Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2008/11)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 29 februari 2008, nr. 2008/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C12/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6

Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden

Indien de vreemdeling verblijf beoogt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw (zie C2/6), kan er sprake zijn van twijfel aan de identiteit en de familierechtelijke relaties van de betrokkenen. Om de identiteit en de familierechtelijke relaties van betrokkenen te kunnen vaststellen, dienen in beginsel de volgende (originele) documenten te worden overgelegd.

– een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit aantoont;

– officiële documenten die het bestaan van een geldig huwelijk aantonen;

– officiële documenten die het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen de minderjarige kinderen en de ouder(s) aantonen;

– documenten die gezamenlijk het partnerschap en het samenwonen in het land van herkomst aantonen.

Indien de betrokken vreemdeling of het gezinslid de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, dient de vreemdeling of het gezinslid aannemelijk te maken dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe te rekenen. Bij de beoordeling hiervan is van belang dat:

– de verklaringen omtrent het ontbreken van de betreffende documenten consistent en geloofwaardig zijn; en

– dat deze verklaringen overeenkomen met hetgeen overigens bekend is ten aanzien van de situatie in het land van herkomst met betrekking tot (het verkrijgen van) documenten.

Indien de betrokken vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem niet is toe te rekenen dat de vereiste documenten niet zijn overgelegd in de zin van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw, kan de aanvraag worden afgewezen.

Is het ontbreken van documenten niet toe te rekenen aan de betrokken vreemdeling(en), dan dienen de identiteit en de familierelatie op andere wijze aannemelijk te worden gemaakt. Het algemene uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast primair bij de betrokken vreemdeling(en) ligt.

Indien er wordt vastgesteld dat er sprake is van bewijsnood voor betrokken vreemdeling(en) en dat het ontbreken van documenten betrokkene (n) niet aan te rekenen is en er voorts sprake is van uit beide ouders of uit één van beide ouders geboren kind(eren), dan worden betrokkene(n) door de IND gewezen op de mogelijkheid van DNA-onderzoek. Voor een beschrijving van het DNA-onderzoek wordt verwezen naar B2/8.6. Echter, in afwijking van deze paragraaf wordt van de vreemdeling geen eigen bijdrage gevraagd voor het uitvoeren van een DNA-onderzoek, indien de gezinsleden zich allen nog in de asielprocedure bevinden ten tijde van het onderzoek.

Als de familierelatie tussen ouder(s) en kind(eren) niet met documenten kan worden aangetoond, maar het DNA-onderzoek de biologische afstammingsrelatie bevestigt, wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning dan wel de aanvraag om een mvv, ingewilligd, tenzij overigens bekend geworden gegevens zich tegen inwilliging verzetten.

In het geval dat er geen (originele) documenten zijn overgelegd en de houder van de verblijfsvergunning asiel (referent) eerder desgevraagd de familierelatie niet heeft gemeld of de relatie heeft ontkend, is de familierechtelijke relatie tussen ouder(s) en kind(eren) niet aannemelijk geworden en wordt de aanvraag afgewezen. DNA-onderzoek is dan niet aan de orde. Uiteraard moet het departementale dossier wel voldoende informatie bevatten om het bestaan van de beweerde gezinsband en/of de identiteit al op die grond in twijfel te trekken.

B

Paragraaf C18/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1

Beslistermijn

In artikel 42, eerste lid, Vw is bepaald dat binnen zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking wordt gegeven.

De beslistermijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, Vw met ten hoogste zes maanden worden verlengd, indien voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het OM nodig is. Het moet dan gaan om onderzoek dat in de individuele zaak wordt verricht.

Onder derden worden onder meer verstaan:

– het Ministerie van BuZa (bijvoorbeeld als onderzoek in het land van herkomst wordt verricht ten behoeve van een individueel ambtsbericht);

– andere departementen;

– de autoriteiten van derde landen (bijvoorbeeld landen waar de betrokkene eerder heeft verbleven);

– de UNHCR;

– BMA van de IND, dat immers bij derden onderzoek doet naar de gezondheidstoestand van de betrokkene;

– Bureau Land en Taal van de IND, dat immers gebruik maakt van externe deskundigen;

– het Nederlands Forensisch Instituut, dat voor het leeftijdsonderzoek bij amv’s immers gebruik maakt van externe deskundigen.

In deze gevallen is de beslistermijn dus gesteld op in totaal ten hoogste twaalf maanden. In ieder individueel geval wordt bezien met welke periode de beslistermijn wordt verlengd. Het is mogelijk de termijn meerdere malen te verlengen, zolang de maximale beslistermijn niet wordt overschreden.

Indien de beslistermijn op deze individuele grond wordt verlengd, heeft dit geen gevolgen voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning (zie C21/1).

Zie C19 voor de verlenging van de beslistermijn op grond van een besluitmoratorium.

Zie C20 voor de verlenging van de beslistermijn op grond van Richtlijn 2001/55.

C

Paragraaf C24/Nepal Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Nepal

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Nepal. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in deze landenparagraaf zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van juli 2007 over de situatie in Nepal (gepubliceerd november 2007, zie de website van het Ministerie van BuZa).

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Nepal geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

3.1 (Vermeende) maoïsten

In november 2006 heeft de regering een drietal vredesakkoorden gesloten met de maoïsten, waarmee een einde kwam aan de burgeroorlog. Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat maoïsten niet als zodanig worden vervolgd door de Nepalese autoriteiten.

De maoïsten worden nog wel beschuldigd van het plegen van mensenrechtenschendingen. Daarnaast worden zij ervan beschuldigd de in de vredesakkoorden gemaakte afspraken niet volledig na te leven.

De enkele omstandigheid dat een Nepalese vreemdeling zich heeft geprofileerd als maoïst is onvoldoende om op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij (strafrechtelijk) vervolgd wordt, of zal worden, en dat de strafmaat tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag is te herleiden (discriminatoire of disproportionele bestraffing), kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Ten aanzien van maoïstische militieleden en strijders wordt bijzondere aandacht geschonken aan de toepasselijkheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

3.2 Slachtoffers van maoïsten en van belangengroeperingen Terai

Politieke activisten, koningsgezinden, journalisten, mensenrechtenactivisten en personen die werkzaam zijn bij NGO’s, media en overheidsdiensten kunnen blijkens het ambtsbericht van de Minister van BuZa worden belemmerd in hun werkzaamheden of bedreigd. Ook ontvoeringen, gewelddadige afpersingen, buitengerechtelijk executies en andere gewelddadige praktijken zijn voorgekomen.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij te vrezen heeft van maoïsten, of van aanhangers van groepen als de Terai Janatantrik Mukti Morcha of het Madhesi People’s Rights Forum, en dat de bescherming van de autoriteiten niet kan worden ingeroepen, waardoor de vervolging tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag te herleiden is, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.3 Homoseksuelen

In de Nepalese wetgeving wordt over homoseksualiteit niet expliciet gesproken. Algemeen over seksualiteit wordt in de wetgeving vermeld dat ‘onnatuurlijke seks’ verboden is; wat hieronder wordt verstaan, staat echter niet in de wet gedefinieerd. Het is voor homoseksuelen in Nepal buitengewoon moeilijk een normaal sociaal leven te leiden. Lesbische vrouwen hebben het nog moeilijker dan homoseksuele mannen, omdat de traditionele positie van de vrouw nauwelijks ruimte laat voor een lesbische levensstijl.

Homoseksuelen lopen ook groot risico te worden geschonden in hun mensenrechten door politie en maoïsten. Ook de ‘metis’ (het best te vertalen als ‘transgender’) lopen groot risico te worden geschonden in hun mensenrechten.

Homoseksualiteit, travestie of het zijn van ‘transgender’ is op zichzelf geen reden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd.

Indien de vreemdeling zich beroept op discriminatie en deze discriminatie is aan te merken als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag (zie C2/2.5), kan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Hierbij wordt niet van de vreemdeling verlangd dat hij zich heeft gewend tot de autoriteiten voor bescherming.

3.4 Nationale, raciale en etnische minderheden

Iedere gemeenschap heeft in Nepal het recht heeft zijn taal, schrift en cultuur in stand te houden en te promoten. Ook is het etnische groeperingen toegestaan basisonderwijs in de eigen taal te geven. Discriminatie op basis van de kaste waartoe men behoort is verboden.

Ondanks de wettelijke verboden komt discriminatie van lagere kasten en het publieke negeren ervan op grote schaal voor in met name de rurale gebieden in het westen van Nepal.

Indien de vreemdeling zich beroept op discriminatie en deze discriminatie is aan te merken als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag (zie C2/2.5), kan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Hierbij wordt niet van de vreemdeling verlangd dat hij zich heeft gewend tot de autoriteiten voor bescherming.

3.5 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/4.3 is van toepassing.

Hoewel discriminatie op grond van geslacht verboden is, worden vrouwen in Nepal in de praktijk systematisch gediscrimineerd en achtergesteld, vooral in plattelandsgebieden.

Geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld in het bijzonder, vormt een groot probleem in Nepal. Het is voor vrouwen vanwege de sociale druk met name op het platteland moeilijk aangifte te doen van (huiselijk) geweld. Daarnaast is er weinig vertrouwen in de lokale politie.

Verkrachtingen komen op grote schaal voor, met name op het platteland. Ook komt het in de Terai voor dat vrouwen worden mishandeld omdat ze niet konden voldoen aan de eis tot het betalen van een bruidschat.

Een ander veel voorkomend probleem is de handel in vrouwen en meisjes. Vele vrouwen worden gedwongen in de prostitutie te werken in andere landen.

Indien de vreemdelinge zich beroept op discriminatie en deze discriminatie is aan te merken als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag (zie C2/2.5), kan de vreemdelinge op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Hierbij wordt niet van de vreemdeling verlangd dat zij zich heeft gewend tot de autoriteiten voor bescherming.

3.6 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C2/2.12 is van toepassing.

Ten aanzien van Nepal heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict.

Er is geen sprake van dienstplicht in Nepal.

Het is niet bekend of deserteurs actief worden opgespoord. Desertie leidt niet zonder meer tot de conclusie dat er sprake is van vluchtelingenschap. De vreemdeling dient daarvoor aannemelijk te maken dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging.

4 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Nepal geen bijzonderheden.

5 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Nepal komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

Uit het ambtbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat de situatie in Nepal gewijzigd is. Het uitgangspunt dat het westen van Nepal categoriaal beschermingswaardig wordt geacht, wordt nog gehandhaafd om te bezien of de situatie in Nepal zich bestendigt. Personen afkomstig uit het westen hebben echter een verblijfsalternatief in de rest van het land.

6 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

6.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C4/2.2 is van toepassing.

In Nepal is geen sprake van gebieden die kunnen gelden als vlucht- en/of vestigingsalternatief.

6.2 Veilig land van herkomst

Nepal wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Nepal wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

7 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Nepal kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Nepal geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 februari 2008.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Artikelsgewijs

Dit Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire bevat wijzigingen op drie separate onderwerpen.

A

In C12/6 is opgenomen dat vreemdelingen die zich in de asielprocedure bevinden geen eigen bijdrage behoeven te betalen voor het DNA-onderzoek naar het biologische verwantschap van familieleden. In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat de eigen bijdrage een drempel vormde dit onderzoeksmiddel toe te passen en zo een knelpunt vormde in het uitvoeren van het beleid. Met deze wijziging is dit knelpunt weggenomen.

B

In C18/1 is het Nederlands Forensisch Instituut toegevoegd aan de opsomming van onderzoeken die worden aangemerkt als onderzoek door derden. Per 1 januari 2008 wordt het leeftijdsonderzoek ten behoeve van procedures van alleenstaande minderjarige vreemdelingen uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut, dat echter wel gebruik blijft maken van externe radiologen. Door deze toevoeging wordt voorkomen dat twijfel ontstaat omtrent het beleid op dit punt.

C

Onderdeel B betreft een actualisering van C24/Nepal naar aanleiding van het ambtsbericht van de Minister van BuZa van juli 2007 (gepubliceerd november 2007). Dit ambtsbericht heeft niet geleid tot beleidswijzigingen.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven