Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2008, 209 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2008, 209 | Besluiten van algemene strekking |
Categorie: Politiewet 1993, Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. art. 130, lid 4 Wet RO
Afzender: College van procureurs-generaal
Adressant: Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienummer: 2008A020
Datum vaststelling: 13-10-2008
Datum inwerkingtreding: 01-11-2008
Geldigheidsduur: 31-10-2012
Publicatie Stcrt.: PM
Vervallen: Aanwijzing beveiliging van personen (2005A010)
Relevante regelgeving: Circulaire bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten van de Minister van Justitie mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met nummer 5556864/08/NCTb.
Wetsbepalingen: artt. 1, lid 2, 2, 6, 12, 13, 15, 16, 38 en 38a en 56 lid 2 Politiewet 1993 artt. 6, 15, 36 en 62 Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
Evaluatie: –
Jurisprudentie: –
Bijlage(n): –
Burgers zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen veiligheid. Burgers en organisaties mogen echter van de overheid verwachten dat zij hen te hulp schiet als hun veiligheid bedreigd wordt en zij aan die dreiging op eigen kracht geen weerstand meer kunnen bieden.
In principe vallen alle bewakings- en beveiligingsmaatregelen bij objecten, diensten en personen onder de verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag (decentraal, tenzij...). In aanvulling hierop hebben de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bijzondere verantwoordelijkheid voor een beperkte groep personen, objecten en diensten, dit vanwege het nationale belang dat met hun veiligheid en hun ongestoord functioneren is gemoeid.
De hoofdofficier van justitie van de woonplaats van de bedreigde persoon draagt het gezag over bewakings- en beveiligingsmaatregelen. Als gevreesd wordt voor delicten gericht tegen het leven of de fysieke integriteit van personen of voor andere ernstige delicten, dan heeft de hoofdofficier de beslissingsbevoegdheid om ernstige strafbare feiten te voorkomen of te beëindigen.
De burgemeester is in algemene zin verantwoordelijk voor de bewaking en beveiliging van objecten en diensten, bijvoorbeeld de bescherming van de vitale infrastructuur tegen een algemene dreiging. Bij een concrete dreiging voor een aanslag op een object of dienst op een bepaald tijdstip, draagt de hoofdofficier echter het gezag over de te nemen maatregelen.
Om de ernst van een dreiging te kunnen bepalen, staat de hoofdofficier van justitie een aantal instrumenten ter beschikking, zoals een dreigingsinschatting of een dreigingsanalyse. Op basis van deze instrumenten adviseert de portefeuillehouder Conflict- en Crisisbeheersing (CCB) van het regiokorps de hoofdofficier over de te treffen maatregelen. De ernst en de waarschijnlijkheid van de dreiging zijn bepalend bij de beslissing over het treffen van beveiligingsmaatregelen. De hoofdofficier van justitie is verantwoordelijk voor deze maatregelen die in principe een tijdelijk karakter hebben.
Deze aanwijzing geeft regels voor de invulling van de specifieke verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie voor de beveiliging van personen, objecten en diensten in het decentraal domein, conform het stelsel Bewaken en beveiligen. De aanwijzing is een aanvulling op de Circulaire bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten.
Het algemene uitgangspunt van het stelsel Bewaken en beveiligen is dat de burger zelf in eerste instantie verantwoordelijk is voor zijn eigen veiligheid. Burgers mogen daarbij rekenen op hulp van de organisaties en netwerken waartoe zij behoren, zoals hun werkgever. Burgers en organisaties mogen echter van de overheid verwachten dat zij hen te hulp schiet als hun veiligheid wordt bedreigd en zij op eigen kracht geen weerstand meer aan aan die dreiging kunnen bieden. Ook moet vaststaan dat eerder getroffen maatregelen (zoals bemiddeling tussen de betrokken partijen of maatregelen in het kader van de aanpak van eergerelateerd geweld) geen uitkomst hebben geboden.
In principe vallen alle bewakings- en beveiligingsmaatregelen bij objecten, diensten en personen onder de verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag (decentraal, tenzij...). In aanvulling hierop hebben de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bijzondere verantwoordelijkheid voor een beperkte groep personen, objecten en diensten vanwege het nationale belang dat met hun veiligheid en hun ongestoord functioneren is gemoeid. Deze beperkte groep wordt aangeduid met de term ‘Rijksdomein’.
De hoofdofficier van justitie beoordeelt, op advies van de politie, in hoeverre de burger en/of zijn werkgever in staat is weerstand te bieden aan de dreiging. Hij betrekt in zijn oordeel de vraag óf de dreiging werkgerelateerd is en zo ja, in welke mate. De werkgever is in eerste instantie verantwoordelijk voor maatregelen als de dreiging tegen de burger werkgerelateerd is. Als de dreiging zo ernstig is dat de werkgever niet voldoende weerstand kan bieden, kan de hoofdofficier aanvullende maatregelen treffen.
In artikel 1, lid 2 Politiewet is het waken voor de veiligheid van personen expliciet benoemd als onderdeel van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De hoofdofficier van justitie draagt hierover het gezag. Hij is in deze gevallen verantwoordelijk voor de aanvraag van een dreigingsinschatting, het besluit tot het treffen van maatregelen en het laten informeren van de betreffende persoon.
De burgemeester is op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde primair verantwoordelijk voor de bewaking en beveiliging van objecten en diensten. Hij kan maatregelen treffen bij een algemene dreiging gericht op bijvoorbeeld de infrastructuur of op ambassades. Hij is dan verantwoordelijk voor de aanvraag van een dreigingsinschatting, het besluit tot het treffen van maatregelen en het informeren van de betreffende instelling.
Wanneer er echter een concrete dreiging is van een aanslag op een object of dienst op een bepaald tijdstip, ligt de verantwoordelijkheid bij de hoofdofficier. Hij is dan degene die een dreigingsinschatting kan laten opstellen, maatregelen kan treffen (bijvoorbeeld de inzet van speciale politie-eenheden) en de betreffende instelling laat informeren. Hij informeert ook de burgemeester.
Als bij zo’n concrete dreiging ook maatregelen getroffen moeten worden in het kader van de openbare orde en veiligheid, dan vallen deze onder het gezag van de burgemeester (bijvoorbeeld het plaatsen van een afzetting). De hoofdofficier en de burgemeester stemmen de te treffen maatregelen af in de gezagsdriehoek.
De praktijk van het stelsel Bewaken en beveiligen laat zien dat bijna elke casus een relatie heeft met het proces de opsporing. Zo kan uit een opsporingsonderzoek een dreigingsmelding naar voren komen tegen slachtoffers of getuigen. In dat geval brengt de zaaksofficier de hoofdofficier van de dreigingsmelding op de hoogte. De portefeuillehouder CCB van het regionale politiekorps adviseert de hoofdofficier over mogelijk te treffen veiligheidsmaatregelen. De zaaksofficier adviseert de hoofdofficier over de consequenties van (het weglaten van) de beveiligingsmaatregelen voor het onderzoek.
Daarnaast kan een (be)dreiging aanleiding zijn een opsporingsonderzoek te starten. Met de aanhouding van de verdachte wordt de dreiging vaak weggenomen. De zaaksofficier belast met het onderzoek naar de bedreiging, informeert de hoofdofficier van het arrondissement waar de bedreigde woont over de voortgang en uitkomsten van het onderzoek.
In beide situaties is het wenselijk dat de zaaksofficier en de beleidsmedewerker Bewaken, beveiligen en crisiscoördinatie met elkaar overleggen over het strafrechtelijk onderzoek en de gevolgen daarvan voor de getroffen beschermingsmaatregelen en vice versa.
Wanneer gevreesd wordt voor delicten gericht tegen het leven van personen of hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten, heeft de hoofdofficier van justitie de beslissingsbevoegdheid om ernstige strafbare feiten te voorkomen of te beëindigen. Veiligheidsmaatregelen, waaronder persoonsbeveiliging, worden in dat geval ingezet onder het gezag van de hoofdofficier van justitie van het arrondissement waar de bedreigde persoon feitelijk woont.
Een concrete dreiging kan op verschillende manieren bij het bevoegd gezag bekend worden:
– door een melding of aangifte van een burger. Burgers die een dreiging alleen melden bij de politie, moeten erop gewezen worden dat het doen van aangifte zeer wenselijk is;
– door informatie of een melding van de opsporings- en inlichtingendiensten;
– door informatie van ketenpartners (Huizen van Bewaring, Steunpunt Huiselijk Geweld, project eergerelateerd geweld);
– meldingen via Meld Misdaad Anoniem.
Bij acute en ernstige dreiging stelt de hoofdofficier onmiddellijk (spoed)maatregelen vast, op advies van de portefeuillehouder CCB van het regionale politiekorps.
Om de ernst van een dreiging te kunnen bepalen, staat de hoofdofficier van justitie een aantal instrumenten ter beschikking. Hij kan de portefeuillehouder CCB opdragen een dreigingsinschatting te laten opstellen door het Regionale Informatie Knooppunt van het regionale politiekorps. Een dreigingsinschatting gaat over concrete (voorspelbare) dreigingen die zich op korte termijn zouden kunnen voordoen, en waarvan men de ernst en de waarschijnlijkheid nader wil omschrijven. Daarnaast kan de hoofdofficier een opsporingsonderzoek starten omdat daarmee een concrete dreiging structureel kan worden weggenomen.
De uitkomst van een dreigingsinschatting kan aanleiding zijn om een dreigingsanalyse op te stellen. Een dreigingsanalyse is een analyse van concrete en potentiële dreigingen tegen één of meer bepaalde personen, objecten en/of diensten. Als de hoofdofficier een dreigingsanalyse wil laten opstellen, dan dient hij daartoe een verzoek in bij het Nationaal Informatie Knooppunt van de dienst IPOL van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Dit verzoek loopt via de landelijk officier dienst Internationale Politie Informatie (dienst IPOL) van het Landelijk Parket. De hoofdofficier stelt gelijktijdig de portefeuillehouder CCB op de hoogte van de aanvraag voor een dreigingsanalyse.
De landelijk officier dienst IPOL bewaakt de voortgang bij het opstellen van de dreigingsanalyse en is verantwoordelijk voor de kwaliteit ervan. Hij overlegt met de hoofdofficier van justitie over de reikwijdte van de dreigingsanalyse en legt zonodig contact met de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding, die verantwoordelijk is voor de informatie-uitwisseling met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). De AIVD maakt geen afzonderlijke dreigingsanalyse voor dreigingen tegen personen of objecten die buiten het Rijksdomein vallen, maar levert wel een bijdrage aan de dreigingsanalyse van het NIK. Inschakeling van de AIVD vindt plaats door tussenkomst van de Coördinator Bewaking en Beveiliging (CBB) van de Eenheid Bewaken en Beveiligen (EBB) van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb). De CBB toetst of er een belang is dat raakt aan de nationale veiligheid en maakt de van de AIVD ontvangen informatie zonodig exploitabel. De landelijk officier dienst IPOL bespreekt de resultaten van de dreigingsanalyse met de hoofdofficier en geeft desgevraagd een niet-bindend advies over de te nemen maatregelen. De portefeuillehouder CCB van het regiokorps adviseert op basis van de dreigingsanalyse de hoofdofficier over de te treffen maatregelen.
De hoofdofficier is uiteindelijk verantwoordelijk voor het treffen van de maatregelen. Hij stemt als dat mogelijk is vooraf zijn beslissing af met de leden van de driehoek. Daarna laat hij de bedreigde persoon en zonodig diens werkgeverinlichtenover de dreigingsanalyse en de te treffen maatregelen. Ook zorgt hij ervoor dat de bedreigde persoon zo nodig persoonlijk begeleid wordt. De hoofdofficier informeert de betrokken burgemeester over zijn beslissing als hij die niet al vooraf met de leden van de driehoek had afgestemd. De regie over de uitvoering van de maatregelen door het regionale politiekorps berust bij de portefeuillehouder CCB.
Als er ook maatregelen getroffen worden in één of meer andere arrondissementen dan waar de bedreigde woont, vindt overleg plaats tussen alle betrokken hoofdofficieren. Zij stellen gezamenlijk de maatregelen vast. De lokale hoofdofficier geeft vervolgens opdracht aan zijn eigen regiokorps tot uitvoering van de maatregelen en is daar ook eindverantwoordelijk voor. Als de hoofdofficieren het niet eens worden over het niveau van de maatregelen, beslist het College van procureurs-generaal.
De hoofdofficier van justitie behoudt het overzicht over alle lopende zaken die binnen het stelsel Bewaken en beveiligen onder zijn gezag vallen. Hij stelt op basis van dit overzicht prioriteiten en bespreekt deze in de driehoek wanneer daar aanleiding voor is.
De hoofdofficier wordt ondersteund door de beleidsmedewerker Bewaken, beveiligen en crisiscoördinatie van het regioparket. Deze zorgt ervoor dat het besluitvormingsproces goed verloopt en onderhoudt namens de hoofdofficier de contacten met de portefeuillehouder CCB.
Hoe ernstiger de dreiging is, hoe zwaarder de te nemen veiligheidsmaatregelen zullen zijn. Het lokaal bevoegd gezag staat een glijdende schaal van maatregelen ter beschikking. De ernst en de waarschijnlijkheid van de dreiging zijn bepalend voor het niveau van maatregelen. Als een korps om capacitaire redenen de maatregelen niet kan uitvoeren, wordt in driehoeksverband naar een oplossing gezocht (bijvoorbeeld bijstand) of worden prioriteiten gesteld met betrekking tot het politieoptreden.
De maatregelen hebben vrijwel altijd een tijdelijk karakter. Daarom wordt in lopende zaken periodiek beoordeeld of de maatregelen nog moeten voortduren. Als de dreiging is af- of weggenomen kan de hoofdofficier op advies van de portefeuillehouder CCB besluiten de maatregelen af te bouwen. Nadat de maatregelen volledig zijn beëindigd, evalueert de hoofdofficier de getroffen maatregelen.
Als de hoofdofficier enige vorm van persoonsbeveiliging noodzakelijk acht, brengt hij de CBB van zijn voorgenomen beslissing op de hoogte. De korpsbeheerder doet vervolgens op aanvraag van de hoofdofficier een beroep op bijstand van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) van het KLPD (artikel 56 Politiewet).
De bedreigde persoon (en/of zijn famileleden) die van overheidswege bescherming krijgt, wordt geacht volledig mee te werken. Hij moet zo veel mogelijk openheid van zaken geven over informatie die relevant is voor het bepalen van de aard van de dreiging en/of de mogelijkheden van te treffen maatregelen. Hij hoort alle aanwijzingen van de hoofdofficier op te volgen en zich te onthouden van elke inhoudelijke bemoeienis met betrekking tot zijn beveiliging.
Wanneer de bedreigde persoon weigert de beschermende maatregelen te accepteren, relevante informatie niet verstrekt of anderszins niet meewerkt, laat de hoofdofficier dit ambtshalve vastleggen in een proces-verbaal. Daarnaast stuurt hij de bedreigde persoon een brief, waarin de bedreigde formeel gewezen wordt op de gevolgen van het gebrek aan meewerking. Weigering of beperkte meewerking leidt ertoe dat de overheid minder goed haar (aanvullende) verantwoordelijkheid kan nemen, en kan aanleiding zijn om (een deel van de) maatregelen te beëindigen. De hoofdofficier beslist of tóch maatregelen worden getroffen als de bedreigde persoon niet meewerkt.
Het Openbaar Ministerie moet vanuit zijn werkgeversverantwoordelijkheid maatregelen treffen ter bescherming van bedreigde rechterlijke ambtenaren en medewerkers, beiden in dienst van het OM. Als de dreiging zo ernstig is dat het OM als werkgever onvoldoende weerstand kan bieden, is het stelsel Bewaken en beveiligen van toepassing. Hetzelfde geldt voor bedreigde politiefunctionarissen: eerst moet het politiekorps vanuit de eigen verantwoordelijkheid als werkgever maatregelen treffen die niet onder het bevoegd gezag vallen. Alleen als deze maatregelen niet volstaan, wordt een dreigingsinschatting opgevraagd op basis waarvan maatregelen kunnen worden getroffen. Dan geldt het proces zoals beschreven in paragraaf 4.1 tot en met 4.4.
Rechterlijke ambtenaren en overige OM-medewerkers die op de hoogte zijn van een mogelijke dreiging jegens een rechterlijke ambtenaar of andere OM-medewerker, melden dit aan het eigen parkethoofd of hoofd van hun OM-onderdeel. Dit hoofd brengt de hoofdofficier van de woonplaats van de bedreigde persoon op de hoogte van de dreiging. Het eigen hoofd van de medewerker onderhoudt in alle gevallen nauw contact houdt met zijn bedreigde medewerker (en zonodig zijn gezin) en laat zich door de hoofdofficier van de woonplaats van de bedreigde persoon informeren over de door de politie getroffen maatregelen.
De hoofdofficier van de woonplaats vraagt een dreigingsinschatting aan en geeft zonodig het regiokorps opdracht (spoed)maatregelen te treffen. De hoofdofficier van de woonplaats heeft ook het gezag over het opsporingsonderzoek naar de herkomst van de dreiging. De hoofdofficier informeert zo spoedig mogelijk het College van procureurs-generaal over de uitkomst van de dreigingsinschatting en getroffen (spoed)maatregelen.
Als het gaat om de bedreiging van een van de eigen medewerkers van een hoofdofficier, dan kan de hoofdofficier ervoor kiezen het gezag over het opsporingsonderzoek over te dragen aan een collega-hoofdofficier en diens regiokorps. Dit in verband met het eventueel ontstaan van belangenverstrengeling.
Wanneer een burgemeester, korpschef of hoofdofficier bedreigd wordt, is het de hoofdofficier van het arrondissement van de woonplaats van de bedreigde persoon die de procedure in werking stelt. Deze verloopt volgens het reguliere proces. Aanvullend geldt dat de CBB van de NCTb de dreigingsinschatting en de voorgestelde maatregelen op volledigheid en proportionaliteit beoordeelt, de maatregelen eventueel bijstelt (altijd in overleg) en deze vervolgens formeel vaststelt. De hoofdofficier is verantwoordelijk voor het doen treffen van maatregelen.
Als de bedreigde hoofdofficier in hetzelfde arrondissement woont en werkt, wijst het College van procureurs-generaal een collega-hoofdofficier aan als waarnemer voor de behandeling van de dreiging. Dit is bij voorkeur de hoofdofficier van een parket in de regio of van een aangrenzend parket. Deze collega-hoofdofficier vraagt de dreigingsinschatting aan bij het regiokorps van de woonplaats van de bedreigde, en besluit over het pakket maatregelen dat aan de CBB van de NCTb wordt voorgelegd. De CBB behoudt hierbij zijn rol voor wat betreft het beoordelen van de volledigheid en proportionaliteit van de dreigingsinschatting en de voorgestelde maatregelen, en stelt deze vervolgens formeel vast. Het regiokorps van de woonplaats van de bedreigde hoofdofficier voert de maatregelen vervolgens uit.
De bedreigde hoofdofficier heeft zelf geen zeggenschap over de maatregelen. Hij wordt door zijn collega-hoofdofficier geïnformeerd over het besluit over de beschermingsmaatregelen.
Voor wat betreft de opsporing: als de bedreigde burgemeester of korpschef werkzaam is in hetzelfde arrondissement als waar hij woont, kan de hoofdofficier het gezag over het strafrechtelijke onderzoek overdragen aan een collega-hoofdofficier (van bij voorkeur een parket binnen de regio). Hij maakt zelf de afweging of zo’n overdracht wenselijk is. Als de burgemeester of korpschef in een ander arrondissement werkt dan woont, dan is de hoofdofficier van het arrondissement van de woonplaats verantwoordelijk in het kader van het stelsel Bewaken en beveiligen én voor het strafrechtelijk onderzoek.
In het geval van bedreiging van een hoofdofficier wordt het strafrechtelijke onderzoek naar de herkomst van de dreiging altijd overgedragen aan een collega-hoofdofficier. Het regiokorps van deze collega-hoofdofficier voert het opsporingsonderzoek naar de dreiging uit.
Naast concrete bedreigingen van leden van de rechterlijke macht kan ook sprake zijn van potentiële dreigingen jegens (vooral) rechters, raadsheren, officieren van justitie, advocaten-generaal, opsporingsambtenaren én/of objecten zoals rechtbanken. Hierbij gaat het vooral om functionarissen die onderzoek doen naar zware georganiseerde criminaliteit of terrorisme. De aard van die onderzoeken brengt het risico met zich mee van bedreiging of intimidatie met als doel de beïnvloeding van de rechtsgang.
In verband met de veiligheid van de betrokken functionarissen is het belangrijk een potentiële bedreiging zo vroeg mogelijk te onderkennen. De hoofdofficier die het strafrechtelijk onderzoek uitvoert, kan daartoe een dreigingsanalyse aanvragen bij het NIK, vooruitlopend op de latere beslissingen van de hoofdofficier(en) van de woonplaats(en) van de betrokken functionaris(sen). Het gaat hierbij om een analyse, omdat de risico’s die de betrokken functionarissen lopen, beoordeeld moeten worden en dus niet een concrete bedreiging. De aanvraag loopt via de landelijk officier dienst IPOL. Het NIK geeft door middel van een zogenaamd ‘inwinplan’ sturing aan de betrokken regiokorpsen bij het verzamelen van informatie ten behoeve van de beoordeling van de dreiging. Op vooraf bepaalde tijdstippen én wanneer de dreigingssituatie daartoe aanleiding geeft, wordt de dreigingsanalyse gedurende het verloop van het onderzoek geactualiseerd.
De aanvragende hoofdofficier bespreekt de uitkomsten van de dreigingsanalyse met de hoofdofficieren van de parketten waar de betrokken functionaris(en) wonen. Zij stellen gezamenlijk de te treffen maatregelen vast. De lokale hoofdofficier geeft vervolgens opdracht aan zijn eigen regiokorps tot uitvoering van de maatregelen en is tevens eindverantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Als de aanvragend hoofdofficier en de overige hoofdofficieren het niet eens worden over de maatregelen, beslist het College van procureurs-generaal. De landelijk officier dienst IPOL heeft een coördinerende en signalerende rol ten behoeve van alle betrokken hoofdofficieren van justitie. Dit betekent dat hij alle relevante zaaksgebonden informatie verzamelt.
Vanaf het moment dat de zittingslocatie bekend is, wordt ook de hoofdofficier van dat arrondissement betrokken in het overleg over de veiligheidsmaatregelen in en rondom de zittingslocatie. Deze hoofdofficier informeert ook de burgemeester. Het treffen van veiligheidsmaatregelen in de zittingszaal is een verantwoordelijkheid van de rechtbank. Als er maatregelen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn, overlegt de hoofdofficier met de burgemeester.
Bij een zaak in tweede aanleg kan de hoofdofficier van het arrondissement waar het hof gevestigd is, na overleg met de hoofdadvocaat-generaal, bij het NIK een actualisering van de dreigingsanalyse in eerste aanleg aanvragen. Vervolgens loopt het proces gelijk aan de hierboven beschreven procedure met betrekking tot de zaak in eerste aanleg. In aanvulling hierop informeert de aanvragend hoofdofficier de hoofdadvocaat-generaal over het besluit over de beschermingsmaatregelen. Als voor de zitting wordt uitgeweken naar een beveiligde, zittingslocatie, dan wordt ook de hoofdofficier van het arrondissement waar deze locatie gevestigd is, betrokken in het overleg over de veiligheidsmaatregelen.
De bescherming van getuigen is geregeld in het Besluit getuigenbescherming en nader uitgewerkt in de Instructie Getuigenbescherming. Het besluit is gebaseerd op artikel 226l van het Wetboek van strafvordering.
Het stelsel Bewaken en beveiligen is niet van toepassing op personen die op grond van de Instructie Getuigenbescherming 2006 feitelijk zijn opgenomen in getuigenbescherming. Dat is het geval als deze persoon onder de hoede van het team Getuigenbescherming (TGB) van het KLPD valt. TGB draagt in dat geval ook de kosten die met het beschermen van de bedreigde getuige gemoeid zijn.
Personen die niet aan de selectiecriteria voor getuigenbescherming voldoen, of enige tijd getuigenbescherming genieten en na verloop van tijd niet meer, vallen in principe onder het stelsel Bewaken en beveiligen. De hoofdofficier van de woonplaats is in beide gevallen verantwoordelijk voor de veiligheid van deze personen.
Als een bedreigde getuige afstand doet van het getuigenbeschermingsprogramma, betekent dat niet dat hij niet (meer) in aanmerking kan komen voor maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen. In dit stelsel geldt echter ook dat de bedreigde persoon geacht wordt volledig mee te werken aan de getroffen maatregelen.
Opname in een getuigenbeschermingsprogramma is in een aantal gevallen tijdelijk. Als het niet langer noodzakelijk is, vervalt de deelname aan het programma. Het is echter voorstelbaar dat een dreiging tegen de betrokken persoon of zijn familieleden blijft bestaan. Het is dan noodzakelijk een dreigingsinschatting te laten maken en eventueel maatregelen te treffen binnen het Stelsel Bewaken en beveiligen.
Als een bedreigde getuige in het getuigenbeschermingsprogramma is opgenomen, beschikt het TGB over informatie over de betrokkene en eventueel zijn familieleden. Als voor deze persoon een dreigingsinschatting moet worden opgesteld binnen het stelsel bewaken en beveiligen, dan stelt TGB op verzoek van de portefeuillehouder CCB van het regiokorps deze informatie ter beschikking aan de Regionale Informatie Coördinator. TGB stelt zo veel mogelijk de bij het team beschikbare ruwe en onbewerkte informatie ter beschikking. Hierbij wordt, voor zover noodzakelijk, eerst contact opgenomen met – en toestemming gevraagd aan – de eigenaar van de informatie.
De overdracht van de informatie vindt nadrukkelijk in de politielijn plaats. In de OM-lijn zal de landelijk officier getuigenbescherming de informatieoverdracht enkel bevestigen aan de hoofdofficier van de woonplaats van de bedreigde persoon en de landelijk officier dienst IPOL. De algemene afspraken met betrekking tot deze vorm van informatieoverdracht bij beschermde getuigen zijn vastgelegd in het ‘Informatieprotocol ten aanzien van de verantwoordelijkheidsverdeling en afstemming tussen het stelsel getuigenbescherming en het lokale domein van bewaken en beveiligen’.
Uitgangspunt is dat de bijzondere en materiële kosten die de regionale korpsen respectievelijk het KLPD maken in het uitvoeren van de maatregelen, politiekosten zijn. Overige kosten zijn primair de verantwoordelijkheid van de bedreigde persoon danwel zijn werkgever.
Deze aanwijzing is geldig met onmiddellijke ingang van de datum van inwerkingtreding.
AIVD: Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
CBB: Coördinator Bewaking en Beveiliging
CCB: Conflict- en crisisbeheersing
CIE: Criminele Inlichtingen Eenheid
Dienst IPOL: Dienst Internationale Politie Informatie
EBB: Eenheid Bewaking en Beveiliging
KLPD: Korps landelijke politiediensten
NCTb: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
NIK: Nationaal Informatie Knooppunt
RIK: Regionaal Informatie Knooppunt
TGB: Team Getuigenbescherming (KLPD)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-333.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.