Beleidsregels ontheffingen nevenactiviteiten

Regeling van het Commissariaat voor de Media van 19 februari 2008 houdende beleidsregels omtrent verlening van ontheffingen publieke omroep van het bepaalde in het tweede lid van artikel 52 van de Mediawet in verband met gelijkluidendheid programmaonderdeeltitel met nevenactiviteiten publieke omroep (Beleidsregels ontheffingen programmatitel nevenactiviteiten publieke omroep)

Het Commissariaat voor de Media,

gelet op de artikelen 134 en 135 van de Mediawet;

gelet op artikel 4:81 (en 5:16) van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 1 van het ministerieel besluit van 17 februari 1988 (Stcrt. 49);

besluit:

– strekking van de regeling

Artikel 1

De beleidsregels vastgesteld in deze regeling hebben betrekking op de wettelijke voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

– definities –

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Mediawet;

b. het besluit: het Mediabesluit;

c. Commissariaat: het Commissariaat voor de Media;

d. ontheffing: ontheffing op grond van artikel 52, derde lid, van de Mediawet van het bepaalde in de eerste volzin van artikel 52, tweede lid, van de Mediawet;

e. omroepinstelling: instelling die zendtijd heeft verkregen;

f. programmatitel: de titel van een programmaonderdeel;

g. de beleidsregels: de Beleidsregels Nevenactiviteiten 2007;

h. nevenactiviteit: een activiteit zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de wet.

– ontheffingsverzoek –

Artikel 3

1. De omroepinstelling stelt het Commissariaat bij de indiening van het verzoek tot ontheffing alle relevante bescheiden ter beschikking. Van overeenkomsten met derden dienen afschriften van ondertekende exemplaren te worden overgelegd.

2. De omroepinstelling dient het verzoek om ontheffing, zoals bedoeld in artikel 4, gelijktijdig in met de melding van de nevenactiviteit, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de beleidsregels.

– ontheffing gelijkluidendheid programmatitels aan toegestane nevenactiviteiten –

Artikel 4

1. Van een bijzonder geval in de zin van artikel 52, derde lid, van de wet in de zin van dit artikellid is sprake indien een programmatitel een gelijkluidende of nagenoeg gelijkluidende naam heeft als een product of dienst die wordt geëxploiteerd in het kader van een toegestane nevenactiviteit zoals bedoeld in artikel 57a, eerste lid, van de wet.

2. Indien de omroepinstelling naar genoegen van het Commissariaat heeft aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van het eerste lid worden in de te verlenen ontheffing in ieder geval de volgende voorwaarden gesteld:

a. de activiteit is een toegestane nevenactiviteit; en

b. eventuele derden waarmee de omroepinstelling in het kader van de nevenactiviteit een samenwerkingsverband is aangegaan mogen het betreffende programmaonderdeel niet sponsoren.

3. Het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing op een nevenactiviteit die uit niet meer bestaat dan de licentieverlening van een auteurs- of merkrecht op een programmatitel aan een derde indien en voor zover deze separaat als nevenactiviteit bij het Commissariaat is gemeld.

4. De omroepinstelling dient er voor zorg te dragen dat eventuele aanhakende reclame voor de in het eerste lid bedoelde nevenactiviteit wordt voorkomen.

– slotbepaling –

Artikel 5

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 maart 2008.

2. Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels ontheffingen nevenactiviteiten.

3. Deze regeling wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de internetsite van het Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl).

Commissariaat voor de Media I. Brakman, Voorzitter
J. van Cuilenburg, Commissaris

Bijlage

Artikel 52 van de Mediawet:

1. De programma’s van instellingen die zendtijd hebben verkregen bevatten geen reclameboodschappen tenzij zulks bij deze wet uitdrukkelijk wordt toegestaan.

2. De programma’s als bedoeld in het eerste lid bevatten voorts geen andere reclame-uitingen tenzij dit niet vermijdbaar is. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen een reclame-uiting in een programma niet vermijdbaar kan worden geacht, alsmede wanneer het is toegestaan dat programma’s reclame-uitingen bevatten.

3. Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in de eerste volzin van het tweede lid. Hij kan deze bevoegdheid delegeren aan het Commissariaat voor de Media.

4. Behoudens toestemming van het Commissariaat bevatten programma’s van instellingen die zendtijd hebben verkregen geen oproepen in het kader van ledenwerving, verenigingsactiviteiten of nevenactiviteiten.

Artikel 57 van de Mediawet:

1. Alle activiteiten en werkzaamheden van een instelling die zendtijd heeft verkregen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 13c, eerste lid, worden aangemerkt als nevenactiviteiten, met uitzondering van de verenigingsactiviteiten van een omroepvereniging.

2. Met het verrichten van een nevenactiviteit wordt gelijkgesteld het hebben van een direct of indirect belang in een rechtspersoon die een dergelijke activiteit verricht.

Artikel 57a van de Mediawet:

1. Het is instellingen die zendtijd hebben verkregen, uitsluitend toegestaan nevenactiviteiten te verrichten, indien:

a. het verrichten van de nevenactiviteit geen nadelige invloed heeft of kan hebben op de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 13c, met uitzondering van de activiteiten, bedoeld in artikel 13c, derde lid;

b. de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de taak, bedoeld in artikel 13c, met uitzondering van de activiteiten, bedoeld in artikel 13c, derde lid; en

c. het verrichten van de nevenactiviteit niet leidt of kan leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van andere aanbieders van dezelfde of vergelijkbare goederen of diensten.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan het verrichten van nevenactiviteiten als bedoeld in het eerste lid nadere eisen worden gesteld.

Artikel 57c, eerste lid, van de Mediawet:

1. Alle inkomsten van een instelling die zendtijd heeft verkregen, waaronder de inkomsten uit nevenactiviteiten en vermogen, worden, voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, aangewend voor de verzorging van het programma waarvoor zij zendtijd heeft verkregen.

Toelichting

Algemeen deel

Het Commissariaat voor de Media ziet toe op naleving van het bepaalde in artikel 52, tweede lid, van de Mediawet. Op grond van artikel 52, derde lid, van de Mediawet kan de Minister in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 52, tweede lid, eerste volzin van de Mediawet en deze bevoegdheid delegeren aan het Commissariaat. Bij ministerieel besluit van 17 februari 1988 (Stcrt. 49) is deze bevoegdheid gedelegeerd aan het Commissariaat.

In het rapport Quickscan crossmediale publiek-private samenwerking publieke omroepinstellingen en uitgevers, uitgebracht door het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht (CIER) wordt de stand van zaken op het gebied van samenwerking tussen publieke omroep en commerciële partijen geïnventariseerd en een aantal aanbevelingen gedaan om die samenwerking te faciliteren. In het rapport wordt onder andere voorgesteld de mogelijkheden van merchandising voor de publieke omroep te verruimen. In de brief van 6 oktober 2006 aan de Tweede Kamer heeft de minister daarop aangegeven dit voorstel over te nemen.

Onder de vigerende mediarechtelijke regelgeving kan het zo zijn dat, in geval een omroepinstelling naar aanleiding van een bepaald programmaonderdeel een toegestane nevenactiviteit ontwikkelt, de programmatitel zou moeten worden gewijzigd omdat deze door de gelijkluidendheid met het product of de dienst waar de nevenactiviteit betrekking op heeft strijd oplevert met het bepaalde in artikel 52, tweede lid, van de Mediawet. Om uitzending van dergelijke programmaonderdelen, en daarmee de programmatitel, onder voorwaarden mogelijk te maken heeft het Commissariaat besloten het ontheffingsbeleid dienaangaande vast te stellen in onderhavige regeling. Dit ontheffingsbeleid wordt restrictief toegepast.

In deze beleidsregels wordt dus een onderdeel van het beleid ten aanzien van crossmedialiteit geregeld, namelijk de gelijkluidendheid van een programmatitel aan een toegestane nevenactiviteit. In de beleidsregels nevenactiviteiten 2007 is al geregeld welke merchandisingsactiviteiten de publieke omroepen mogen verrichten.

Artikelsgewijs

Artikel 2 (definities)

De in deze regeling gebruikte begrippen uit de Mediawet hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van die wet is omschreven. Voor zover er in deze regeling begrippen worden gebruikt die niet zijn omschreven in artikel 1 van de wet zijn deze begrippen gedefinieerd in artikel 2 van deze regeling.

Artikel 3 (ontheffingen)

Op de procedure van de ontheffingsaanvraag is titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast heeft het Commissariaat op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid inlichtingen te vorderen die noodzakelijk zijn voor het toezicht. Op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn omroepinstellingen verplicht deze inlichtingen te verstrekken. Indien een omroepinstelling een ontheffingsverzoek met betrekking tot gelijkluidendheid van een programmatitel aan een toegestane nevenactiviteit doet, dient de omroepinstelling de nevenactiviteit eveneens vooraf ter toetsing bij het Commissariaat aan te melden.

De eis dat het verzoek om ontheffing gelijktijdig met de melding van de nevenactiviteit moet worden ingediend houdt niet in dat vereist is dat programmaonderdeel eerder moet zijn uitgezonden dan dat de exploitatie van de nevenactiviteit van start is gegaan.

Artikel 4 (ontheffing programmatitels en nevenactiviteiten)

Met de liberalisering van de Mediawet is de ruimte voor publieke omroepinstellingen om nevenactiviteiten te verrichten vergroot. Het reclameregime is echter sindsdien materieel ongewijzigd gebleven waardoor initiatieven van publieke omroepinstellingen soms werden belemmerd. Het tonen of vermelden van een product of dienst in de programmatitel wordt immers beschouwd als een niet-toegestane vermijdbare reclame-uiting als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet aangezien de vertoning of vermelding dan immers plaatsvindt op een overdreven of overdadige wijze. In de praktijk betekende dit dat het voor een omroepinstelling niet mogelijk was om bijvoorbeeld een tijdschrift te ontwikkelen bij een programmaonderdeel met dezelfde titel als het programmaonderdeel. Met het uitzenden van het programmaonderdeel zou dan immers reclame worden gemaakt voor het tijdschrift. Om deze tegenstrijdigheid op te lossen kan het Commissariaat in dit soort gevallen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 52, tweede lid, van de wet.

Op grond van de beleidsregels nevenactiviteiten wordt beoordeeld of een nevenactiviteit voldoende relatie heeft met de omroep of het programma. Dit betekent dat het kan voorkomen dat de inhoud van een programmaonderdeel overeenkomt met de toegestane nevenactiviteit. Het is eveneens toegestaan om (de vormgeving van) de titel op dezelfde wijze te gebruiken in het programma als voor de nevenactiviteit. Wel zal de omroep bij het tonen van de programmatitel tijdens het programmaonderdeel rekening moeten houden met het bepaalde in artikel 28 en 29 van het mediabesluit.

Het betreffende programmaonderdeel kan op grond van het besluit ontheffing zelfpromotie publieke omroep worden getoond en vermeld in een reguliere programma-aankondiging. In de toelichting op artikel 4 van het besluit ontheffing zelfpromotie publieke omroep is reeds opgenomen dat uitingen voor nevenactiviteiten die niet voldoen aan artikel 28 en 29 van het mediabesluit worden aangemerkt als oproepen in het kader van nevenactiviteiten waarvoor geen ontheffing is verleend.

Naar boven