De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse
en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 168);
Gelet op verordening (EG) nr. 506/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot wijziging van bijlage IV bij verordening (EG)
nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in
de aquacultuur (PbEU L 149);
Gelet op verordening (EG) nr. 535/2008 van de Commissie van 13 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG)
nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende
soorten in de aquacultuur (PbEU L 156);
Gelet op de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet;
Besluit:
TOELICHTING
§ 1. Algemeen
Onderhavige regeling strekt ter uitvoering van verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni
2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 168), zoals gewijzigd
door verordening (EG) nr. 506/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot wijziging van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 708/2007
van de Raad inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 149) (Hierna:
de verordening). Deze verordening is op onderdelen nader uitgewerkt in verordening (EG) nr. 535/2008 van de Commissie van
13 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni
2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur (PbEU L 156). Deze verordening
is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.
Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet op grond waarvan de minister regels kan stellen ter
uitvoering van verordeningen van de Europese Gemeenschappen die betrekking hebben op het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
voorzien in de tweede titel van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De verordening
vindt zijn grondslag in artikel 37 EG. Het gemeenschappelijk visserijbeleid maakt ingevolge artikel 32, eerste lid, EG onderdeel
uit van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Inhoud van de regeling
De verordening creëert blijkens artikel 1 een kader om de aquatische habitats te beschermen tegen de risico’s die het gebruik
van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur met zich mee brengt. Dit kader omvat procedures voor
het analyseren van de potentiële risico’s, het treffen van maatregelen op basis van de beginselen van preventie en voorzorg
en het vaststellen van eventueel noodzakelijke noodplannen. Meer concreet roept de verordening een vergunningsplicht in het
leven voor het introduceren van uitheemse soorten en het transloceren van plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur.
Om uitvoering te geven aan de verordening treft de onderhavige regeling een aantal voorzieningen. De Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met als taken het verlenen en intrekken
van vergunningen voor het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur en het houden van
toezicht op de gevolgen van het gebruik van deze soorten in de aquacultuur (artikel 2). Daarnaast is in deze regeling een
verbod opgenomen op het verplaatsen van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in de aquacultuur zonder vergunning
van de minister (artikel 3, eerste lid). Tot slot wordt de minister aangewezen om een register bij te houden van alle introducties
en translocaties in Nederland (artikel 4).
Relatie met andere regelgeving
Onderhavige regeling creëert een nieuw vergunningsstelsel voor het gebruik van uitheemse of plaatselijk niet voorkomende soorten
in de aquacultuur. Wanneer een aquacultuurbedrijf gebruik wil maken van uitheemse of plaatselijk niet voorkomende soorten
in de aquacultuur gelden ook de regimes van artikel 17 van de Visserijwet (uitzetten van vissen in wateren als bedoeld in
artikel 1, vierde lid, onder d van de Visserijwet), artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (houden van
dieren voor productiedoeleinden) en artikelen 14, eerste lid, van de Flora- en Faunawet (uitzetten van dieren of eieren van
dieren in de vrije natuur).
Vaste verandermomenten
Deze regeling treedt op 1 januari 2009 in werking. Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten
voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en minimaal drie maanden daaraan voorafgaand
publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de minister van 28 april 2008 aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243). Reden voor deze afwijking is de Europese implementatiedatum van 1 januari 2009 van de verordening. In verband met de tijdige
uitvoering van de verordening is de periode tussen publicatie en inwerkingtreding korter dan de wenselijk geachte termijn
van minimaal drie maanden.
Administratieve lasten
Deze regeling leidt tot een toename van de administratieve lasten voor de sector.
De invoering van vergunningsstelsel voor het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur
leidt, uitgaande van dertien mogelijke vergunningaanvragen, tot een toename van de administratieve lasten van circa € 16.020
voor het bedrijfsleven.
Het opstellen van een aanvraag zal voor alle gevallen naar verwachting 20 uur per aanvraag in beslag nemen. Voor aanvragen
voor verplaatsingen die als niet-routinematig worden aangemerkt zal aanvullend een milieurisicobeoordeling moeten worden uitgevoerd.
Daar het uitzetten van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in gesloten aquacultuurvoorzieningen niet wordt gekwalificeerd
als niet-routinematig zal het in Nederland naar verwachting gaan om twee aanvragen per jaar. Het verrichten van een milieurisicobeoordeling
zal naar verwachting 24 uur in beslag nemen. De aanvrager zal het uitvoeren van deze beoordeling naar verwachting uitbesteden
aan een extern bureau.
De minister kan besluiten dat een uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soort alvorens deze mag worden uitgezet wordt
onderworpen aan een proefuitzetting of quarantaine. Dit zal naar verwachting niet meer dan één keer per jaar voorkomen. Het
rapporteren van de resultaten van deze proefuitzetting of quarantaine zal circa 8 uur in beslag nemen.
Bij niet-routinematige verplaatsingen zal na de uitzetting gedurende een periode van twee jaar toezicht moeten worden gehouden
om de gevolgen van de uitzetting te evalueren. De resultaten van dit toezicht moeten worden gerapporteerd. Het opstellen van
deze rapportage zal naar verwachting 8 uur in beslag nemen.
Deze regeling is ter toetsing van de administratieve lasten voorgelegd aan ACTAL. ACTAL had bij deze regeling geen opmerkingen.
Aspecten van controle en handhaving
In overeenstemming met artikel 48a van de Landbouwwet en het Besluit aanwijzing toezichthouders Landbouwwet is de Algemene
Inspectiedienst belast met het toezicht op de naleving van deze regeling.
Overtredingen van voorschriften die bij deze regeling zijn gesteld, zijn gekwalificeerd als economisch delict en worden derhalve
strafbaar gesteld op grond van de Wet op de economische delicten.
§ 2. Artikelsgewijs
Artikel 3: Vergunningsplicht
Artikel 3, eerste lid, bepaalt dat het verboden is om in strijd te handelen met de artikelen 6, 14 tot en met 17, 20 en 21
van de verordening. Het verbod om in strijd te handelen met artikel 6 van de verordening betekent dat het verboden is om uitheemse
of plaatselijk niet-voorkomende soorten te gebruiken in de aquacultuur zonder een daartoe door de minister op grond van artikel
6, eerste lid, van de verordening afgegeven vergunning. Ook is het op grond van artikel 3, eerste lid, verboden om in strijd
te handelen met de voorwaarden die op grond van de artikelen 14 tot en met 16, 20 en 21 aan deze vergunning verbonden kunnen
zijn.
Daarnaast is het ingevolge artikel 3, eerste lid, verboden om in strijd te handelen met artikel 17 van de verordening. Dit
houdt in dat een aanvrager een, door de bevoegde autoriteit goed te keuren, noodplan moet opstellen dat regelingen bevat om
bij onvoorziene gebeurtenissen met nadelige gevolgen voor het milieu of de inheemse populaties de geïntroduceerde soort uit
het milieu te verwijderen of de dichtheid ervan te verminderen. Dit noodplan moet, indien dergelijke gebeurtenissen, zich
voordoen onmiddellijk worden uitgevoerd. In deze gevallen kan de minister de vergunning bedoeld in artikel 6, eerste lid,
van de verordening tijdelijk of permanent intrekken op grond van artikel 12 van de verordening.
Artikel 3, tweede lid, bepaalt dat aanvragen als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de verordening kunnen worden ingediend
bij de Directeur Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Postbus 20401, 2500 EK Den Haag). De
vergunning wordt door de minister afgegeven volgens de procedure die wordt omschreven in de artikelen 6 tot en met 11 van
de verordening.
Artikel 5: Register
De minister is aangewezen om een register bij te houden van alle introducties en translocaties in Nederland. Het register
dat wordt bijgehouden door de minister omvat tevens een historisch overzicht van alle aanvragen en bijbehorende documentatie
die voor afgifte van de vergunning en tijdens de toezichtperiode verzameld zijn.
Dit register wordt overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari
2003 inzake toegang van het publiek tot milieu-informatie (PbEU L 41) vrij ter beschikking van andere lidstaten en het publiek
gesteld.
§ 3 Transponeringstabel
Verordening (EG) nr. 708/2007 | Regeling gebruik uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur. | Toelichting |
|---|
Artikel 1 | – | Betreft onderwerp |
Artikel 2 | – | Betreft toepassingsgebied |
Artikel 3 | – | Betreft definities |
Artikel 4 | – | Betreft verplichting voor de lidstaat |
Artikel 5 | Artikel 2 | Aanwijzing minister als bevoegde autoriteit |
Artikel 6 | Artikel 3, eerste lid | Vergunningsplicht |
Artikelen 7 tot en met 11 | – | Voorschriften voor verlening vergunning |
Artikel 12 | – | Intrekkingsbevoegdheid |
Artikelen 13 en 19 | – | Voorwaarden aan de vergunning. |
| | | Richtlijn 2006/88/EG is geïmplementeerd in de Regeling Aquacultuur. |
| | | Richtlijn 2000/29/EG is geïmplementeerd in de Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten. |
Artikel 14, 15, 16, 17, 20 en 21 | Artikel 3, eerste lid | Voorwaarden die aan vergunning verbonden kunnen worden |
Artikel 18 en 22 | – | Toezicht na uitzetting. Met het houden van toezicht na uitzetting wordt de aanvrager van de vergunning belast. |
Artikel 23 | Artikel 4 | Aanwijzen minister als instantie belast met bijhouden register |
Artikel 24 | – | Gedetailleerde regels en aanpassing aan technische vooruitgang |
Artikel 25 | Artikel 5, eerste lid | Inwerkingtreding |
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.