Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2008/10)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 februari 2008, nr. 2008/10, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

WBV 2006/13 ‘Verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden’ zoals opgenomen in het hoofdstuk Bijzonder Beleid Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

B

Het model M45-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

C

Het model M48-B Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

D

Hoofdstuk B19 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2008.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 februari 2008.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Bijlage I

stcrt-2008-37-p18-SC84538-1.gif

Bijlage II

stcrt-2008-37-p18-SC84538-2.gif

Bijlage III

Hoofdstuk B19 Verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden

1 Inleiding

Aan vreemdelingen kan verblijf bij religieuze of levensbeschouwelijke organisaties worden toegestaan indien bij die organisaties de afgelopen vijf jaar aan vreemdelingen verblijf is toegestaan voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden, niet zijnde arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger, of studie. Het betreft hier een overgangsregeling in afwachting van een definitief beleidskader.

Omdat in het geval van verblijf bij organisaties waarbij niet eerder verblijf is toegestaan op religieuze of levensbeschouwelijke gronden, in het verleden geen uitspraak is gedaan over een wezenlijk Nederlands belang, en pas in het kader van een definitieve regeling voor verblijf op religieuze doeleinden een oordeel kan worden uitgesproken over het wezenlijk Nederlands belang dat wordt gediend met (de aard van) het verblijf van een vreemdeling bij deze organisaties, staat de onderhavige regeling niet open voor religieuze of levensbeschouwelijke organisaties bij wie niet in de afgelopen vijf jaar verblijf is verleend. Zoals hierboven gesteld geldt zulks niet voor bovengenoemde categorie kloosters. Onderhavige regeling is evenmin van toepassing op religieuze of levensbeschouwelijke organisaties waarbij tot dusverre uitsluitend verblijf is toegestaan voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger, of voor studie.

2 Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

2.1 Bekende religieuze of levensbeschouwelijke organisaties

Verblijf bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie op religieuze of levensbeschouwelijke gronden kan worden toegestaan bij de navolgende religieuze of levensbeschouwelijke organisaties:

– de Stichting Jeugd met een Opdracht te Heerde;

– de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen te Dordrecht;

– centraal Missie Commissariaat te Den Haag;

– de Syrisch Orthodoxe Kerk te Losser;

– stichting Congregatie FIC te Maastricht;

– Maharishi European Research University/Maharishi Vedic University te Vlodrop;

– stichting International Buddhist Progress Society Holland te Amsterdam; en

– individuele kloosters, mits aan een ander klooster, behorend tot dezelfde orde, congregatie of organisatie, in de afgelopen vijf jaar verblijf is verleend.

Sommige van de hierboven genoemde organisaties waarbij verblijf kan worden toegestaan, hebben meerdere vestigingen in Nederland. Indien een dergelijke vestiging aantoont onderdeel te vormen van één van de in bovenstaand overzicht genoemde organisaties, kan ook bij die vestiging verblijf worden toegestaan. Indien een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie die niet in bovenstaand overzicht wordt genoemd, kan aantonen dat in de laatste vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aan een vreemdeling verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden is verleend bij de desbetreffende organisatie, zal worden beoordeeld of deze organisatie onder de werking van de onderhavige regeling valt. Zulks is niet van toepassing als verblijf is verleend voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger, of voor studie.

Géén verblijf zal worden toegestaan bij organisaties waarbij op enig moment is of wordt vastgesteld dat het verblijf op oneigenlijke gronden is verleend dan wel dat verblijfsvergunningen van vreemdelingen die verblijf bij de desbetreffende organisatie hadden, zijn ingetrokken. In het geval sprake is van beoogd verblijf bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie ten behoeve van het verrichten van arbeid in de zin van de Wav, dan wel ten behoeve van studie, zijn de voorwaarden ten aanzien van arbeid in loondienst (zie B5), respectievelijk studie (zie B6) onverkort van toepassing. Indien sprake is van een aanvraag voor verblijf bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie, zal aan de hand van de door betrokken vreemdeling, respectievelijk de betrokken religieuze of levensbeschouwelijke organisatie te verschaffen informatie, allereerst worden getoetst of er sprake is van verblijf op grond van arbeid of studie. Bij twijfel of betrokkene verblijf beoogt voor het verrichten van arbeid zal advies worden gevraagd aan de CWI. Van arbeid in loondienst is in elk geval sprake als er een arbeidsovereenkomst is tussen de vreemdeling en de organisatie. In het geval uit de door betrokken vreemdeling dan wel door de desbetreffende organisatie bij het doen van de aanvraag te verschaffen informatie valt op te maken dat primair verblijf wordt beoogd in het kader van studie, zal worden getoetst aan de voorwaarden voor verblijf voor studie (zie B6).

Overgangsregeling

Bij de inwerkingtreding van deze regeling op 8 januari 2004 zijn bijzondere regelingen met een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie vervallen. De afspraken over het maximaal per jaar toe te laten vreemdelingen bij een organisatie blijven echter onverkort gehandhaafd.

2.2 Bijzondere voorwaarden

De verblijfsvergunning kan worden verleend aan:

a. de vreemdeling die 18 jaar of ouder is;

b. die verblijf beoogt bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie waarbij de afgelopen vijf jaar, te rekenen vanaf 8 januari 2004 (de datum van inwerkingtreding van de regeling), verblijf is toegestaan op religieuze of levensbeschouwelijke gronden. Van verblijf gedurende de laatste vijf jaar is nadrukkelijk uitgezonderd verblijf voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger, en voor studie. Het criterium van vijf jaar geldt niet voor individuele kloosters, mits bij een ander klooster, behorend tot dezelfde orde, congregatie of organisatie in de afgelopen vijf jaar verblijf is verleend;

c. die verblijf beoogt als kloosterling dan wel voor het verrichten van (vrijwilligers)activiteiten bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie zoals bedoeld onder b.

Ad a

De ondergrens van 18 jaar wordt gesteld omdat het niet wenselijk wordt geacht om jongeren in de (gedeeltelijk) leerplichtige leeftijd verblijf in Nederland toe te staan met het oog op verblijf bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie, anders dan voor studiedoeleinden waarop het reguliere beleid van toepassing is.

Ad b

Zie B19/2.1.

Vreemdelingen die verblijf beogen bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie waarbij niet gedurende de laatste vijf jaar aan vreemdelingen verblijf is verleend op religieuze of levensbeschouwelijke gronden, dienen te voldoen aan één van bestaande beperkingen zoals genoemd in artikel 3.4 Vb of een beperking als genoemd in de Vc.

Ad c

Ten aanzien van verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden bij een klooster of een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie gelden de navolgende voorwaarden:

– er dient sprake te zijn van een aantoonbare behoefte aan toetreding tot het klooster of verblijf bij de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie;

– in deze behoefte kan niet worden voorzien door toetreding tot het klooster of verblijf bij de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie van een Nederlandse ingezetene dan wel een tot Nederland toegelaten vreemdeling, behorend tot de kloosterorde of religieuze of levensbeschouwelijke organisatie;

– de vreemdeling dient reeds in het buitenland deel uit te maken van de desbetreffende kloosterorde of religieuze of levensbeschouwelijke organisatie;

– in de kosten van levensonderhoud van betrokken vreemdeling wordt voorzien, dat wil zeggen het klooster of de organisatie stelt zich ter zake daarvan garant door middel van een ondertekend model M48-B;

– er mag geen beroep gedaan worden op de openbare kas.

Het klooster of de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie verschaft ter beoordeling of aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, de volgende gegevens en bescheiden:

– een schriftelijke uitleg over de behoefte aan het verblijf van de vreemdeling bij de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie;

– schriftelijke bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag deel uit maakt van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie;

– een gedetailleerde beschrijving van de activiteiten die de vreemdeling bij of door tussenkomst van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie gaat uitvoeren;

– een schriftelijke opgave van de middelen waarmee het verblijf van de vreemdeling bekostigd wordt;

– een volledig ingevulde en ondertekende bewust- en garantverklaring conform model M48-B;

– schriftelijke bewijsstukken met betrekking tot de solvabiliteit van de organisatie.

Indien verblijf wordt gevraagd bij een klooster, waarbij niet eerder verblijf is toegestaan, dient dat klooster in aanvulling op bovenvermelde bescheiden met schriftelijke bewijsstukken aan te tonen dat eerder verblijf is toegestaan bij (een) ander(e) klooster(s) behorende tot dezelfde orde, congregatie of organisatie.

Gezinsleden

Gezinsleden, die verblijf beogen bij een vreemdeling aan wie op grond van onderhavige regeling verblijf is toegestaan voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden, dienen te voldoen aan de voorwaarden genoemd in B2.

2.3 Algemene voorwaarden:

Naast voornoemde bijzondere voorwaarden voor toelating, moet worden voldaan aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16 Vw. Daarbij geldt ten aanzien van middelen van bestaan het navolgende.

Vreemdelingen aan wie verblijf wordt toegestaan op religieuze of levensbeschouwelijke gronden, dienen tijdens hun verblijf in Nederland in hun onderhoud te kunnen voorzien. Derhalve dient te kunnen worden beoordeeld of de vreemdeling gedurende zijn verblijf in Nederland bij de levensbeschouwelijke of religieuze organisatie over voldoende middelen van bestaan beschikt. Uit de aard van het verblijf vloeit voort dat in de kosten van levensonderhoud wordt voorzien door derden, in de regel de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie. De religieuze of levensbeschouwelijke organisatie waarbij de vreemdeling gaat verblijven dient door middel van een opgave van de aan de vreemdeling te verstrekken voorzieningen gedurende zijn verblijf en een bewijs dat de organisatie over voldoende financiële middelen voor dat doel beschikt, aan te tonen dat deze voorzieningen ook daadwerkelijk (kunnen) worden verstrekt. De religieuze of levensbeschouwelijke organisatie dient zich schriftelijk garant te stellen voor de kosten die voor de Staat en andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien alsmede voor de kosten van diens reis naar een plaats buiten Nederland waar diens toegang gewaarborgd is door middel van een model M48-B. De organisatie verklaart in model M48-B tevens zich bewust te zijn van de in dat model genoemde verplichtingen die uit hoofde van de toelating van een vreemdeling voor verblijf bij de desbetreffende organisatie op de organisatie rusten.

3 Procedure

Voor zover op de vreemdeling de plicht berust om te beschikken over een mvv, dient de procedure ter verkrijgen van de mvv bij voorkeur in Nederland te worden gestart door de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie waarbij de vreemdeling verblijf beoogt. Daartoe dient de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie een verzoek om advies ter verlening van een mvv aan betrokken vreemdeling te richten aan de IND. Bij het verzoek om advies dienen de in B19/2.2 genoemde bescheiden te worden meegezonden. Tevens dient bij het verzoek om advies een aanvullende brief te worden meegezonden waarin uiteengezet wordt dat de vreemdeling verblijf beoogt voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden, niet zijnde verblijf voor arbeid of studie. Indien door de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie op het verzoek om advies een verblijfsdoel is aangekruist terwijl uit de overgelegde bescheiden nadrukkelijk blijkt dat verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden wordt beoogd, dient de aanvraag getoetst te worden aan de voorwaarden, verbonden aan de onderhavige regeling.

4 Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden bij (naam religieuze of levensbeschouwelijke groepering)’.

Op het verblijfsdocument dat aan de vreemdeling wordt verstrekt, wordt de beperking vermeld ‘verblijf conform beschikking Staatssecretaris’.

De verblijfsvergunning voor verblijf voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden wordt conform artikel 3.57 Vb voor ten hoogste één jaar verleend en kan telkens voor ten hoogste één jaar worden verlengd.

Omdat het een overgangsregeling betreft in afwachting van een definitief beleidskader, wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 3.5, derde lid, Vb biedt om een beperking, anders dan de in artikel 3.5, tweede lid, Vb genoemde beperkingen, aan te merken als een tijdelijk verblijfsrecht. In de beschikking op een aanvraag voor verblijf voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden wordt bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk is. Daartoe dient de vreemdeling een verklaring M45-A te tekenen.

5 Arbeidsmarktaantekening

Vreemdelingen die in dit kader verblijf beogen hebben geen TWV nodig voor zover en aangezien het werkzaamheden betreft met een overwegend religieus of levensbeschouwelijk karakter zoals die van kloosterling of uitvoerder van activiteiten ten bate van de organisatie zelf. Dientengevolge geldt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid niet toegestaan’ Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst ‘een beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht’.

In het geval betrokken vreemdeling onderdaan is van een lidstaat van de EU, de EER of Zwitserland is de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

6 Voorschriften

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden het aantonen van voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten van opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting.

Toelichting

Algemeen

Het Vreemdelingenbesluit 2000 voorziet behalve in een beperking voor verblijf als godsdienstleraar, geestelijk voorganger of student, niet in een beperking die toeziet op verblijf bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie. Ook na invoering van de Vreemdelingenwet 2000 doen vreemdelingen een aanvraag tot het verlenen van verblijf bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie. Zij doen dat om een veelheid van redenen: voor verblijf als kloosterling, voor het verrichten van vrijwilligerswerk, voor zendingsactiviteiten, etc.

Vanwege de aard van het beoogde verblijf en de in dat kader uit te voeren activiteiten kunnen veel van de vreemdelingen die bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie in Nederland willen verblijven, geen verblijfsrecht ontlenen aan de regeling voor godsdienstleraren en geestelijk voorgangers omdat zij geen arbeid in loondienst verrichten als geestelijk voorganger of godsdienstleraar. Deze vreemdelingen kunnen vanwege het doel van het beoogde verblijf evenmin verblijfsrecht ontlenen aan de regeling voor vreemdelingen die in Nederland onderwijs willen volgen. Aan vreemdelingen die verblijf beogen bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie voor doeleinden, anders dan arbeid of studie, werd vóór inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in de regel verblijf toegestaan. Na inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 werd op ad hoc basis gebruik gemaakt van de bij artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 gegeven bevoegdheid om verblijf toe te staan. In het verleden is ten aanzien van de toelating van vreemdelingen bij religieuze of levensbeschouwelijke organisaties in een aantal gevallen aangenomen dat hiermee een wezenlijk Nederlands belang werd gediend. Zulks komt onder meer tot uitdrukking in de bijzondere afspraken die met enkele religieuze of levensbeschouwelijke organisaties zijn gemaakt over de toelating van vreemdelingen. Nu artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 niet in een beperking voor verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden voorziet, is de vraag aan de orde of met verblijf op die gronden een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

In het kader van de voorbereiding van de besluitvorming over een definitief beleidskader voor verblijf bij religieuze of levensbeschouwelijke organisaties is door de Katholieke Universiteit van Nijmegen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie een onderzoek verricht naar het vóórkomen van verblijf van vreemdelingen bij religieuze of levensbeschouwelijke organisaties, alsmede naar de activiteiten die door vreemdelingen tijdens het verblijf bij die organisaties worden ontplooid en het gevoerde toelatingsbeleid. Door de ACVZ is daarna op verzoek van de Minister op 26 juli 2005 en aanvullend op 28 november 2005 advies uitgebracht over de toelating van vreemdelingen die hier te lande voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden willen verblijven.

In de brief aan de Tweede kamer van 11 juni 2007, is aangegeven dat binnen het Project Modern Migratiebeleid het beleidskader voor de toelating en het verblijf voor religieuze en levensbeschouwelijke doeleinden opnieuw zal worden bezien. Aangezien dit tot gevolg heeft dat het opnieuw bezien van het beleidskader voor de toelating en het verblijf voor religieuze en levensbeschouwelijke doeleinden niet op korte termijn voorzien is, wordt de tijdelijke regeling inzake verblijf bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie overgeheveld van het bijzonder beleid, naar hoofdstuk B19 van de Vreemdelingencirculaire 2000.

Tenslotte is de tekst van de tijdelijke regeling verblijf voor religieuze en levensbeschouwelijke doeleinden geactualiseerd.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven