Wijziging Subsidieregeling aanpak zwerfafval

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 maart 2008, nr. SAS/2008019515, houdende wijziging van de Subsidieregeling aanpak zwerfafval (wijziging vanwege aanpassing subsidieplafonds en rangschikking in criteria)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling aanpak zwerfafval1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor een proeftuinproject, gericht op een innovatieve aanpak van zwerfafval, aan:

a. een beheerder van een voor het publiek vrij toegankelijke ruimte;

b. een instelling of organisatie die een direct en structureel belang heeft bij de schoonheid van een vrij toegankelijke ruimte, niet zijnde een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, of

c. een samenwerkingsverband waarvan ten minste een partij als bedoeld in onderdeel a of b, deel uitmaakt.

3. Subsidie aan een onderneming, al dan niet als partij bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kan uitsluitend worden verstrekt als de-minimissteun als bedoeld in de verordening.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet kan geen partij zijn bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

B

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

1. De aanvragen tot subsidieverlening voor proeftuinprojecten die niet zijn afgewezen op grond van artikel 5 of artikel 6, tweede lid, worden gerangschikt aan de hand van de volgende criteria:

a. de mate waarin een project een innovatief karakter heeft;

b. de opschalings- en toepassingsmogelijkheden;

c. de kosten van het project in relatie tot de kwaliteit en het beoogde resultaat;

d. de slaagkans van het project;

e. de mate waarin kennisverspreiding een onderdeel van het project is.

2. Aan de aanvraag tot subsidieverlening wordt per criterium als bedoeld in het eerste lid, een cijfer van één tot en met vier toegekend. Het cijfer toegekend voor de criteria, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt vermenigvuldigd met drie en het cijfer toegekend voor de criteria, genoemd in het eerste lid, onderdelen c en d, wordt vermenigvuldigd met twee.

3. De aanvragen tot subsidieverlening voor proeftuinprojecten worden op grond van het totale puntenaantal, berekend overeenkomstig het tweede lid, gerangschikt.

4. Het beschikbare subsidieplafond voor proeftuinprojecten, bedoeld in artikel 15, wordt verdeeld overeenkomstig de rangschikking, bedoeld in het derde lid, te beginnen met het project met het hoogste puntenaantal, totdat het subsidieplafond is bereikt.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder 1°, komt te luiden:

1. totale loonkosten van het bij de uitvoering van het project betrokken personeel, uitgaande van een voor dat personeel representatief uurtarief van ten hoogste € 34,–.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. De kosten verbonden aan een proeftuinproject worden slechts tot de subsidiabele kosten gerekend, voor zover die kosten rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het innovatieve karakter van het project of projectresultaat.

D

In artikel 13, zesde lid, wordt ‘tweede lid’ vervangen door: vierde lid.

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘€ 3.750.000,–’ vervangen door: € 3.250.000,–.

2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘€ 500.000,–’ vervangen door: € 1.000.000,–.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2008.

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel E, in werking op de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 maart 2008.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

Met deze regeling zijn enkele wijzigingen aangebracht in de Subsidieregeling aanpak zwerfafval. Bij de vaststelling van de Subsidieregeling aanpak zwerfafval was het de bedoeling om zowel een beheerder van een voor het publiek vrij toegankelijke ruimte als een instelling of organisatie die een direct en structureel belang heeft bij de schoonheid van een vrij toegankelijke ruimte voor proeftuinprojecten voor subsidie in aanmerking te laten komen. Dit was in de Subsidieregeling aanpak zwerfafval niet juist geregeld. Met de onderhavige regeling is dit in artikel 2, tweede lid, aangepast. Ter verduidelijking is met de onderhavige wijzigingsregeling in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, geregeld dat een instelling of organisatie geen toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet (woningcorporaties) kan zijn. De regeling zou anders in strijd komen met Europese staatssteunregels (zie toelichting bij de Subsidieregeling aanpak zwerfafval).

Door de onderhavige regeling is de doelgroep voor proeftuinprojecten uitgebreid. Hierdoor kunnen andere partijen dan een beheerder van een voor het publiek vrij toegankelijke ruimte of een instelling of organisatie die een direct en structureel belang heeft bij de schoonheid van een vrij toegankelijke ruimte als participant bij een samenwerkingsverband voor subsidie voor een proeftuinproject in aanmerking komen (artikel 2, tweede lid, onderdeel c). Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat ook een beheerder of een belanghebbende instelling of organisatie als aanvrager in het samenwerkingsverband participeert. Voor elke onderneming die participeert in een dergelijk samenwerkingsverband geldt dat de bepalingen uit de de-minimisverordening op de verleende subsidie van toepassing zijn, zie voor meer informatie over de de-minimis verordening de toelichting bij de Subsidieregeling aanpak zwerfafval. Om dezelfde reden als hierboven vermeld met betrekking tot artikel 2, tweede lid, onderdeel c, mag een instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet geen deel van een dergelijk samenwerkingsverband uitmaken (artikel 2, vierde lid).

Met de wijzigingsregeling is ten aanzien van de rangschikkingscriteria die worden gehanteerd bij subsidieaanvragen voor proeftuinprojecten geregeld dat bepaalde criteria zwaarder wegen bij de rangschikking dan andere criteria (artikel 9, tweede lid). Daarmee samenhangend is de volgorde van de rangschikkingscriteria uit artikel 9, eerste lid, gewijzigd. De zwaarstwegende criteria staan nu bovenaan, aflopend naar de minder zwaarwegende. Per criterium wordt aan de aanvraag een cijfer van een tot en met vier toegekend en aan de hand van het totaal behaalde puntenaantal worden de aanvragen gerangschikt. Op deze wijze vindt de rangschikking transparant plaats aan de hand van de cijfers die voor de verschillende rangschikkingscriteria aan een project worden gegeven. Met deze wijzigingsregeling is het criterium van de mate van aansluiting op het Impulsprogramma Zwerfafval geschrapt, omdat een proeftuinproject om voor subsidie in aanmerking te komen, al moet aansluiten bij minimaal één van de pijlers van het Impulsprogramma Zwerfafval (artikel 5, eerste lid, onderdeel a).

In artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, is geregeld dat bij berekening van de loonkosten een uurtarief wordt gehanteerd dat representatief is voor het bij het project betrokken personeel. Het uurtarief kan in ieder geval niet meer bedragen dan € 34,–. Uit ervaring is gebleken dat dit tarief representatief is als gemiddelde voor het bij het project betrokken personeel, zowel bij basis- en plusprojecten als – in beginsel – bij proeftuinprojecten. Bij proeftuinprojecten is echter gebleken dat er soms aanleiding kan zijn om voor bepaalde functies een lager uurtarief te hanteren, omdat het uurtarief van € 34,– in die gevallen niet representatief kan worden geacht. Dat zal met name het geval zijn als een relevant deel van de werkzaamheden van het project wordt uitgevoerd door niet- of laaggeschoolde werkkrachten.

Met de onderhavige wijzigingsregeling is in artikel 10, tweede lid, het voorschrift opgenomen dat de kosten van een proeftuinproject slechts tot de subsidiabele kosten worden gerekend, voor zover zij rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het innovatieve karakter van het project of projectresultaat. Deze bepaling doet recht aan het innovatieve karakter dat proeftuinprojecten moeten hebben. Bovendien kunnen hierdoor meer proeftuinprojecten worden gesubsidieerd, omdat kosten die niet rechtstreeks samenhangen met de innovatieve aspecten van het project ook niet worden gesubsidieerd. Daar doet niet aan af dat deze kosten mogelijk wel in het kader van het project als zodanig worden gemaakt, zij zijn alleen niet subsidiabel.

De wijziging van artikel 15, eerste lid, houdt verband met het feit na de eerste openstellingsperiode van de regeling het subsidieplafond voor plusprojecten niet volledig was benut. Daarom is € 500.000,– van dit subsidieplafond toegevoegd aan het subsidieplafond voor proeftuinprojecten, waardoor alsnog een aantal proeftuinprojecten kan worden gesubsidieerd dat aanvankelijk buiten het beschikbare subsidieplafond voor proeftuinprojecten was gevallen. Deze wijziging van subsidieplafonds treedt in werking op de tweede dag na de dag van publicatie in de Staatscourant. De overige wijzigingen treden in werking per 1 april 2008, de eerste dag van de tweede openstellingsperiode van de regeling (artikel 13, tweede lid, onderdeel b).

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

  • 1

    Stcrt. 2007, 177.

Naar boven