Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2007/152 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

L., bedrijfsarts, wonende te M., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie, als jurist verbonden aan K. te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna te noemen klager – heeft op 25 augustus 2005 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen bedrijfsarts L. – hierna te noemen de bedrijfsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 november 2006, onder nummer 05/231 heeft dat College de klacht zonder verder onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 juni 2008, waar zijn verschenen klager alsmede de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. drs. D.W.M. Weesie.

2. Beslissing in eerste aanleg

  • 2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

    • ‘2. De feiten.

      Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

      • a. Verweerder is werkzaam als bedrijfsarts bij K. te G.

      • b. Klager, geboren op 19 juni 1947, was van 1983 tot 2003 werkzaam bij F.- Elektrotechniek B.V (hierna te noemen F.) te G.

      • c. Klager en F. hebben een conflict gekregen over de pensioenopbouw van klager.

      • d. Klager heeft zich op 18 april 2003 ziek gemeld.

      • e. Op 22 april 2003 is klager bij H. op het open spreekuur verschenen.

      • f. Bij brief van 29 april 2003 heeft H. aan klager – voor zover hier van belang – het volgende laten weten:

        ‘Op 22 april bent u op mijn spreekuur geweest naar aanleiding van uw ziekmelding per 18 april 2003. U gaf spontaan aan dat u medisch niets mankeerde maar dat u gelet op de ontstane problemen met uw werkgever niet langer wenst samen te werken met I. U zou wel bereid zijn om met J. te communiceren en ook samen te werken. Uw verhaal inzake uw pensioen heb ik aangehoord. Alvorens een beslissing te nemen inzake uw arbeidsongeschiktheid zou ik eerst uw werkgever willen benaderen om ook hun verhaal te vernemen. Uit het gesprek dat ik vandaag heb gehad met J. heb ik de indruk dat hier mogelijk sprake is van een misverstand. Derhalve adviseerde ik I. om u uit te nodigen voor een persoonlijk onderhoud. Ik heb begrepen dat u niet op de uitnodiging wenst in te gaan.

        Gelet op het bovenstaande moet ik concluderen dat er geen medische gronden aanwezig zijn voor het niet verrichten van uw arbeid. We zullen uw werkgever ook adviseren om de ziektewet na vandaag te beëindigen.’

      • g. Klager heeft deze brief op 5 mei 2003 gelezen.

      • h. Op 6 mei 2003 heeft klager zich wederom ziek gemeld bij F.

      • i. Voorts is klager op die datum zonder afspraak langsgegaan bij K. en heeft aangegeven niet met H. te willen spreken.

      • j. Klager heeft vervolgens een gesprek gevoerd met verweerder.

      • k. Bij brief van 8 mei 2003 heeft verweerder aan I. laten weten dat de eerdere beslissing van verweerder betreffende de niet arbeidsongeschiktheid van klager gehandhaafd blijft.

      • l. Bij brief van 16 mei 2003 heeft H. aan klager laten weten dat hij bij zijn beslissing – inhoudende niet arbeidsongeschikt – blijft en dat klager nog de mogelijkheid rest een deskundigenprocedure aan te vragen bij de UWV GAK.

      • m. H. heeft aan verzekeringsarts C. van UWV E. informatie verstrekt over klager in het kader van voornoemde deskundigenprocedure.

      • n. C. heeft op 28 mei 2003 een rapportage betreffende klager opgesteld.

      • o. Klager heeft op 22 april 2004 tegen K. een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Arbodiensten (hierna GA).

      • p. De GA heeft op 20 september 2004 uitspraak gedaan en de klacht van klager deels gegrond verklaard.

      • q. De arbeidsrelatie tussen klager en F. is inmiddels beëindigd.’

  • 2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

    • ‘3. Het standpunt van klager en de klacht.

      Het college heeft de klacht van klager aldus begrepen dat klager verweerder verwijt dat hij hem heeft gedupeerd en hem ernstige schade heeft toegebracht. Klager is slachtoffer geworden van het onzorgvuldig handelen van verweerder.

    • 4. Het standpunt van verweerder.

      Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.’

  • 2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

    • ‘5. De overwegingen van het college.

      Het college is van oordeel dat verweerder klager niet onzorgvuldig heeft behandeld gedurende het korte contact dat hij met klager heeft gehad. Verweerder heeft correct gehandeld door klager, die op 6 mei 2003 zonder afspraak langskwam bij K., te woord te willen staan. Klager had bij die gelegenheid aangegeven niet te willen spreken met H.. Het valt onder die omstandigheden in de handelwijze van verweerder te prijzen dat hij het gesprek met klager is aangegaan. Dat verweerder zich daarbij heeft opgesteld als bedrijfsarts is juist. Het feit dat klager er van overtuigd was met iemand van de directie te spreken kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De brief die verweerder op 8 mei 2003 aan de werkgever stuurde, is daarentegen onhandig gelet op de mededeling in het verslag van 6 mei 2003 dat er geen actie is ondernomen naar de werkgever. Die brief is daarmee immers in tegenspraak. Verweerder heeft daarmee weliswaar niet geheel gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat verkeerde handelen in de administratieve verwerking is niet zodanig verwijtbaar dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld. Nu ook overigens niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is de conclusie van het voorgaande dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.’

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergeven. Dit echter met dien verstande dat – zoals klager terecht opmerkt – de feiten onder ‘k’ als volgt moeten worden gelezen: ‘Bij brief van 8 mei 2003 heeft verweerder aan I. laten weten dat de eerdere beslissing van H. betreffende de niet arbeidsongeschiktheid van klager gehandhaafd blijft.’

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

  • 4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen.

  • 4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot ongegrond verklaring van de klacht ook in beroep.

Beoordeling

  • 5.1 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de bedrijfsarts onzorgvuldig heeft gehandeld door zich onder de gegeven omstandigheden op 22 april 2004 de rol van (opvolgend) bedrijfsarts aan te meten. Klager had weliswaar aangegeven geen contact meer te wensen met de bedrijfsarts H. maar het gaat niet aan dat de bedrijfsarts zichzelf dan maar spontaan opwerpt als zijn vervanger. Dit geldt eens te meer daar voor een ‘second opinion’ een aparte, geheel ingekaderde, procedure bestaat. Dat de hele setting van het contact er een was van een bedrijfsarts met een werknemer, waar het gaat over het doen van oordeelsvorming en advies, zoals de bedrijfsarts stelt, acht het Centraal Tuchtcollege niet aannemelijk. Klager was op eigen initiatief (zonder daartoe te zijn opgeroepen) verschenen omdat hij een gesprek met een directie lid wenste. Hiervan was de bedrijfsarts op de hoogte en is desondanks dit gesprek aangegaan waarbij hij aan klager onvoldoende duidelijk heeft gemaakt in welke hoedanigheid en met welke intentie hij het gesprek met klager aanging.

  • 5.2 Voorts heeft de bedrijfsarts bij brief van 8 mei 2003 aan werkgever (onder meer) geschreven: ‘Betrokkene wordt niet arbeidsongeschikt geacht in het kader van de ziektewet en daarmee blijft de eerdere beslissing van collega H. gehandhaafd.’ Als gesteld en onbestreden staat vast dat de bedrijfsarts klager van die beslissing niet schriftelijk in kennis heeft gesteld. Nu ook niet is gebleken dat een en ander duidelijk mondeling met klager is gecommuniceerd, acht het Centraal Tuchtcollege dit eveneens onjuist.

  • 5.3 Het Centraal Tuchtcollege acht derhalve niet alleen tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de bedrijfsarts zich ongevraagd, op een niet daarvoor geëigend moment en zonder eigen adequaat onderzoek, een oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van klager vormt, maar ook dat hij dit dan vervolgens alleen communiceert met de werkgever.

  • 5.4 Gelet op het vorenoverwogene is de bedrijfsarts tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort geschoten in de begeleiding van en de zorg voor klager. Dit betekent dat de klacht gegrond is en dat de beslissing waarvan beroep niet in stand kan blijven. De oplegging van de maatregel van waarschuwing is op zijn plaats. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal de beslissing op na te melden wijze bekend worden gemaakt.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klacht alsnog gegrond;

legt aan de arts de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact, Gezondheidszorg Jurisprudentie alsmede aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mrs. H.C. Cusell en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen, en mr. drs. W.A. Faas en mr. drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten, en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 september 2008, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De voorzitter.

De secretaris.

Naar boven