c, van het besluit kan worden aangetoond.

Artikel 4

1. Een aanvraag voor certificering wordt schriftelijk ingediend bij de Minister.

2. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, worden ten minste de volgende bescheiden bijgesloten:

a. een gedetailleerd overzicht van de managementstructuur;

b. een formatieplan van dan wel overzicht van het bij de opleiding betrokken personeel waaruit tenminste de competentieprofielen van het bij de opleiding betrokken personeel blijken;

c. een lijst van luchtvaartterreinen die voor trainingsdoeleinden worden gebruikt en de daarop aanwezige voorzieningen;

d. een overzicht van de aanwezige STD’s voor luchtverkeersdienstverlening;

e. een overzicht van de accommodatie en de theorie-instructievoorzieningen;

f. een certificaat of beschrijving van het kwaliteitsbeheerssysteem;

g. een accountantsverklaring inzake de financiële situatie.

3. De Minister kan om nadere gegevens verzoeken.

Artikel 5

1. De Minister beslist binnen 3 maanden op een aanvraag tot certificering.

2. Een certificering wordt voor onbepaalde tijd verstrekt.

3. Een certificaat voldoet aan de eisen, bedoeld Bijlage IV, onderdeel 2, van de richtlijn.

Artikel 6

1. Wanneer de opleidingsinstelling gedurende de geldigheidstermijn van de certificering niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 3, kan voldoen, stelt zij de Minister hier onmiddellijk van in kennis.

2. Wijzigingen in de door een gecertificeerde opleidingsinstelling aangeboden opleidingen kunnen op aanvraag tussentijds onder de al afgegeven certificering worden gebracht indien de Minister hiermee instemt.

§ 3

Opleidingenplan

Artikel 7

1. De Minister kan een opleidingenplan als bedoeld in artikel 24a van het besluit goedkeuren voor de in artikel 2, onderdeel a tot en f, h en i, bedoelde opleidingen, indien het opleidingenplan voldoet aan het tweede tot en met het zevende lid.

2. De initiële training voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

a. de opleiding is er op gericht te garanderen dat de personen die een opleiding tot luchtverkeersleider, vluchtinformatieverstrekker of luchtvaartterreinformatieverstrekker volgen in staat zijn hun taken veilig, snel en efficiënt uit te voeren;

b. de opleiding heeft betrekking op de volgende thema’s: luchtvaartwetgeving, luchtverkeersbeheer, inclusief procedures voor samenwerking tussen militaire en burgerluchtvaart, meteorologie, navigatie, luchtvaartuigen en beginselen van de luchtvaart, inclusief heldere communicatie tussen luchtverkeersleider vluchtinformatieverstrekker of luchtvaartterreininformatieverstrekker en piloten, menselijke factoren, uitrusting en systemen, beroepsomgeving, veiligheid en veiligheidscultuur, veiligheidsbeheerssystemen, ongewone en noodsituaties, systeemdefecten, en talenkennis, inclusief radiotelefoniejargon;

c. tijdens de opleiding met betrekking tot deze thema’s worden de kandidaten voorbereid op de verschillende types luchtverkeersdiensten en worden de veiligheidsaspecten extra benadrukt;

d. de opleiding bestaat uit theorie en praktijk, inclusief simulaties;

e. de bekwaamheden die de kandidaten tijdens de opleiding verwerven, stellen hen in staat complexe en drukke verkeerssituaties in goede banen te leiden en vergemakkelijken de overgang naar de opleiding voor een luchtverkeerseenheid.

3. De unit training voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

a. tijdens de opleiding worden de processen en het tijdschema om procedures voor luchtverkeersdienstverlening op het lokale gebied te kunnen toepassen in detail behandeld;

b. de opleiding kan bepaalde onderdelen van de initiële opleiding omvatten die specifiek zijn voor de Nederlandse omstandigheden.

4. De training tot het geven van praktijkinstructie op één of meer operationele posities voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

a. de opleiding bestaat uit een theorie- en praktijkgedeelte;

b. het theoriegedeelte heeft betrekking op: competentiegericht opleiden, coaching technieken, communiceren, stress, leren en coaching;

c. het praktijkgedeelte heeft betrekking op: coach oefeningen, observeren en rapporteren, stress, gecoached worden, competentiegericht beoordelen.

5. De training voor examinator en assessor voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

a. de opleiding bestaat uit een theorie- en praktijkgedeelte;

b. de opleiding heeft betrekking op de volgende thema’s: intermenselijke verhoudingen, air traffic control competentieprofiel, competentiegericht opleiden, coachtechnieken, communiceren, omgaan met stress, evalueren en beoordelen.

6. De voortgezette training voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

a. de voortgezette training heeft tot doel de bekwaamheden van de houder van een bewijs van bevoegdheid te handhaven onder meer door middel van herscholing en bijscholing;

b. de voortgezette training bestaat uit herhalingscursussen die zowel theorie, praktijk als simulaties kunnen bevatten;

c. de voortgezette training omvat een training hoe met noodsituaties om te gaan.

7. Tijdens de trainingen, bedoeld in dit artikel, wordt voldoende aandacht besteed aan training met betrekking tot veiligheid, beveiliging en crisisbeheersing.

Artikel 8

1. De trainingen, bedoeld in artikel 7, tweede tot en met het vijfde lid, worden beschreven in respectievelijk een initial training plan en een unit training plan.

2. De wijze waarop de training bedoeld in artikel 7, zesde lid, tot stand komt en verzorgd wordt, wordt beschreven in een unit competence scheme. De inhoud van deze training wordt beschreven in een onderhoudsplan.

3. Het unit competence scheme voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 9

In het opleidingenplan, bedoeld in artikel 24a, eerste lid, van het besluit worden de volgende gegevens opgenomen:

a. een beschrijving van de inrichting en organisatie van de opleiding;

b. een beschrijving van de inhoud en de duur van de opleiding en van de door de aanbieder van de opleiding toe te passen opleidingenmethoden;

c. een beschrijving van het toe te passen systeem voor bekwaamheidsbeoordeling van de kandidaten van de opleiding.

Artikel 10

1. De aanbieder van de opleiding legt het opleidingenplan 3 maanden voordat dat plan in werking moet treden ter goedkeuring voor aan de Minister.

2. De goedkeuring van het opleidingenplan geldt voor een periode van 3 jaar.

3. Indien binnen een termijn van 3 jaar essentiële wijzigingen worden aangebracht in het opleidingenplan wordt het opleidingenplan opnieuw ter goedkeuring aangeboden.

§ 4

Erkenning bewijzen van bevoegdheid

Artikel 11

1. Een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring, aantekening bij de bevoegdverklaring, aantekening betreffende de taalvaardigheid en een medische verklaring afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig de richtlijn wordt door de Minister erkend.

2. Na een erkenning als bedoeld in het eerste lid stelt de Minister op aanvraag binnen 6 weken het programma vast ter vaststelling van de kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot de aantekening betreffende de eenheid, waarbij rekening wordt gehouden met door betrokkene verworven bekwaamheden en ervaring.

§ 5

Slotbepalingen

Artikel 12

Een goedkeuring van opleidingenplannen die voor de inwerkingtreding van deze regeling is verleend op basis van de Regeling examens en opleidingsplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking behoudt haar geldigheid voor de termijn waarvoor zij is verleend.

Artikel 13

Paragraaf 3 van de Regeling examens en opleidingsplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking vervalt.

Artikel 14

De Regeling bevoegdverklaringen luchtverkeersleiders wordt ingetrokken.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit tot wijziging van het besluit bewijzen van bevoegdheid en het Besluit alcoholonderzoeken in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders (PbEU L 114) in werking treedt.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling certificering opleidingsinstellingen en goedkeuring opleidingenplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S. Eurlings.

Bijlage 1 behorende bij artikel 8, derde lid

Unit competence scheme

§ 1. Algemeen

Een unit competence scheme bevat ten minste bepalingen omtrent:

a. de wijze waarop het aantal dagdelen per kalenderjaar dat de houder van een bewijs van bevoegdheid deel dient te nemen aan een onderhoudsprogramma wordt bepaald en ingevuld;

b. de wijze waarop de frequentie van de dagdelen waarop een houder van een bewijs van bevoegdheid aan een onderhoudsprogramma deel dient te nemen wordt bepaald en ingevuld;

c. de wijze waarop de verlener van luchtvaartnavigatiediensten het programma waarmee de kennis en vaardigheden van de houder van een bewijs van bevoegdheid wordt getoetst wordt opgesteld;

d. de wijze waarop gegarandeerd wordt dat de houder van een bewijs van bevoegdheid kan blijven voldoen aan de ervaringseisen;

e. de wijze waarop met een verzoek tot begeleiding door een houder van bewijs van bevoegdheid wordt omgegaan en de vormgeving van deze begeleiding;

f. de wijze waarop en de frequentie waarmee een onderzoek naar de kennis van de houder van een bewijs van bevoegdheid wordt vormgegeven;

g. de wijze waarop en de frequentie waarmee het onderzoek naar de vaardigheden van een houder van een bewijs van bevoegdheid is vormgegeven;

h. een beschrijving van de kwalificaties van de personen die de kennis en vakbekwaamheid van de houder van een bewijs van bevoegdheid moet toetsen,

i. de wijze waarop wordt omgegaan met de wijzigingen in het ATM-systeem en de mogelijkheden en vormgeving van eventuele bijscholing aan houders van een bewijs van bevoegdheid;

j. de wijze waarop met uitzonderingssituaties wordt omgegaan;

k. de wijze waarop de verlener van luchtvaartnavigatiediensten omgaat met een houder van een bewijs van bevoegdheid die niet voldoet aan de vereisten met betrekking tot kennis, vaardigheden en ervaring.

§ 2. Luchtverkeersleiders en vluchtinformatieverstrekkers

In aanvulling op paragraaf 1 van deze bijlage voldoet een unit competence scheme met betrekking tot luchtverkeersleiders en vluchtinformatieverstrekkers aan de volgende vereisten:

a. een onderhoudsprogramma bevat minimaal 4 dagendelen per kalenderjaar, waarbij de tussenliggende periode tussen twee opeenvolgende dagdelen maximaal 18 maanden bedraagt;

b. een houder van een bewijs van bevoegdheid voldoet aan de ervaringseisen, opgenomen in de tabel onder paragraaf 4.1;

c. een onderzoek naar de kennis van een houder van een bewijs van bevoegdheid wordt tenminste één maal per kalenderjaar uitgevoerd, waarbij de tussenliggende periode tussen twee opeenvolgende onderzoeken maximaal 18 maanden bedraagt;

d. een onderzoek naar de kennis en vaardigheden geschiedt door personen die over de relevante aantekening bij de bevoegdverklaring beschikken te weten EXM (examinator) en ASE (assessor).

§ 3. Examinatoren, assessors en instructeurs

In aanvulling op paragraaf 1 van deze bijlage voldoet een unit competence scheme met betrekking tot examinatoren, assessors en instructeurs (OJT) aan de volgende vereisten:

a. een onderhoudsprogramma bevat minimaal 2 uren per 3 kalenderjaren, waarbij de tussenliggende periode tussen twee opeenvolgende herscholingen maximaal 48 maanden bedraagt;

b. een houder van een bewijs van bevoegdheid voldoet aan de ervaringseisen, opgenomen in de tabel onder paragraaf 4.2;

c. een onderzoek naar de kennis van een houder van een bewijs van bevoegdheid wordt tenminste één maal per 3 kalenderjaar uitgevoerd, waarbij de tussenliggende periode tussen twee opeenvolgende onderzoeken maximaal 48 maanden bedraagt.

§ 4. Ervaringseisen

§ 4.1 Luchtverkeersleiders en vluchtinformatieverstrekkers

Functie1 (zie noot voor verklarende afkortingenlijst)

Minimaal aantal uren per voortschrijdende periode van 48 weken

FISO TWR Schiphol (CLD)

140 uren, waarvan tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

GND Controller Schiphol (GDN en CLD)

275 uren waarvan voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

TWR verkeersleider (TWR)

185 uren, waarvan tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

TWR verkeersleider (TWR en GDN)

275 uren, waarvan voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

TWR-APP verkeersleider (TWR en APP)

275 uren, waarvan voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

TWR-APP verkeersleiders (TWR, APP en GND)

275 uren, waarvan voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

APP verkeersleider

(APP)

185 uren, waarvan tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

APP verkeersleider

(APP en GND)

275 uren, waarvan voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

ACC verkeersleider (ACC-R en ACC-P)

275 uren, waarvan voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

ACC planner (ACC-P)

185 uren, waarvan tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

FISO Schipper en ACC planner (FIC en ACC-P)

275 uren, waarvan voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

FISO Schiphol (FIC)

140 uren, waarvan tenminste 85 zonder opleidingsverplichting

Verkeersleider in opleiding met een geldige bevoegdverklaring

Voor elk van de bevoegdverklaringen tenminste 85 uren zonder opleidingsverplichting

FISO Lelystad

140 uren, waarvan tenminste 85 zonder opleidingsverplichting

FISO Budel

140 uren, waarvan tenminste 85 zonder opleidingsverplichting

FISO TWR Rotterdam (CLD)

140 uren, waarvan tenminste 85 zonder opleidingsverplichting

Alle

Tenminste éénmaal per voortschrijdende periode van drie maanden zelfstandig werkzaamheden verrichten verbonden aan de bevoegdverklaring

1 ACC – Area Control Centre, APP – Approach Control Procedural, CLD – Clearance Delivery, GND – Ground Control, TWR- Tower control, FIC – Flight Information Centre , R – Radar, P – Planner

§ 4.2 Examinatoren, assessors en instructeurs

Bevoegdverklaring

Minimale ervaringseis per 3 jaar

EXM

Eén examen afnemen, tenzij men tevens over een geldige bevoegdverklaring OJT of ASE beschikt

ASE

Uitvoeren van assessor taken

OJT

– 45 uren coaching in een simulator en/of OJT

– éénmaal per voortschrijdende periode van 12 maanden een dienst coachen in een simulator of OJT

Toelichting

Algemeen

Onderhavige wijzigingsregeling maakt onderdeel uit van een pakket van maatregelen waarbij richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders (PbEU L 114) (hierna: richtlijn nr. 2006/23/EG) geïmplementeerd wordt. Richtlijn nr. 2006/23/EG heeft tot doel de veiligheidnormen te verhogen en het functioneren van het communautaire luchtverkeersleidingssysteem te verbeteren door de afgifte van een ‘communautaire vergunning’ voor luchtverkeersleiders en leerlingluchtverkeersleiders. In het Nederlandse rechtssysteem gaat het om een bewijs van bevoegdheid.

Richtlijn nr. 2006/23/EG harmoniseert de vereisten met betrekking tot de bevoegdheden en bekwaamheid van de luchtverkeersleider en de toegang tot het beroep. Tevens introduceert richtlijn nr. 2006/23/EG de plicht dat luchtverkeersleiders een opleiding moeten hebben genoten aan een gecertificeerde opleidingsinstelling. De basis voor de certificering van de opleidingsinstellingen is in artikel 2.9 van de Wet luchtvaart en artikel 24c van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart opgenomen. In de onderhavige regeling wordt de certificering verder uitgewerkt.

Op grond van artikel 24a van het Besluit bewijzen van bevoegdheid dient een opleidingsinstelling te beschikken over een goedgekeurd opleidingenplan. Deze goedkeuring was tot op heden geregeld in de Regeling examens en opleidingsplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekker. Aangezien dus zowel certificering als de goedkeuring van opleidingenplannen voorwaarde zijn voor het aanbieden van een opleiding, is ervoor gekozen beide procedures in onderhavige regeling onder te brengen.

Het onderhavige besluit brengt geen effecten voor het bedrijfsleven, als bedoeld in de bedrijfseffectentoets met zich mee. Ook vloeien er geen nalevingskosten of administratieve lasten uit het onderhavige besluit voort aangezien de opleidingen in Nederland niet verstrekt worden door private partijen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bevat een aantal definities. Deze definities zijn deels overgenomen uit artikel 2 van richtlijn nr. 2006/23/EG. Aangezien het binnen de luchtvaartbranche gebruikelijk is gebruik te maken van de Engelse terminologie, is ervoor gekozen om deze termen te gebruiken. De definitie omschrijving is vervolgens wel in het Nederlands gesteld. De overige definities stonden tot op heden in de Regeling examens en opleidingsplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekker. Vanwege de verplaatsing van een aantal artikelen naar onderhavige regeling zijn de bijbehorende definities opgenomen in artikel 1.

Artikel 2

Artikel 2 benoemt de verschillende typen opleiding waarop de regeling van toepassing is. In de praktijk wordt voor de verschillende opleidingen de term ‘training’ gebruikt. Artikel 2 sluit hierbij aan. Onderdelen a tot en met f zien op opleidingen die gecertificeerd kunnen worden. Onderdeel g ziet op de taalvaardigheid, waarbij geen certificering van opleiding plaatsvindt, maar van de wijze waarop kandidaten beoordeeld worden. Een opleidingsinstelling is vrij in de wijze waarop de opleiding voor taalvaardigheid wordt vormgegeven, enkel de wijze van beoordeling van de taalvaardigheid wordt voor het verkrijgen van de certificering getoetst. Dit is in lijn met de wijze waarop volgens de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden met de taalvaardigheid van luchtvarenden wordt omgegaan. Het gaat er niet om hoe, maar dat een bepaald niveau van taalvaardigheid bereikt wordt en dat dit op een objectieve en transparante wijze kan worden vastgesteld. De onderdelen h en i zien op de luchtvaartterreininformatieverstrekker. Deze opleiding hoeft op basis van richtlijn nr. 2006/23/EG niet gecertificeerd te worden. Wel is een opleidingenplan voor deze opleiding noodzakelijk. Uiteraard kan een opleidingsinstelling meerdere opleidingen verzorgen of bepaalde typen opleidingen integreren.

Artikel 3

Richtlijn nr. 2006/23/EG noemt de voorwaarden waaronder een opleidingsinstelling gecertificeerd kan worden. Een certificaat moet worden verleend indien een opleidingsinstelling beschikt over voldoende personeel en uitrusting en zorgt draagt voor een omgeving die geschikt is om de nodige opleiding te bieden. Artikel 24c van het Besluit bewijzen van bevoegdheid geeft de basis voor het uitwerken van deze voorwaarden. Artikel 3 werkt ze uit en voegt een procedurele eis toe. Indien aan de voorwaarden is voldaan moet een certificaat verleend worden. Het eerste lid ziet op opleidingsinstellingen die de opleidingen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en f, aanbieden. Ten eerste moet de aanvrager in Nederland zijn hoofdvestiging dan wel maatschappelijk zetel hebben. Ten tweede moet de opleidingsinstelling voldoen aan de vereisten van Bijlage IV bij richtlijn 2006/23/EG. Bijlage IV, onderdeel 1, sub-onderdelen a tot en met e, geeft aan dat een opleidingsinstelling met name moet:

a. beschikken over een efficiënte beheersstructuur en voldoende personeel met voldoende kwalificaties en ervaring om opleidingen te kunnen bieden;

b. beschikken over de nodige faciliteiten, apparatuur en accommodatie voor het type geboden opleiding;

c. meedelen welke methode zij zullen gebruiken om de details van de inhoud, organisatie en duur van de cursussen, de opleidingsplannen voor luchtverkeersleidingseenheden en de bekwaamhedenprogramma’s voor luchtverkeersleidingseenheden vast te stellen; dit omvat ook de wijze waarop examens of beoordelingen georganiseerd zullen worden. Voor examens betreffende de initiële opleiding, met inbegrip van de simulatieopleiding, moeten nadere bijzonderheden omtrent de kwalificaties van de examinatoren worden verstrekt;

d. beschikken over kwaliteitsbeheerssystemen;

e. beschikken over voldoende financiële middelen om de opleiding te verzorgen en garanderen dat de activiteiten voldoende door verzekeringen zijn gedekt in overeenstemming met de aard van de geboden opleiding.

Er is bewust voor gekozen deze vereisten in onderhavige regeling niet te specificeren. Zo wordt voorkomen dat opleidingsinstellingen in een keurslijf gedwongen worden of de beoordelingsruimte van de Minister van Verkeer en Waterstaat beperkt wordt. Wel geven de documenten die volgens artikel 4 bij de aanvraag moeten aangeleverd een indicatie van de wijze waarop de vereisten van de bijlage ingevuld worden. Ook wordt bij de invulling van de vereisten uiteraard aansluiting gezocht bij andere relevante procedures. Deels stemmen de eisen van Bijlage IV overeen met de eisen van Verordening nr 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijk eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (PbEU L 335), de zogenaamde ‘common requirements’. Aan de hand van deze eisen worden verleners van luchtvaartnavigatiediensten gecertificeerd. Aangezien in Nederland de opleidingen ook door deze verleners verzorgd worden, zal voor de certificering van de opleidingsinstellingen hierbij worden aangesloten. Het gaat hierbij met name om de vereisten van de onderdelen a, b, d en e van Bijlage IV van richtlijn nr. 2006/23/EG die overeenstemmen met de bepalingen van onderdeel 2 (organisatiestructuur en -beheer) onderdeel 3 (veiligheids- en kwalititeitsbeheer) onderdeel 5 (personeel) en onderdeel 6 (financiële draagkracht) van Bijlage I bij Verordening 2096/2005.

Artikel 3, tweede lid, ziet op voorwaarden voor de opleidingsinstellingen die zich bezighouden met de beoordeling van de taalvaardigheid als bedoeld in artikel 2, onderdeel g. Ook zij dienen hun hoofd- of maatschappelijk zetel in Nederland te hebben. Daarnaast moeten zij aantonen te beschikken over een geschikte beoordelingsprocedure om de taalvaardigheid van kandidaten te beoordelen.

Artikel 4

In artikel 4 staat de aanvraagprocedure voor het verkrijgen van de certificering beschreven. Een aanvraag dient schriftelijk bij de Minister van Verkeer en Waterstaat te worden ingediend. Namens de Minister van Verkeer en Waterstaat zal de Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: IVW) de certificering behandelen. De aanvraag is vormvrij om deze zo laagdrempelig mogelijk te houden. Wel moeten bij de aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, een aantal bescheiden worden meegezonden. De opsomming is niet limitatief en ook de Minister van Verkeer en Waterstaat kan om aanvullende informatie verzoeken. Aan de hand van deze bescheiden kan worden nagegaan of is voldaan aan de vereisten voor certificering zoals opgenomen in Bijlage IV, onderdeel 1, van de richtlijn. Zo kan onder andere uit een formatie plan met een overzicht van het bij de opleiding betrokken personeel en hun competentieprofielen worden afgeleid of de instelling beschikt over ‘voldoende personeel met voldoende kwalificaties’. Bij de opleiding betrokken personeel is het personeel dat onderwijs aan de opleidingsinstelling verzorgt of directe invloed heeft op de vorm en inhoud van de opleiding. Een overzicht van de gebruikte luchtvaartterreinen, de aanwezige Synthetic Training Devices (STD’s), en de accommodatie en theorie-instructie voorzieningen geeft inzicht in beschikbaarheid van de ‘nodige faciliteiten, apparatuur en accommodatie’. Het gaat hierbij om de fysieke ruimtes die voor onderwijs beschikbaar zijn en de beschikbare materialen en technische voorzieningen zoals bijvoorbeeld radarapparatuur.

Artikel 5

Een certificering wordt verleend voor onbepaalde tijd. Op deze manier worden de werklast voor zowel de opleidingsinstellingen als IVW zo beperkt mogelijk gehouden. Via de normale toezichtbevoegdheden zal IVW toezicht houden op de gecertificeerde opleidingsinstellingen. Indien een gecertificeerde opleidingsinstelling niet langer aan de vereisten voor certificering voldoet, heeft IVW op basis van artikel 2.9, tweede lid, van de Wet luchtvaart de bevoegdheid de certificering in te trekken. Met deze bevoegdheid zal terughoudend worden omgesprongen. Tevens zullen hierbij uiteraard de principes van de Algemene wet bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen.

Artikel 6

Artikel 6 gaat in op wijzigingen in de omstandigheden van gecertificeerde opleidingsinstellingen. Het artikel legt bij de gecertificeerde opleidingsinstelling de plicht de Minister van Verkeer en Waterstaat te informeren indien zij niet meer aan de eisen van artikel 3 voldoet. Het is vervolgens aan de Minister hoe hiermee wordt omgegaan. Het is mogelijk de certificering in te trekken, of de opleidingsinstelling een bepaalde termijn te geven om wederom aan de eisen te voldoen. Hiernaast is het mogelijk om wijzigingen in de aangeboden opleidingen onder een al afgegeven certificering te brengen, zonder dat de hele aanvraag procedure opnieuw moet worden doorlopen indien de Minister hiermee instemt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de aanschaf van nieuwe apparatuur, waardoor de aangeleverde certificaten of omschrijvingen niet meer accuraat zijn, maar waarvan men verwacht dat zij geen invloed op de certificering als zodanig zal hebben. Indien de verwachting is dat de wijzigingen wel invloed op de certificering zullen hebben, ligt het meer in de rede om van het eerste lid gebruik te maken.

Artikelen 7, 9 en 10

De artikelen 7 en 9 zijn overgenomen uit de Regeling examens en opleidingsplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekker. Enkel artikel 7 is gewijzigd.

De wijzingen hebben ten eerste betrekking op de soorten opleidingenplannen die gekeurd moeten worden. Tot op heden werden enkel de initiële training en de unit training expliciet opgenomen in het opleidingenplan. De opleidingenplannen beschrijven de opbouw en uitvoering van de opleidingen en geven een beeld van de inhoud en didactische kwaliteit van de opleiding. Op basis van artikel 7 dient nu ook de voortgezette training te worden opgenomen en dienen de trainingen voor examinator, assessor en de training voor het geven van praktijkinstructie te worden opgenomen in de opleidingsplannen. De voorwaarden waaraan de voortgezette training moet voldoen zijn overgenomen uit Bijlage II van richtlijn nr. 2006/23/EG, waaruit ook de voorwaarden voor de initiële training en de unit training zijn overgenomen. Hierin staat ook de plicht het opleidingenplan voor de voortgezette opleiding, het unit competence scheme en het onderhoudsplan, aan goedkeuring te onderwerpen. De voorwaarden voor de overige opleidingen vloeien voort uit normen van Europese Organisatie voor de Veiligheid van de Luchtvaart (hierna: Eurocontrol). De leden 4, 5 en 6 geven bovenstaande weer.

Ten tweede is in artikel 7, zevende lid, de verplichting opgenomen dat tijdens de opleiding voldoende aandacht wordt besteed aan training met betrekking tot veiligheid, beveiliging en crisisbeheersing. Voor het merendeel vormen deze voorwaarden al een inherent onderdeel van de opleiding. Het verlenen van luchtverkeersdiensten is immers gericht op het veilig afhandelen van luchtverkeer en het kunnen omgaan met risicovolle situaties. Gelet op het belang van veiligheid, beveiliging en crisisbeheersing is het wenselijk dat deze elementen ook expliciet terug komen in de opleiding en in de opleidingenplannen. Door de goedkeuringsprocedure heeft de Nederlandse overheid dan de mogelijkheid een gelijkwaardig veiligheidsniveau binnen alle opleidingsinstellingen te garanderen.

Artikel 8

In artikel 8 staan de documenten opgenomen waarin de trainingen beschreven dienen te worden. Het initial training plan en het unit training plan beschrijven de vorm en inhoud van de betrokken opleidingen. Het unit competence scheme bevat de regeling met betrekking tot de vorm van de voortgezette training van het personeel van verleners van luchtvaartnavigatiediensten. Het gaat hierbij niet alleen om het in stand houden en handhaven van de kennis, bedrevenheid en ervaring van betrokkenen, maar ook om bijscholing indien het noodzakelijk is dat betrokkenen nieuwe kennis en vaardigheden opdoen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn door technologische ontwikkelingen binnen de luchtverkeersleiding of gewijzigde procedures en regelgeving. Tot op heden was de Luchtverkeersleiding Nederland (hierna: LVNL) verantwoordelijk voor het opstellen van een regeling, die vervolgens door de Minister goedgekeurd diende te worden. Met onderhavige regeling komt hieraan een eind. Aangezien in Nederland meerdere verleners actief zijn, worden de kaders voor het handhaven van de vakbekwaamheid in onderhavige regeling vastgesteld. De individuele verleners hebben vervolgens de mogelijkheid om binnen die kaders hun eigen regeling op te stellen. Deze regeling is vervolgens weer onderdeel van het unit competence scheme dat goedgekeurd moet worden. De kaders zijn opgenomen in bijlage 1 bij onderhavige regeling en gebaseerd op de Regeling Handhaving Vakbekwaamheid zoals deze door de LVNL was vastgesteld en door de Minister was goedgekeurd op basis van normen van met name de Eurocontrol en ICAO.

Artikel 10

Uit bijlage II bij richtlijn nr. 2006/23/EG volgt dat de goedkeuring van het unit competence scheme om de 3 jaar moet worden herzien. Deze termijn is dan ook opgenomen in artikel 10, tweede lid. Tot op heden werden het intial training plan en het unit training plan voor 4 jaar verleend. Om alle opleidingenplannen gelijk te trekken is de termijn van 3 jaar voor alle goedkeuringen opgenomen.

Artikel 11

Een essentieel punt van de richtlijn is de erkenning van bewijzen van bevoegdheid die in andere staten zijn afgegeven. Artikel 2.8 van de Wet luchtvaart geeft de basis voor die erkenning. Artikel 11 specificeert dat het gaat om bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen, aantekeningen bij de bevoegdverklaring, aantekeningen betreffende de taalvaardigheid en medische verklaringen die zijn afgegeven in lidstaten van de Europese Unie overeenkomstig de richtlijn. De aantekening betreffende de eenheid wordt niet automatisch erkend. Dit komt doordat de aantekening betreffende de eenheid locatiespecifieke opleidingsonderdelen bevat, die niet in een andere lidstaat onderwezen kunnen worden. De betrokken verkeersleider zal dus in Nederland een specifieke training moeten volgen om opnieuw de aantekening betreffende de eenheid te verkrijgen. Zolang hij deze aantekening niet heeft, kan hij niet werken. Bij het vaststellen van het opleidingsprogramma dat hij moet volgen om de aantekening te verkrijgen moet rekening gehouden worden met zijn verworven vaardigheden. Er zal dus een op hem toegespitste opleiding worden aangeboden.

Artikel 12

Artikel 11 regelt het overgangsrecht voor de opleidingenplannen die momenteel al zijn goedgekeurd. Zij blijven geldig voor de periode waarvoor zij zijn goedgekeurd, dus voor maximaal 4 jaar. Nieuwe goedkeuringen zullen voor 3 jaar worden verleend.

Artikel 15

De regeling treedt in werking op het moment dat ook de bovenliggende instrumenten waarmee richtlijn nr. 2006/23/EG geïmplementeerd wordt in werking treden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

Naar boven