Wijziging Inkomensbesluit AOW 1996

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 februari 2008, nr. SV/WV/2008/2932, tot wijziging van het Inkomensbesluit AOW 1996 in verband met buiten beschouwing laten van stamrechtuikeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 10, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet;

Besluit:

Artikel I

Inkomensbesluit AOW 1996

Het Inkomensbesluit AOW 1996 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een stamrecht: een recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon.

B

Aan artikel 7, tweede lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.

Artikel II

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 februari 2008.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. Aboutaleb.

Toelichting

Algemeen

Dit besluit wijzigt de ministeriële regeling het Inkomensbesluit AOW 1996. De wijziging houdt in dat periodieke uitkeringen uit een stamrecht (een recht dat periodieke uitkeringen genereert) dat met een eenmalige ontslagvergoeding (door de werkgever) ten behoeve van een werknemer is aangekocht, niet als inkomen in verband met arbeid wordt beschouwd voor een toeslag op een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Deze periodieke uitkeringen worden niet gekort op de toeslag op de AOW-uitkering. In het kader van het Inkomensbesluit AOW 1996 is de werknemer de echtgenote van de pensioengerechtigde.

De Inkomensbesluiten van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Toeslagenwet (TW) en het Inkomens- en samenloopbesluit van de Algemene nabestaandenwet (Anw) worden eveneens, inhoudelijk op identieke wijze, gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.

In het inkomensbesluit op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) is thans niets geregeld over periodieke uitkeringen uit een stamrecht dat met een eenmalige ontslagvergoeding is aangekocht. In het inkomensbesluit geldt als hoofdregel dat alle voordelen die een werknemer (de echtgenote van de pensioengerechtigde) uit de vroegere dienstbetrekking geniet, als inkomen worden beschouwd. Met dat inkomen wordt vervolgens rekening gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag. Voor een éénmalige ontslaguitkering die door de werkgever aan een werknemer wordt verstrekt, heeft de wetgever een uitzondering gemaakt op de hoofdregel: die wordt niet aangemerkt als inkomen en wordt dus buiten beschouwing gelaten. Het staat de werknemer vrij de eenmalige ontslaguitkering te besteden zoals hem goeddunkt. De werknemer kan daarvan desgewenst zelf een stamrecht aankopen; de periodieke uitkeringen uit dat stamrecht worden dan vrijgelaten omdat deze als inkomsten uit vermogen wordt gezien en niet als inkomsten uit vroegere arbeid. De uitzondering op de hoofdregel geldt niet voor uitkeringen uit hoofde van een stamrecht dat door de werkgever bij een verzekeraar is aangekocht, dat is op dit moment niet geregeld in het Inkomensbesluit AOW 1996. Deze uitkeringen uit een stamrecht zijn daarom op grond van dit huidige inkomensbesluit aan te merken als inkomen uit vroegere arbeid.

Gedurende 20 jaar is echter in de uitvoeringspraktijk van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in het kader van de AOW het beleid gevoerd dat ook uitkeringen uit hoofde van een door de werkgever aangekocht stamrecht niet als inkomen worden aangemerkt, mits de werknemer kan aantonen dat hij een vrije keuze heeft gehad bij de besteding van de eenmalige ontslagvergoeding. In deze uitvoeringspraktijk is onderscheid gemaakt tussen periodieke uitkeringen uit een stamrecht dat met een eenmalige ontslagvergoeding door de werkgever ten behoeve van de werknemer is aangekocht, waarbij 1) de werknemer een vrije keuze had ten aanzien van de besteding van de eenmalige uitkering en waarbij 2) de werknemer die vrije keuze niet had. In de eerste situatie worden de uitkeringen niet beschouwd als inkomsten in verband met arbeid. In de tweede situatie worden de uitkeringen wel beschouwd als inkomsten in verband met vroegere arbeid en dus tot het inkomen gerekend en in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering. In het beleid in het kader van de inkomensbesluiten wordt daarom een eenmalige ontslaguitkering, die de werknemer geheel naar eigen inzicht kan besteden, tot het vermogen van de werknemer gerekend. Wanneer de vrij besteedbare eenmalige ontslaguitkering gebruikt wordt voor het kopen van een stamrecht om daaruit een periodieke uitkering te bedingen, blijft die periodieke uitkering ook buiten beschouwing bij de bepaling van het inkomen in verband met arbeid. Deze uitkering is immers het resultaat van een eigen keuze tot besteding van buiten beschouwing gelaten vermogen.

Met betrekking tot dit langjarige beleid geldt tevens als voorwaarde dat de middelen die zijn aangewend voor het stamrecht uitsluitend uit de ontslagvergoeding bestaan. Als de aankoop van het stamrecht uitsluitend voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst of een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) is er geen sprake van een vrije keuze en wordt (de uitkering uit) het stamrecht niet vrijgelaten.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 19 april 2005 (CRvB d.d. 19 april 2005, nr. 02/4792 IOAW, gepubliceerd in Rechtspraak Sociale Verzekering 2005/199) geoordeeld dat indien de bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan een betrokkene toegekende eenmalige vergoeding door de werkgever niet aan de betrokkene zelf, maar rechtstreeks aan een levensverzekeringsmaatschappij is overgemaakt, de uit hoofde hiervan toegekende stamrechtuitkering dient te worden aangemerkt als inkomen in verband met arbeid als bedoeld in de IOAW. Deze uitspraak gold mutatis mutandis ook voor het Inkomensbesluit AOW 1996. Deze uitspraak van de CRvB bevestigt de bestaande uitvoeringspraktijk. De wijziging leidt daarom niet tot een toename van de administratieve lasten.

Overgangsrecht

Het is niet noodzakelijk om overgangsrecht te treffen voor de wijzigingen in het Inkomensbesluit AOW 1996, omdat de SVB zijn beleid in dit opzicht, ook na de genoemde uitspraak van de CRvB, ongewijzigd heeft voortgezet.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A. Het stamrecht

In dit onderdeel wordt aangegeven wat verstaan wordt onder een stamrecht, namelijk een

recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Aansluiting is

in dit kader gezocht bij de Wet op de loonbelasting 1964 waar dit begrip onder meer wordt gehanteerd in (de aanhef van) artikel 11, eerste lid, onderdeel g.

Artikel I, onderdeel B. Periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht

Met het nieuwe onderdeel van artikel 7, tweede lid, van het Inkomensbesluit AOW 1996 wordt bereikt dat stamrechten aangekocht uit de eenmalige uitkering wegens de beëindiging van de dienstbetrekking, en ook de periodieke opbrengsten daaruit in het vermogen van een werknemer vloeien. Dergelijke inkomsten worden hiermee niet langer beschouwd als inkomen in verband met arbeid. De werknemer in dit verband is de echtgenoot van de pensioengerechtigde, gelet op artikel 7 van het Inkomensbesluit AOW 1996 juncto de artikelen 8, eerste lid, 10, eerste en tweede lid, en 11, van de AOW.

Aan het stamrecht worden de volgende voorwaarden gesteld, willen de periodieke uitkeringen niet worden gerekend tot inkomen uit arbeid, namelijk dat (1) het stamrecht moet zijn aangekocht uit een eenmalige uitkering wegens de beëindiging van de dienstbetrekking, (2) de werknemer aantoonbaar deze eenmalige uitkering naar eigen goeddunken kan besteden.

Uitsluitend stamrechten die zijn aangekocht uit een eenmalige (ontslag of beëindigings)uitkering komen in aanmerking voor het buiten beschouwing laten. Indien de aankoop van het stamrecht uitsluitend voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst of een CAO is er geen sprake van een vrije keuze wat betreft de besteding en wordt (de uitkering uit) het stamrecht niet buiten beschouwing gelaten. Om voor het buiten beschouwing laten in aanmerking te komen is in elk geval vereist dat de werkgever deze eenmalige uitkering aantoonbaar ter vrije beschikking stelt van de werknemer. Het doet in dit verband niet terzake dat de werkgever het bedrag van die eenmalige uitkering niet rechtstreeks aan de werknemer overmaakt. Zeer wel denkbaar is dat de werkgever alvorens tot uitbetaling over te gaan, op verzoek van de werknemer het bedrag betaalt aan een verzekeraar ter aankoop van het stamrecht. Door de eenmalige uitkering aldus op verzoek van de werknemer te betalen aan de verzekeraar, is voldaan aan het vereiste dat de werknemer de eenmalige ontslaguitkering naar eigen goeddunken kan besteden.

Artikel II. Inwerkingtreding

De wijziging treedt in werking per 1 april 2008. Er is gekozen voor een vaste datum om deze wijziging tegelijkertijd in werking te laten treden met een identieke wijziging in de inkomensbesluiten op grond van de IOAW, de Toeslagenwet en de Anw.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Naar boven