Maatregelenbesluit 2008 SVB

Besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank van 23 april 2008, houdende de bekendmaking van de beleidsregels behorende bij het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit 2008 SVB)

De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,

Gelet op artikel 34, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk, alsmede gelet op het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten;

Besluit:

Artikel 1

Bij de uitvoering van de in artikel 34 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen genoemde wetten, past de Sociale verzekeringsbank het beleid toe dat is neergelegd in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Het Maatregelbesluit AOW (Stcrt. 1996, 141), het Maatregelbesluit Anw (Stcrt. 1996, 141) en het Maatregelbesluit AKW (Stcrt. 1996, 141) komt te vervallen met inachtneming van artikel 10 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2008.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Maatregelenbesluit SVB 2008.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlage is ter inzage gelegd bij de vestigingskantoren en het hoofdkantoor van de Sociale verzekeringsbank en op www.svb.nl geplaatst.

Amstelveen, 23 april 2008.
De voorzitter Raad van bestuur SVB, E.F. Stoové.

Bijlage bij het Maatregelenbesluit SVB 2008

Als de door de SVB vastgestelde controlevoorschriften niet of niet behoorlijk worden nageleefd of als degene op wie een mededelingsverplichting rust, na een verzoek om informatie van de SVB, de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, is de SVB verplicht de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te weigeren. De SVB dient een dergelijke maatregel ook op te leggen als de betrokkene de identificatieverplichting van artikel 55, tweede lid, van de Wet SUWI niet is nagekomen, of als hij weigert zich aan een in de Anw voorzien geneeskundig onderzoek te onderwerpen.

Indien de mededelingsverplichting niet binnen de in het verzoek gestelde termijn wordt nagekomen, kan de SVB op grond van en onder de voorwaarden genoemd in artikel 17b, derde lid AOW, artikel 38, derde lid Anw en artikel 17, derde lid 3 AKW volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. De SVB volstaat niet met het geven van een waarschuwing, indien zij al een schorsingsbeslissing heeft genomen.

In het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten worden nadere regels gegeven voor het bepalen van de hoogte en de duur van een maatregel. De SVB geeft aan dit besluit de volgende invulling.

Een schending van de in de AOW, de Anw en de AKW opgenomen verplichtingen doet zich uitsluitend voor op het moment waarop de termijn verloopt waarbinnen aan de verplichting moet zijn voldaan of op het tijdstip waarop de belanghebbende zijn medewerking weigert. Door het eenmalige karakter van deze schending is er geen sprake van een zogenoemde duurovertreding. Gelet hierop legt de SVB alleen maatregelen op voor de minimale duur genoemd in artikel 2, eerste lid, onder a of artikel 2, eerste lid, onder b van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.

De hoogte van de maatregel moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De ernst van de overtreding neemt toe naarmate de belanghebbende langer nalatig blijft om, ondanks herinnering, de gevraagde informatie te verstrekken. De mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten wordt beoordeeld naar de situatie waarin de belanghebbende verkeerde op het moment waarop hij zijn verplichting had moeten nakomen. Hierbij hanteert de SVB de volgende stelregels.

Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid in de volgende gevallen:

– Een uitkeringsgerechtigde begrijpt de inhoud van de correspondentie van de SVB niet, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de uitkeringsgerechtigde mag worden verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan.

– Een uitkeringsgerechtigde is langere tijd niet in staat zijn belangen te behartigen. Van de uitkeringsgerechtigde mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

De SVB acht in de volgende gevallen verminderde verwijtbaarheid aanwezig:

– De belanghebbende verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren, en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan zijn verplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig aan de SVB is verstrekt. Te denken valt aan onvoorzien ontslag of het weglopen van een kind.

– Er is sprake van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

De SVB acht in het geheel geen verwijtbaarheid aanwezig als het niet nakomen van een verplichting niet aan de belanghebbende kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen. Te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname.

Ter bepaling van de hoogte van de maatregel hanteert de SVB daarom het volgende beleid. Bij het niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van een verplichting van de eerste categorie, bedraagt de hoogte van de maatregel 5% van het uitkeringsbedrag bedoeld in artikel 2 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten met het in dat besluit voorgeschreven minimum van € 25,–. Indien verminderde verwijtbaarheid daartoe aanleiding geeft, bedraagt de hoogte van de maatregel 2%, met het minimum van € 25,–.

Bij het niet tijdig of behoorlijk nakomen van een verplichting van de tweede categorie bedraagt de hoogte van de maatregel 10% van het uitkeringsbedrag bedoeld in artikel 2 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, met het minimum van € 25,–. Indien verminderde verwijtbaarheid daartoe aanleiding geeft, wordt een maatregel opgelegd van 5%, met het minimum van € 25,–.

Indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de bekendmaking daarvan opnieuw een soortgelijke verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen wordt het percentage van de op te leggen maatregel met 50% verhoogd, nadat rekening is gehouden met de mate van verwijtbaarheid. De SVB onderscheidt drie soorten verplichtingen:

– het tijdig voldoen aan een verzoek om informatie van de SVB;

– de verplichtingen van de tweede categorie, zoals bedoeld in artikel 4 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten;

– het naleven van de controlevoorschriften, voor zover deze verplichting niet valt onder de voorgaande twee soorten verplichtingen.

De maatregel wordt geëffectueerd door het bedrag in mindering te brengen op de eerstvolgende termijn of termijnen van het pensioen, de uitkering of de kinderbijslag. Indien er gedurende vijf jaar geen recht op (uitbetaling van) het pensioen, de uitkering of de kinderbijslag bestaat, vervalt de maatregel. De reden hiervoor is dat de SVB het dossier na vijf jaar afsluit als geen recht meer bestaat op het pensioen, de uitkering of de kinderbijslag. Het dossier zou niet kunnen worden afgesloten als de maatregel blijft openstaan om geëffectueerd te worden.

De SVB hanteert als beleid dat een belanghebbende tijdig een verplichting is nagekomen als de informatie die moet worden verstrekt uiterlijk op de laatste dag van de termijn door de SVB is ontvangen (ontvangsttheorie).

Naar boven