Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam 2008

Besluit van de Minister van Justitie van 19 februari 2008, nr. 5530523/Justis/08, strekkende tot aanwijzing van de medewerkers van de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de betrokken Ministers;

Gelezen het verzoek van het Hoofd van de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam en de daarop volgende adviezen van de korpschef van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en de hoofdofficier van justitie te Rotterdam;

Gelet op:

– artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten;

– artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993;

– artikel 142, eerste lid, onder b en c, en het derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

– het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 2;

b. de Dienst SZW: de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam.

Artikel 2

Maximaal 70 personen, werkzaam bij de Dienst SZW, aangesteld in de functie van sociaal rechercheurs zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot de opsporing van feiten strafbaar

gesteld bij of krachtens:

a. de Wet werk en bijstand;

b. artikel 8a van de Politiewet 1993;

c. de artikelen 177, 177a, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 189, 225, 226, 227, 227a, 227b, 230, 231, 266, 321, 326, 350a, 350b, 362 t/m 363, 416, 417 bis, 435, onder ten vierde, 447b, 447c, 447d en 447e van het Wetboek van Strafrecht.

d. andere strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de Hoofdofficier van Justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 5

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 6

1. De directeur van de Dienst SZW brengt jaarlijks, voor 1 april, over het jaar daaraan voorafgaand aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was binnen de dienst;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

2. Dit verslag dient te worden toegezonden aan de toezichthouder en de direct toezichthouder, als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, alsmede aan het Ministerie van Justitie, directie Bestuurszaken, afd. IBB/BOA, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag.

Artikel 7

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Sociale en Werkgelegenheid Rotterdam 2002, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht akten en legitimatiebewijzen of overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit te zijn.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt 5 jaar na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam 2008.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Dienst Justis, BTR/BOA, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 februari 2008.
De Minister van Justitie,
namens deze:
de teammanager BTR, P.W.C. Collard.

Toelichting

Het Hoofd van de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam heeft bij brief van 4 februari 2008 verzocht om verlenging van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam 2002. Gelezen voornoemd verzoek en de adviezen van de toezichthouder en de direct toezichthouder, acht ik de noodzaak voor verlenging van de opsporingsbevoegdheid aanwezig.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van SZW van de gemeente Rotterdam een nieuwe akte van beëdiging uit te reiken, is in artikel 7 van het onderhavige besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten en overige benoemingsbescheiden van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen.

De Minister van Justitie

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard

Naar boven