Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 februari 2008, nr. KvI 2008018183, houdende regels ter uitvoering van verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 33) en van het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (Trb. 2003, 153 en Trb. 2007, 95) (Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 3, vierde lid, en 5 van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol en artikel 3 in samenhang met artikel 1, derde lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren;

Besluit:

Artikel 1

Als model voor het opstellen van een PRTR-verslag wordt vastgesteld het model, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage I.

Artikel 2

De aanduiding van de naam van een groep verontreinigende stoffen, bedoeld in artikel 3, eerste tot en met derde lid, van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol, geschiedt overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage II.

Artikel 3

Aan artikel 2 van de Regeling identificatie en registratie van dieren wordt een lid toegevoegd, luidende:

7 De ingevolge het derde lid verstrekte gegevens kunnen mede worden gebruikt voor de kwaliteitsbeoordeling van een PRTR-verslag, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de EG-verordening PRTR.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 maart 2008.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 februari 2008.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Bijlage I

Bijlage, behorende bij artikel 1

Format PRTR-verslag

stcrt-2008-46-p8-SC84711-1.gifstcrt-2008-46-p8-SC84711-2.gifstcrt-2008-46-p8-SC84711-3.gif

Bijlage II Aanduiding groepen verontreinigende stoffen in geval van geheimhouding

Bijlage, behorende bij artikel 2 van de regeling

De volgende namen van groepen verontreinigende stoffen worden gebruikt ter vervanging van de aanduiding van afzonderlijke verontreinigende stoffen ingeval van geheimhouding:

Groepen verontreinigende stoffen

Naam van de verontreinigende stof

Broeikasgassen

– Methaan (CH4)

– Kooldioxide (CO2)

– Fluorkoolwaterstoffen (HFK’s)

– Distikstofoxide (N2O)

– Perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s)

– Zwavelhexafluoride (SF6)

Overige gassen

– Koolmonoxide (CO)

– Ammoniak (NH3)

– Andere vluchtige organische stoffen dan methaan (NMVOS)

– Stikstofoxiden (NOx/NO2)

– Zwaveloxiden (SOx/SO2)

– Chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s)

– Chloorfluorkoolstoffen (CFK’s)

– Halonen

– Chloor en zijn anorganische verbindingen (als HCl)

– Fluor en zijn anorganischeverbindingen (als HF)

– Waterstofcyanide (HCN)

Zware metalen

– Arseen en zijn verbindingen (als As)

– Cadmium en zijn verbindingen (als Cd)

– Chroom en zijn verbindingen (als Cr)

– Koper en zijn verbindingen (als Cu)

– Kwik en zijn verbindingen (als Hg)

– Nikkel en zijn verbindingen (als Ni)

– Lood en zijn verbindingen (als Pb)

– Zink en zijn verbindingen (als Zn)

Bestrijdingsmiddelen

– Alachloor

– Aldrin

– Atrazine

– Chlordaan

– Chloordecon

– Chloorfenvinfos

– Chloorpyrifos

– DDT

– Dieldrin

– Diuron

– Endosulfaan

– Endrin

– Heptachloor

– 1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan (HCH)

– Lindaan,

– Mirex,

– Simazine,

– Toxafeen,

– Isoproturon,

– Tributyltin en zijn verbindingen,

– Trifenyltin en zijn verbindingen,

– Trifluralin,

– Isodrin

Gechloreerde organische stoffen

– Chlooralkanen, C10-C13

– 1,2-dichloorethaan (EDC)

– Dichloormethaan (DCM)

– Gehalogeneerde organische verbindingen (als AOX)

– Hexachloorbenzeen (HCB)

– Hexachloorbutadieen (HCBD)

– PCDD +PCDF (dioxinen + furanen) (als Teq)

– Pentachloorbenzeen

– Pentachloorfenol (PCF)

– Polychloorbifenylen (PCB’s)

– Tetrachloorethyleen (PER)

– Tetrachloormethaan (TCM)

– Trichloorbenzenen (TCB’s) (alle isomeren)

– 1,1,1-trichloorethaan

– 1,1,2,2-tetrachloorethaan

– Trichloorethyleen

– Trichloormethaan

– Vinylchloride

– Gebromeerde difenylethers (PBDE)

– Hexabroombifenyl

Overige organische stoffen

– Antraceen

– Benzeen

– Nonylfenol en nonylfenol-ethoxylaten (NP/NPE’s)

– Ethylbenzeen

– Ethyleenoxide

– Naftaleen

– Organische tinverbindingen (als totaal Sn)

– Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)

– Fenolen (als totaal C)

– Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

– Tolueen

– Totaal organisch koolstof (TOC) (als totaal C of COD/3)

– Xylenen,

– Octylfenolen en Octylfenolethoxylaten

– Fluorantheen

– Benzo(g,h,i)peryleen

Anorganische stoffen

– Totaal stikstof

– Totaal fosfor

– Chloriden (als totaal Cl)

– Asbest

– Cyaniden (als totaal CN)

– Fluoriden (als totaal F)

– Zwevende deeltjes (PM10)

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

In deze regeling wordt uitvoering gegeven aan het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol (hierna: besluit).1 Het besluit strekt ter uitvoering van titel 12.3 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Deze titel is in de Wm ingevoegd ter uitvoering van:

– de verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (hierna: EG-verordening PRTR);2

– het op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, met Bijlagen (hierna: PRTR-protocol).3

PRTR staat voor: Pollutant Release and Transfer Register. Het PRTR-protocol en de EG-verordening PRTR bevatten rapportageverplichtingen voor inrichtingen en inhoudelijke eisen met betrekking tot de kwaliteit van de door de inrichtingen te leveren en geleverde informatie. Het gaat om informatie over emissies van grote inrichtingen en het overbrengen van verontreinigende stoffen vanuit dergelijke inrichtingen.

De – rechtstreeks werkende – rapportageverplichtingen voor inrichtingen uit de EG-verordening PRTR worden door Nederland gebruikt ter invulling van de voor inrichtingen geldende rapportageverplichtingen uit het PRTR-protocol. Met de aanvullende maatregelen in titel 12.3 Wm, het besluit en deze regeling wordt volledig aan de eisen van het PRTR-protocol en de EG-verordening PRTR voldaan.

Op grond van artikel 14 EG-verordening PRTR heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) op 31 mei 2006 richtsnoeren voor de totstandbrenging van het Europese PRTR vastgesteld (hierna: richtsnoeren EG-verordening PRTR).4 Ook in het kader van het PRTR-protocol (op grond van artikel 17, eerste lid, onder j) zijn richtsnoeren ontwikkeld: Guidance to implementation of the Protocol on Pollutant Release and Transfer Registers van het UNECE Aarhus Convention Secretariat (hierna: richtsnoeren PRTR-protocol).5 Bij het opstellen van deze regeling is met beide richtsnoeren rekening gehouden.

De EG-verordening PRTR is in Nederland van toepassing op circa 2.500 inrichtingen. Dit volgt uit bijlage I bij de EG-verordening PRTR waarin het toepassingsbereik is aangegeven. Niet al deze inrichtingen hoeven daadwerkelijk een rapportage (hierna: PRTR-verslag) op te stellen: dit is pas het geval als in het betrokken jaar de emissies of de overbrengingen van verontreinigende stoffen boven de in de EG-verordening PRTR genoemde drempelwaarden komen (zie artikel 5, eerste lid, van en bijlage II bij de verordening). Naar schatting 1.200 inrichtingen – inrichtingen met een relatief hoge milieubelasting – zullen rapportageplichtig zijn.

De uitvoeringsregels van titel 12.3 Wm zijn in het besluit en in deze regeling neergelegd. Deze uitvoeringsregels geven nadere invulling aan de EG-verordening PRTR en aan het PRTR-protocol. Deze regeling kent meer specifiek de volgende onderdelen:

1. het vaststellen van het model voor het PRTR-verslag;

2. de regels inzake de aanduiding van de naam van een groep verontreinigende stoffen ingeval van geheimhouding van meer specifieke gegevens;

3. de aanpassing van de Regeling identificatie en registratie van dieren met het oog op de kwaliteitsbeoordeling van het PRTR-verslag.

De inhoud van deze regeling en de toelichting is afgestemd met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en met de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

2. Afbakening verslagleggingsverplichtingen

Anders dan bij de invoering van het systeem van milieuverslaglegging nog het geval was6 , is het milieujaarverslag (hierna: MJV) als bedoeld in titel 12.1 Wm niet langer het exclusieve kader voor gegevensverstrekking door inrichtingen aan de overheid.7 Voor het rapporteren over milieubelastende activiteiten is de EG-verordening PRTR voortaan het leidende kader.

Juridisch gezien is sprake van twee afzonderlijke rapportageverplichtingen (MJV en het PRTR-verslag). Door middel van het besluit worden dubbele verslagleggingsverplichtingen voorkomen, zodat er geen overlap kan ontstaan tussen Europese en nationale rapportageverplichtingen. In de praktijk wordt gewerkt met één elektronische applicatie, het e-MJV. Op die wijze worden de extra inspanningen die de betreffende inrichtingen zich ten gevolge van het besluit moeten getroosten, tot een minimum beperkt: voor inrichtingen die momenteel het MJV invullen en die ook rapportageplichtig zijn in het kader van de EG-verordening PRTR en titel 12.3 Wm, zal het e-MJV automatisch uitrekenen welke emissies en welke overbrengingen van verontreinigende stoffen boven de drempelwaarden uitkomen en dus moeten worden opgenomen in het PRTR-verslag en welke in het MJV. Bezien vanuit de optiek van de inrichtingen zijn beide rapportages dan dus feitelijk geïntegreerd. Voor inrichtingen die niet MJV-plichtig zijn, komt er een afzonderlijke PRTR-module in het e-MJV.

Vooralsnog blijft de huidige milieuverslagleggingsverplichting bestaan naast de EG-verordening PRTR. Milieuverslaglegging op basis van titel 12.1 Wm vindt voortaan echter slechts aanvullend plaats, namelijk voor zover het informatie betreft waarover niet reeds op grond van genoemde verordening hoeft te worden gerapporteerd. Zie over de relatie tussen de EG-verordening PRTR en het Nederlandse systeem van milieuverslaglegging nader paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol8 en paragraaf 3 van de nota van toelichting bij het besluit. Vooralsnog blijft dus ook de Uitvoeringsregeling milieuverslaglegging, waarin het model voor het MJV is vastgesteld, bestaan naast deze regeling.

In een latere fase zullen het MJV en het PRTR-verslag niet alleen technisch, maar ook juridisch worden geïntegreerd (zie paragraaf 7.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol).9

3. Administratieve lasten

Voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven wordt verwezen naar paragraaf 11 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.10

Artikelsgewijs

Artikel 1

Voor het PRTR-verslag dient gebruik te worden gemaakt van het model zoals neergelegd in bijlage I bij deze regeling. Deze bijlage stemt overeen met bijlage III bij de EG-verordening PRTR. Uit het format dat in bijlage I bij deze regeling is opgenomen, zijn voor het PRTR-verslag de volgende eisen af te leiden:

a. Algemene gegevens

De algemene gegevens bestaan uit:

1. Gegevens ter identificatie van de inrichting

De gegevens ter identificatie van de inrichting moeten worden verstrekt, tenzij de betreffende bevoegde instantie al over de gegevens beschikt (artikel 5, eerste lid, EG-verordening PRTR).

2. Activiteitsgegevens

Alle activiteiten van bijlage I bij de EG-verordening PRTR die in de inrichting plaatsvinden, volgens het coderingssysteem van die bijlage (de E-PRTR-code) en – voorzover beschikbaar – met vermelding van de zogenaamde IPPC-codes, worden vermeld in het PRTR-verslag.11 De hoofdactiviteit wordt als eerste vermeld; daarna volgen de nevenactiviteiten. Vaak is de hoofdactiviteit de belangrijkste economische activiteit van de inrichting. Wanneer de belangrijkste economische activiteit niet representatief is voor de procédés die in de inrichting plaatsvinden, kan als belangrijkste activiteit ook de meest verontreinigende activiteit worden aangemerkt. Activiteiten binnen de inrichting die niet in bijlage I bij de EG-verordening PRTR genoemd staan, behoeven niet te worden gerapporteerd.

3. Informatie over de bevoegde instantie

In het PRTR-verslag wordt aangegeven wie de bevoegde instantie is en wie de contactpersoon bij de bevoegde instantie is. Inrichtingen zullen vaak met meerdere bevoegde instanties te maken hebben in verband met:

a. een milieuvergunning én een of meer vergunningen in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) of

b. in verband met meerdere vergunningen in het kader van de Wvo.

c. Op deze wijze worden de bevoegde instanties in staat gesteld de kwaliteitsbeoordeling van het PRTR-verslag met elkaar af te stemmen.

Degene die de inrichting drijft, dient het PRTR-verslag elektronisch in. Om de bevoegde instantie vervolgens de mogelijkheid te geven langs elektronische weg met de inrichting te communiceren, dient de drijver van de inrichting expliciet kenbaar te maken dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.12 Hiertoe is in het format de vraag opgenomen of de drijver van de inrichting het op prijs stelt om ook in het vervolgtraject langs elektronische weg te blijven communiceren. Indien dat het geval is, geeft drijver van de inrichting het elektronisch postadres op waarop hij bereikbaar is.

b. Facultatieve informatie

De drijver van de inrichting kan vrijwillig aanvullende informatie over de inrichting in het PRTR-verslag opnemen. Het gaat hier bijvoorbeeld om informatie over het productievolume, het aantal installaties binnen de inrichting en de bedrijfstijd in uren per jaar. Daarnaast kan specifieke informatie verstrekt worden over veranderingen die de afgelopen tijd in de inrichting hebben plaatsgevonden (zoals verplaatsing, opsplitsing of fusie) of over vergunningvoorschriften. Het betreft gegevens die voor het publiek van belang kunnen zijn of die de bevoegde instantie kunnen helpen om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen. Ook voor facultatief verstrekte informatie geldt dat de drijver van de inrichting de kwaliteit hiervan dient te garanderen (artikel 9, eerste lid, EG-verordening PRTR).

c. Emissies naar lucht, water en bodem

De drijver van de inrichting rapporteert over de emissies naar lucht, water en bodem van alle in bijlage II bij de EG-verordening PRTR genoemde verontreinigende stoffen waarvan de in die bijlage gespecificeerde toepasselijke drempelwaarden in het betreffende jaar zijn overschreden.13 De gerapporteerde gegevens bevatten een verwijzing naar de methodiek die gebruikt is om de gegevens vast te stellen, dat wil zeggen gemeten (M), berekend (C) of geraamd (E). Wanneer de gegevens zijn gemeten of berekend, wordt tevens de meetmethode en/of de berekeningsmethode aangegeven.

Emissies naar lucht

In kolom 1a van de tabel in bijlage II bij de EG-verordening PRTR worden in totaal 60 verontreinigende stoffen als relevante luchtverontreinigende stoffen aangemerkt.14 De inrichting is verplicht naast de reguliere emissies ook gegevens over eventuele accidentele emissies te verstrekken.

Emissies naar water

In kolom 1b van de tabel in bijlage II bij de EG-verordening PRTR worden in totaal 71 verontreinigende stoffen als relevante waterverontreinigende stoffen aangemerkt.15 De emissies naar water worden onderscheiden in:

1. Emissies naar oppervlaktewater (directe lozingen)

Voorzover het directe lozingen betreft, is de inrichting verplicht naast de reguliere emissies – voorzover beschikbaar – gegevens te verstrekken over accidentele emissies. Onder directe lozingen wordt verstaan lozingen die direct in het oppervlaktewater terechtkomen.

2. Emissies naar zuiveringsinstallatie(s) buiten de inrichting (indirecte lozingen)

De indirecte lozingen betreffen de overbrengingen van verontreinigende stoffen in afvalwater van het terrein naar een plaats buiten de grenzen van de inrichting. Het betreft dus de lozingen die niet direct in het oppervlaktewater terechtkomen, maar elders nog gezuiverd worden. De overbrenging van het terrein naar elders kan worden uitgevoerd via een riolering of een ander middel zoals containers of tankwagens.16 Accidentele lozingen dienen afzonderlijk in het PRTR-verslag te worden opgegeven.

Emissies naar bodem

In kolom 1c van de tabel in bijlage II bij de EG-verordening PRTR worden in totaal 61 verontreinigende stoffen genoemd als relevante bodemverontreinigende stoffen.17 De rapportageplicht voor deze stoffen geldt uitsluitend voorzover deze stoffen aanwezig zijn in afval dat wordt onderworpen aan de verwijderingshandelingen ‘behandeling op of in de bodem’ of ‘injectie in de diepe ondergrond’. Indien afval op deze wijze wordt behandeld, rust de rapportageplicht op de drijver van de inrichting waarvan het afval afkomstig is. Overigens doet zich dit in Nederland niet vaak voor. De genoemde verwijderinghandelingen worden hoofdzakelijk gevormd door behandeling op of in de bodem van oliehoudend slib en injectie in de diepe ondergrond van zoutoplossingen. De overbrenging van het terrein naar elders (bijvoorbeeld via een leiding), die in deze gevallen vaak voorafgaat aan de emissie in de bodem, hoeft niet te worden gerapporteerd.

Het uitrijden van slib en mest is een handeling voor de nuttige toepassing en wordt daarom niet als emissie in de bodem aangemerkt. Accidentele emissie van verontreinigende stoffen op de bodem van het terrein van de inrichting (bijvoorbeeld uitvloeiing) hoeft ook niet te worden gerapporteerd.18

Accidentele emissies in de bodem kunnen voorkomen (bijvoorbeeld door lekkage in een leiding op de plaats waar in de diepe ondergrond wordt geïnjecteerd), maar dit zal naar verwachting slechts zelden het geval zijn. Indien dit zich voordoet, zal dit dienen te worden opgenomen in het PRTR-verslag.19

d. Afvalbeheer

De gegevens voor het afvalbeheer worden onderscheiden in een drietal categorieën:

1. Overbrenging van niet-gevaarlijke afvalstoffen naar elders

Degene die de inrichting drijft, rapporteert over de overbrenging van niet-gevaarlijke afvalstoffen indien dit meer dan 2.000 ton per jaar betreft. Wat betreft de drempelwaarde is de som van alle niet-gevaarlijke afvalstoffen die van het terrein naar elders worden overgebracht relevant, ongeacht of deze stoffen in Nederland zelf worden behandeld of worden overgebracht naar een ander land dan wel worden verwijderd of nuttig toegepast.

2. Overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen van het terrein naar elders in Nederland

Degene die een inrichting drijft, rapporteert over de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen indien deze meer dan twee ton per jaar betreft.

3. Overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen van het terrein naar het buitenland

Degene die een inrichting drijft, rapporteert over de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen indien deze meer dan twee ton per jaar betreft. Bij grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen worden de naam en het adres van degene die de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen uitvoert tevens gerapporteerd.

Onder overbrenging van afvalstoffen van het terrein naar elders wordt verstaan de overbrenging naar een plaats buiten de grenzen van de inrichting.20 Het gaat om alle handelingen met betrekking tot nuttige toepassing of verwijdering, met uitzondering van de verwijderingshandelingen ‘behandeling op of in de bodem’ en ‘injectie in de diepe ondergrond’. Laatstgenoemde verwijderingshandelingen worden namelijk gerapporteerd als emissies naar de bodem.

Voor het vaststellen of de bovengenoemde drempelwaarden worden overschreden, is het niet relevant wat de bestemming van de gevaarlijke afvalstoffen is: het is de som van alle overbrengingen van de gevaarlijke afvalstoffen van het terrein naar elders in Nederland én het buitenland.

Onder afvalstoffen wordt verstaan alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen,21 waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (artikel 1.1, eerste lid, Wm). Gevaarlijke afvalstoffen zijn ingevolge artikel 1.1, eerste lid, Wm bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen afvalstoffen, met inachtneming van ter zake voor Nederland verbindende verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dit is nader uitgewerkt in de artikelen 2 en 3 van de Regeling Europese afvalstoffenlijst. Tenslotte zijn niet-gevaarlijk afvalstoffen alle afvalstoffen die geen gevaarlijke afvalstoffen vormen.22 De drijver van de inrichting geeft in het PRTR-verslag aan of de afvalstoffen bestemd zijn voor nuttige toepassing (R) of verwijdering (D). Hij geeft tevens aan of de hoeveelheid afvalstoffen is gemeten (bijvoorbeeld via weging), berekend (bijvoorbeeld met behulp van emissiefactoren) of geraamd.

Het PRTR-verslag wordt elektronisch ingediend.23 Het is onder meer uit efficiency-overwegingen wenselijk ook in het vervolgtraject langs elektronische weg te communiceren. Dit dient degene die de inrichting drijft, expliciet in het format aan te geven. Hij dient dan tevens het elektronisch postadres kenbaar te maken waarop hij bereikbaar is.

Artikel 2

Bevoegde instanties kunnen, al dan niet op verzoek van de drijver van de inrichting, besluiten om bepaalde gegevens uit het PRTR-verslag geheim te houden. Overigens zal slechts in uitzonderlijke gevallen een gerechtvaardigd beroep op geheimhouding kunnen worden gedaan. Bovendien neemt informatie over emissies een bijzondere positie in. De uitzonderingsgrond in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) inzake vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens kan niet worden ingeroepen als het om emissiegegevens gaat (artikel 10, vierde lid, Wob). Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 3 en 4 van de nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol.

Indien de geheimhouding de naam van een verontreinigende stof betreft, wordt deze naam vervangen door de naam van de groep van verontreinigende stoffen waartoe de betreffende stof behoort. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van het besluit, worden bij ministeriële regeling terzake regels gesteld. Artikel 2 van deze regeling geeft uitvoering aan deze bepaling. Hierin is bepaald dat bij de aanduiding van een groep verontreinigende stoffen gebruik gemaakt wordt van de aanduidingen die zijn opgenomen in bijlage II bij deze regeling. In deze bijlage wordt een zevental groepen onderscheiden:

a. broeikasgassen;

b. overige gassen;

c. zware metalen;

d. bestrijdingsmiddelen;

e. gechloreerde organische stoffen;

f. overige organische stoffen;

g. anorganische stoffen.

Indien de bevoegde instantie bijvoorbeeld besluit om de naam methaan geheim te houden, wordt deze stof in het PRTR-verslag en in het nationale register en het Europese register aangeduid als ‘broeikasgassen’. De inhoud van bijlage I bij deze regeling stemt overeen met paragraaf 1.2.4, tabel 17, van de richtsnoeren EG-verordening PRTR.

Artikel 3

Als bevoegde instantie in het kader van PRTR voor inrichtingen voor de intensieve veeteelt is niet het betreffende Wm- of Wvo-bevoegd gezag aangewezen, maar de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) (artikel 12.21, tweede lid, Wm). De Dienst Regelingen zal de werkzaamheden namens de Minister van LNV uitvoeren. De Dienst Regelingen beschikt reeds over informatie die gebruikt kan worden bij de kwaliteitsbeoordeling van de PRTR-verslagen. Het betreft informatie die de Dienst Regelingen verkrijgt op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren. In het nieuwe zevende lid wordt bepaald dat deze informatie voortaan ook aangewend mag worden in het kader van PRTR.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven