Regeling houdende regels met betrekking tot subsidie aan samenwerkingsverbanden voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van innovatie in de watersector (Tijdelijke subsidieregeling innovatieketen water)

20 november 2008

Nr. CEND/HDJZ-2008/1562 sector I&O

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, aanhef, onderdeel d, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. kaderregeling:

Communautaire Kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie van 30 december 2006 (PbEU C 323);

c. onderzoeksorganisatie:

onderzoeksorganisatie in de zin van paragraaf 2.2, onderdeel d, van de kaderregeling;

d. onderneming:

elke eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

e. jaarprogramma:

samenhangend geheel van projecten per boekjaar die kunnen bestaan uit:

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek in de zin van paragraaf 2.2, onderdeel e, van de kaderregeling;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek in de zin van paragraaf 2.2, onderdeel f, van de kaderregeling;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling in de zin van paragraaf 2.2, onderdeel g, van de kaderregeling;

  • een combinatie van 1°, 2° en 3°;

f. samenwerkingsverband watersector:

een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid, bestaande uit een organisatie watersector, ten minste drie ondernemingen en ten minste twee onderzoeksorganisaties, waar bij elk project uit het jaarprogramma waarbij een onderneming is betrokken minimaal een onderzoeksorganisatie wordt betrokken;

g. organisatie watersector:

stichting die is opgericht voor programmering, coördinatie, ondersteuning van de uitvoering en verantwoording van jaarprogramma’s, verbanden legt tussen de projecten, de onderzoeksresultaten actief verspreidt, als penvoerder van het samenwerkingsverband watersector optreedt en die geen economische activiteiten verricht;

h. penvoerder:

de door de deelnemers aan het samenwerkingsverband aangewezen organisatie watersector om onder meer hen als gemachtigde te vertegenwoordigen in het verkeer met de minister;

i. SenterNovem:

het agentschap SenterNovem van het Ministerie van Economische Zaken;

j. boekjaar:

1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2 Doel

De minister kan op aanvraag subsidie verlenen aan deelnemers van een samenwerkingsverband watersector die voor gezamenlijke rekening en risico een jaarprogramma uitvoeren dat bestaat uit vernieuwende projecten op het gebied van water met een of meer van de doelstellingen die voortkomen uit programmalijn 2 van de Maatschappelijke Innovatieagenda Water, en dat door versterking van de kennisdoorstroming over de gehele innovatieketen een bijdrage levert aan innovatie in de watersector, inhoudende:

  • a. een grotere waterveiligheid door betere risicobeheersing;

  • b. het ontwikkelen van nieuwe, wetenschappelijke kennis, expertise, hulpmiddelen en, ontwerpconcepten voor de duurzame inrichting van kust-, delta- en riviergebieden;

  • c. klimaatadaptief bouwen ten opzichte van traditionele gebiedsontwikkeling en waterbeheer.

Artikel 3 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor 2009 bedraagt € 4 miljoen.

  • 2. De minister stelt jaarlijks tot en met 31 december 2011 vóór 1 november het subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidies voor het daaropvolgende jaar en maakt dit bekend in de Staatscourant.

Artikel 4 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie per jaarprogramma bedraagt maximaal € 3,4 miljoen.

Artikel 5 Subsidiepercentages

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal:

    • a. 85% van de subsidiabele kosten voor fundamenteel onderzoek;

    • b. 50% van de subsidiabele kosten voor industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling.

  • 2. Indien het project een combinatie is van de onderzoeken uit het eerste lid, onderdeel a, b en c bedraagt de subsidie maximaal het gewogen gemiddelde van deze percentages.

  • 3. De in het eerste lid, onderdelen b en c, genoemde percentages kunnen worden verhoogd met maximaal 15 procentpunten, wanneer er sprake is van een samenwerkingsverband watersector tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie bij een project in het kader van coördinatie van nationaal beleid op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, waarbij:

    • a. de onderzoeksorganisatie ten minste 10 procent van de subsidiabele kosten van het project draagt, en

    • b. de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van de projecten te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het door de onderzoeksorganisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 4. Het totaal van de te verlenen subsidie aan deelnemers van een samenwerkingsverband watersector bedraagt niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten van de projecten van alle jaarprogramma’s bij elkaar.

  • 5. Indien voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door een bestuursorgaan subsidie is verleend, wordt ten behoeve van dit project slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend dat totale bijdrage van dat bestuursorgaan en de op basis van deze regeling te verlenen subsidie gezamenlijk, niet meer bedraagt dan de te verlenen bijdrage op basis van deze regeling.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend de volgende aan het jaarprogramma toe te rekenen kosten, gemaakt na indiening van de aanvraag, aangemerkt, die rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van het jaarprogramma en de daaronder vallende projecten en noodzakelijk zijn voor het leveren van een bijdrage aan het doel als bedoeld in artikel 2:

    • a. het aantal door direct bij het project betrokken personeel gemaakte uren, gebaseerd op een urenverantwoording per werknemer, vermenigvuldigd met het in het tweede lid bedoelde integrale uurtarief per werknemer, waarbij het uurloon wordt berekend op basis van 1650 productie-uren per jaar;

    • b. de specifiek ten behoeve van het project gemaakte kosten, voor zover deze niet zijn opgenomen in het integrale uurtarief, van:

      • machines en apparatuur, met uitzondering van lease;

      • materialen en hulpmiddelen, en

      • derden.

  • 2. Het integrale uurtarief wordt berekend op basis van een gebruikelijke en controleerbare methodiek, die is gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen en wordt bij elke aanvraag tot subsidie onderbouwd. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe personeelskosten en de overheadkosten. Het integrale uurtarief betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsuitoefening en bevat geen winstopslag. Dit wordt bij de eerste aanvraag onderbouwd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan bij het niet hanteren van integraal uurtarief op verzoek een vast uurtarief van € 35,– worden gehanteerd of uitgegaan worden van de loonkosten voor betrokken personeel, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het project noodzakelijk zijn plus een opslag voor overige algemene kosten van 50% van de loonkosten.

  • 4. De kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting als deze niet in aftrek kan worden gebracht.

  • 5. Onder de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uren worden niet de uren van het personeel van bestuursorganen verstaan.

  • 6. De eventuele restwaarde van de speciaal voor het project aangeschafte apparatuur wordt in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

  • 7. De kosten van het oprichten van de organisatie watersector komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 Awb

Op de verlening van de subsidie is afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, voor zover daarvan in deze regeling niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1. De organisatie watersector dient namens de deelnemers van een samenwerkingsverband watersector voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft, een aanvraag in bij SenterNovem voor de uitvoering van het jaarprogramma met gebruikmaking van het door de minister vastgestelde aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij SenterNovem.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. het ingevulde aanvraagformulier als bedoeld in het eerste lid;

    • b. een jaarprogramma bestaande uit de projecten, de uitvoerders van de projecten, de belangrijke stappen, tussenresultaten en eindresultaten van de projecten en een begroting;

    • c. de samenwerkingsovereenkomst van het samenwerkingsverband watersector waaruit blijkt dat de deelnemers de organisatie watersector als penvoerder hebben aangewezen.

  • 3. De eerste aanvraag voor een subsidie gaat vergezeld van de oprichtingsakte en statuten van de organisatie watersector.

  • 4. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de subsidie per deelnemer per project in het samenwerkingsverband watersector.

Artikel 9 Verdeling

  • 1. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van ontvangst van de aanvragen, met inachtneming van artikel 8, tweede lid, met dien verstande dat, wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling is ontvangen, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 2. Voor zover de verlening van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond, genoemd in artikel 3, wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 10 Afwijzingsgronden

  • 1. De minister wijst de aanvraag af als deze:

    • a. niet voldoet aan de regeling;

    • b. onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van programmalijn 2 van de Maatschappelijke Innovatieagenda Water.

  • 2. De minister verleent geen subsidie voor een project in het jaarprogramma als:

    • a. het project onvoldoende kan worden gefinancierd;

    • b. de technische, organisatorische of economische haalbaarheid van het project onvoldoende is;

    • c. het project waarbij een onderneming is betrokken niet samen met minimaal één onderzoeksorganisatie wordt uitgevoerd.

Artikel 11 Voorschot

De minister verstrekt ambtshalve bij beschikking tot subsidieverlening een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 12 Verplichtingen

De deelnemers van het samenwerkingsverband watersector zorgen er voor dat:

  • a. de uitvoering van het jaarprogramma start binnen het jaar waarvoor de subsidie is verleend;

  • b. de uitvoering van het project in ieder geval door één onderzoeksorganisatie geschiedt;

  • c. voor een wijziging in de doelstelling, looptijd of financiering van het jaarprogramma dan wel het afzien van de uitvoering van een deel van het jaarprogramma toestemming aan de minister wordt gevraagd;

  • d. de resultaten uit de projecten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend actief worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten op de resultaten die uit de projecten voortvloeien volledig aan een onderzoeksorganisatie worden toegewezen;

  • e. een deelnemende onderzoeksorganisatie van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit de door de onderzoeksorganisatie uitgevoerde activiteiten van de projecten en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen. Eventuele bijdragen van de deelnemende ondernemingen aan de kosten van de onderzoeksorganisatie worden op deze compensatie in mindering gebracht.

Artikel 13 Subsidievaststelling

  • 1. De organisatie watersector dient namens de deelnemers van het samenwerkingsverband watersector voor 1 mei na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in ter attentie van SenterNovem, gebruikmakend van het aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij SenterNovem.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een verslag met daarin gegevens over de doeltreffendheid en de effecten van het jaarprogramma, een financieel eindverslag en een accountantsverklaring, opgesteld overeenkomstig het controleprotocol in bijlage 1 van deze regeling.

Artikel 14 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. De regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2013, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die zijn verleend op aanvragen die voor de vervaldatum zijn ontvangen.

Artikel 15 Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling innovatieketen water.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

BIJLAGE 1, BEDOELD IN ARTIKEL 13, TWEEDE LID, VAN DE TIJDELIJKE SUBSIDIEREGELING INNOVATIEKETEN WATER

Controleprotocol

1.1 Algemeen

Op grond van de subsidieverlening dient de organisatie sector water namens het samenwerkingsverband watersector een accountant aan te wijzen als bedoeld in artikel 4:78 Awb. De accountant onderzoekt of het financiële verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het activiteitenverslag, voor zover hij dat verslag kan beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is. De opdracht dient in te houden een onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen (artikel 4:79, eerste en tweede lid, Awb). De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag. De verklaring van de accountant bij het financiële verslag dient een oordeel te bevatten over de rechtmatige besteding van de bijdrage, overeenkomstig artikel 4:79, derde lid, Awb. In dit protocol wordt overeenkomstig artikel 4:79, tweede lid, Awb een aantal nadere aanwijzingen gegeven voor de criteria die de accountant dient te hanteren bij de accountantscontrole van de financiële verantwoording. De organisatie watersector is verplicht deze aanwijzingen op te nemen in de opdracht aan de accountant. Het financiële verslag dient aan te sluiten op de ingediende en goedgekeurde begroting, overeenkomstig de ontvangen beschikking. De accountantsverklaring die een onderdeel uitmaakt van het financiële verslag, is medebepalend voor de vraag of de minister zal overgaan tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van het verstrekte voorschot.

1.2 Normen voor de accountantscontrole

De accountantsverklaring is, naast een oordeel over de juistheid en volledigheid van de verantwoorde baten en lasten in het kader van het ingediende en goedgekeurde jaarprogramma, gericht op de controle van de rechtmatige verantwoording van het beheer. Onder de controle op de rechtmatige besteding van de subsidie, overeenkomstig artikel 4:79 Awb wordt verstaan de naleving van de subsidieverlening, de relevante wet- en regelgeving en de aanwijzingen in dit protocol. Daarbij wordt het oordeel beperkt tot de in de jaarrekening opgenomen financiële beheershandelingen (inclusief de niet in de balans opgenomen verplichtingen). Hiervoor wordt verwezen naar het Handboek Auditing Rijksoverheid. Het te hanteren toetsingskader als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, Awb is:

  • de jaarlijkse subsidieverlening

  • de Algemene wet bestuursrecht;

  • de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

  • de Tijdelijke subsidieregeling innovatieketen water;

  • de hierna onder 1.3 beschreven speciale aandachtspunten en de in 1.4 vermelde goedkeuringstoleranties;

  • de aanwijzingen voor de uitvoering van de rechtmatigheidscontrole (Handboek Auditing Rijksoverheid);

  • de algemene in Nederland aanvaarde controlenormen.

Met uitzondering van de in dit protocol opgenomen speciale en procedurele aandachtspunten dient het verslag met normale aandacht te worden gecontroleerd. Tot de normale aandacht behoort dat de financiële verantwoording is opgesteld in overeenstemming met de in dit protocol gegeven aanwijzingen.

1.3 Speciale en procedurele aandachtspunten bij de accountantscontrole

De controlerend accountant in het kader van deze subsidieverlening wordt aangewezen door de organisatie watersector. Alle in dat verband te maken afspraken vallen volledig onder de verantwoordelijkheid van de organisatie watersector.

De accountant stelt uitdrukkelijk vast dat de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt nageleefd. Daarbij wordt er op toegezien dat procedures in het leven zijn geroepen om te waarborgen dat aan de betreffende voorschriften wordt voldaan en dat die procedures in feite zijn gevolgd.

Voor het oordeel over de getrouwheid, rechtmatigheid van de bestedingen (transacties) en de naleving van de subsidievoorwaarden hanteert de accountant de daarvoor gegeven aanwijzingen, opgenomen in het Handboek Auditing Rijksoverheid, in het bijzonder de getrouwheids- en rechtmatigheidscriteria.

Als verantwoorde uitgaven (lasten) zijn gebaseerd op gegevens van individuen en andere instellingen en organisaties, dient de organisatie watersector deze gegevens te (doen) controleren op de juistheid, tijdigheid en volledigheid. Daarbij behoort ook het voldoen aan alle wettelijke verplichtingen terzake van personele kosten in het bijzonder bij inhuur van derden. Er dient een beleid te zijn geformuleerd dat misbruik en oneigenlijk gebruik op adequate wijze bestrijdt. De accountant dient hierop toe te zien en afwijkingen te rapporteren.

1.4 De accountantsverklaring en het rapport van bevindingen

Voor de formulering van de goedkeurende accountantsverklaring hanteert de accountant het NIVRA-model nummer 10.3. De accountantsverklaring wordt jaarlijks verstrekt en betreft zowel de getrouwheid als de naleving van de subsidievoorwaarden als bedoeld in artikel 4:79 Awb. Voor de strekking van de accountantsverklaring hanteert de accountant de volgende tabel:

in % van de kosten

Goedkeuring

Beperking

Oordeel- onthouding

Afkeuring

Fout in in de financiële verantwoording

< = 1%

> 1% < 3%

n.v.t.

> 3%

Onzekerheden in de controle

< = 3%

> 3% < 10%

> = 10%

n.v.t.

De administratie van de organisatie watersector wordt gevoerd op basis van een stelsel van baten en lasten. De bedragen voor de rapporteringstoleranties die de accountant hanteert ten behoeve van de rapportering in het verslag van bevindingen zijn de bedragen die voortvloeien uit de goedkeuringstoleranties. De in de tabel vermelde percentages dienen voor wat betreft de balans en de exploitatierekening te worden toegepast op het totaal van de baten. Als de accountant kwalitatieve gebreken van noemenswaardig belang constateert, meldt hij deze in het verslag van bevindingen, ook als deze gebreken niet leiden tot het onthouden van een goedkeurende accountantsverklaring. Tijdens de controle geconstateerde onjuistheden dienen te worden gecorrigeerd in de financiële verantwoording. Geconstateerde opzettelijke fouten worden, ook als de invloed op het totaal van de bestedingen lager is dan de toleranties in de tabel, vermeld in het verslag van bevindingen. Bij de oordeelvorming over de verantwoording spelen de goedkeuringstoleranties een belangrijke rol. De goedkeuringstoleranties zijn kwantitatieve criteria. Als de goedkeuringstoleranties niet worden overschreden, wordt in beginsel een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven. De accountant kan op grond van zijn deskundigheid ook besluiten dat er kwalitatieve gebreken zijn van dusdanige aard, dat de goedkeuring wordt onthouden. Als één der of beide goedkeuringstolerantie(s) worden overschreden zal geen goedkeurende accountantsverklaring, maar één van de drie hierna genoemde oordelen verstrekt door de accountant: verklaring met beperking, oordeelonthouding of afkeuring.

1.5 Dossiervorming

De accountant richt zijn controledossiers zodanig in dat een efficiënte en effectieve review door de departementale auditdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat op korte termijn mogelijk is.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De Tijdelijke subsidieregeling innovatieketen water is bedoeld als stimulans voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van het tegengaan van overstromingen en tegelijkertijd het versterken van de kennisdoorstroming over de gehele innovatieketen zodat een bijdrage wordt geleverd aan innovatie in de watersector.

Bij een aanvraag voor subsidie worden de desbetreffende bepalingen van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen. Op grond van deze wetten is een aantal bepalingen rechtstreeks van toepassing op de aanvrager dan wel de verkrijger van de subsidie.

De regeling wordt namens de Minister van Verkeer en Waterstaat uitgevoerd door SenterNovem, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken. SenterNovem is door de minister gemandateerd voor de uitvoering van de regeling.

Doel

Het klimaat verandert. Daarom is het van groot belang nog eerder te kunnen voorspellen wanneer er overstromingen dreigen. Er is dan meer tijd om te bekijken of en welke noodmaatregelen er genomen moeten worden. Om beter en eerder te voorspellen zijn er nieuwe technieken nodig die zwakke onderdelen in rivier- en kustverdediging kunnen opsporen.

De watersector heeft een krachtig imago. De sector besteedt veel aan onderzoek en ontwikkeling en kent een steeds sterkere sectorale organisatie, onder andere dankzij de Stuurgroepen Water- en Deltatechnologie. De zwakte is dat de overheid en grote opdrachtgevers in de markt geen druk tot innovatie voelen en risico’s vermijden. De leveranciersmarkt is sterk versnipperd en kan geen integrale systemen bieden. Kennis stroomt niet goed door de hele innovatieketen, bovendien is de watersector verkokerd. Kansen zitten vooral in het veranderende klimaat en de toenemende druk op de ruimte.

Het innovatieproces van waterbeheer verandert. Vroeger nam de overheid zowel de probleemanalyse, de ontwikkeling van nieuwe concepten als de uitvoering in bijvoorbeeld pilots zelf ter hand. Opdrachtnemers kwamen er pas bij de uitvoering aan te pas. Nu trekken publieke en private partijen meer gezamenlijk op. Bij de overheid ligt nadrukkelijk het primaat om de maatschappelijke behoefte te definiëren en te prioriteren, maar bij het zoeken en ontwikkelen van oplossingen neemt de private sector het initiatief.

Met deze regeling wil het ministerie van Verkeer en Waterstaat aan bovenstaande bezwaren tegemoet te komen.

De regeling vloeit voort uit de doelstellingen die voortkomen uit programmalijn 2 van de Maatschappelijke Innovatieagenda Water. Deze programmalijn heeft als doel om de kennisdoorstroming door de gehele innovatieketen te versterken om zo bij te dragen aan de ontwikkeling van de hele innovatieketen: van kennisontwikkeling tot de realisatie van producten voor de wereldmarkt. Overheid en private partijen financieren op basis van een fifty-fifty-verdeling.

De Maatschappelijke Innovatieagenda Water van 27 juni 2008, hoofdstuk 6.2.2, programmalijn 2 is onderdeel van het kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI), en is te vinden op www.kennis-innovatie.nl.

Staatssteunaspecten

Op 1 januari 2007 is de Europese kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in werking getreden (PbEU 2006 C 323), hierna te noemen kaderregeling. De projecten die op grond van de onderhavige regeling (fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling) kunnen worden gesubsidieerd vallen binnen de grenzen van dit Europese steunkader. De kaderregeling bevat specifieke voorschriften voor het voorkomen van indirecte steun die kan ontstaan door overdracht van kennis, die is ontstaan uit activiteiten die gefinancierd zijn met publieke middelen, naar ondernemingen.

Subsidieverlening aan onderzoeksprojecten bedoeld in deze regeling hoeft niet gemeld te worden bij de Europese Commissie, aangezien de reikwijdte ervan binnen de grenzen van de goedkeurende beschikking van de Europese Commissie van 16 mei 2007 valt. Dit is de goedkeuring van de steunmaatregel ‘nr. N.56/2007 – Nederland Omnibus’ van 16 mei 2007.

Administratieve lasten

De regeling is ter toetsing aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Het College heeft gegeven de selectiecriteria van Actal besloten de 'tijdelijke subsidieregeling innovatieketen water' niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor het begrip onderzoeksorganisatie is rechtstreeks aansluiting gezocht bij de kaderregeling. Uit de kaderregeling blijkt dat onder een onderzoeksorganisatie wordt verstaan een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het verspreiden van de resultaten daarvan door middel van onderwijs, publicaties of technologieoverdracht; alle winst wordt opnieuw geïnvesteerd in die activiteiten, in de verspreiding van de resultaten daarvan, of in onderwijs.

Uit deze definitie kan worden opgemaakt welke kenmerken wel en niet van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of een entiteit kwalificeert als onderzoeksorganisatie:

  • De rechtsvorm (publiekrechtelijk of privaatrechtelijk) en financieringswijze zijn voor de kwalificatie onderzoeksorganisatie niet van belang;

  • De organisatie dient zich in hoofdzaak bezig te houden met het verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

  • De organisatie dient onderzoeksresultaten op enige wijze te verspreiden (door middel van onderwijs, publicatie of technologieoverdracht). De onderzoeksresultaten mogen ook worden verkocht;

  • Eventuele winst wordt opnieuw geïnvesteerd in onderzoeksactiviteiten, in de verspreiding van resultaten daarvan of in onderwijs;

  • Ondernemingen kunnen deelnemen in de onderzoeksorganisatie (bijvoorbeeld als aandeelhouders of leden) en mogen invloed uitoefenen over een onderzoeksorganisatie;

  • Een deelnemende onderneming mag geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van de onderzoeksorganisatie genieten;

  • Een deelnemende onderneming mag geen preferente toegang tot de onderzoeksresultaten genieten.

Voor de omschrijving van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling is aangesloten bij de kaderregeling. Ter nadere toelichting het volgende. Een fundamenteel onderzoeksproject is het onderzoek dat het verst van commerciële toepassing is verwijderd. Dit betreft onderzoek, gericht op het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis, zonder industriële of commerciële doelstellingen. Een industrieel onderzoeksproject gaat een stap verder en is gericht op het opdoen van de noodzakelijke en relevante kennis om een nieuw product, procedé of dienst te ontwikkelen of om een bestaand product, procedé of dienst aanmerkelijk te verbeteren. Hieronder wordt begrepen het vervaardigen van onderdelen van complexe systemen die voor het industrieel onderzoek eventueel noodzakelijk zijn, met name voor algemene validering van technologieën. Het vervaardigen van een prototype vindt echter niet in deze fase plaats. Bij een experimenteel ontwikkelingsproject gaat het om het daadwerkelijk ontwikkelen van plannen, schema’s of ontwerpen van een nieuw, gewijzigd, verbeterd of alternatief product, procédé of dienst en de beproeving daarvan, echter nog niet in het commerciële stadium. Alle relevante wetenschappelijke, technische, zakelijke of andere kennis en vaardigheden kunnen hiervoor worden aangewend. De ontwikkeling van een prototype of proefproject kan weliswaar in deze fase plaatsvinden, maar de ontwikkeling van een commercieel bruikbaar prototype of proefproject is alleen toegestaan, als het ontwikkelde prototype of het proefproject het commerciële eindproduct is en het economisch niet rendabel is om dit alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te gebruiken.

Artikel 2 Doel

De regeling vloeit voort uit de doelstellingen die voortkomen uit programmalijn 2 van de Maatschappelijke Innovatieagenda Water van Nederland Ondernemend Innovatieland van 27 juni 2008, hoofdstuk 6.2.2, programmalijn 2. In het algemene deel van de toelichting is hierop ingegaan.

In dit artikel is opgenomen dat de deelnemers van een samenwerkingsverband watersector een aanvraag voor subsidie kunnen indienen. Bij een samenwerkingsverband watersector gelden alle deelnemers in het verband als aanvrager en als er subsidie wordt verleend als subsidieontvanger. De organisatie watersector is als penvoerder aangewezen door het samenwerkingsverband.

Artikel 3 en 4 Subsidieplafond en hoogte subsidie

Voor programmalijn 2 van de Maatschappelijke Innovatieagenda Water heeft het kabinet financiële middelen gereserveerd voor de periode 2008–2012. Elk jaar, tot en met 31 december 2011, wordt voor het daaropvolgende jaar het subsidieplafond bekendgemaakt door de Minister. Voor elk programma zal maximaal € 3,4 miljoen subsidie per jaar kunnen worden verleend.

Artikel 5 Subsidiepercentage

Het subsidiepercentage voor fundamenteel onderzoek bedraagt maximaal 85%. Het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek bedraagt maximaal 50%; het subsidiepercentage voor experimentele ontwikkeling bedraagt maximaal 25%. Het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen worden verhoogd met 15% indien de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de in aanmerking komende projectkosten draagt, en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek. Indien aan beide voorwaarden wordt voldaan wordt daadwerkelijke samenwerking geacht aanwezig te zijn.

De programmalijn 2 van de Maatschappelijke Innovatieagenda Water heeft als uitgangspunt dat de private sector en de overheid samenwerken op basis van 50:50. Bij meerjarige programma’s kan dit percentage, in een jaar, hoger of lager dan 50% zijn. Aan het einde van het programma, echter, dient het over alle jaren gemiddeld toegekende subsidiepercentage niet hoger te zijn dan 50%.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

Voor de uitwerking van subsidiabele kosten is gekozen voor een systeem dat in de praktijk voor subsidieontvangers op redelijke wijze is te realiseren. Tevens is hierbij aangesloten bij de hiervoor genoemde goedkeurende beschikking van de Europese Commissie. De subsidiabele kosten zijn te verdelen in twee categorieën. De eerste categorie kosten gaat uit van het interne integrale uurtarief dat wordt gehanteerd voor het direct bij het jaarprogramma betrokken personeel (eerste lid, onderdeel a). De normaal gehanteerde (niet-commerciële) uurtarieven zijn ook op het jaarprogramma van toepassing, mits de tarieven op deugdelijke wijze zijn berekend. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van het direct bij het jaarprogramma betrokken personeel vermenigvuldigd met het aantal uren dat dit personeel maakt voor het jaarprogramma. Bij de begroting van de kosten wordt een inschatting gemaakt van het aantal uren, dat mede als basis dient voor de bepaling van de maximale subsidie. De werkelijk gerealiseerde uren die na indiening van de aanvraag door direct bij het jaarprogramma betrokken personeel zijn gemaakt, worden uiteindelijk als uitgangspunt genomen voor de vaststelling van de subsidie. In het integrale uurtarief zijn alle, normale en voorzienbare, (integrale) kosten opgenomen van een organisatie. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe kosten van het eigen personeel dat de projectwerkzaamheden uitvoert, en een opslag bestaande uit de aan het jaarprogramma toe te rekenen overheadkosten, zoals huisvesting, automatisering, materialen, hulpmiddelen, apparatuur, grondstoffen en algemene kosten. Onder de directe kosten wordt verstaan de loonkosten van de werkgever gedeeld door de normale bezetting aan productieve uren. Hierbij wordt uitgegaan van 1650 productieve uren, waarvan alleen met een goede onderbouwing kan worden afgeweken. Het tweede lid geeft aan hoe dit integrale uurtarief wordt berekend. Uitgangspunt is een gebruikelijke en controleerbare methodiek van kostenberekening. Het moet gaan om een methodiek die stelselmatig wordt toegepast en die aansluit bij de opzet en indeling van de jaarrekening. Het tarief wordt voorcalculatorisch bepaald. Hiervoor wordt een kostentoerekeningsmodel gehanteerd, gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Overheadkosten worden evenredig omgeslagen over de projecten uit het jaarprogramma en andere projecten of activiteiten van de subsidieontvanger. Het integrale uurtarief mag uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsuitoefening bevatten en geen winstopslag. Als er sprake is van een indeling in meerdere tarieven, bijvoorbeeld per afdeling of per niveau van medewerker, wordt uitgegaan van het tarief dat geldt voor de medewerkers die het jaarprogramma uitvoeren. Wordt niet beschikt over de mogelijkheden een integraal uurtarief te berekenen dan kan op verzoek een uurtarief van € 35,– worden gehanteerd of uitgegaan worden van de loonkosten voor betrokken personeel plus een opslag voor overige algemene kosten van 50% van de loonkosten.

De tweede categorie subsidiabele kosten wordt gevormd door de bijkomende kosten die rechtstreeks uit het jaarprogramma voortvloeien en die niet al in het integrale uurtarief zijn verdisconteerd (eerste lid, onderdeel b). Dit zijn enerzijds de per factuur (out of pocket) te betalen kosten aan derden, zoals de kosten van een voor een project in het jaarprogramma ingeschakeld adviesbureau en kosten van uitbesteding. Anderzijds gaat het om de kosten voor machines en apparatuur, met uitzondering van leaseconstructies en de kosten voor materialen en hulpmiddelen. Bij machines en apparatuur wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar. De eventuele restwaarde van speciaal aangeschafte machines en apparatuur wordt in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

In het vijfde lid is opgenomen dat de uren voor personeel van een bestuursorgaan niet subsidiabel zijn. Hiervoor is gekozen omdat een bestuursorgaan ook aan een samenwerkingverband watersector kan deelnemen en dus voorkomen moet worden dat een bestuursorgaan door de rijksoverheid dubbel gefinancierd wordt. Een bestuursorgaan is bijvoorbeeld een onderdeel van de rijksoverheid, een gemeente of een provincie.

Op grond van het zevende lid komen de kosten voor het oprichten van de organisatie watersector (bijvoorbeeld notariskosten) niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 Awb

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 4:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door middel van dit artikel wordt de facultatieve regeling van afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing verklaard, voor zover niet uitdrukkelijk van de regeling wordt afgeweken. De afdeling 4.2.8, van de Awb, is bedoeld voor subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen. De voorschriften van afdeling 4.2.8 zijn een uitwerking van en een aanvulling op de afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Awb. Steeds zijn dus naast de afdeling 4.2.8 ook de algemene bepalingen van de afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7, van de Awb van toepassing op de subsidieverlening en vaststelling door de minister in het kader van deze regeling.

Artikel 8 Aanvraag

Voor elk jaarprogramma dient de penvoerder van het samenwerkingsverband, de organisatie watersector, een aanvraag voor subsidie in bij SenterNovem.

Bij een samenwerkingsverband watersector gelden alle deelnemers in het verband als aanvrager en als er subsidie wordt verleend als subsidieontvanger. Als gevolg van dit artikel moeten de deelnemers aan het samenwerkingsverband watersector de organisatie watersector als penvoerder aanwijzen. De penvoerder dient mede namens de andere deelnemers de aanvraag in. Dat impliceert, dat bij de aanvraag machtigingen van de andere deelnemers moeten zijn gevoegd. Ook de uitbetaling van voorschotten en de procedure over de subsidievaststelling lopen via de penvoerder. Conform dit artikel moet de machtiging tot het indienen van de aanvraag door de organisatie watersector in de samenwerkingsovereenkomst worden opgenomen.

De aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij:

SenterNovem

T.a.v. mw. H.A.G. de Groot

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel. 030-23 93 493

fax 030-23 16 491

of via www.senternovem.nl/siw

Artikel 9 Verdeling

Gekozen is voor een systeem van wie het eerst komt wie het eerst maalt. Als het subsidieplafond na de eerste subsidieverlening nog niet is bereikt kan de volgende aanvrager eventueel gehonoreerd worden voor het resterende bedrag. Dit gaat zo door tot het subsidieplafond bereikt is.

Artikel 10 Afwijzingsgronden

In dit artikel is opgenomen in welk geval er geen subsidie wordt verleend. Hierbij is een onderscheid naar beoordeling op jaarprogramma-niveau en op projectniveau.

Artikel 12 Verplichtingen

In dit artikel zijn verplichtingen opgenomen voor de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Een aantal verplichtingen vloeit voort uit de kaderregeling en de hiervoor genoemde goedkeurende beschikking van de Europese Commissie van 16 mei 2007.

Artikel 13 Subsidievaststelling

Het aanvraagformulier voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie is een ander aanvraagformulier als bedoeld in artikel 8.

Artikel 14 Inwerkingtredingen vervaldatum

De vervaldatum van de regeling is gerelateerd aan de tot en met 2012 begrote gelden van de in artikel 2 genoemde programmalijn 2 en de geldigheid van de hiervoor genoemde goedkeurende beschikking tot 31 december 2012.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

Naar boven