Wijziging Subsidieregeling kinderopvang

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 april 2008, nr. WJZ/2008/7091 (2663), tot wijziging van de Subsidieregeling kinderopvang in verband met de vaststelling van aanvraagtijdvakken, subsidieplafonds en thema’s voor het jaar 2008 en in verband met de toepasselijkheid van de Wet overige OCW-subsidies en wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met de vaststelling van het gemeentelijk jaarverslag

De Staatssecretaris van Onderwijs,

Gelet op de artikelen 2, 4, 5 en 7 van de Wet overige OCW-subsidies en artikel 67, tweede lid, van de Wet kinderopvang;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Na de aanhef wordt een paragraafaanduiding aangebracht, luidende: § 1. Algemene bepalingen.

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

2. In onderdeel b wordt ‘bedoeld in artikel 5’ vervangen door: bedoeld in artikel 5a.

3. In onderdeel d wordt ‘beleidsvoornemens’ vervangen door: thema’s.

4. Onderdeel h komt te luiden:

h. kinderopvang: kinderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet kinderopvang;.

5. Na onderdeel h worden vier onderdelen toegevoegd:

i. kindercentrum: kindercentrum als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Wet kinderopvang;

j. peuterspeelzaal: voorziening waarin uitsluitend kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop zij kunnen deelnemen aan het basisonderwijs, verblijven in een speelgroep;

k. peuterspeelzaalwerk: verzorging en opvoeding in een peuterspeelzaal;

l. buitenschoolse opvang: kinderopvang als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs.

C

Het opschrift van artikel 2 wordt vervangen door: Artikel 2. Doel Subsidieverstrekking

D

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een projectsubsidie als bedoeld in artikel 5, onder c, wordt projectsubsidie aangevraagd hetzij door de houder van een kindercentrum hetzij door de houder van een peuterspeelzaal mede namens de ander. Bij de aanvraag wordt een door beide houders getekende verklaring overgelegd, waaruit blijkt dat de houder namens wie projectsubsidie mede wordt aangevraagd, instemt met de aanvraag.

E

Na artikel 3 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende: § 2. Subsidieverlening

F

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘vijftal’ vervangen door ‘drietal’ en wordt ‘als bedoeld in het vierde lid, onder e’ vervangen door: als bedoeld in het vijfde lid, eerste zinsnede.

2. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel e een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. een verklaring als bedoeld in artikel 3, derde lid, indien de aanvraag betrekking heeft op een projectsubsidie als bedoeld in artikel 5, onder c.

3. In het derde lid, onderdeel a, vervalt: een beschrijving van.

4. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘beleidsvoornemens’ vervangen door: thema’s.

5. Het vierde lid komt te luiden:

4. De aanvrager maakt in het projectplan aannemelijk dat:

a. er in de kinderopvangsector behoefte bestaat aan het project;

b. gedurende de duur van het project de continuïteit van de daarvoor benodigde werkzaamheden is gewaarborgd;

c. de beoogde resultaten van het project overdraagbaar zijn en in landelijke zin toepasbaar zijn in de kinderopvangsector;

d. er garanties zijn voor voortzetting van de resultaten van het project na afloop van de duur van de subsidie.

6. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot achtste tot en met tiende lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

5. Voorts toont de aanvrager door middel van ten minste drie ondersteuningsverklaringen van verschillende organisaties aan dat er in de kinderopvangsector draagvlak voor het project bestaat, en verklaart hij dat:

a. een soortgelijk project nog niet eerder is uitgevoerd;

b. na afloop van het project een beschrijving van het project en de resultaten daarvan in elektronische vorm beschikbaar zijn;

c. de in het kader van het project ontwikkelde producten indien mogelijk in elektronische vorm beschikbaar komen en als zodanig kosteloos aan derden ter beschikking worden gesteld.

6. Een aanvrager als bedoeld in artikel 3, derde lid, verklaart dat hij bereid is om deel te nemen aan een landelijk onderzoek naar de resultaten van de projecten, bedoeld in artikel 5, onder c.

7. Het vierde lid, onderdelen a en c, en vijfde lid, zijn niet van toepassing op een aanvrager als bedoeld in artikel 3, derde lid.

7. Na het tiende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. In afwijking van het tiende lid kunnen, indien de aanvraag betrekking heeft op een projectsubsidie als bedoeld in artikel 5, onder c, gedurende het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, ten hoogste twee aanvragen worden ingediend.

G

Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Weigeringsgronden

1. Een projectsubsidie wordt slechts verleend, indien de subsidieaanvrager:

a. aannemelijk heeft gemaakt dat zijn financiële middelen, met inbegrip van de projectsubsidie, voldoende zijn om de voorgenomen activiteiten, bedoeld in artikel 4, derde lid, onder b, uit te voeren;

b. een zodanige werkwijze toepast dat redelijkerwijs mag worden verwacht, dat de met de projectsubsidie beoogde doeleinden zullen worden bereikt;

c. geen reële mogelijkheden heeft om op andere wijze de benodigde gelden te verkrijgen;

d. aannemelijk heeft gemaakt dat de subsidiabele activiteiten voldoende kunnen worden beïnvloed in kwalitatieve en kwantitatieve zin.

2. Een projectsubsidie wordt in ieder geval geweigerd indien naar het oordeel van de Minister:

a. de aanvraag of het voor subsidie aangemelde project niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;

b. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de uitvoering van het project te maken kosten;

c. sprake is van overschrijding van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5a, tweede lid.

3. Een projectsubsidie wordt voorts geweigerd bij meer dan één aanvraag tot subsidieverlening van dezelfde aanvrager.

4. In afwijking van het derde lid kan de subsidieaanvrager, indien de aanvraag betrekking heeft op een projectsubsidie als bedoeld in artikel 5, onder c, ten hoogste twee aanvragen tot subsidieverlening indienen.

5. Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde subsidiabele activiteiten tevens subsidie van een ander bestuursorgaan heeft aangevraagd of ontvangt, dan wel in verband daarmee van anderen inkomsten verwerft, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, en wordt met die andere subsidies of inkomsten rekening gehouden bij de subsidieverstrekking.

Artikel 4b

Behandeling aanvragen

1. Voor de bepaling van het bereiken van het subsidieplafond en de verdeling van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5a, tweede lid, worden aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen volledige aanvragen in behandeling worden genomen. Van een volledige aanvraag is sprake, indien wordt voldaan aan artikel 4.

2. Wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van binnenkomst de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

3. Indien toekenning van aanvragen die op dezelfde datum zijn binnengekomen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, wordt, in afwijking van het eerste lid, met betrekking tot die aanvragen de volgorde door loting vastgesteld.

4. een aanvraag wordt binnen een termijn van dertien weken na het sluiten van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, beslist.

H

Artikel 5 wordt vervangen door:

Artikel 5

Reikwijdte projecten voor het jaar 2008

Voor projectsubsidie in het kalenderjaar 2008 komen uitsluitend projecten in aanmerking die passen binnen de in artikel 2 genoemde doelstelling en betrekking hebben op de volgende thema’s:

a. bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang, in het bijzonder gericht op:

1°. verbetering van de pedagogische kwaliteit;

2°. verbetering van de aansluiting tussen de opvang van kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen en het basisonderwijs met het oog op een doorlopende ontwikkelingslijn;

3°. verbetering van de kwaliteit van opvang in een peuterspeelzaal;

b. stimulering en ontwikkeling van innovaties in de buitenschoolse opvang, in het bijzonder gericht op:

1°. het aanbod van activiteiten voor oudere kinderen;

2°. de relatie tussen buitenschoolse opvang en basisonderwijs;

3°. een betere benutting van bestaande opvangcapaciteit;

4°. een betere afstemming tussen school- en opvangtijden;

5°. gezamenlijke huisvesting van opvang en onderwijs;

c. stimulering van samenwerking tussen kinderopvangcentra en peuterspeelzalen, in het bijzonder gericht op:

1°. een groter bereik van kinderen met onderwijsachterstand die op grond van artikel 6 van het Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010 in aanmerking komen voor het volgen van voorschoolse educatie of voor wie een gewicht is vastgesteld op grond van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, zoals dat luidde op 31 juli 2006, en die in aanmerking komen voor het volgen van voorschoolse educatie;

2°. stimulering van de ontwikkeling van kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop zij kunnen deelnemen aan het basisonderwijs;

3°. verhoging van de kwaliteit van de opvang in de peuterspeelzaal of het kinderopvangcentrum;

4°. voorkoming van segregatie-effecten casu quo het bevorderen van integratie tussen kinderen met verschillende (culturele) achtergronden;

5°. een betere benutting van de personele capaciteit van de samenwerkende partners;

6°. het ontwikkelen van mogelijkheden tot gezamenlijke exploitatie en gebruik van ruimtes voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;

7°. meer flexibiliteit respectievelijk variëteit in het opvangaanbod;

8°. een doorlopende ontwikkelingslijn en aansluiting met de basisschool.

I

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Aanvraagtijdvak en subsidieplafonds voor het jaar 2008

1. Voor het kalenderjaar 2008 kunnen aanvragen voor projectsubsidies als bedoeld in artikel 5, onder a en b, worden ingediend in de periode vanaf 16 juni tot 16 juli 2008. Voor projectsubsidies als bedoeld in artikel 5, onder c, kunnen aanvragen worden ingediend vanaf 1 september tot 1 oktober 2008.

2. Voor subsidieverlening is in het kalenderjaar 2008 een bedrag van ten hoogste € 13.250.000. beschikbaar, waarvan:

a. € 3.500.000 beschikbaar is voor projecten als bedoeld in artikel 5, onder a;

b. € 3.500.000 beschikbaar is voor projecten als bedoeld in artikel 5, onder b;

c. € 6.250.000 beschikbaar is voor projecten als bedoeld in artikel 5, onder c;

3. De subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 5, onder a en b, bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste € 250.000.

4. Voor projecten als bedoeld in artikel 5, onder c, bedraagt de subsidie per subsidieontvanger ten hoogste € 35.000.

5. Subsidie wordt slechts verleend voor projecten met een tijdsduur van ten hoogste 18 maanden.

J

In artikel 7, derde lid, vervalt ‘, accountantskosten’.

K

De artikelen 8 tot en met 10 vervallen.

L

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

Beschikking tot subsidieverlening

1. De beschikking tot verlening van projectsubsidie betreft de activiteiten zoals vastgelegd in het bij de aanvraag gevoegde projectplan, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a.

2. Blijkt tijdens de uitvoering van de subsidiabele activiteiten dat de werkelijk daarop betrekking hebbende uitgaven of ontvangsten aanzienlijk lager blijven onderscheidenlijk hoger zijn dan de in de goedgekeurde begroting opgenomen bedragen, dan deelt de subsidieontvanger dit zo spoedig mogelijk mee aan de Minister, onder opgave van de verschillen en de oorzaken daarvan. Wijzigingen in het projectplan behoeven de toestemming van de Minister.

3. In de beschikking wordt het maximumbedrag vermeld dat aan projectsubsidie tegemoet kan worden gezien. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de uitvoeringskosten en beheerskosten van het project zoals door de aanvrager geraamd in zijn aanvraag, met dien verstande, dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager niveau kunnen worden vastgesteld, voor zover de desbetreffende uitgaven naar het oordeel van de Minister niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering of het beheer van het project.

4. Het in de beschikking tot subsidievaststelling vast te stellen subsidiebedrag is niet hoger dan het in het derde lid bedoelde maximumbedrag, tenzij de Minister toestemming heeft gegeven voor een verhoging van de kosten of wijzigingen in het projectplan als bedoeld in het tweede lid.

5. Aan de beschikking tot subsidieverlening kunnen nadere voorschriften worden verbonden, voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het project dan wel behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project.

M

In artikel 12, derde, lid wordt ’derde lid’ vervangen door: tweede lid.

N

Na artikel 12 wordt een paragraafaanduiding en vijf artikelen ingevoegd, luidende:

§ 3. De aan subsidieverlening verbonden verplichtingen

Artikel 12a

Uitvoering gesubsidieerde activiteiten

1. De gesubsidieerde activiteiten worden conform het goedgekeurde projectplan bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, uitgevoerd.

2. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor ze wordt verstrekt, en dat – naast de uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen – alle overige verplichtingen die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden worden nageleefd.

Artikel 12b

Mededeling omstandigheden

1. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk onder overlegging van relevante stukken schriftelijk mededeling aan de Minister van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de beslissing over de hoogte van de subsidie.

2. De subsidieontvanger brengt de Minister onmiddellijk op de hoogte indien surséance van betaling wordt aangevraagd of in geval van dreiging of aangifte van faillissement.

Artikel 12c

Verzekering risico’s

De subsidieontvanger verzekert zich tegen alle risico’s, waaruit zodanige onkosten of schadeclaims kunnen voortkomen dat de verdere uitvoering van de activiteiten wordt verhinderd of dat subsidiegelden kunnen toevloeien naar gelaedeerde derden.

Artikel 12d

Administratie

1. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die voldoet aan de volgende eisen:

a. de inrichting van de administratie sluit aan bij de ingediende en goedgekeurde begroting en het goedgekeurde projectplan, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a; de administratie bevat informatie die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de subsidiabele activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking;

b. de administratie is zodanig ingericht dat de juistheid en volledigheid van de financiële gegevens er op eenvoudige wijze uit kunnen worden opgemaakt. Dit houdt in:

1°. dat alle ontvangsten en uitgaven onmiddellijk in de administratie worden vastgelegd met onderliggende stukken; van ontvangsten en uitgaven zonder bewijsstukken wordt een afzonderlijke administratie ingericht;

2°. dat bewijsstukken aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde waaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt.

2. De administratie en de daarbij behorende bewijsstukken worden gedurende ten minste zeven jaar bewaard.

3. Dit artikel is niet van toepassing op de ontvanger van een projectsubsidie als bedoeld in artikel 5, onder c.

Artikel 12e

Voortgangsrapportages

1. Indien de Minister, ter uitvoering van artikel 11, vijfde lid, tussentijdse rapportages verlangt over de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten of over de besteding van de projectsubsidie, dienen deze rapportages uiterlijk één maand na het verstrijken van de daarbij aangegeven periode te worden verstrekt.

2. De rapportages over de voortgang van de activiteiten sluiten aan bij het door de Minister goedgekeurde projectplan, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a. Belangrijke verschillen tussen de rapportages en het goedgekeurde projectplan worden toegelicht.

3. De rapportages over de besteding van de subsidie sluiten aan op de ingediende begroting, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b. Belangrijke verschillen tussen de rapportages en de begroting worden toegelicht.

4. De subsidieontvanger geeft aan de Auditdienst van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op verzoek inzage van de in artikel 12d bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om een juist inzicht te verkrijgen in de uitvoering van het projectplan en de besteding van de subsidie.

5. Dit artikel is niet van toepassing op de ontvanger van een projectsubsidie als bedoeld in artikel 5, onder c.

O

Na artikel 13 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende: § 4. Subsidievaststelling

P

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

Verantwoording

1. De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, met gebruikmaking van een te ondertekenen formulier, dat verkrijgbaar is bij het Agentschap SZW. Het formulier omvat een activiteitenverslag en een financiële verantwoording.

2. Het activiteitenverslag geeft een duidelijk inzicht in de aard, de duur en de omvang van de gesubsidieerde activiteiten. In het verslag worden de verrichte activiteiten vergeleken met de in het projectplan, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, opgenomen voorgenomen activiteiten.

3. Het eerste lid, voor zover het de financiële verantwoording betreft, is niet van toepassing op de ontvanger van een projectsubsidie als bedoeld in artikel 5, onder c. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, wordt het formulier, bedoeld in het eerste lid, ondertekend door de houders, bedoeld in artikel 3, derde lid.

Q

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

Financiële verantwoording

1. De financiële verantwoording geeft duidelijk de baten en de lasten weer welke op de gesubsidieerde activiteiten betrekking hebben.

2. De financiële verantwoording sluit aan bij de door de Minister goedgekeurde begroting, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b. Belangrijke verschillen tussen het financieel verslag en de goedgekeurde begroting worden toegelicht.

3. De baten en lasten die door middel van interne doorberekeningen zijn toegerekend zijn bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voor zover hierin lasten zijn begrepen van materiële vaste activa, worden deze lasten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

R

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

Accountantsverklaring

1. De financiële verantwoording gaat bij een subsidie boven € 50.000 vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De accountantsverklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt ingericht overeenkomstig het model in bijlage 1 bij deze regeling.

3. De controle en rapportage van de accountant worden ingericht overeenkomstig een door de Minister vast te stellen controleprotocol.

4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens de Minister in te stellen onderzoeken. De daaraan verbonden kosten worden geacht te zijn begrepen in de subsidie.

S

In artikel 16 wordt ‘bedoeld in artikel 13 of 14 van de Algemene Regeling SZW-subsidies’ vervangen door: bedoeld in de artikelen 12e of 14.

Artikel II

De Subsidieregeling kinderopvang, zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing op de financiële afwikkeling van voor bedoeld tijdstip verleende subsidies.

Artikel III

Het als bijlage bij de Regeling Wet kinderopvang behorende model van een verslag, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van die regeling wordt vervangen door het model in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en de daarbij behorende bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van bijlage 2, die met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage ligt bij de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S.A.M. Dijksma.

Bijlage 1. Behorende bij artikel 15, tweede lid, van de Subsidieregeling kinderopvang

Model accountantsverklaring

Aan: het bestuur van (opdrachtgever/rechtspersoon)

Accountantsverklaring

Wij hebben de financiële verantwoording (subsidieperiode) van (opdrachtgever/rechtspersoon) te (plaats), gecontroleerd.

Voor de gesubsidieerde activiteiten heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met de brief gedateerd (datum) met kenmerk (nummer) een subsidie verleend voor (subsidieperiode)

Verantwoordelijkheid van het bestuur

Het bestuur van de (opdrachtgever/rechtspersoon) is verantwoordelijk voor het opmaken van de financiële verantwoording. Tevens is het bestuur van de (opdrachtgever/rechtspersoon) verantwoordelijk voor de financiële rechtmatigheid van de in de financiële verantwoording opgenomen baten en lasten. Dit houdt in dat deze bedragen in overeenstemming dienen te zijn met de in de relevante wet- en regelgeving opgenomen bepalingen.

Deze verantwoordelijkheden omvatten onder meer: het ontwerpen, invoeren en in stand houden van een intern beheersingssysteem, relevant voor het opmaken van en getrouw weergeven in de financiële verantwoording van het resultaat, zodanig dat deze geen afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten bevat, het kiezen en toepassen van aanvaardbare grondslagen voor financiële verslaggeving en het maken van schattingen die onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de financiële verantwoording op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder het controleprotocol, behorende bij de Subsidieregeling kinderopvang. Dienovereenkomstig zijn wij verplicht te voldoen aan de voor ons geldende gedragsnormen en zijn wij gehouden onze controle zodanig te plannen en uit te voeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de financiële verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de financiële verantwoording. De keuze van de uit te voeren werkzaamheden is afhankelijk van de professionele oordeelsvorming van de accountant, waaronder begrepen zijn beoordeling van de risico’s van afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. In die beoordeling neemt de accountant in aanmerking het voor het opmaken van en getrouw weergeven in de financiële verantwoording van het resultaat relevante interne beheersingssysteem, teneinde een verantwoorde keuze te kunnen maken van de controlewerkzaamheden die onder de gegeven omstandigheden adequaat zijn maar die niet tot doel hebben een oordeel te geven over de effectiviteit van het interne beheersingssysteem van de (opdrachtgever/rechtspersoon). Tevens omvat een controle onder meer een evaluatie van de aanvaardbaarheid van de toegepaste grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van schattingen die het bestuur van de (opdrachtgever/rechtspersoon) heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de financiële verantwoording.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.

Oordeel

Naar ons oordeel geeft de financiële verantwoording een getrouw beeld van de baten en lasten over (subsidieperiode) getrouw weer en voldoet aan de bepalingen van de Subsidieregeling kinderopvang en de nadere aanwijzingen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zoals vastgelegd in de subsidiebeschikking van (datum).

Voorts zijn wij van oordeel dat de in deze financiële verantwoording opgenomen baten en lasten over (periode) voldoen aan de eisen van financiële rechtmatigheid. Dit houdt in dat deze bedragen in overeenstemming zijn met de in de relevante wet- en regelgeving opgenomen bepalingen zoals die in de subsidiebeschikking en het controleprotocol, behorende bij de Subsidieregeling kinderopvang, zijn vermeld.

Tevens zijn wij nagegaan dat het activiteitenverslag voor zover wij dat kunnen beoordelen in overeenstemming is met de financiële verantwoording.

Plaats, datum

Naam accountantsorganisatie

Naam externe accountant en ondertekening met die naam

Toelichting

Algemeen

§ 1. Inleiding

Deze regeling tot wijziging van de Subsidieregeling kinderopvang strekt tot vaststelling van de thema’s waarvoor in het jaar 2008 subsidie kan worden verleend; daarnaast zijn de aanvraagtijdvakken waarbinnen subsidie kan worden aangevraagd alsmede de subsidieplafonds bepaald. Tenslotte is – in verband met de overgang van de verantwoordelijkheid van (onder meer) het beleidsterrein kinderopvang naar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) met ingang van 22 februari 2007 – de subsidieregeling aangevuld met een aantal bepalingen die tot nu van toepassing waren op grond van de betreffende bepalingen van de Algemene Regeling SZW-subsidies, een regeling die ressorteert onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze algemene regeling, die is gebaseerd is op de Kaderwet SZW-subsidies, bevat algemene subsidievoorwaarden en verplichtingen die in beginsel voor alle subsidieverstrekking op grond van de Kaderwet SZW-subsidies gelden, dus ook voor subsidieverstrekking op grond van de Subsidieregeling kinderopvang. Naar aanleiding van de genoemde overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van OCW, berust de bevoegdheid tot subsidieverstrekking op dit terrein sinds 22 februari 2007 bij de Minister van OCW. Tot nu vormde de Kaderwet SZW-subsidies daarvoor de wettelijke grondslag. Met ingang van 27 februari 2008 is door middel van een wijziging van de Kaderwet SZW-subsidies en de Wet overige OCenW-subsidies, die grondslag gewijzigd; de Wet overige OCW-subsidies – die praktisch gelijkluidend is aan de Kaderwet SZW-subsidies – vormt nu de basis voor het verstrekken van subsidie op het beleidsterrein kinderopvang. Omdat op grond van de Wet overige OCW-subsidies geen algemene, met de Algemene Regeling SZW-subsidies vergelijkbare, regeling geldt, is een aantal algemene subsidievoorwaarden in de onderhavige regeling overgenomen. In de artikelsgewijze toelichting worden de desbetreffende bepalingen nader toelicht.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele wijzigingen in het gemeentelijk jaarverslag, bedoeld in artikel 67 van de Wet kinderopvang, aan te brengen door middel een wijziging van de Regeling Wet kinderopvang.

§ 2. Subsidiethema’s

De Subsidieregeling kinderopvang beoogt nieuwe ontwikkelingen te stimuleren op voor het kinderopvangbeleid relevante onderwerpen. Dit komt tot uitdrukking in de keuze van de subsidiethema’s. Bij de thema’s voor het jaar 2008 is zowel sprake van continuïteit (het thema ‘bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang’), als van nieuwe thema’s (‘stimulering en ontwikkeling van innovaties bij buitenschoolse opvang’ en ‘stimulering van de samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen’).

a. Bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang

Sinds de start van de Subsidieregeling kinderopvang in 2005 is bevordering van de kwaliteit één van de thema’s. Dit thema wordt gecontinueerd en richt zich in 2008 specifiek op:

1°. het verbeteren van de pedagogische kwaliteit;

2°. de aansluiting tussen opvang voor 0-4 jarigen en het primair onderwijs (doorlopende ontwikkelingslijn);

3°. de verbetering van de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk.

Evenals bij voorgaande subsidieronden geldt met betrekking tot dit thema, dat niet voor subsidie in aanmerking komen:

– projecten die slechts de verbetering van de kwaliteit van de eigen organisatie beogen;

– projecten die zich richten op de verbetering van de kwaliteit van het personeel en op de verbetering van de aansluiting tussen de opleidingen en de praktijk;

– projecten die betrekking hebben op de uitvoering van de reguliere bedrijfsvoering.

b. Stimulering en ontwikkeling van innovaties bij buitenschoolse opvang

De vraag naar buitenschoolse opvang groeit sterker dan het aanbod. Eén van de achtergronden daarbij is de invoering per 1 augustus 2007 van de verplichting voor scholen de aansluiting tussen schooltijd en naschoolse opvang te regelen. Op 17 september 2007 is een plan van aanpak voor het terugdringen van de wachtlijsten aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, 2007–2008, 28 447 en 31 070, nr. 147). Veel maatregelen daaruit zijn inmiddels in uitvoering. Een aantal onderwerpen uit het plan van aanpak kan in aanmerking komen voor subsidie vanuit de Subsidieregeling kinderopvang. Het betreft projecten die zich richten op:

1°. mogelijkheden tot betere benutting van de bestaande opvangcapaciteit, met name woensdag en vrijdag;

2°. een verbetering van de afstemming tussen school- en opvangtijden;

3°. gezamenlijke huisvesting van onderwijs en opvang.

Daarnaast is binnen het thema buitenschoolse opvang subsidie mogelijk voor innovatieve projecten op het gebied van:

4°. het activiteitenaanbod/curriculum voor oudere kinderen;

5°. de relatie tussen buitenschoolse opvang en onderwijs. Bijvoorbeeld een betere afstemming tussen buitenschoolse opvang en onderwijs in het programma-aanbod.

Niet voor subsidie in aanmerking komen projecten die vallen onder de reikwijdte van de Tijdelijke subsidieregeling capaciteitsuitbreiding buitenschoolse opvang.

c. Stimulering van de samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen

Bij motie van de leden Hamer en Sterk (Tweede Kamer 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 125) heeft de Tweede Kamer verzocht binnen het kader van de Subsidieregeling kinderopvang middelen beschikbaar te stellen voor samenwerkingsprojecten tussen kinderopvang en peuterspeelzalen. Beide typen voorzieningen vangen jonge kinderen op. Er is sprake van overeenkomsten en overlap in doel en doelgroep. Vanwege verschillen in beleidskaders hebben beide voorzieningen zich gescheiden ontwikkeld. In de uitvoeringspraktijk leeft de wens deze voorzieningen (dichter) bij elkaar te brengen. Dat is ook de lijn in de nota ‘Samen spelen, samen leren’ van 13 juli 2007. De kaders daarvoor zijn nog in ontwikkeling. Organisaties voor kinderopvang en voor peuterspeelzaalwerk die in 2008 een samenwerkingsverband aan willen gaan, kunnen daarvoor subsidie ontvangen. De samenwerking is geen doel op zich, maar moet meerwaarde opleveren op één of meer van de volgende gebieden:

1°. het samenwerkingsverband leidt per saldo tot een groter bereik van kinderen behorend tot de doelgroep van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) binnen de voorziening van de samenwerkende partners;

2°. het samenwerkingsverband is gericht op de ontwikkelingsstimulering van kinderen;

3°. het samenwerkingsverband is gericht op het verhogen van de kwaliteit van de opvang in de peuterspeelzaal en/of de kinderopvanginstelling;

4°. het samenwerkingsverband is gericht op het voorkomen van segregatie-effecten c.q. het bevorderen van integratie tussen kinderen met verschillende (culturele) achtergronden;

5°. het samenwerkingsverband is gericht op een betere benutting van de personele capaciteit van de samenwerkende partners;

6°. het samenwerkingsverband is gericht op het ontwikkelen van mogelijkheden tot gezamenlijke exploitatie en gebruik van ruimtes voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;

7°. het samenwerkingsverband leidt per saldo tot meer flexibiliteit en/of meer variëteit in het aanbod;

8°. het samenwerkingsverband beoogt een doorlopende ontwikkelingslijn en aansluiting met de basisschool.

§ 3. Administratieve lasten

De Subsidieregeling kinderopvang voor het jaar 2008 kent twee groepen van projecten: de ontwikkelingsprojecten, hierboven genoemd onder a en b, en de stimuleringsprojecten, genoemd onder c. Deze twee groepen projecten verschillen in karakter. De eerste groep betreft projecten waarbij nieuwe modellen en methoden worden ontwikkeld en uitgetest. Het zijn over het algemeen projecten van een grotere omvang met een substantiële component personeelskosten. Van deze projecten wordt een inhoudelijke en financiële verantwoording gevraagd die inzicht geeft in de besteding van middelen en in de projectresultaten. Door middel van standaardformulieren voor aanvraag en verantwoording van de subsidie worden de administratieve lasten hiervan zoveel mogelijk beperkt.

Kosten voor een accountantsverklaring kunnen worden gedekt uit het subsidiebudget. Nieuw is de verplichting voor subsidieontvangers om projectresultaten in digitale vorm ter beschikking te stellen. De projecten, genoemd onder c, zijn kleiner van omvang en om die reden kan de verantwoording beperkt blijven tot een inhoudelijke verantwoording.

De totale administratieve lasten voortvloeiend uit de regeling worden geraamd op € 0,6 mln. (50% bedrijven / 50% instellingen).

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, E, N en O

Uit een oogpunt van inzichtelijkheid is de regeling onderverdeeld in paragrafen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1)

Onderdeel a. De wijziging met betrekking tot het begrip Minister houdt verband met de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met ingang van 22 februari 2007.

Onderdelen b en d. Deze wijzigingen zijn van technische aard.

Onderdelen h tot en met l. In deze onderdelen is een aantal in deze regeling voorkomende begrippen omschreven.

Artikel I, onderdeel D (artikel 3)

Subsidieverlening voor projecten die betrekking hebben op de stimulering van samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvangcentra geschiedt hetzij aan de houder van een kindercentrum, hetzij aan de houder van een peuterspeelzaal mede namens de ander. Bij de aanvraag wordt een door beide houders getekende verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de houder namens wie de subsidieaanvraag mede wordt ingediend, daarmee instemt. Subsidieverlening vindt plaats aan de houder die als aanvrager optreedt.

Artikel I, onderdeel F (artikel 4)

Tweede, derde en vierde lid. De wijzigingen in deze leden houden verband met een herschikking van de inhoud van deze leden.

Vijfde lid. De tweede zinsnede van het vijfde lid is nieuw en houdt in, dat de subsidieaanvrager bij de aanvraag verklaart:

a. dat het project waarvoor hij subsidie aanvraagt nog niet eerder is uitgevoerd oftewel ‘nieuw’ is; dit betekent dat in ieder geval projecten die zijn uitgevoerd op grond van de Subsidieregeling kinderopvang voor de jaren 2006 respectievelijk 2007 van subsidieverlening zijn uitgesloten,

b. dat na afloop van het project een beschrijving en de resultaten daarvan in digitale vorm beschikbaar zijn, en

c. dat de producten die in het kader van de gesubsidieerde projectactiviteiten zijn ontwikkeld, indien mogelijk, in digitale vorm beschikbaar komen en als zodanig kosteloos door derden kunnen worden gedownload. Het spreekt voor zich dat deze producten zijn voorzien van een handleiding of toelichting. Hierbij kan gedacht worden aan het elektronisch beschikbaar stellen van de inhoud van boeken en van ontwikkelde software.

Zesde lid. Voor aanvragers van projectsubsidie met betrekking tot de stimulering van samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvangcentra (houders van een kindercentrum of peuterspeelzaal) geldt, dat zij bereid zijn deel te nemen aan een landelijk onderzoek naar de resultaten van deze projecten.

Zevende lid. De in het vierde lid, onderdelen b en c, en vijfde lid, genoemde criteria waaraan een subsidieaanvraag moet voldoen waaronder de aantoonbare behoefte aan en het draagvlak voor het project, de overdraagbaarheid en landelijke toepasbaarheid van de resultaten (producten) van het project, de ondersteuningsverklaringen en het kosteloos en zo mogelijk in elektronische vorm ter beschikking stellen van de in het kader van het project ontwikkelde producten, gelden niet voor aanvragen voor projectsubsidie gericht op stimulering van samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvangcentra in verband met het doel en de aard van deze projecten.

Tiende lid (nieuw). In dit lid is geregeld dat een aanvrager gedurende het in artikel 5a, eerste lid, vastgestelde aanvraagtijdvak ten hoogste één aanvraag kan indienen. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat aanvragers hun kans op subsidie vergroten door meerdere aanvragen in te dienen.

Elfde lid. In afwijking van het voorgaande kunnen aanvragers van subsidie voor samenwerkingsprojecten als bedoeld in artikel 5, onder c, in verband met de aard van de projecten en het voor deze projecten beschikbare (relatief bescheiden) bedrag, ten hoogste twee aanvragen indienen (zie ook de toelichting op artikel 4a, vierde lid).

Artikel I, onderdeel G (artikelen 4a en 4b)

Artikel 4a

Eerste lid. In dit artikel zijn enkele algemene weigeringsgronden geformuleerd; uiteraard vindt weigering op deze gronden niet plaats dan na overleg met de aanvrager.

In artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden enkele andere gronden genoemd, die kunnen leiden tot weigering van de subsidie, namelijk indien er gegronde verwachting bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet zal worden voldaan aan de subsidieverplichtingen of dat geen behoorlijke rekening en verantwoording zal worden afgelegd, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of indien hij in staat van faillissement of surséance verkeert of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend. Op grond van artikel 4:25 Awb wordt een subsidie verder geweigerd, voor zover door verstrekking daarvan het subsidieplafond zou worden overschreden. Krachtens artikel 5 van de Wet overige OCW-subsidies kan voor de verschillende activiteiten waarvoor op grond van die wet subsidie kan worden verstrekt een begrotingsplafond (het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van de betreffende activiteit) worden vastgesteld; voor de wijze van de verdeling van dat bedrag is artikel 5a, tweede lid, van deze regeling relevant. Krachtens artikel 6 van de Wet overige OCW-subsidies wordt een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, verleend onder de voorwaarde, dat in de begroting voldoende gelden ter beschikking worden gesteld; deze zogenoemde begrotingsvoorwaarde wordt geregeld in artikel 4:34, eerste lid, Awb. Dit betekent, dat subsidieverlening niet tot uitbetaling kan leiden indien de vastgestelde begroting blijkt onvoldoende middelen ter beschikking te stellen. Overigens is een beroep op de begrotingsvoorwaarde niet het enige geval, waarin geen of minder subsidie wordt verstrekt dan in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen. De artikelen 4:46, 4:48, 4:49 en 4:50 Awb regelen immers, dat in een aantal gevallen de subsidie lager kan worden vastgesteld dan bij de subsidieverlening is bepaald en de subsidieverlening of de subsidievaststelling kan worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger kan worden gewijzigd. Het gaat daarbij onder andere over gevallen, waarin de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, de subsidieontvanger niet aan de subsidieverplichtingen voldoet of onjuiste gegevens heeft verstrekt of waarin de subsidie op andere gronden onjuist was en de ontvanger dat wist of behoorde te weten. Ook het niet voldoen aan de in de Subsidieregelingkinderopvang of de op grond daarvan genomen subsidiebeschikking vervatte verplichtingen kan derhalve tot een sanctie aanleiding geven.

Tweede en derde lid. De weigeringsgronden in deze leden waren eerder opgenomen in het tot nu toe bestaande artikel 10 van de Subsidieregeling kinderopvang. De in het tweede lid gebruikte woorden ‘naar het oordeel van de Minister’ brengen tot uitdrukking dat de Minister een ruime, door redelijkheid begrensde, beoordelingsmarge heeft. Indien een aanvrager – ondanks de in artikel 4, tiende lid, opgenomen bepaling dat slechts één subsidieaanvraag per aanvrager wordt ingediend – niettemin meerdere aanvragen indient, wordt op grond van het derde lid aan deze aanvrager in het geheel geen subsidie verstrekt.

Vierde lid. De in het derde lid opgenomen uitzondering voor aanvragers van projectsubsidie gericht op samenwerking tussen kinderopvangcentra en peuterspeelzalen houdt verband met de aard van dergelijke projecten en het voor deze projecten (relatief bescheiden) beschikbare subsidiebedrag per project. Een kinderopvangcentrum respectievelijk een peuterspeelzaal kan samenwerkingsafspraken of -verbanden aangaan met peuterspeelzalen respectievelijk kindercentra die bedrijfsorganisatorisch tot dezelfde peuterspeelzaalorganisatie respectievelijk de kinderopvangonderneming behoren, maar op verschillende (bedrijfs)locaties gevestigd zijn. In dergelijke situaties mag per bedrijfslocatie projectsubsidie worden aangevraagd met een maximum van twee aanvragen per subsidieaanvrager.

Hetzelfde geldt uiteraard voor situaties waarin de aanvragen betrekking hebben op samenwerking tussen verschillende kinderopvang- en peuterspeelzaalorganisaties.

Vijfde lid. Voor de vaststelling van de hoogte van de subsidie is relevant, welke inkomsten of subsidies de subsidieontvanger daarnaast nog ontvangt in verband met de gesubsidieerde activiteiten. Daarom

moet hij daarin inzicht bieden bij de aanvraag. Aldus kan het te ontvangen subsidiebedrag worden afgestemd op de overige relevante financiële middelen van de aanvrager.

Artikel 4b

Dit artikel was eerder opgenomen in het tot nu toe bestaande artikel 8 van de Subsidieregeling kinderopvang.

Eerste lid. Het eerste lid bepaalt dat de behandeling van aanvragen geschiedt volgens volgorde van binnenkomst. Indien de ter beschikking staande middelen (de subsidieplafonds; zie de toelichting op artikel 5a, tweede lid) onvoldoende zijn om alle aanvragen die aan de subsidievereisten voldoen te kunnen inwilligen, komen dus eerder ingediende aanvragen het eerst voor subsidie in aanmerking.

Tweede lid. Uitgegaan wordt van volledige aanvragen. Indien een aanvraag onvolledig is of de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld binnen een daarbij bepaalde termijn de aanvraag aan te vullen (artikelen 3:18 en 4:5 Awb). Voor de toepassing van het onderhavige artikellid wordt de aanvraag geacht te zijn binnengekomen op het tijdstip waarop de gevraagde aanvullende informatie is ontvangen.

Derde lid. De procedure (behandeling van aanvragen in volgorde van binnenkomst) is zonder problemen te hanteren, zolang de aanvragen druppelsgewijs binnenkomen. In dat geval kan exact worden vastgesteld welke aanvragen nog binnen het budget kunnen worden gehonoreerd en welke aanvragen leiden tot overschrijding van een subsidieplafond als bedoeld in artikel 5a, tweede lid. Onduidelijkheid ontstaat wanneer de binnenkomst niet druppelsgewijs plaatsvindt, maar op een en dezelfde dag met een zelfde postbezorging (bijvoorbeeld een of meer postzakken) zoveel aanvragen binnenkomen dat op die dag een subsidieplafond wordt overschreden. In die situatie is het binnen dezelfde postbezorging niet mogelijk om met betrekking tot de onderscheiden subsidieaanvragen een volgorde van binnenkomst vast te stellen. In verband hiermee is in het derde lid bepaald, dat, indien toekenning van aanvragen die op dezelfde datum zijn binnengekomen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, met betrekking tot die aanvragen de volgorde door loting wordt vastgesteld.

Vierde lid. De regeling gaat uit van een beslistermijn van uiterlijk dertien weken. Hierbij is afgeweken van de termijn van acht weken op grond van artikel 4:13 Awb. Deze langere termijn is nodig om te kunnen beoordelen of subsidieaanvragen voldoen aan de bij deze regeling gestelde eisen.

Artikel I, onderdeel H (artikel 5)

Dit artikel bepaalt de thema’s en de voor die thema’s geformuleerde aandachtsgebieden waarvoor in het jaar 2008 subsidie wordt verstrekt. Primair gaat in 2008 de aandacht uit naar de bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang (onderdeel a), de stimulering en ontwikkeling van innovaties in de buitenschoolse opvang (onderdeel b) en de stimulering van samenwerking tussen kinderopvangcentra en peuterspeelzalen (onderdeel c). Voor een nadere toelichting op de keuze van deze thema’s en aandachtsgebieden zij verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel I (artikel 5a)

Eerste lid. In dit artikel worden de aanvraagtijdvakken en subsidieplafonds voor het jaar 2008 vastgesteld. Op grond van het eerste lid kunnen subsidieaanvragen voor projecten als bedoeld in artikel 5, onder a en b, worden ingediend vanaf 16 juni tot 16 juli 2008. Aanvragen voor projecten met betrekking tot het nieuwe thema ‘stimulering van samenwerking tussen kinderopvangcentra en peuterspeelzalen’, bedoeld in artikel 5, onder c, kunnen, vanwege een langere voorbereidingstijd, worden ingediend vanaf 1 september tot 1 oktober 2008.

Tweede lid. Voor subsidie is voor het jaar 2008 € 13.250.000 beschikbaar. Het budget wordt op grond van de onderdelen a tot en met c, van dit lid verdeeld over de verschillende thema’s.

Derde en vierde lid. Voor projecten die betrekking hebben op de bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang (artikel 5, onder a) en de stimulering en ontwikkeling van innovaties in de buitenschoolse opvang (artikel 5, onder b) is op grond van het vierde lid het maximum te subsidiëren bedrag per subsidieontvanger bepaald op € 250.000. Bij de vaststelling van de hoogte van dit bedrag is mede rekening gehouden met de omstandigheid dat veel van deze projecten een ontwikkelingsaspect in zich hebben en daarmee ontwikkelingskosten met zich meebrengen. Bij de samenwerkingsprojecten tussen kinderopvangcentra en peuterspeelzalen (artikel 5, onder c) is het ontwikkelen van nieuwe concepten die landelijk overdraagbaar zijn, niet het doel. Het opzetten van samenwerking volgens bekende en bestaande modellen heeft dan ook geleid tot een lager te subsidiëren bedrag, dat is vastgesteld op € 35.000. Gelet op het subsidieplafond voor deze projecten, te weten € 6.250.000, kunnen circa 175 projecten worden gehonoreerd.

Artikel I, onderdeel J (artikel 7, derde lid)

Anders dan op dit moment in artikel 7, derde lid, van de huidige Subsidieregeling kinderopvang is bepaald, wordt bij de subsidieverlening en de vaststelling van de hoogte van het subsidiebedrag, rekening gehouden met de accountantskosten. Deze kosten maken dus onderdeel uit van het te verlenen subsidiebedrag. In dit artikelonderdeel wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel K (artikelen 8 tot en met 10)

De inhoud van de tot nu toe bestaande artikelen 8 tot en met 10 van de Subsidieregeling kinderopvang over de behandeling van aanvragen (artikel 8), de melding van andere subsidies of inkomsten door de subsidieaanvrager (artikel 9) en de weigeringsgronden (artikel 10) zijn thans opgenomen in respectievelijk de artikelen 4b en 4a van deze regeling. Verwezen wordt naar de toelichting op deze artikelen.

Artikel I, onderdeel L (artikel 11)

Eerste, derde en vierde lid. Een beschikking tot subsidieverlening bevat op grond van de artikelen 4:30 en 4:31 Awb een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en het subsidiebedrag. Het eerste lid bepaalt dat daarbij het projectplan en de begroting als basis dienen.

Uit het eerste en derde lid vloeit voort, dat het projectplan en de begroting voor het verdere subsidietraject maatgevend zijn. In het projectplan worden de voorgenomen activiteiten en de nagestreefde doelstellingen weergegeven; per activiteit worden de daarvoor benodigde personele en materiële middelen vermeld.

Tweede lid. Om de nodige flexibiliteit in te kunnen bouwen is in het tweede lid bepaald, dat het voornemen tot wijzigingen in het projectplan en aanzienlijke afwijking van de begroting moeten worden meegedeeld aan de Minister. Daarna kan in voorkomende gevallen (indien een begrotingsoverschrijding of een bijstelling van het projectplan redelijk wordt bevonden (en er uiteraard nog geld beschikbaar is) de beschikking tot subsidieverlening worden aangepast. Indien de beschikking niet wordt aangepast, blijft de oorspronkelijke begroting en het projectplan basis voor de uiteindelijke vaststelling.

Artikel I, onderdeel M (artikel 12, derde lid)

Dit wijzigingsonderdeel betreft het herstel van een foutieve verwijzing.

Artikel I, onderdeel N (artikelen 12a tot en met 12e)

In de artikelen 12a tot en met 12e van deze regeling zijn enkele aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen opgenomen. De onderhavige artikelen, die zijn overgenomen uit de Algemene Regeling SZW-subsidies (zie §1. van het algemeen deel van de toelichting) bevatten enkele algemene verplichtingen; daarnaast kunnen bij de subsidiebeschikking andere verplichtingen worden opgelegd, die betrekking hebben op de in artikel 4:37 Awb opgesomde onderwerpen, of anderszins strekken tot verwezenlijking van het subsidiedoel (zie artikel 4:38 Awb en artikel 11, vijfde lid, van deze regeling).

Artikel 12a. De belangrijkste verplichting is uiteraard, dat de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd overeenkomstig hetgeen in de subsidieverlening, op basis van het projectplan (en de daarbij behorende begroting) is bepaald (eerste lid), en dat de subsidieverplichtingen worden nageleefd. De subsidie moet voorts op doelmatige wijze worden gebruikt voor de subsidiedoeleinden (tweede lid).

Artikelen 12b tot en met 12e. De subsidieontvanger moet alle omstandigheden, die voor de subsidieverhouding relevant kunnen zijn, meedelen (artikel 12b).

Hij moet verder verzekerd zijn tegen die risico’s, die kunnen leiden tot stopzetting van zijn project of tot het ‘weglekken’ van subsidiegelden (artikel 12c). Zijn administratie moet aan bepaalde vereisten voldoen; de administratie moet aansluiten bij de goedgekeurde begroting en het projectplan (artikel 12d).

Artikel 12e bevat een aantal inlichtingenverplichtingen. Er kunnen tussentijdse rapportages worden verlangd over de voortgang van de activiteiten (gekoppeld aan het projectplan) en over de besteding van de subsidie of voorschotten (gekoppeld aan de begroting) (eerste tot en met derde lid). Daarnaast is de mogelijkheid opgenomen, dat ambtenaren van de Auditdienst van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek kunnen instellen (vierde lid). Om mogelijke knelpunten in het financieel beheer bij de subsidieontvanger vroegtijdig op te kunnen heffen, kan zo’n onderzoek tijdens de uitvoering van de subsidiabele activiteiten nodig zijn, terwijl de bevoegdheid daartoe ook nodig kan zijn in die gevallen, waarin op grond van artikel 15 van deze regeling bij de financiële verantwoording geen accountantsverklaring is vereist, zoals voor projecten met betrekking tot de samenwerking tussen kinderopvangcentra en peuterspeelzalen (artikel 15, vierde lid).

Uit een oogpunt van (zoveel mogelijk) beperking van administratieve lasten en gezien de hoogte van het maximale subsidiebedrag voor samenwerkingsprojecten tussen kindercentra en peuterspeelzalen, behoeven deze subsidieontvangers niet aan de in dit artikel genoemde inlichtingenverplichtingen te voldoen (vijfde lid).

Artikel I, onderdelen P en Q (artikelen 14 en 14a)

Binnen dertien weken na afloop van de subsidiabele activiteiten wordt door de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend; daarbij wordt gebruik gemaakt van een bij het Agentschap SZW verkrijgbaar formulier. Dit formulier omvat een gedeelte waarin de activiteiten moeten worden weergegeven en vergeleken met het projectplan (activiteitenverslag; artikel 14a, eerste lid) en een gedeelte waarin de kosten en baten worden weergegeven en vergeleken met de begroting (financiële verantwoording; artikel 14a, tweede en derde lid). Belangrijke verschillen in kosten en baten met die, vermeld in de begroting, worden toegelicht; een indicator hiervoor is een overschrijding van 5% van de goedgekeurde totale begroting en een overschrijding van 10% per onderdeel van de goedgekeurde begroting.

Artikel 14a, vierde lid, bevat een maatstaf voor interne doorberekeningen, zoals die in begroting en financiële verantwoording inzichtelijk moeten worden gemaakt.

Onder verwijzing naar de toelichting op artikel 12e, behoeft voor subsidie die verleend is voor samenwerkingsprojecten als bedoeld in artikel 5, onder c, geen financiële verantwoording te worden ingediend. De subsidieontvanger, in dit geval de houder van hetzij een kindercentrum hetzij een peuterspeelzaal, kan in deze gevallen volstaan met de indiening van een activiteitenverslag. Dit verslag moet mede worden ondertekend door de houder namens wie de subsidie mede is ontvangen (artikel 14, tweede lid).

Op deze plaats zij nogmaals gewezen (zie de toelichting op artikel 4a, eerste lid) op de artikelen 4:46, 4:48, 4:49 en 4:50 Awb die aangeven dat de subsidie lager kan worden vastgesteld dan overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening (artikel 4:48 Awb) en dat de subsidieverlening of de subsidievaststelling kan worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger kan worden gewijzigd (artikelen 4:48 tot en met 4:50) Awb).

Artikel I, onderdeel R (artikel 15)

Eerste lid. Aanvragen om vaststelling van een subsidie boven € 50.000, zijn voorzien van een accountantsverklaring.

Tweede en derde lid. Het in bijlage 1 bij deze regeling vastgestelde model bevat de eisen waaraan de verklaring moet voldoen. De eisen waaraan de door de accountant te verrichten werkzaamheden moeten voldoen worden nader door de Minister vastgesteld. De eisen hebben onder meer betrekking op de getrouwheid van de financiële verantwoording, de rechtmatige besteding van de subsidiegelden overeenkomstig de subsidieverlening en onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Vierde lid. De subsidieontvanger is verplicht er zorg voor te dragen dat de gevraagde verklaring wordt ingediend en dat wordt meegewerkt aan reviews door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij gebreke waarvan de subsidie alsnog kan worden ingetrokken of gewijzigd. Voor de kosten van een accountantsverklaring wordt geen extra subsidie verstrekt; de accountantskosten maken onderdeel uit van de verleende subsidie (zie ook de toelichting op artikel 7, derde lid). Verder kan (zie artikel 12e, vierde lid) tussentijds een onderzoek door de Auditdienst van het Ministerie plaatsvinden.

Artikel I, onderdeel S (artikel 16)

De in dit artikel opgenomen verwijzingen naar de Algemene Regeling SZW-subsidies zijn vervangen door verwijzingen naar artikelen van deze regeling die overeenkomen met en zijn overgenomen uit de Algemene Regeling SZW-subsidies.

Artikel III (Wijziging (bijlage bij) Regeling Wet kinderopvang

Op grond van artikel 67 van de Wet kinderopvang dienen gemeenten zich ten behoeve van het tweedelijns toezicht door de Inspectie van het onderwijs door middel van een verslag jaarlijks te verantwoorden voor alle toezicht- en handhavingstaken die zij in een kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang hebben verricht. De Minister baseert zich voor zijn landelijk oordeel over het gemeentelijk toezicht en ingrijpen hoofdzakelijk op dit gemeentelijk verslag. Om te bereiken dat het rijkstoezicht zich op de in het verslag opgenomen gegevens kan baseren, dienen deze gegevens aan bepaalde eisen te voldoen. Reden waarom daarvoor een landelijk model is opgesteld. De onderhavige wijziging van het model heeft betrekking op enkele verduidelijkingen en eenduidiger formuleringen in de tekst van het model, waardoor de toepassing daarvan voor gemeenten eenvoudiger wordt. Het in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen model zal ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het model is daarnaast te raadplegen op www.ocw.nl.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma

Naar boven