Bijlage 2B Onmiddellijke invrijheidstelling jeugdigen buiten kantoortijden

De aanwijzing onmiddellijke invrijheidsstelling (2006A018) is op 1 augustus 2007 in werking getreden. Bij de aanwijzing wordt nu een nieuwe bijlage (2B) gevoegd die regels geeft voor de invrijheidstelling van jeugdigen buiten kantoortijden. De aanwijzing zelf heeft een minieme aanpassing gehad: in noot 1 op pagina 1 is aangegeven dat onder ‘inrichting’ in deze aanwijzing zowel een penitentiaire inrichting als een justitiële jeugdinrichting wordt verstaan. De wijzigingen treden in werking per 1 november 2008.

Deze bijlage wordt per 01-11-2008 als bijlage bij de Aanwijzing onmiddellijke invrijheidstelling (2006A018) gevoegd.

Aanleiding

De Minister van Justitie heeft de Tweede Kamer, naar aanleiding van vragen van lid Weekers, recent laten weten dat voor vrijheidsbeneming ná de dag waarop het bevel invrijheidstelling is gegeven, geen grondslag bestaat:

‘Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat van de verdachte in het algemeen kan worden gevergd dat hij mee teruggaat naar de inrichting voor de afwikkeling van het bevel. Ik stel voorop dat regel is dat het bevel in ieder geval dezelfde dag ten uitvoer wordt gelegd. Voor vrijheidsbeneming na ommekomst van de dag waarop de invrijheidstelling is bevolen is geen grondslag aanwezig.

In het algemeen geldt dus niet dat aan een bevel tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis à la minute dient te worden voldaan en dat het voortduren van vrijheidsbeneming meteen daarop onrechtmatig wordt. (Vgl. ook de uitspraak van het EHRM van 1 juli 1997 (Manzoni tegen Italië, nr. 70/1996/689/881), waarin een oponthoud van 3,5 uur voor daadwerkelijke invrijheidstelling geen schending van artikel 5 EVRM werd geoordeeld.) De mogelijkheid bestaat dat de rechter in het concrete geval weliswaar heeft beslist dat er geen titel meer aanwezig is voor het voortduren van de voorlopige hechtenis, maar dat vrijheidsbeneming op een andere titel moet worden ten uitvoer gelegd. [...]

Ik meen dat geen aanvullende wettelijke regeling nodig en wenselijk is voor het kort ophouden van een verdachte voor het vervoer naar de inrichting, met dien verstande dat dit vervoer zo spoedig mogelijk plaatsvindt en de penitentiaire inrichting de benodigde procedures kan afhandelen. De invrijheidstelling kan dan zo spoedig mogelijk plaats vinden.1

De Minister heeft de hoofddirecteur DJI gevraagd om in overleg met het College van procureurs-generaal maatregelen te nemen die ertoe leiden dat de invrijheidstelling zo spoedig mogelijk kan plaatsvinden en de inrichtingen de benodigde procedures kunnen afhandelen.

Dit heeft geleid tot onderstaande werkinstructie bij onmiddellijke invrijheidstelling jeugdigen buiten kantoortijden uit justitiële jeugdinrichtingen.

Werkinstructie onmiddellijke invrijheidstelling jeugdigen buiten kantoortijden

  • 1) De afdeling Jongerenadministratie controleert elke werkdag aan de hand van de signaallijsten of er jeugdigen zijn die op die dag een zitting hebben bij de rechtbank of het gerechtshof. Vervolgens controleert de medewerker tijdig (voor het einde van de kantoortijd) of in deze zaken een onmiddellijke invrijheidstelling is uitgesproken. Dit gebeurt telefonisch bij de betrokken instantie via de opgegeven telefoonnummers per parket. Indien er een onmiddellijke invrijheidstelling is uitgesproken, dan handelt de medewerker de invrijheidstelling conform de reguliere procedure af.

  • 2) Indien aan het einde van de werkdag nog niet bekend is of er een onmiddellijke invrijheidstelling zal volgen, dan bereidt de medewerker de afwikkeling van een eventuele onmiddellijke invrijheidstelling voor ten behoeve van de geconsigneerde directeur. Hiervoor verricht de medewerker de volgende handelingen:

    • a. De medewerker controleert aan de hand van het dossier of er vervolgvonnissen aanwezig zijn. De medewerker maakt hiertoe een uitdraai van de registratiekaart en controleert de checklist.

    • b. De medewerker controleert of de jeugdige de Nederlandse nationaliteit bezit. Is dat niet het geval, dan controleert de medewerker of op de uitdraai van de registratiekaart het CRV-nummer en de verantwoordelijke Vreemdelingendienst staan vermeld.

      Indien er geen Vreemdelingendienst op de registratiekaart staat, dan is de piketfunctionaris binnen de eigen regio het aanspreekpunt. De piketfunctionaris van de Vreemdelingendienst is op te vragen via het landelijke politienummer 0900-8844. De medewerker noteert vervolgens de ontbrekende gegevens op de uitdraai van de registratiekaart.

    De medewerker legt deze informatie aan het einde van de werkdag klaar voor de geconsigneerde directeur.

  • 3) Ingeval van een onmiddellijke invrijheidstelling buiten kantoortijden, meldt het Openbaar Ministerie telefonisch bij de in de justitiële jeugdinrichting aanwezige leidinggevende die piketdienst draait (afdelingshoofd of andere hiertoe gemachtigde) dat er een bevel onmiddellijke invrijheidstelling zal worden verstuurd. Het Openbaar Ministerie informeert dan naar welk faxnummer het bevel verstuurd kan worden. Het Openbaar Ministerie geeft een kopie van het bevel mee aan de transportmedewerkers ter overhandiging aan de in de justitiële jeugdinrichting aanwezige leidinggevende.

    Het bevel onmiddellijke invrijheidstelling bevat in elk geval:

    • a. Personalia

    • b. parketnummer

    • c. datum invrijheidstelling

    • d. datum afgifte

    Ook staat op het bevel een telefoonnummer waarop het Openbaar Ministerie na kantoortijden bereikbaar is voor eventueel overleg. Desgewenst vermeldt het Openbaar Ministerie op het bevel of er sprake is van bijzonderheden, zoals begeleid vervoer.

  • 4) De in de justitiële jeugdinrichting aanwezige leidinggevende die het bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling per fax ontvangt, controleert het faxnummer waarvan het bevel afkomstig is. Ook controleert hij of de transportmedewerker een kopie van het bevel heeft. Na deze controle waarschuwt de leidinggevende de geconsigneerde directeur.

  • 5) Er is telefonisch overleg met de geconsigneerde directeur. De directeur controleert aan de hand van het dossier en de uitdraai van de registratiekaart of er vervolgvonnissen of andere insluitingstitels aanwezig zijn. Indien de situatie hierom vraagt kan de geconsigneerde directeur naar de inrichting komen.

    Indien er vervolgvonnissen zijn en de voorlopige hechtenis is opgeheven, dan wordt de jeugdige ingesloten op grond van de nieuwe titel. Hiervoor is geen nieuwe opdracht van het Openbaar Ministerie vereist. Het schriftelijke bevel invrijheidstelling wordt nu niet ten uitvoer gebracht en wordt alleen gebruikt ter beëindiging van de vrijheidsbeneming in de zaak waarin uitspraak is gedaan.

    Indien er vervolgvonnissen zijn en de voorlopige hechtenis is geschorst, dan neemt de geconsigneerde directeur onmiddellijk telefonisch contact op met het Openbaar Ministerie voor nader overleg. Het Openbaar Ministerie beslist dan of de jeugdige in vrijheid wordt gesteld of wordt ingesloten op grond van een vervolgvonnis.

  • 6) Indien er geen vervolgvonnissen zijn, dan controleert de geconsigneerde directeur op de registratiekaart of de jeugdige de Nederlandse nationaliteit bezit. Is dat niet het geval, dan handelt de directeur overeenkomstig het VRIS-protocol: de directeur neemt contact op met de Vreemdelingendienst.

  • 7) Indien op grond van voorgaande stappen geen bezwaar is gebleken, dan wordt de jeugdige nog dezelfde dag in vrijheid gesteld. De geconsigneerde directeur tekent hiertoe het bevel onmiddellijke invrijheidstelling. Bij het in vrijheid stellen van een jeugdige gedurende de avonduren moet naar het tijdstip gehandeld worden: als de jeugdige zelf geen bezwaar heeft om nog een nacht in de inrichting door te brengen en/of indien er geen (openbaar) vervoer meer beschikbaar is, wordt de invrijheidstelling tot de volgende ochtend uitgesteld. Dit in overleg met de jeugdige en de afspraken worden vastgelegd en ondertekend door de jeugdige. Weigert de jeugdige akkoord te gaan met de extra nacht in de inrichting dan beslist de geconsigneerde directeur hierover.

  • 8) De jeugdige kan in beginsel op eigen gelegenheid de justitiële jeugdinrichting verlaten, tenzij door het Openbaar Ministerie anders is aangegeven op het bevel. De jeugdige wordt voorzien van middelen (treinkaartje of geld), zodat hij in ieder geval zijn verblijfsadres in Nederland kan bereiken.

  • 9) Indien nodig, verricht de medewerker de eerstvolgende werkdag de administratieve afhandeling van de invrijheidstelling, bij voorkeur vóór 09.00 uur in verband met het capaciteitsbeheer. De medewerker legt daarbij alle verrichte handelingen schriftelijk vast in het dossier.

  • 10) De medewerker informeert zo spoedig mogelijk maar uiterlijk de eerstvolgende werkdag de gemeente waar de JJI gevestigd is, dat de jeugdige in vrijheid is gesteld.

    De medewerker informeert eveneens zo spoedig mogelijk maar uiterlijk de eerstvolgende werkdag (de casusregisseur van) de Raad voor de Kinderbescherming van de Raadslocatie gelegen in de regio van de JJI, dat de jeugdige in vrijheid is gesteld.


XNoot
1

TK 2005–2006, aanhangsel 1783, nr. 839.

Naar boven