Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2008, 37 pagina 12 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2008, 37 pagina 12 | Besluiten van algemene strekking |
Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 februari 2008, nr. 2008/09, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Het model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt aangepast als aangegeven in bijlage 1.
B
Het model M55A Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2
C
Paragraaf A6/5.3.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
5.3.4.4 Voortzetting van de bewaring op een andere categorie
Het kan voorkomen dat de vreemdeling tijdens zijn inbewaringstelling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient of dat tijdens zijn vrijheidsontneming een door hem ingediende aanvraag wordt afgewezen. In die gevallen kan de bewaring op een andere categorie worden voortgezet (zie voor de verschillende categorieën artikel 59, eerste lid, onder a en b, Vw). De bewaring wordt niet opgeheven, immers de gronden voor de bewaring kunnen dezelfde blijven. Als de bewaring wordt voortgezet op een andere categorie wordt door de hulpofficier van justitie onverwijld een nieuw model M110-A aan de vreemdeling uitgereikt (zie artikel 5.3, tweede lid, Vb). Gelet op het bepaalde in artikel 5.2 Vb hoeft de vreemdeling daarbij niet gehoord te worden.
Indien de vreemdeling tijdens zijn inbewaringstelling een reguliere aanvraag of een asielaanvraag indient, komt aan de beslissing op de reguliere aanvraag ingevolge artikel 73, vierde lid, Vw en aan de beslissing op de asielaanvraag ingevolge artikel 82, vierde lid, Vw geen opschortende werking toe. Voor de procedure betreffende de indiening van een reguliere aanvraag wordt verwezen naar B1/9.1.1.
Voor de specifieke bepalingen ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel in bewaring wordt verwezen naar B9/3.1.
D
Paragraaf B1/9.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
9.1.1 Vereisten voor het indienen van de aanvraag
De aanvraag wordt altijd schriftelijk ingediend. Indien de vreemdeling mondeling aangeeft een aanvraag in te willen dienen, wordt hij er door de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft op gewezen dat de aanvraag schriftelijk moet worden ingediend.
Als hoofdregel wordt de aanvraag, in het belang van de behandeling van die aanvraag en in het belang van het toezicht op vreemdelingen, door de vreemdeling in persoon ingediend. Indien de vreemdeling het aanvraagformulier niet in persoon inlevert bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft, doch het schriftelijk retourneert, zal hij worden verzocht in persoon te verschijnen teneinde aldaar alsnog een aantal gegevens in persoon te verstrekken. De burgemeester tekent op het aanvraagformulier aan op welke datum de aanvraag door hem is ontvangen.
Plaats van indiening van de aanvraag
In artikel 3.101 Vb zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de plaats waar de aanvraag dient te worden ingediend.
De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
Hoofdregel: De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 4:1 Awb, in samenhang met artikel 3.33a VV).
In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:
– vanaf 24 september 2007 door vreemdelingen met de woon- of verblijfplaats in een gemeente gelegen in de politieregio’s Drenthe, Flevoland, Friesland, Groningen, IJsselland, Noord en Oost Gelderland, Twente, Gooi- en Vechtstreek en Utrecht ingediend bij de IND;
– vanaf 15 oktober 2007 door vreemdelingen met de woon- of verblijfplaats in een gemeente gelegen in de politieregio’s Rotterdam-Rijnmond, Hollands Midden, Zeeland, Zuid-Holland-Zuid en Haaglanden ingediend bij de IND;
– vanaf 5 november 2007 door vreemdelingen met de woon- of verblijfplaats in een gemeente gelegen in de politieregio’s Gelderland Midden, Gelderland Zuid, Brabant Noord, Midden en West Brabant, Brabant Zuid-Oost, Limburg Noord en Limburg Zuid ingediend bij de IND;
– vanaf 26 november 2007 door vreemdelingen met de woon- of verblijfplaats in een gemeente gelegen in de politieregio’s Amsterdam-Amstelland, Kennemerland, Noord-Holland Noord en Zaanstreek-Waterland ingediend bij de IND.
Vanaf de datum waarop de aanvraag om verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij de IND moet worden ingediend kan de vreemdeling niet langer terecht bij het vreemdelingenloket van de gemeente in zijn woon- of verblijfplaats.
Dat niet aan deze hoofdregel wordt voldaan, wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:
– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:
– het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en
– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.
In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling die niet in het bezit is van de vereiste mvv en die woonachtig is in de gemeente die vermeld is in kolom A van bijlage 18, behorend bij artikel 3.33a VV, ingediend bij het met die gemeente corresponderende in kolom B van deze bijlage vermelde kantoor van de IND.
Deze verplichting geldt niet voor de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één van de door de Minister van BuZa aangewezen landen dan wel de vreemdeling die een gemeenschapsonderdaan of burger van de EU is. Het gaat hier om de nationaliteiten van de volgende landen: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus, Duitsland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Monaco, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Vaticaanstad, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.
Alvorens de aanvraag in persoon te kunnen indienen, zal de vreemdeling daartoe eerst telefonisch een afspraak dienen te maken (023 – 888 9090 voor het kantoor te Hoofddorp en 070 – 370 3788 voor het kantoor te Rijswijk).
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van B9 (mensenhandel).
In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel ingediend bij de politie van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.
De politie stuurt de aanvraag na ontvangst per omgaande rechtstreeks door naar de IND, zodat op deze aanvraag binnen 24 uur kan worden beslist.
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van B6/2 en B6/4 (studie hoger onderwijs).
In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met studie aan het hoger onderwijs (zie B6/2) of voorbereidend jaar (zie B6/4) ingediend bij de IND. De betreffende instelling voor hoger onderwijs kan de aanvraag indienen namens de vreemdeling die onderwijs aan die onderwijsinstelling beoogt.
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt schriftelijk ingediend bij het kantoor van de IND (zie artikel 3.33b VV).
De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd
De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens schriftelijk ingediend bij de IND (zie artikel 3.33c VV).
Aanvraag van een vreemdeling wiens vrijheid rechtens is ontnomen
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.101, tweede lid, Vb wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd. Dat kan een politiecel, een cel van de KMar, een Huis van Bewaring of een uitzetcentrum zijn. Indien de vreemdeling zich in een politiecel of een Huis van Bewaring bevindt, neemt de politie de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de IND. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De terzake relevante bescheiden en gegevens worden met de aanvraag meegezonden. De IND beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de politie onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.
Indien de vreemdeling zich in een cel van de KMar of een uitzetcentrum bevindt, neemt de KMar de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de IND. De terzake relevante gegevens en bescheiden worden met de aanvraag meegezonden. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De IND beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de KMar onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.
Voor de specifieke bepalingen ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel in bewaring wordt verwezen naar B9/3.1.
Aanvraag van vreemdelingen van Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse nationaliteit
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ingevolge artikel 3.101, derde lid, Vb worden ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Australië, Canada of Nieuw Zeeland, indien de Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse vreemdeling in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en een van die landen in Nederland wil verblijven. De aanvraag kan ook in Nederland worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.
De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van een verblijfsdocument
Aanvragen met betrekking tot het vervangen of het vernieuwen van verblijfsdocumenten om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb kunnen worden toegezonden aan de IND. De aanvrager kan daartoe via het landelijk nummer van de IND telefonisch een aanvraagformulier, aanvragen. Dit aanvraagformulier wordt door Hoofd IND vast gesteld en wordt alleen via de website van de IND ter beschikking gesteld. Dit aanvraagformulier kan vervolgens, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, worden geretourneerd aan de IND.
De aanvraag tot verlening dan wel verlenging van een verblijfsvergunning regulier wordt schriftelijk ingediend door middel van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling is vastgesteld. De modellen zijn:
– model conform bijlage 13 VV voor de indiening van een aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige mvv;
– model conform bijlage 13a, sub 2, VV voor de indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige mvv;
– model f bijlage 13 VV voor de indiening van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
– model h bijlage 13 VV voor de aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd;
– model e bijlage 13 VV voor de indiening van een verzoek om toetsing aan het recht van de Europese gemeenschappen.
Het verkrijgen van het aanvraagformulier
Een formulier kan worden verkregen:
– via de website van de IND;
– via de infolijn van de IND; en
– via de burgemeester van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling.
De vreemdeling die zich bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfsplaats meldt ter indiening van een aanvraag, zal aldaar kenbaar maken voor welk verblijfsdoel hij een aanvraag wenst in te dienen. De burgemeester kan vervolgens met behulp van een handleiding vaststellen welk aanvraagformulier aan de vreemdeling behoort te worden verschaft.
Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze – met inachtneming van de overige vereisten – in behandeling genomen
Bij een aanvraag om eerste toelating zal het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na inreis op een geldige mvv, hetzij het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor paalde tijd na inreis zonder geldige mvv, hetzij het aanvraagformulier tot afgifte van een bewijs waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aan de vreemdeling worden verstrekt. Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze – met inachtneming van de overige vereisten – in behandeling genomen.
Indiening van een aanvraag, anders dan met het voorgeschreven formulier wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:
– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:
– het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en
– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw.
Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.
De aanvraag wordt ondertekend door de vreemdeling zelf of door diens wettelijk vertegenwoordiger. Als zodanig gelden uitsluitend een ouder, voogd of curator (dus niet een advocaat of zaakwaarnemer). Degene die een aanvraag namens een minderjarig kind wenst in te dienen, toont aan diens wettelijk vertegenwoordiger te zijn. Indien dat niet is aangetoond, geeft de IND een termijn van drie maanden om dat gebrek te herstellen. Dat laatste geschiedt hetzij door een voogdijvoorziening in Nederland, hetzij door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijk vertegenwoordiger van het kind in het land van herkomst. Indien na afloop van de termijn van drie maanden de wettelijke vertegenwoordiging niet is geregeld en het kind jonger is dan twaalf jaar, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Indien het kind twaalf jaar of ouder is, kan genoegen worden genomen met ondertekening door het kind zelf.
Vermelding van naam en adres van de aanvrager en dagtekening
De aanvraag bevat in ieder geval de naam en het adres van de vreemdeling, en de dagtekening van de aanvraag (zie artikel 4:2, eerste lid, Awb). Bij ontvangst van de aanvraag wordt aangetekend op welke datum de aanvraag is ontvangen.
E
Paragraaf B9/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt het rechtmatige verblijf van slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel gedurende de bedenktijd voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van de slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel.
De in dit hoofdstuk beschreven procedure maakt onderdeel uit van een integrale aanpak om mensenhandel te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit voor politie en justitie in Nederland. Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.
Ook is in dit verband relevant artikel 248b WvSr. Dit artikel stelt degene die gebruik maakt van de diensten van een minderjarige prostituee strafbaar, niet als mensenhandelaar, maar als misbruiker.
Hoewel het merendeel van de slachtoffers van mensenhandel vrouw is, is in dit hoofdstuk afgezien van het hanteren van de meer gangbare term ‘vrouwenhandel’. Dit om eventuele verwarring te voorkomen, omdat ook mannelijke en minderjarige slachtoffers een beroep kunnen doen op de procedure die in dit hoofdstuk is beschreven.
Volledigheidshalve zij vermeld dat EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen ook rechten kunnen ontlenen aan de in dit hoofdstuk neergelegde bepalingen en procedure voorzover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht (zie B10).
Hetzelfde geldt voor vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven in afwachting van een beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij kunnen aangifte doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek hangende de asielprocedure. Indien zij gebruik willen maken van de procedure als beschreven in dit hoofdstuk, dienen zij hiertoe in de gelegenheid te worden gesteld en zal, na afgifte van de verblijfsvergunning, de asielaanvraag worden afgewezen op grond van artikel 30, onder b, Vw (zie ook C14/5.1). Indien zij niet kiezen voor dit traject loopt de asielaanvraag door en kunnen zij, gedurende de asielprocedure, geen verdere rechten ontlenen aan de in dit hoofdstuk neergelegde bepalingen en procedures. In dit geval dient de politie echter wel de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel gedurende de asielprocedure (zie M55A) op de hoogte te stellen van de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking. Eerst nadat de vreemdeling aan de IND te kennen heeft gegeven alsnog een beroep te willen doen op de regeling zoals neergelegd in dit hoofdstuk, zal de kennisgeving ambtshalve als aanvraag worden aangemerkt en in behandeling worden genomen, waarna beoordeeld zal worden of de vreemdeling op dat moment rechten kan ontlenen aan de regeling zoals neergelegd in dit hoofdstuk.
Voor zowel het opsporings- als het vervolgingsonderzoek is van groot belang dat zowel slachtoffers die aangifte doen of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek, als getuigen die aangifte doen, gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt de opschorting van de verwijdering dan wel het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Het begrip mensenhandel bevat de volgende elementen:
– iedere gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;
– iedere gedraging die gericht is op de seksuele uitbuiting tegen betaling; en
– een van de overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.
Het behandelen met respect van het slachtoffer en van de getuige-aangever die aangifte doet, maakt daarvan onderdeel uit. Evenals het garanderen van de veiligheid van slachtoffers en het beschermen van de rechten van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.
Artikel 3.48 Vb bevat de bijzondere voorwaarden inzake de verlening van een verblijfsvergunning aan een slachtoffer-aangever, een getuige-aangever of een slachtoffer dat op andere wijze medewerking verleent aan een opsporings- of vervolgingsonderzoek inzake mensenhandel. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning niet verleend. Artikel 3.48 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van mensenhandel kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.
Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing, tenzij anders is aangegeven.
Voorzover indicaties van mensenhandel zich voor doen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland in reist, is de positie van de Districtscommandant KMar Schiphol; gelijk gesteld met die van de Korpschef van Politie.
F
Paragraaf B9/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
2 Voorwaarden verblijfsvergunning slachtoffer-aangever
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de vreemdeling is slachtoffer van mensenhandel (zie artikel 3.48, eerste lid, onder a, Vb);
b. de vreemdeling heeft terzake aangifte gedaan of heeft op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr; en
c. er is sprake van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan de vreemdeling aangifte heeft gedaan of waaraan de vreemdeling op andere wijze medewerking heeft verleend.
De volgende categorieën vreemdelingen kunnen rechten ontlenen aan de in B9/2 tot en met B9/4.3 neergelegde bepalingen en procedures:
– Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een bestuurlijke- of politiecontrole in een seksinrichting
Wanneer in een seksinrichting in het kader van een reguliere controle op basis van de APV en de Wav of in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten.
– Vreemdelingen, die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie
Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.
– Slachtoffers van overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde feiten, die geen geldige verblijfstitel in Nederland hebben
Onder uitbuiting wordt verstaan gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven.
– Vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel
Het gaat hier om vreemdelingen die zich in Nederland bevinden en mogelijk buiten Nederland slachtoffer van mensenhandel zijn geworden, en die nog niet feitelijk in Nederland werkzaam zijn geweest. Aangezien slachtoffers van mensenhandel regelmatig van het ene naar het andere land worden gebracht, juist om de afhankelijkheid te vergroten en de opsporing te bemoeilijken komt deze doelgroep regelmatig voor. Het kan echter wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen, of op andere wijze medewerking te verlenen. De dader kan in meerdere landen actief zijn en het is ook mogelijk dat het slachtoffer met het oogmerk hem/haar hier te lande wederom te verhandelen naar Nederland is gebracht.
– Vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer van mensenhandel zijn
Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, maar die aangeven slachtoffer te zijn van mensenhandel. Voor de strafbaarstelling in artikel 273f WvSr gelden geen territoriale beperkingen. Het kan dus wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen, of op andere wijze medewerking te verlenen. Pas na aangifte, of het op andere wijze verlenen van medewerking volgt toelating. Op hen is de bedenktijd als beschreven in B9/3.2 niet van toepassing omdat de bedenktijd feitelijke toelating tot Nederland vereist. De overige paragrafen zijn wel van toepassing.
De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (zie M55) wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND (zie B9/3 en B9/4). De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel gedurende de asielprocedure (zie M55A) wordt eerst nadat de vreemdeling aan de IND te kennen heeft gegeven alsnog een beroep te willen doen op de regeling zoals neergelegd in dit hoofdstuk, ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen (zie B9/8.1).
In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 Vw wordt de aanvraag niet afgewezen:
– wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 17, eerste lid, onder d, Vw);
– wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan;
– indien de vreemdeling na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland nieuwkomer zou zijn in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij (zie artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw).
Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding
De aanvraag wordt niet afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit.
Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing.
Het slachtoffer van mensenhandel en de kinderen van het slachtoffer van mensenhandel zijn geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag op grond van artikel 3.48 Vb (zie de artikelen 3.34b, eerste lid, onder a en b, VV en 3.34e, onder b en c, VV).
Kinderen van het slachtoffer van mensenhandel die een mvv-aanvraag in het kader van gezinshereniging indienen, zijn evenmin leges verschuldigd (zie artikel 3a, vijfde lid, onder e, Regeling op de consulaire tarieven).
G
Paragraaf B9/3Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
3 Procedurele bepalingen slachtoffer
H
Paragraaf B9/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
3.1 Aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel
Reeds bij de geringste aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel, dient de politie de vreemdeling te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek terzake mensenhandel. Hierbij wordt zonodig gebruik gemaakt van tolken werkzaam in opdracht van de politie. De vreemdeling kan onverwijld aangifte doen. Voor bepaalde categorieën vreemdelingen staat tevens de bedenktijdfase open.
Aanwijzingen van mensenhandel kunnen op verschillende manieren worden verkregen:
– na de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000, dient een exploitant teneinde legaal een seksinrichting te mogen exploiteren te beschikken over een door de gemeente verstrekte vergunning. Voorwaarde voor een dergelijke vergunning is onder meer dat er geen vreemdelingen werkzaam mogen zijn, die niet beschikken over een geldige verblijfstitel waarmee het is toegestaan om in Nederland te werken. De aanwezigheid van een prostituee in een seksinrichting die niet beschikt over een geldige verblijfstitel kan een aanwijzing van mensenhandel zijn;
– verder kunnen de politie en andere overheidsinstanties tijdens acties die gericht zijn op illegalen ook op mogelijke slachtoffers van mensenhandel stuiten;
– ook is het mogelijk dat een slachtoffer/getuige zelfstandig bij de politie aangifte van mensenhandel doet, of dat het slachtoffer zich zelfstandig bij de politie meldt om op andere wijze medewerking te verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek inzake mensenhandel.
Ook ten aanzien van vreemdelingen op wie een maatregel conform artikel 59 Vw van toepassing is, kunnen er aanwijzingen zijn dat zij slachtoffer van mensenhandel zijn. Indien er tijdens vreemdelingenbewaring aanwijzingen zijn dat de vreemdeling slachtoffer is van mensenhandel, dient de politie de vreemdeling te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek terzake mensenhandel. Ook dan heeft het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel recht op de bedenktijdfase. Het verlenen van de bedenktijd heeft tot gevolg dat de grondslag aan de bewaring komt te ontvallen en de bewaring derhalve dient te worden opgeheven. In die gevallen zal de bedenktijdfase echter alleen verleend worden indien het OM en de politie hiermee akkoord gaan.
I
Paragraaf B9/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De bedenktijd wordt gegeven, omdat slachtoffers van mensenhandel vaak pas na wat langere tijd hun ervaringen kunnen uiten.
Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt een periode gegund van maximaal drie maanden, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte, of dat zij hiervan afzien. De vreemdeling wordt geïnformeerd dat dit direct kan of na gebruikmaking van een bedenktijd van maximaal drie maanden, om de beslissing in alle rust te overwegen.
De bedenktijd staat alleen open voor de volgende categorieën vreemdelingen (zie B9/2):
– vreemdelingen die worden aangetroffen bij een politiecontrole verband houdende met mensenhandel;
– vreemdelingen die in Nederland in een situatie als bedoeld in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gesteld werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie;
– vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en in Nederland zijn aangetroffen, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel.
De bedenktijdfase is eenmalig en wordt niet verlengd.
J
Paragraaf B9/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
3.2.1 Opschorting van de verwijdering
Gedurende de bedenktijdfase wordt de verwijdering van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland opgeschort en houden zij rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder k, Vw. In deze periode kunnen zij op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, Vw aanspraak maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.
De politie meldt onverwijld door middel van het model M55 per fax aan de contactpersoon mensenhandel van de betreffende IND-locatie dat de vreemdeling gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase. Daarnaast meldt de politie dit eveneens aan de DT&V en aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel (zie B9/3.2.6).
K
Paragraaf B9/3.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden
3.2.6 Aanmelding bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel
De politie meldt het feit dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen en gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel.
Mede in verband met het landelijk kunnen volgen van de vorderingen op het terrein van de bestrijding van mensenhandel is het belangrijk dat de politie iedere melding omtrent een vermoedelijk slachtoffer ter kennis brengt van het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Het Coördinatiecentrum Mensenhandel is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen.
Ook de gevallen, waarbij het Coördinatiecentrum Mensenhandel niet betrokken is bij de opvang en huisvesting dienen voor registratie bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel te worden aangemeld.
Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Tevens dienen voorbereidingen te worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaande aan de acties contact worden opgenomen met het Coördinatiecentrum Mensenhandel die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers. Het Coördinatiecentrum Mensenhandel is coördinator van het La Strada Programma met partnerorganisaties in Centraal en Oost Europa.
L
Paragraaf B9/3.2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor het plaatsen van het vermoedelijke slachtoffer op een opvangadres meldt de politie een vermoedelijk slachtoffer dat gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase aan bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Het Coördinatiecentrum dat verantwoordelijk is voor het regelen van de opvang, schakelt de zorgcoördinator vrouwenopvang in de desbetreffende regio in, die er vervolgens voor verantwoordelijk is dat de dagelijkse begeleiding van het vermoedelijke slachtoffer plaatsvindt. In het geval er in de desbetreffende regio nog niet is voorzien in zorgcoördinatie binnen de reguliere hulpverlening blijft het Coördinatiecentrum Mensenhandel verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie. Plaatsing van het vermoedelijke slachtoffer wordt door de beschikbare capaciteit bepaald. Als hoofdregel geldt dat in het belang van het onderzoek gedurende de bedenktijdfase opvang wordt gezocht binnen de desbetreffende politieregio.
De Korpschef wijst aanspreekpersonen aan binnen zijn korps die de contacten met de zorgcoördinator onderhouden en centraal aanspreekbaar zijn binnen het opsporingsonderzoek.
Indien het slachtoffer minderjarig is, dan dient in het gezag te worden voorzien.
Voor het organiseren van eerste opvang buiten kantooruren kan de politie een beroep doen op de regionale Meldpunten Vrouwenopvang. Wordt het vermoedelijke slachtoffer buiten kantooruren door de politie geplaatst, dan meldt hij dit, met spoed, eveneens aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Vervolgens kan het Coördinatiecentrum Mensenhandel dan beoordelen of de opvangfaciliteit geschikt is voor een langere tijd.
M
Paragraaf B9/3.2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
3.2.9 Medische bijstand en rechtshulp
De zorgcoördinator is eindverantwoordelijk voor de opvang van het vermoedelijke slachtoffer gedurende de bedenktijdfase. De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het vermoedelijke slachtoffer in staat wordt gesteld zich medisch te laten onderzoeken en, zich zonodig, te laten behandelen. Met het oog op de mogelijke latere afgifte van een verblijfsvergunning dient een TBC-onderzoek onderdeel uit te maken van dit medisch onderzoek.
De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte. Indien het noodzakelijk blijkt voor het geven van juridisch advies gedurende de bedenktijdfase een rechtshulpverlener in te schakelen, ontvangt deze hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.
N
Paragraaf B9/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
3.3 Einde van de bedenktijdfase
De bedenktijdfase eindigt:
a. indien het vermoedelijke slachtoffer tijdens de bedenktijdfase met onbekende bestemming is vertrokken;
b. indien het vermoedelijke slachtoffer gedurende de bedenktijdfase aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;
c. indien het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;
d. indien de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning (anders dan op grond van dit hoofdstuk) indient of heeft ingediend.
De politie meldt dit per direct onder opgave van de datum van constatering aan de contactpersoon mensenhandel van de IND. De bedenktijd eindigt op het moment dat de politie heeft vastgesteld dat het slachtoffer is vertrokken. De IND informeert vervolgens het COA en de DT&V.
De politie meldt aan de contactpersoon mensenhandel van de IND dat de vreemdeling afziet van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte. De bedenktijd eindigt op de datum dat betrokkene afziet van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een opsporings- of vervolgingsonderzoek. De IND informeert vervolgens het COA en de DT&V.
Indien tijdens of na de bedenktijdfase aangifte ter zake van mensenhandel wordt gedaan of medewerking wordt verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte, is het beleid als genoemd in B9/4 direct van toepassing.
De politie meldt aan de contactpersoon mensenhandel van de IND dat de vreemdeling aangifte van mensenhandel heeft gedaan of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte. De IND informeert vervolgens het COA inzake de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte.
Indien de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning (anders dan op grond van dit hoofdstuk) indient of heeft ingediend, is het ter zake geldende beleid van toepassing. De procedures beschreven in dit hoofdstuk zijn niet langer van toepassing op deze vreemdeling.
O
Paragraaf B9/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
3.4 Einde van de opschorting van het vertrek
Geeft het vermoedelijke slachtoffer gedurende of na de bedenktijdfase aan af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte, of loopt de bedenktijdfase af zonder dat er aangifte is gedaan of op andere wijze medewerking is verleend, dan wordt daarmee de opschorting van het vertrek opgeheven. De (vreemdelingen)politie informeert de DT&V hierover. De vreemdeling dient Nederland uit eigen beweging te verlaten (zie artikel 61 en 62 Vw). Daarbij verdient het aandacht dat in de reis- of identiteitspapieren van de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn nimmer aantekeningen omtrent de verwijdering mogen worden geplaatst.
De DT&V regelt het vertrek en zorgt voor de benodigde papieren (indien noodzakelijk regelt de DT&V een laissez-passer). De DT&V en de zorgcoördinator kunnen bij vertrek ook bemiddeling vragen aan de IOM.
P
Paragraaf B9/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
4.1 Aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als aanvraag
De politie stelt het vermoedelijke slachtoffer op het moment dat hij hiertoe de wens te kennen geeft in de gelegenheid aangifte te doen of op ander wijze medewerking te verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van mensenhandel.
De politie stelt de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel en beroep op regeling B9’ (zie M55) of het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel gedurende de asielprocedure (zie model M55A) per fax van de aangifte in kennis.
De aangifte dan wel het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek (M55), wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND. Indien de vreemdeling te kennen heeft gegeven gedurende de asielprocedure geen beroep te willen doen op de regeling B9, wordt de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel (zie M55A) eerst nadat de vreemdeling aan de IND te kennen heeft gegeven alsnog een beroep te willen doen op de regeling zoals neergelegd in dit hoofdstuk, ambtshalve als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning aangemerkt.
Q
Paragraaf B9/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
4.2 De situatie na de aangifte of verlenen medewerking
De politie meldt het feit dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan of op andere wijze medewerking verleent of heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek terzake mensenhandel aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Dit Coördinatiecentrum draagt de verantwoordelijkheid voor het registreren van het aantal meldingen. De melding dient overigens ook te geschieden indien het Coördinatiecentrum niet betrokken is bij de opvang en huisvesting van de betrokken vreemdeling.
R
Paragraaf B9/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien een slachtoffer heeft gebruikgemaakt van de bedenktijdfase en een Rvb-verstrekking heeft ontvangen, is het onderstaande van belang.
Het COA beëindigt de verstrekking van de uitkering krachtens de Rvb, indien:
a. het slachtoffer afziet van het doen aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking (zie B9/3.3); óf
b. het slachtoffer aangifte heeft gedaan of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings of vervolgingsonderzoek inzake mensenhandel en tengevolge van deze aangifte een verblijfsvergunning is afgegeven (zie B9/3.3).
Het COA beëindigt de verstrekking krachtens de RvB vanaf de datum waarop de vertrektermijn van het slachtoffer eindigt.
Het COA beëindigt de verstrekking krachtens de RvB niet eerder dan nadat een verblijfsvergunning is afgegeven. Na afgifte van de verblijfsvergunning maakt het slachtoffer aanspraak op een uitkering ingevolge de Wwb.
S
Paragraaf B9/4.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer zich voor vervolgopvang wenden tot de zorgcoördinator in de regio waar hij of zij reeds verblijft of, in het geval er geen regionale zorgcoördinator beschikbaar is, tot het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Vervolgopvang op een andere locatie kan aangewezen zijn, indien de opvanglocatie die in de bedenktijdfase werd geboden niet geschikt is voor een langduriger verblijf.
Heeft het slachtoffer geen gebruik gemaakt van de bedenktijd maar direct aangifte gedaan of op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, dan schakelt de politie het Coördinatiecentrum Mensenhandel in voor het regelen van de opvang.
Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer gedurende het verblijf op grond van de in dit hoofdstuk beschreven procedure gebruik maken van de mogelijkheden voor het volgen van een opleiding en voor vrije tijdsbesteding. De zorgcoördinator beschikt over de informatie van het aanbod in de regio.
T
Paragraaf B9/4.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte of het op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek. Indien juridisch advies noodzakelijk blijkt, kan een rechtshulpverlener worden ingeschakeld. De rechtshulpverlener ontvangt hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.
U
Paragraaf B9/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
4.3 Wens tot vertrek na aangifte
Doet het vermoedelijke slachtoffer aangifte of verleent hij op andere wijze medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, maar geeft hij of zij te kennen uit Nederland te willen vertrekken, dan meldt de politie dit aan de contactpersoon mensenhandel van de IND. Indien het vermoedelijke slachtoffer bereid is te getuigen in het proces tegen de verdachte, neemt de contactpersoon mensenhandel van de IND contact op met het OM. Acht het OM het voor de procesgang tegen de verdachte noodzakelijk dat betrokkene als getuige (ter zitting) kan worden gehoord, dan worden daar in overleg met de aangever nadere afspraken over gemaakt. Het verdient aanbeveling om, indien mogelijk, voorafgaande aan het vertrek contact op te nemen met het Coördinatiecentrum Mensenhandel, zodat er afspraken kunnen worden gemaakt met NGO’s in de landen van herkomst. NGO’s kunnen in dit geval een dubbele functie vervullen. Zij kunnen het vermoedelijke slachtoffer bijstaan bij het reïntegreren na terugkeer en het zorgen voor het in stand houden van de contacten tussen het vermoedelijke slachtoffer en de betreffende Nederlandse instanties.
V
Paragraaf B9/6.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Zolang er nog geen beslissing is op het verzoek om de verblijfsvergunning kan een getuige-aangever aanspraak maken op de Rvb. Een getuige-aangever die in verband met de aangifte gevaar loopt, kan daarbij aanspraak maken op opvang. De politie neemt contact op met het Coördinatiecentrum Mensenhandel indien om een veilige locatie wordt verzocht.
W
Paragraaf B9/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt de politie per fax in kennis van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning.
Ten aanzien van de termijn waarbinnen op de aanvraag dient te worden beslist, wordt onderscheid gemaakt of het een aanvraag van een slachtoffer of van een getuige-aangever betreft. Op de aanvraag van een slachtoffer dient – onvoorziene omstandigheden daargelaten – binnen 24 uur nadat de aanvraag per fax door de politie aan de IND is gezonden te worden beslist. Bij een aanvraag van een getuige-aangever is het praktisch niet haalbaar binnen een dergelijke termijn te beslissen. Dit in verband met het verplicht consulteren van het OM, alvorens op de aanvraag kan worden beslist (zie B9/6.1).
De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt het OM in kennis van de beslissing.
De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt de burgemeester van de gemeente waar het slachtoffer of de getuige-aangever woon- of verblijfplaats heeft in kennis van de beslissing.
X
Paragraaf B9/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
7.3 Afgifte van het verblijfsdocument
Het verblijfsdocument wordt afgegeven door de politie onder wiens administratieve verantwoordelijkheid het slachtoffer of de getuige-aangever valt (zie B9/3.2.2).
Indien het noodzakelijk is, kan de politie het slachtoffer of de getuige-aangever begeleiden bij het ophalen van het verblijfsdocument.
Y
Paragraaf B9/8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor een periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.
Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen. Het OM doet hiervan melding aan de contactpersoon mensenhandel van de IND, alsmede aan het slachtoffer van mensenhandel.
De verblijfsvergunning wordt dan ingetrokken. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtsplicht om Nederland te verlaten blijft achterwege, indien betrokkene een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan.
Het beroep in cassatie mag niet in Nederland worden afgewacht, aangezien de Hoge Raad enkel oordeelt over de juiste toepassing van het recht en niet over de feiten.
Z
Paragraaf B9/9.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend. De geldigheid van de verblijfsvergunning wordt niet verlengd indien er geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.
Bij de beoordeling van de verlengingsaanvraag dient de IND bij het OM na te gaan of er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek dan wel of de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte heeft plaatsgevonden.
AA
Paragraaf B9/9.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
9.4 Document voor grensoverschrijding, middelen en openbare orde
De aanvraag wordt niet afgewezen:
– wegens het ontbreken van voldoende zelfstandige en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 16, eerste lid, onder c, Vw);
– wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.
Geldig document voor grensoverschrijding
Indien het slachtoffer of de getuige-aangever van mensenhandel niet over een paspoort beschikt, dient hij een paspoort aan te vragen bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan hij de nationaliteit bezit. Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing.
AB
Paragraaf B9/9.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.34e, onder c, VV is het slachtoffer of de getuige-aangever die in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, Vb, geen leges verschuldigd.
AC
Paragraaf B9/11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
11 Wijziging beperking en voortgezet verblijf ex artikel 3.52 Vb
Nadat de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk is komen te ontvallen dient betrokkene Nederland te verlaten.
Dat is anders indien betrokkene tijdig een aanvraag doet om wijziging van de verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de in dat kader gestelde voorwaarden is voldaan. Betrokkene dient dan een wijziging van de vergunning aan te vragen. Het gaat hier om een aanvraag die niet gerelateerd is aan de B9-procedure, bijvoorbeeld verblijf bij partner.
De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf ingevolge artikel 3.52 Vb
Indien een slachtoffer of een getuige-aangever – aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan – van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan hij een beroep doen op artikel 3.52 Vb. In B16 is nader uitgewerkt op welke gronden en in welke situaties een vreemdeling voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van 3.52 Vb in aanmerking komt.
AD
Paragraaf B9/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking:
– de biologische of minderjarige kinderen van het slachtoffer of de getuige-aangever;
– die feitelijk behoren tot het gezin van het slachtoffer of de getuige-aangever;
– die reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden tot het gezin van het slachtoffer of de getuige-aangever; en
– die onder het wettig gezag van het slachtoffer of de getuige-aangever staan.
Op deze aanvraag zijn de algemene toelatingsvoorwaarden als verwoord in artikel 16 Vw en de algemene bepalingen van B2 van toepassing, met uitzondering van de bepalingen in zake het middelenvereiste.
Om te verzekeren dat de minderjarige kinderen slechts verblijf krijgen gedurende de periode van toelating van het slachtoffer of de getuige-aangever, krijgt de aan hen verstrekte verblijfsvergunning dezelfde geldigheidsduur als die van het slachtoffer of de getuige-aangever.
De vreemdeling aan wie ingevolge de bepalingen van B2 een verblijfsvergunning voor verblijf bij het slachtoffer of de getuige-aangever is verleend, komt niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, zoals bedoeld in artikel 3.50 Vb, aangezien het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard (zie artikel 3.5, tweede lid, onder a en o, Vb en B16).
AE
Paragraaf B16/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met verblijf als Amv kan op aanvraag worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met ‘voortgezet verblijf’.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder c, Vb kan aan een Amv op aanvraag een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend, indien:
a. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ (de tijd dat betrokkene in het bezit is geweest van een vergunning voor asiel bepaalde tijd telt derhalve niet mee);
b. hij nog minderjarig is;
c. hij ook overigens nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor Amv’s; en
d. er overigens geen gronden voor weigering zijn.
De peildatum voor de vraag of de vreemdeling aan deze voorwaarden voldoet, ligt, gezien de bewoordingen van artikel 3.51 Vb, op de laatste dag van geldigheid van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als Amv’.
Amv’s die in afwachting zijn van een beslissing op de aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden in het bezit gesteld van het verblijfsdocument conform bijlage 7f2 VV (W2-document), voor zover zij niet reeds in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.
Indien er sprake is van een te late indiening van de aanvraag om verlenging of de aanvraag om wijziging van de beperking, is het gestelde in B1/5.1 van toepassing.
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ wordt in de hierboven genoemde gevallen ten hoogste verlengd tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.
AF
Paragraaf B16/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
7 Klemmende redenen van humanitaire aard
Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb (zie B16/2 tot en met B16/6), kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan (zie artikel 3.52 Vb). In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.
Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:
a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;
c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen; en
e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie.
De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.
Bij de beoordeling wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met de situatie van vreemdelingen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten (zie ten aanzien hiervan tevens B1/5.1, B1/5.3.2, en B16/7).
Aan de hand van de door de vreemdeling overgelegde informatie omtrent factoren 1, 2 en 3 kan de IND zonodig een individueel ambtsbericht opvragen bij het Ministerie van BuZa.
Van belang is de mate van worteling in de Nederlandse samenleving en de mogelijkheid om het familie- en gezinsleven elders voort te zetten.
Aan deze laatste factor wordt in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat naast deze factor niet aan één van de andere factoren (nummers 1-4) dient te worden getoetst. Geweld, waaronder seksueel geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, wordt aangetoond aan de hand van een proces-verbaal van de aangifte en een verklaring van een (vertrouwens)arts.
In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het OM dan wel van de politie. Tevens is een verklaring van een (vertrouwens)arts vereist.
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 17 oktober 2003. Dit is de datum waarop de brief van de Minister, waarin deze regeling wordt aangekondigd, aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Indien er een beroep wordt gedaan op (seksueel) geweld, zonder dat dit op de voorgaande wijze kan worden aangetoond, kan dit betrokken worden bij de beoordeling of sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan.
Verruimde gezinshereniging en ouderenbeleid
Indien binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding, niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van verruimde gezinshereniging of het ouderenbeleid (zie B2/7), wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.
De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.
Indien binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie heeft geleid tot verbreking van de familierelatie, wordt hieraan in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat, indien het ondervonden geweld binnen de familie is aangetoond, de vreemdeling in aanmerking komt voor voortgezet verblijf. Geweld, waaronder seksueel geweld, dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de familierelatie, wordt aangetoond aan de hand van een proces-verbaal van de aangifte en een verklaring van een (vertrouwens)arts.
In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het OM dan wel van de politie. Ook in dat geval is een verklaring van een (vertrouwens)arts vereist.
Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ kan de vreemdeling op grond van artikel 3.52 Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorgezet verblijf’, indien de medische noodsituatie naar het oordeel van de Minister nog ten minste één jaar zal duren. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
Slachtoffer/getuige-aangever van mensenhandel
Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.
Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:
a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;
b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.
Indien de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafzaak door het slachtoffer, terzake mensenhandel tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt.
Ten aanzien van de strafzaak is van belang dat het slachtoffer medewerking heeft verleend aan de opsporing of vervolging van mensenhandel. Verder wordt opgemerkt dat een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven ook voldoende is, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.
Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd. Hierbij is dan wel van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak zal, indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, doch de uitspraak anders luidt, en er wel tenminste drie jaar is verstreken tussen de verlening van de verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan eveneens van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing of de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejaren termijn.
De vreemdeling die onder één van de hierboven genoemde twee categorieën valt, is de eerst aangewezene om dit aan te tonen middels het overleggen van een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak.
Sepot of vrijspraak binnen drie jaar
Indien de strafzaak is geseponeerd, er geen beklag is ingesteld, het beklag niet is gehonoreerd, of de zaak binnen drie jaar is geëindigd in vrijspraak kan het slachtoffer voortgezet verblijf aanvragen.
In deze gevallen, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.
Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
– risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
– risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
– de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.
Indien een getuige-aangever aangifte heeft gedaan en de aangifte uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte(n), moet bij de beoordeling van het risico van represailles per geval bezien te worden of zwaar gewicht dient te worden toegekend aan deze veroordeling. Indien de veroordeling de conclusie rechtvaardigt dat in geval van de getuige-aangever bij terugkeer naar het land van herkomst gevaar voor represailles aanwezig is, kan hieraan doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de belangenafweging op grond van artikel 3.52 Vb.
De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.
Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien enkel een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.
De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet, of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.
Strafzaak mensenhandel loopt na drie jaar nog
Het slachtoffer dat drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijft, kan ook indien er nog een strafzaak loopt voortgezet verblijf aanvragen. In die gevallen kan de aanvraag, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd.
Indien de Amv niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. Hierin voorziet artikel 3.52 Vb.
Bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.52 Vb kunnen indien het om een Amv gaat worden aangenomen, indien:
a. de vreemdeling tot zijn meerderjarigheid in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’;
b. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning; en
c. hij gedurende zijn verblijf in Nederland steeds voldeed aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor Amv.
Van de bevoegdheid om de vergunning in een dergelijk geval aldus te wijzigen zal geen gebruik worden gemaakt indien er een of meer van de algemene gronden voor weigering van toepassing zijn.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van het feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding of niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Het betreft hier met name vreemdelingen van wie de verblijfsvergunning asiel is ingetrokken, dan wel niet is verlengd, en aan wie vervolgens een verblijfsvergunning is verleend op grond van het bijzondere beleid inzake Amv’s. Indien deze vreemdelingen op het moment dat zij meerderjarig worden meer dan drie jaar op grond van een verblijfsvergunning in Nederland verblijven, maar nog geen drie jaar in het bezit zijn van laatstgenoemde verblijfsvergunning, kunnen zij niet op grond van artikel 3.51 Vb in aanmerking komen voor voortgezet verblijf. Van deze vreemdelingen kan, in de geest van het bijzondere beleid inzake Amv’s, echter niet gevergd worden dat zij na meer dan drie jaar verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning Nederland alsnog verlaten. Daarom kan in deze zaken artikel 3.52 Vb worden toegepast.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 12 februari 2008.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen.
In de praktijk is gebleken dat de bereidheid van slachtoffers van mensenhandel om aangifte te doen niet groot is. Zij zijn in sommige gevallen echter wel bereid om hun medewerking aan het strafproces op een andere manier te verlenen. Teneinde mogelijk te maken dat zij gedurende het strafproces in aanmerking kunnen komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning en de daaraan gekoppelde voorzieningen is het toepassingsbereik van artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit 2000 uitgebreid tot slachtoffers van mensenhandel die geen aangifte hebben gedaan, maar wel bereid zijn om medewerking te verlenen aan het strafproces. In dit verband is niet vereist dat het verblijf in Nederland van deze vreemdelingen noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing of vervolging. Aldus wordt voorkomen dat er een verschil in rechtspositie zou ontstaan met de slachtoffers van mensenhandel die wél aangifte hebben gedaan, hetgeen niet wenselijk wordt geacht temeer nu bezien vanuit het belang van de opsporing en vervolging weinig verschil is tussen een aangifte of een verklaring van een slachtoffer.
Met de wijziging van artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit 2000 wordt tegemoet gekomen aan aanbeveling zes in de vijfde rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel van juni 2007.
Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan het verzoek van de leden Koşer Kaya en Azough van 12 april 2007 tijdens het Algemeen Overleg met de vaste Commissie voor Justitie, om de mogelijkheden te onderzoeken de B9-regeling uit te breiden zodat alleenstaande minderjarige slachtoffers van mensenhandel ook op aanwijzing van de betrokken hulpverlenende instanties in aanmerking kunnen komen voor deze regeling in het geval zij geen aangifte doen.
Naar aanleiding van het hier voor genoemde verzoek van de leden Koşer Kaya en Azough, is bij brief van 18 oktober 2007 (kenmerk 5481810/DVB/07), de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van het reeds bestaande voornemen om artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit 2000 te wijzigen. De wijziging van artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit 2000 is op 30 oktober 2007 in het Staatsblad gepubliceerd (Staatsblad 2007, 436).
Daarnaast is de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van het voornemen, naar aanleiding van de aanbevelingen in de vijfde rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, het beleid ten aanzien van voorgezet verblijf op basis van de verblijfsvergunning op grond van de B9-regeling te wijzigen. Hierbij wordt de mogelijkheid gecreëerd na drie jaar aaneengesloten verblijf op basis van een verblijfsvergunning op grond van de B9-regeling, op aanvraag te toetsen of op dat moment al een zelfstandige verblijfsvergunning verleend kan worden ook als de strafzaak nog loopt.
Met dit wijzigingsbesluit wordt in de Vreemdelingencirculaire 2000 uitvoering gegeven aan bedoeld nieuw beleid en de wijziging van artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit 2000.
In dit wijzigingsbesluit is tevens een verduidelijking opgenomen ten aanzien van het verlenen van de bedenktijd aan vreemdelingen die zich op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 in bewaring bevinden.
Bovendien is voorzien in de mogelijkheid van monotoring van slachtoffers van mensenhandel, door de contactpersonen mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die een asielprocedure hebben lopen en vooralsnog geen gebruik willen maken van de B9-regeling. Ook is voor deze categorie vreemdelingen voorzien in de mogelijkheid om op een later tijdstip alsnog gebruik te maken van de B9-regeling.
Daarnaast zijn uit B16/5 twee alinea's over het overgangsrecht voor 18-plussers geschrapt die tot verwarring konden leiden en die bovendien verouderde informatie bevatten.
Tenslotte heeft de Stichting tegen Vrouwenhandel haar naam gewijzigd in Coördinatiecentrum Mensenhandel. Deze naamswijziging is tevens verwerkt in dit wijzigingsbesluit.
De Staatssecretaris van Justitie
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-37-p12-SC84539.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.