Wijziging Regeling gehandicaptenparkeerkaart
Regeling tot wijziging van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart in verband met het achterwege laten van geneeskundig onderzoek bij verlenging van de gehandicaptenparkeerkaart in het geval van ongewijzigde omstandigheden
21 maart 2008
Nr. HDJZ/AWW/2008-332
Hoofddirectie Juridische Zaken
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op artikel 13, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;
Besluit:
Artikel I
In artikel 2, tweede lid, wordt onder verlettering van onderdelen a en b tot respectievelijk b en c, een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidend:
a. aan de aanvrager eerder een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt en aan de verstrekkende instantie bekend is dat de aanvrager nog steeds voldoet aan de in artikel 1 omschreven criteria;
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S. Eurlings.
Toelichting
Doel van deze wijziging van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart is dat bij de verlenging van de gehandicaptenparkeerkaart een medische keuring alleen plaatsvindt als de medische situatie van de aanvrager mogelijk gewijzigd is. Dit voorkomt voor de aanvrager – in het kader van het terugdringen van de administratieve lasten voor de burger – een onnodige en vaak dure keuring in gevallen waarin die keuring geen toegevoegde waarde heeft en leidt voor de verstrekkende instantie tot een efficiënt werkproces.
In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart was bepaald dat een geneeskundig onderzoek ten behoeve van een verzoek tot verlenging van de geldigheid van een gehandicaptenparkeerkaart achterwege kan blijven als de keurende instantie van oordeel is dat de aanvrager nog steeds voldoet aan de geldende criteria.
Het tweede lid is zodanig gewijzigd dat het geneeskundig onderzoek achterwege kan blijven als de verstrekkende instantie (meestal de gemeente) over gegevens beschikt waaruit duidelijk is dat het geneeskundig onderzoek niet nodig is, omdat de aanvrager nog steeds voldoet aan de geldende criteria. Dit kunnen bijvoorbeeld gegevens zijn waarover de gemeente in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning beschikt. Ook kunnen dit eerder van de keuringsinstantie verkregen gegevens zijn (bijvoorbeeld een keuringsrapport waaruit blijkt dat de handicap chronisch/onomkeerbaar is of eventueel langer dan vijf jaar zal aanhouden).
De gemeente kan hierdoor in voorkomende gevallen zelf bepalen dat de omstandigheden ten aanzien van de betrokken aanvrager niet zodanig zijn gewijzigd dat een geneeskundig onderzoek nodig is. Hierdoor hoeft niet meer zoals voorheen steeds eerst het oordeel van de keurende medische instantie te worden gevraagd en afgewacht.
Indien het bevoegd gezag niet over voldoende harde gegevens beschikt om zelf te kunnen vaststellen dat een geneeskundig onderzoek niet nodig is, dient, zoals voorheen, de keurende instantie hierover te oordelen. Deze instantie kan dit vaststellen op basis van eigen gegevens, of aan de hand van een nieuwe medische keuring. Op basis van het tweede lid, onderdeel b. (nieuw), kan deze instantie daarbij alsnog aangeven dat een geneeskundig onderzoek achterwege kan worden gelaten.
Administratieve lasten
Er zijn jaarlijks 121.610 aanvragen voor een gehandicaptenparkeerkaart. Zestig procent daarvan (72.966) is voor verlenging. Naar schatting vindt bij 40% (29.186) van deze aanvragen voor verlenging een fysieke keuring plaats en wordt 60% door de keurende instantie zonder nieuwe keuring (‘administratief’) beoordeeld. Door de voorgestelde maatregel gaat naar verwachting de gemeente 80% van de aanvragen (58.373) zelf afhandelen en wordt nog maar 20% (14.593) doorgestuurd naar keurende instanties. De verwachting is dat de verhouding fysieke keuring t.o.v. ‘administratieve beoordeling’ door de keurende instanties niet verandert.
Voor een keuring wordt uitgegaan van een tijdsbeslag van 65 minuten (voor de huidige 29.186 aanvragen is dat 31.618 uur) en € 2,56 reiskosten (totaal € 74.716). Hiervan wordt in de nieuwe situatie 80% bespaard. De kosten die de gemeente in rekening brengt zijn financiële kosten. Er wordt van uitgegaan dat deze iets toenemen in verband met enige uitbreiding van de werkzaamheden in verband met het in eerste instantie zelf beoordelen van de aanvraag in plaats van eenvoudigweg verwijzen naar een keurende instantie. De kosten van de keuring zelf (gemiddeld ca. € 100) zijn inhoudelijke nalevingskosten. Overigens zijn er aanzienlijke verschillen tussen de gemeenten in de kosten die zij zelf in rekening brengen en de keuringskosten.
Er vindt weliswaar een aanzienlijke reductie plaats van de kosten voor keuringen (waar wellicht eerdergenoemde geringe toename van de door de gemeente in rekening te brengen kosten tegenover staat), maar deze kosten worden niet als administratieve lasten beschouwd. Aan effect op de administratieve lasten is er daardoor een reductie van 80% in tijd (25.295 uur) en reiskosten (€ 59.773). Uitgaande van een keuringstarief van € 100 is de vermindering van de nalevingskosten 80% van 72.966 maal € 100, is € 5.837.280.
Het ontwerp van de regeling is aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) ter toetsing voorgelegd. Als eindoordeel van deze toetsing adviseert Actal de regeling vast te stellen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C.M.P.S. Eurlings