Beleidsregel maatregelen UWV

18 maart 2008

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

Gelet op de artikelen 27, zevende lid, van de Werkloosheidswet, 45, derde lid, van de Ziektewet, 29, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 88, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 47, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 39, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, en 14, tweede lid, van de Toeslagenwet, en op het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten;

Besluit:

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. betrokkene:

1°. de werknemer, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8 en 53 van de Werkloosheidswet,

2°. de persoon, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8c en 64 van de Ziektewet, 3 tot en met 7b juncto 23, eerste lid, en 81 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 7, 10 en 18 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 3 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en 3 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten,

3°. degene die aanspraak maakt op een toeslag op grond van de Toeslagenwet, zijn echtgenoot of zijn wettelijk vertegenwoordiger, en

4°. de werknemer, de gelijkgestelde en de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 3:6 en 3:17 van de Wet arbeid en zorg;

b. niet naleven van een verplichting: het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van een van de wetten, genoemd in artikel 1 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten;

c. termijngebonden verplichting: een verplichting waaraan de betrokkene binnen een bij of krachtens de wet vastgestelde termijn moet hebben voldaan;

d. eerste, tweede, derde en vierde categorie: de categorieën, genoemd in de artikelen 3 tot en met 7 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten;

e. re-integratie: het verkrijgen en vergroten van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en de inschakeling in arbeid;

f. scholing: een scholing of opleiding die naar het oordeel van het UWV noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in arbeid.

Artikel 2

Hoogte en duur van een maatregel

1. Voor zover in dit besluit niet anders is bepaald, stelt het UWV de hoogte en de duur van een op te leggen maatregel vast op:

a. 5 procent van het uitkeringsbedrag gedurende een maand bij het niet naleven van een verplichting uit de eerste categorie;

b. 10 procent van het uitkeringsbedrag gedurende twee maanden bij het niet naleven van een verplichting uit de tweede categorie;

c. 25 procent van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie;

d. blijvende gehele weigering van de uitkering bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie.

2. Een maatregel waarvan de hoogte, berekend over de duur waarvoor die maatregel wordt opgelegd, minder zou bedragen dan € 25, wordt vastgesteld op € 25.

3. Een maatregel die wegens recidive wordt verhoogd, en waarvan de hoogte, berekend over de duur waarvoor die maatregel wordt opgelegd, minder zou bedragen dan € 37,50, wordt vastgesteld op € 37,50.

Artikel 3

Afstemming op ernst en verwijtbaarheid

1. Het percentage van de maatregel wordt verlaagd of verhoogd indien de verminderde of verhoogde ernst of verwijtbaarheid van het niet naleven van de verplichting daartoe aanleiding geven.

2. Van verminderde ernst of verwijtbaarheid, die aanleiding is voor toepassing van een verlaagd percentage, is sprake indien:

a. het niet naleven van een niet termijngebonden verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering, en evenmin heeft kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor de re-integratie van de betrokkene;

b. het niet naleven van de verplichting, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene of de omstandigheden waaronder het niet naleven van de verplichting heeft plaatsgevonden, hem slechts in beperkte mate kan worden aangerekend; of

c. de betrokkene uit eigen beweging de nadelige gevolgen van het niet naleven van de verplichting ongedaan heeft gemaakt voordat het UWV die gedraging had geconstateerd.

3. Van verhoogde ernst of verwijtbaarheid, die aanleiding is voor toepassing van een verhoogd percentage, is sprake indien:

d. het niet naleven van de verplichting buitengewoon nadelige gevolgen heeft gehad voor de werkzaamheden van het UWV of de CWI of voor de re-integratie van de betrokkene; of

e. het niet naleven van de verplichting, gelet op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, moet worden aangemerkt als buitengewoon laakbaar.

4. Indien de betrokkene, nadat toepassing is gegeven aan artikel 8 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, blijft volharden in het niet naleven van dezelfde niet termijngebonden verplichting, wordt het percentage van de maatregel verhoogd tot het maximum, genoemd in artikel 2, eerste lid van dat besluit.

Artikel 4

Waarschuwing in plaats van maatregel

1. Het UWV ziet af van het opleggen van een maatregel en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien wordt voldaan aan alle bij of krachtens de wet daaraan gestelde voorwaarden.

2. In afwijking van het eerste lid wordt bij het niet naleven van een termijngebonden verplichting een maatregel opgelegd indien de termijnoverschrijding groter is dan veertien kalenderdagen. Indien in de periode van veertien kalenderdagen een of meer werkdagen voorkomen waarop de kantoren van het UWV of de CWI gesloten zijn, wordt die periode met even zo veel werkdagen verlengd.

Artikel 5

Bijzonderheden eerste categorie

1. Bij het niet naleven van een termijngebonden verplichting uit de eerste categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 10 procent indien de termijnoverschrijding groter is dan 30 kalenderdagen maar niet groter dan 60 kalenderdagen, en op 20 procent indien de termijnoverschrijding groter is dan 60 kalenderdagen. Bovendien wordt de duur van de maatregel vastgesteld op twee maanden indien de termijnoverschrijding groter is dan 90 kalenderdagen maar niet groter dan 180 kalenderdagen, en op drie maanden indien de termijnoverschrijding groter is dan 180 kalenderdagen.

2. Indien bij het niet naleven van een termijngebonden verplichting uit de eerste categorie sprake is van verminderde verwijtbaarheid, wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 2 procent in plaats van 5 procent, op 5 procent in plaats van 10 procent, en op 10 procent in plaats van 20 procent.

3. Bij het niet naleven van een niet termijngebonden verplichting uit de eerste categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 2 procent indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid, en op 10 procent indien er sprake is van verhoogde ernst of verwijtbaarheid.

Artikel 6

Bijzonderheden tweede categorie

1. Bij het niet naleven van een termijngebonden verplichting uit de tweede categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 20 procent indien de termijnoverschrijding groter is dan 60 kalenderdagen maar niet groter dan 90 kalenderdagen, en op 30 procent indien de termijnoverschrijding groter is dan 90 kalenderdagen. Bovendien wordt de duur van de maatregel vastgesteld op drie maanden indien de termijnoverschrijding groter is dan 120 kalenderdagen maar niet groter dan 180 kalenderdagen, en op vier maanden indien de termijnoverschrijding groter is dan 180 kalenderdagen.

2. Indien bij het niet naleven van een termijngebonden verplichting uit de tweede categorie sprake is van verminderde verwijtbaarheid, wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 5 procent in plaats van 10 procent, op 10 procent in plaats van 20 procent, en op 20 procent in plaats van 30 procent.

3. Bij het niet naleven van een niet termijngebonden verplichting uit de tweede categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 5 procent indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid, en op 20 procent indien er sprake is van verhoogde ernst of verwijtbaarheid.

Artikel 7

Bijzonderheden derde categorie

1. Bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 15 procent indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid, en op 50 procent indien er sprake is van verhoogde ernst of verwijtbaarheid.

2. Van verminderde ernst of verwijtbaarheid is in elk geval sprake indien het niet naleven van de verplichting bestaat uit het onvoldoende meewerken aan een gunstig resultaat van een scholing, en dit niet heeft geleid tot het voortijdig beëindigen van die scholing.

3. Van verhoogde ernst of verwijtbaarheid is in elk geval sprake indien het niet naleven van de verplichting bestaat uit het niet aanvangen of voortijdig beëindigen van een scholing met baangarantie.

4. In afwijking van het eerste lid wordt bij het niet naleven van de verplichting, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a, van de Wet WIA de uitkering geweigerd voor dat deel dat niet zou zijn uitbetaald indien die verplichting wel zou zijn nageleefd.

5. Indien het vierde lid wordt toegepast op de loongerelateerde uitkering, bedoeld in artikel 59 van de Wet WIA, wordt de duur van de maatregel vastgesteld op de nog resterende duur van die uitkering.

Artikel 8

Bijzonderheden vierde categorie

1. Bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 50 procent indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid.

2. Bij het niet naleven van de verplichting, genoemd in artikel 88, eerste lid, onder d, van de Wet WIA, wordt de uitkering geweigerd voor de duur van het verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, van die wet.

3. Onverminderd artikel 2, zevende lid, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, wordt bij het niet naleven van de verplichting, bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet WIA de uitkering geweigerd voor dat deel dat niet zou zijn uitbetaald indien die verplichting wel zou zijn nageleefd, en wordt de duur van de maatregel vastgesteld op de nog resterende duur van de loongerelateerde uitkering.

4. Geen maatregel wordt opgelegd indien wegens het niet naleven van de verplichting toepassing wordt gegeven aan artikel 6, vijfde lid, van het Inkomensbesluit Wet WIA.

Artikel 9

Ingangsdatum van de maatregel

1. De maatregel gaat in op de begindatum van de periode waarop de eerstvolgende betaling van de uitkering betrekking heeft, doch niet eerder dan op de datum met ingang waarvan de verplichting niet is nageleefd.

2. In afwijking van het eerste lid gaat de maatregel in op de datum met ingang waarvan de verplichting niet is nageleefd indien:

a. het niet naleven van de verplichting niet eerder is onderkend als gevolg van het niet naleven door de betrokkene van de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen;

b. het niet naleven een termijngebonden verplichting betreft, en de termijnoverschrijding (mede) betrekking heeft op een periode waarover wel recht op uitkering bestaat, maar dit recht niet geldend wordt gemaakt wegens verjaring.

3. Indien de duur van de maatregel langer is dan de periode tussen de datum waarop de maatregel op grond van het eerste lid zou ingaan en de datum waarop het recht op uitkering zal eindigen wegens het verstrijken van de daarvoor geldende maximumtermijn, gaat de maatregel, in afwijking van het eerste lid, in op een zodanige datum dat de maatregel tegelijk met het uitkeringsrecht zal eindigen, doch niet eerder dan op de datum met ingang waarvan de verplichting niet is nageleefd.

Artikel 10

Intrekking Besluit waarschuwing

Het Besluit waarschuwing wordt ingetrokken.

Artikel 11

Overgangsrecht

Dit besluit is niet van toepassing op beslissingen over maatregelen, genomen op grond van het Maatregelenbesluit UWV.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2008.

Artikel 13

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel maatregelen UWV.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 18 maart 2008.
Voorzitter Raad van Bestuur, J.M. Linthorst.

Toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Omdat het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten is gebaseerd op uiteenlopende uitkeringswetten, die elk hun eigen systematiek en terminologie kennen, is het van belang dat in deze beleidsregel enkele begrippen uniform worden gedefinieerd. De verplichtingen die aan een termijn zijn gebonden, zoals het tijdig melden van ziekte of werkloosheid, het tijdig aanvragen van de uitkering, of het tijdig verstrekken van inlichtingen, worden als afzonderlijke groep aangeduid, omdat daarvoor deels afwijkende regels gelden.

Artikel 2 Hoogte en duur van een maatregel

Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten deelt de verplichtingen in vier categorieën in, en bepaalt voor elke categorie een standaardpercentage voor de maatregel die wordt opgelegd bij het niet naleven van die verplichtingen, alsmede een minimumduur. Binnen een bepaalde bandbreedte kan het UWV het percentage verhogen of verlagen, en de duur verlengen.

Het UWV gaat ervan uit dat de bandbreedte voor de hoogte van de maatregelen voldoende ruimte biedt om adequaat te kunnen reageren op uiteenlopende sanctiewaardige gedragingen, en dat het daarom in het algemeen niet nodig is om ook de duur van de maatregel te variëren. In bepaalde situaties kan het wel aangewezen zijn om een langere sanctieduur te hanteren, met name wanneer de uitkeringsfondsen over een langere periode zijn benadeeld. In die gevallen zal er doorgaans ook reden zijn om het maximale kortingspercentage toe te passen. Een langere duur van de maatregel wordt ook toegepast bij zeer grote termijnoverschrijdingen.

Het minimumbedrag van 25 euro geldt voor elke maatregel afzonderlijk, en wordt berekend over de periode waarover de maatregel wordt opgelegd, dus ten minste over een maand. Het moment van het opleggen van de maatregel is hierbij bepalend. Indien het minimumbedrag niet geheel wordt gerealiseerd, bijvoorbeeld doordat de betrokkene kort na het opleggen van de maatregel uitstroomt uit de uitkering, vindt er geen herberekening plaats. Worden er meer maatregelen tegelijk opgelegd, bijvoorbeeld op grond van verschillende wetten, dan wordt het minimumbedrag bij elke maatregel afzonderlijk gehanteerd. Bij recidive wordt het minimumbedrag met de helft verhoogd.

Artikel 3 Afstemming op ernst en verwijtbaarheid

De keuze voor het percentage van de maatregel is afhankelijk van de ernst van het niet naleven van de verplichting (objectief) en van de mate van verwijtbaarheid (subjectief). Uitgangspunt is dat gedragingen waarvan de ernst en de verwijtbaarheid voor de betreffende categorie moeten worden aangemerkt als ‘gemiddeld’, leiden tot een maatregel ter hoogte van het standaardpercentage. In het gros van de gevallen zal de standaardmaatregel als passend kunnen worden aangemerkt. Alleen indien daarvoor een specifieke reden is, wordt een verlaagd of een verhoogd percentage toegepast.

Het percentage wordt verlaagd indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid. Verminderde verwijtbaarheid kan zijn gelegen in de persoon of de persoonlijke omstandigheden van de cliënt, of in de intentie waarmee, of de omstandigheden waaronder het niet naleven van de verplichting heeft plaatsgevonden. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid kan medische elementen bevatten, maar is zeker niet uitsluitend medisch van aard. Heeft de cliënt uit eigen beweging zijn verzuim gerepareerd, dan kan ook dat reden zijn om uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid. De maatregel moet daarnaast in een redelijke verhouding staan tot de objectieve ernst van de gedraging. Heeft het niet naleven van de verplichting niet geleid tot een onterechte of te hoge uitkering, dan is er sprake van verminderde ernst. Het niet naleven van een verplichting in het kader van de re-integratie zal vrijwel altijd leiden tot enige vermindering van kansen of tot een zekere mate van vertraging. Een dergelijke gedraging wordt alleen als verminderd ernstig aangemerkt indien komt vast te staan dat het gedrag onmogelijk had kunnen leiden tot feitelijke nadelige gevolgen voor de re-integratie.

Indien de gevolgen van het niet naleven van de verplichting naar verhouding veel ernstiger zijn geweest dan gemiddeld, er is bijvoorbeeld aanzienlijke vertraging opgetreden bij de re-integratie, kan er reden zijn voor toepassing van een verhoogd maatregelpercentage. Ook de intentie waarmee of de omstandigheden waaronder het niet naleven van de verplichting heeft plaatsgevonden, of het vervolggedrag van de betrokkene, kunnen reden zijn tot verhoging.

Recidive binnen twee jaar leidt op grond van artikel 9 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten tot een verhoogde maatregel. Blijft de betrokkene ook daarna nog volharden in het niet naleven van dezelfde verplichting, dan wordt het maximale percentage van de betreffende categorie toegepast. Deze laatste regel blijft beperkt tot de niet termijngebonden verplichtingen.

Artikel 4 Waarschuwing in plaats van maatregel

Voor een beperkt aantal verplichtingen bestaat de mogelijkheid dat bij het niet nakomen daarvan geen maatregel wordt opgelegd, maar in plaats daarvan wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. In de verschillende uitkeringswetten is hieraan de voorwaarde gesteld dat er geen sprake mag zijn van recidive, en dat het niet naleven van de verplichting er niet toe heeft geleid dat er ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan wordt in het algemeen met een waarschuwing volstaan. Betreft het een termijngebonden verplichting, dan stelt het UWV de aanvullende voorwaarde dat de overschrijding niet groter mag zijn geweest dan veertien dagen. De termijn van veertien dagen wordt verlengd indien er binnen die periode werkdagen zijn geweest waarop de kantoren van het UWV of de CWI gesloten waren.

Artikelen 5 en 6 Bijzonderheden eerste en tweede categorie

Bij het niet naleven van een termijngebonden verplichting is de duur van de termijnoverschrijding de meest bepalende factor voor de ernst van het niet naleven van de verplichting. Naarmate het verzuim langer heeft voortgeduurd, is het voor het UWV en de CWI meer belastend om alsnog de nodige onderzoeken, controles en beoordelingen uit te voeren, en bestaat er een groter risico dat het verzuim heeft kunnen leiden tot schade aan of vertraging van de re-integratie. Om die reden wordt bij grotere termijnoverschrijdingen een hoger kortingspercentage gehanteerd, en wordt bij zeer aanzienlijke termijnoverschrijdingen bovendien de duur van de maatregel verlengd. Doordat bij voortduring van het verzuim ook de zwaarte van de maatregel toeneemt, blijft er een prikkel bestaan om de verplichting alsnog na te leven.

Andere factoren dan de duur van de overschrijding zijn voor de ernst van het niet naleven van een termijngebonden verplichting van ondergeschikt belang. Zij wegen daarom niet mee bij het vaststellen van de zwaarte van de maatregel. Ook eventuele verhoogde verwijtbaarheid heeft geen invloed op het percentage en de duur van de maatregel. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt wel een lager percentage toegepast, maar wordt de duur niet verkort. Op deze wijze blijft er ook in deze gevallen sprake van evenredigheid tussen de duur van de overschrijding en de zwaarte van de maatregel.

Voor de niet termijngebonden verplichtingen uit de eerste en de tweede categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op een lager percentage indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid, en op een hoger percentage indien er sprake is van verhoogde ernst of verwijtbaarheid. Het verlaagde percentage is gelijk aan het minimumpercentage binnen de bandbreedte, het verhoogde percentage bedraagt tweemaal het standaardpercentage. De duur van de maatregel blijft in deze gevallen gelijk.

Artikelen 7 en 8 Bijzonderheden derde en vierde categorie

In de derde en de vierde categorie komen geen termijngebonden verplichtingen voor. Bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie kan het percentage van de maatregel worden verlaagd of verhoogd bij verminderde of verhoogde ernst of verwijtbaarheid. In de beleidsregel worden enkele situaties benoemd waarin hiervan sprake is. Bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 50 procent indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Gedeeltelijk arbeidsgeschikten, die op grond van de Wet WIA recht hebben op een WGA-uitkering, zijn verplicht om aangeboden passende arbeid te aanvaarden. Doen zij dit niet, dan wordt de uitkering, conform artikel 2, vierde lid, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, verminderd met het uitkeringsbedrag dat niet zou zijn uitbetaald indien het aangeboden werk wel was geaccepteerd. Gaat het daarbij om een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering, dan is duur van de maatregel vier maanden. Betreft het echter een loongerelateerde uitkering, dan wordt de maatregel opgelegd voor de gehele resterende duur van die loongerelateerde uitkering. Op dit punt gelden dezelfde regels als voor de WW-uitkering.

Indien het UWV naar aanleiding van een WIA-aanvraag de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever heeft verlengd, mag de werknemer in die periode niet instemmen met een beëindiging van de dienstbetrekking. Doet hij dit toch, dan wordt de uitkering geweigerd voor de duur van de aan de werkgever opgelegde loonsanctie.

De WGA-gerechtigde die een loongerelateerde uitkering ontvangt, is verplicht om de passende arbeid die hij heeft, niet verwijtbaar te verliezen. Bij het niet naleven van deze verplichting wordt de uitkering, conform artikel 2, vierde lid, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, verminderd met het uitkeringsbedrag dat niet zou zijn uitbetaald indien de betrokkene de arbeid zou hebben behouden. De maatregel wordt opgelegd voor de gehele resterende duur van de loongerelateerde uitkering. Is er sprake van verminderde verwijtbaarheid, dan wordt niet alleen de hoogte tot 50% beperkt, maar ook de duur tot maximaal 26 weken. Indien de verloren inkomsten blijvend worden gekort, op grond van het Inkomensbesluit Wet WIA, is een maatregel op deze grond overbodig, en blijft deze dus achterwege.

Artikel 9 Ingangsdatum van de maatregel

Indien een maatregel wordt opgelegd naar aanleiding van een gedraging die in het verleden heeft plaatsgevonden, kan deze worden toegepast op toekomstige betalingen van de nog lopende uitkering, of op uitkeringstijdvakken in het verleden waarover reeds betalingen zijn verricht. In het laatste geval leidt dit tot verrekeningen en terugvorderingen, hetgeen in administratief opzicht meer belastend is. Het UWV kiest daarom in beginsel voor de beleidslijn dat maatregelen worden toegepast op toekomstige betalingen. In een beperkt aantal gevallen wordt hierop een uitzondering gemaakt. Het betreft hier de situatie waarin de betrokkene zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en daardoor de maatregel zelf naar de toekomst heeft verschoven, en daarnaast de situatie waarin de maatregel (deels) betrekking heeft op een periode waarin het recht op uitkering niet geldend is gemaakt wegens verjaring. In deze situaties zou de maatregel, indien deze zou worden toegepast op periodes in de toekomst, onevenredig licht, respectievelijk onevenredig zwaar uitvallen. Verder wordt een vroegere ingangsdatum voor de maatregel gekozen indien toepassing van de hoofdregel ertoe zou leiden dat de maatregel niet volledig kan worden gerealiseerd omdat het uitkeringrecht de maximumtermijn zal bereiken voordat de maatregel eindigt. De maatregel mag in geen enkel geval eerder ingaan dan de datum waarop de betrokkene de verplichting niet is nagekomen.

Artikel 10 Intrekking Besluit waarschuwing

Het bestaande UWV-beleid ten aanzien van het volstaan met een schriftelijke waarschuwing in plaats van het opleggen van een maatregel is nu nog neergelegd in het Besluit waarschuwing (Lisv-besluit van 21 maart 1999, Stcrt. 1999, nr. 76). Aangezien het bestaande beleid in deze nieuwe beleidsregel wordt overgenomen, kan het Besluit waarschuwing worden ingetrokken.

Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat het Maatregelenbesluit UWV niet wordt ingetrokken. Dit besluit vervalt van rechtswege, als gevolg van het feit dat de regelgevende bevoegdheid van het UWV op het terrein van maatregelen met ingang van 1 mei 2008 komt te vervallen (KB van 23 augustus 2007, Stb. 2007, nr. 305).

Artikel 11 Overgangsrecht

Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten heeft, voor wat betreft het overgangsrecht, zogenaamde ‘eerbiedigende werking’. Dit betekent dat het niet van toepassing is op gedragingen die vóór de datum van inwerkingtreding, 1 mei 2008, hebben plaatsgevonden. Voor die gedragingen worden nog de regels van het (vervallen) Maatregelenbesluit UWV toegepast, evenals het op dat besluit gebaseerde beleid. Deze nieuwe beleidsregel geldt daarom uitsluitend voor beslissingen die worden genomen op grond van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.

Artikel 12 Inwerkingtreding

De beleidsregel treedt in werking met ingang van dezelfde datum als het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.

Voorzitter Raad van Bestuur,

J.M. Linthorst

Naar boven