Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 december 2008, nr. TRCJZ/2008/3516, houdende regels voor het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (Regeling gebruik uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 168);

Gelet op verordening (EG) nr. 506/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot wijziging van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 149);

Gelet op verordening (EG) nr. 535/2008 van de Commissie van 13 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 156);

Gelet op de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

b. verordening (EG) nr. 708/2007:

verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 168).

Artikel 2

De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) nr. 708/2007, is de minister.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden om in strijd te handelen met de artikelen 6, 14 tot en met 17, 20 en 21 van verordening (EG) nr. 708/2007.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening (EG) nr. 708/2007 kan worden ingediend bij de Directeur Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 4

De minister houdt een register als bedoeld in artikel 23 van verordening (EG) nr. 708/2007 bij.

Artikel 5

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gebruik uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 december 2008

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

§ 1. Algemeen

Onderhavige regeling strekt ter uitvoering van verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 168), zoals gewijzigd door verordening (EG) nr. 506/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot wijziging van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 149) (Hierna: de verordening). Deze verordening is op onderdelen nader uitgewerkt in verordening (EG) nr. 535/2008 van de Commissie van 13 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 156). Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet op grond waarvan de minister regels kan stellen ter uitvoering van verordeningen van de Europese Gemeenschappen die betrekking hebben op het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voorzien in de tweede titel van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De verordening vindt zijn grondslag in artikel 37 EG. Het gemeenschappelijk visserijbeleid maakt ingevolge artikel 32, eerste lid, EG onderdeel uit van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Inhoud van de regeling

De verordening creëert blijkens artikel 1 een kader om de aquatische habitats te beschermen tegen de risico’s die het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur met zich mee brengt. Dit kader omvat procedures voor het analyseren van de potentiële risico’s, het treffen van maatregelen op basis van de beginselen van preventie en voorzorg en het vaststellen van eventueel noodzakelijke noodplannen. Meer concreet roept de verordening een vergunningsplicht in het leven voor het introduceren van uitheemse soorten en het transloceren van plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur.

Om uitvoering te geven aan de verordening treft de onderhavige regeling een aantal voorzieningen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met als taken het verlenen en intrekken van vergunningen voor het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur en het houden van toezicht op de gevolgen van het gebruik van deze soorten in de aquacultuur (artikel 2). Daarnaast is in deze regeling een verbod opgenomen op het verplaatsen van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur zonder vergunning van de minister (artikel 3, eerste lid). Tot slot wordt de minister aangewezen om een register bij te houden van alle introducties en translocaties in Nederland (artikel 4).

Relatie met andere regelgeving

Onderhavige regeling creëert een nieuw vergunningsstelsel voor het gebruik van uitheemse of plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur. Wanneer een aquacultuurbedrijf gebruik wil maken van uitheemse of plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur gelden ook de regimes van artikel 17 van de Visserijwet (uitzetten van vissen in wateren als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder d van de Visserijwet), artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (houden van dieren voor productiedoeleinden) en artikelen 14, eerste lid, van de Flora- en Faunawet (uitzetten van dieren of eieren van dieren in de vrije natuur).

Vaste verandermomenten

Deze regeling treedt op 1 januari 2009 in werking. Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en minimaal drie maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de minister van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243). Reden voor deze afwijking is de Europese implementatiedatum van 1 januari 2009 van de verordening. In verband met de tijdige uitvoering van de verordening is de periode tussen publicatie en inwerkingtreding korter dan de wenselijk geachte termijn van minimaal drie maanden.

Administratieve lasten

Deze regeling leidt tot een toename van de administratieve lasten voor de sector.

De invoering van vergunningsstelsel voor het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur leidt, uitgaande van dertien mogelijke vergunningaanvragen, tot een toename van de administratieve lasten van circa € 16.020 voor het bedrijfsleven.

Het opstellen van een aanvraag zal voor alle gevallen naar verwachting 20 uur per aanvraag in beslag nemen. Voor aanvragen voor verplaatsingen die als niet-routinematig worden aangemerkt zal aanvullend een milieurisicobeoordeling moeten worden uitgevoerd. Daar het uitzetten van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in gesloten aquacultuurvoorzieningen niet wordt gekwalificeerd als niet-routinematig zal het in Nederland naar verwachting gaan om twee aanvragen per jaar. Het verrichten van een milieurisicobeoordeling zal naar verwachting 24 uur in beslag nemen. De aanvrager zal het uitvoeren van deze beoordeling naar verwachting uitbesteden aan een extern bureau.

De minister kan besluiten dat een uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soort alvorens deze mag worden uitgezet wordt onderworpen aan een proefuitzetting of quarantaine. Dit zal naar verwachting niet meer dan één keer per jaar voorkomen. Het rapporteren van de resultaten van deze proefuitzetting of quarantaine zal circa 8 uur in beslag nemen.

Bij niet-routinematige verplaatsingen zal na de uitzetting gedurende een periode van twee jaar toezicht moeten worden gehouden om de gevolgen van de uitzetting te evalueren. De resultaten van dit toezicht moeten worden gerapporteerd. Het opstellen van deze rapportage zal naar verwachting 8 uur in beslag nemen.

Deze regeling is ter toetsing van de administratieve lasten voorgelegd aan ACTAL. ACTAL had bij deze regeling geen opmerkingen.

Aspecten van controle en handhaving

In overeenstemming met artikel 48a van de Landbouwwet en het Besluit aanwijzing toezichthouders Landbouwwet is de Algemene Inspectiedienst belast met het toezicht op de naleving van deze regeling.

Overtredingen van voorschriften die bij deze regeling zijn gesteld, zijn gekwalificeerd als economisch delict en worden derhalve strafbaar gesteld op grond van de Wet op de economische delicten.

§ 2. Artikelsgewijs

Artikel 3: Vergunningsplicht

Artikel 3, eerste lid, bepaalt dat het verboden is om in strijd te handelen met de artikelen 6, 14 tot en met 17, 20 en 21 van de verordening. Het verbod om in strijd te handelen met artikel 6 van de verordening betekent dat het verboden is om uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten te gebruiken in de aquacultuur zonder een daartoe door de minister op grond van artikel 6, eerste lid, van de verordening afgegeven vergunning. Ook is het op grond van artikel 3, eerste lid, verboden om in strijd te handelen met de voorwaarden die op grond van de artikelen 14 tot en met 16, 20 en 21 aan deze vergunning verbonden kunnen zijn.

Daarnaast is het ingevolge artikel 3, eerste lid, verboden om in strijd te handelen met artikel 17 van de verordening. Dit houdt in dat een aanvrager een, door de bevoegde autoriteit goed te keuren, noodplan moet opstellen dat regelingen bevat om bij onvoorziene gebeurtenissen met nadelige gevolgen voor het milieu of de inheemse populaties de geïntroduceerde soort uit het milieu te verwijderen of de dichtheid ervan te verminderen. Dit noodplan moet, indien dergelijke gebeurtenissen, zich voordoen onmiddellijk worden uitgevoerd. In deze gevallen kan de minister de vergunning bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de verordening tijdelijk of permanent intrekken op grond van artikel 12 van de verordening.

Artikel 3, tweede lid, bepaalt dat aanvragen als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de verordening kunnen worden ingediend bij de Directeur Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Postbus 20401, 2500 EK Den Haag). De vergunning wordt door de minister afgegeven volgens de procedure die wordt omschreven in de artikelen 6 tot en met 11 van de verordening.

Artikel 5: Register

De minister is aangewezen om een register bij te houden van alle introducties en translocaties in Nederland. Het register dat wordt bijgehouden door de minister omvat tevens een historisch overzicht van alle aanvragen en bijbehorende documentatie die voor afgifte van de vergunning en tijdens de toezichtperiode verzameld zijn.

Dit register wordt overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 inzake toegang van het publiek tot milieu-informatie (PbEU L 41) vrij ter beschikking van andere lidstaten en het publiek gesteld.

§ 3 Transponeringstabel

Verordening (EG) nr. 708/2007

Regeling gebruik uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur.

Toelichting

Artikel 1

Betreft onderwerp

Artikel 2

Betreft toepassingsgebied

Artikel 3

Betreft definities

Artikel 4

Betreft verplichting voor de lidstaat

Artikel 5

Artikel 2

Aanwijzing minister als bevoegde autoriteit

Artikel 6

Artikel 3, eerste lid

Vergunningsplicht

Artikelen 7 tot en met 11

Voorschriften voor verlening vergunning

Artikel 12

Intrekkingsbevoegdheid

Artikelen 13 en 19

Voorwaarden aan de vergunning.

  

Richtlijn 2006/88/EG is geïmplementeerd in de Regeling Aquacultuur.

  

Richtlijn 2000/29/EG is geïmplementeerd in de Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten.

Artikel 14, 15, 16, 17, 20 en 21

Artikel 3, eerste lid

Voorwaarden die aan vergunning verbonden kunnen worden

Artikel 18 en 22

Toezicht na uitzetting. Met het houden van toezicht na uitzetting wordt de aanvrager van de vergunning belast.

Artikel 23

Artikel 4

Aanwijzen minister als instantie belast met bijhouden register

Artikel 24

Gedetailleerde regels en aanpassing aan technische vooruitgang

Artikel 25

Artikel 5, eerste lid

Inwerkingtreding

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven