De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 2.20, derde lid, 2.30, vierde lid, 2.44, tweede lid, 2.69, 2.157, eerste lid, 2.165, 2.187, tweede lid,
3.1, derde lid, 3.30, tweede lid, 6.5, tweede lid, 8.8, eerste lid, en artikel 9.6 van de Mediawet 2008 en de artikelen 6
en 29 van het Mediabesluit 2008;
Besluit:
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- groep:
een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
- minister:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- Stimuleringsfonds:
Stimuleringsfonds voor de pers, genoemd in artikel 8.1 van de wet;
- wet:
Mediawet 2008.
HOOFDSTUK 2. PUBLIEKE MEDIADIENSTEN
AFDELING 2.1 LANDELIJKE PUBLIEKE MEDIADIENST
Artikel 2 Indiening concessiebeleidsplan
De Stichting dient het concessiebeleidsplan, bedoeld in artikel 2.20 van de wet, telkens in voor 1 maart van het kalenderjaar
waarin de concessieperioden, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, van de wet, eindigen.
Artikel 3 Indiening aanvraag erkenning
1. Omroepverenigingen dienen de aanvraag voor een erkenning of voorlopige erkenning, bedoeld in artikel 2.30 van de wet, in
de maand juni van het kalenderjaar voorafgaand aan een nieuwe erkenningperiode in.
2. De minister beslist uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.
Artikel 4 Indiening aanvraag aanwijzing
1. Kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag dienen de aanvraag voor een aanwijzing, bedoeld in artikel
2.43 van de wet, in de maand september van het kalenderjaar voorafgaand aan een concessieperiode, bedoeld in artikel 2.19,
derde lid, van de wet in.
2. Het Commissariaat beslist uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.
AFDELING 2.2 REGIONALE EN LOKALE PUBLIEKE MEDIADIENSTEN
§ 2.2.1 Aanwijzing
Artikel 5 Indiening aanvraag
De aanvraag voor een aanwijzing, bedoeld in artikel 2.65 van de wet, gaat vergezeld van:
a. een exemplaar van de notarieel vastgelegde statuten;
b. een overzicht van de belangrijkste in de gemeente respectievelijk provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige
en geestelijke stromingen van waaruit leden worden benoemd in het in artikel 2.61, tweede lid, onderdeel c, van de wet bedoelde
orgaan;
c. een overzicht van de leden van het orgaan, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, onderdeel c, van de wet; en
d. een aanduiding van het gebied waarbinnen het media-aanbod zal worden verspreid.
Artikel 6 Advisering door provinciale staten en gemeenteraad
1. Het Commissariaat legt een aanvraag voor een aanwijzing van een regionale publieke media-instelling respectievelijk een lokale
publieke media-instelling binnen vier weken na ontvangst daarvan ter advisering voor aan de desbetreffende provinciale staten
respectievelijk gemeenteraad.
2. Provinciale staten brengen respectievelijk de gemeenteraad brengt binnen achttien weken na ontvangst van de aanvraag advies
uit aan het Commissariaat.
3. Provinciale staten verklaren in het advies of zij bereid zijn om voor de bekostiging van de regionale publieke media-instelling
in te staan.
4. Het Commissariaat beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies, bedoeld in het tweede lid, op de aanvraag en bepaalt
daarbij de ingangsdatum van de aanwijzing.
Artikel 7 Indiening aanvraag aansluitende periode
Als een aangewezen regionale of lokale publieke media-instelling voor een aansluitende periode van vijf jaar aangewezen wil
worden, dient zij uiterlijk zes maanden voor het einde van de lopende aanwijzingsperiode de aanvraag voor een nieuwe aanwijzing
in.
Artikel 8 Afwijken van adviseringsprocedure
Het Commissariaat kan in bijzondere gevallen afwijken van artikel 6.
Artikel 9 Intrekken aanwijzing
Een besluit tot intrekking van de aanwijzing op grond van artikel 2.67, eerste lid, en 2.68. eerste lid, onderdelen a en b,
van de wet, gaat onmiddellijk in.
§ 2.2.2 Reclame- en telewinkelboodschappen
Artikel 10 Boekhouding
1. Lokale en regionale publieke media-instellingen die reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod opnemen, voeren
een behoorlijke boekhouding.
2. De boekhouding bevat ten minste gegevens over de kosten en opbrengsten, verdeeld naar:
a. de kosten en opbrengsten van de exploitatie van reclame- en telewinkelboodschappen;
b. de kosten en opbrengsten van ander media-aanbod; en
c. de kosten en opbrengsten van alle andere activiteiten.
Artikel 11 Jaarrekening
1. Lokale en regionale media-instellingen die reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod opnemen, zenden jaarlijks
vóór 1 juni de jaarrekening aan het Commissariaat.
2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring van een accountant-administratieconsulent of een registeraccountant omtrent
de getrouwheid ervan.
3. Het Commissariaat kan voor bepaalde categorieën lokale en regionale media-instellingen vrijstelling verlenen van het tweede
lid.
AFDELING 2.3 NADERE VOORSCHRIFTEN PUBLIEKE MEDIADIENSTEN
Artikel 12 Voorschotten landelijke publieke media-instellingen
1. De landelijke publieke media-instellingen ontvangen voorschotten in twaalf maandelijkse termijnen. In bijzondere gevallen
kan de raad van bestuur hiervan afwijken.
2. De raad van bestuur bepaalt de hoogte van de voorschotten mede op basis van de begroting, bedoeld in artikel 2.147 van de
wet, en een liquiditeitsprognose van de desbetreffende instelling.
3. De landelijke publieke media-instellingen zenden voor 1 november van het jaar, voorafgaande aan het begrotingsjaar een liquiditeitsprognose
ter kennisneming aan de raad van bestuur.
4. Zolang de raad van bestuur de liquiditeitsprognose over het desbetreffende jaar nog niet heeft ontvangen, verstrekt hij voorschotten
aan de desbetreffende instelling op basis van de laatstelijk ontvangen liquiditeitsprognose.
5. Het totaal aan voorschotten in enig jaar is niet hoger dan het voor dat jaar vastgestelde totale budget.
Artikel 13 Voorschotten Wereldomroep
De regels over het verstrekken van voorschotten in artikel 12 zijn van overeenkomstige toepassing op de Wereldomroep, met
dien verstande dat de bevoegdheden aan het Commissariaat toekomen en de hoogte van de voorschotten mede wordt bepaald op basis
van de begroting, bedoeld in artikel 2.160 van de wet.
Artikel 14 Evaluatiecommissies
De evaluatiecommissies brengen telkens voor 1 mei van het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de concessieperioden,
bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, eindigen, rapport als bedoeld in artikel 2.187, tweede lid, van de wet, uit.
HOOFDSTUK 3. COMMERCIËLE OMROEPDIENSTEN
§ 3.1 Aanvraag toestemming
Artikel 15 Aanvraag toestemming
De aanvraag voor toestemming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de wet, gaat vergezeld van:
a. een exemplaar van de statuten van de aanvrager;
b. een opgave van de feitelijke vestigingsplaats als deze afwijkt van de statutaire zetel;
c. een aanduiding of de aanvraag voor toestemming betrekking heeft op televisieomroep of op radio-omroep; en
d. een overzicht van de organisatorische en juridische structuur van de aanvrager en een overzicht van zijn bestuurders en aandeelhouders.
Artikel 16 Indiening aanvraag aansluitende periode
Een commerciële media-instelling die een toestemming, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de wet, heeft verkregen, dient
de aanvraag voor een toestemming voor een aansluitende periode uiterlijk vijf maanden voor het einde van de lopende toestemmingsperiode
in.
§ 3.2 Toezichtskosten
Artikel 17 Toezichtskosten commerciële omroepdiensten
Een commerciële omroepinstelling is voor elke verkregen toestemming voor het verzorgen van een omroepdienst jaarlijks aan
het Commissariaat toezichtskosten verschuldigd berekend volgens de bij deze regeling gevoegde bijlage.
HOOFDSTUK 4. OVERHEID
Artikel 18 Aanvraag aanwijzing
1. De aanvraag voor aanwijzing van uren ten behoeve van overheidsvoorlichting, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van de wet,
wordt ingediend in de maand september.
2. Het Commissariaat beslist uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.
HOOFDSTUK 5. STIMULERINGSFONDS VOOR DE PERS
§ 5.1 Inkomsten uit reclame- en telewinkelboodschappen
Artikel 19 Percentage inkomsten voor Stimuleringsfonds
Het percentage, bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bedraagt nul.
§ 5.2 Subsidieverstrekking
Artikel 20 Aanvraagvereisten
1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 8.11, 8.12, 8.14 respectievelijk 8.13 van de wet, wordt ingediend door de
uitgever van een persorgaan respectievelijk de uitgevers van de betrokken persorganen gezamenlijk en bevat in ieder geval:
a. gegevens over de financiële positie van het persorgaan respectievelijk de persorganen;
b. een omschrijving van de juridische structuur van de bij de aanvraag betrokken persorganen;
c. als een betrokken uitgever deel uit maakt van een groep, een omschrijving van de structuur van de groep en een omschrijving
van de juridische en economische verhoudingen tussen de uitgever en de andere vennootschappen van de groep;
d. gegevens over oplage en verspreiding; en
e. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 8.11, tweede lid, 8.12, tweede lid, dan wel 8.13, tweede lid, van de wet en voor
wat betreft een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 8.14 van de wet, een voorstel voor opzet en uitvoering van het
beoogde organisatieonderzoek.
2. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 8.15 van de wet wordt ingediend door de voor het onderzoek verantwoordelijke
natuurlijke persoon of personen, of de voor het onderzoek verantwoordelijke rechtspersoon of rechtspersonen en bevat in ieder
geval:
a. als bij de aanvraag een of meerdere persorganen zijn betrokken, de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en
met d; en
b. een voorstel voor opzet en uitvoering van het beoogde onderzoek en een voorstel voor de wijze van bekendmaking van de resultaten.
Artikel 21 Behandeling aanvraag
1. Het Stimuleringsfonds bevestigt de ontvangst van een aanvraag.
2. Als bij de aanvraag gegevens als bedoeld in artikel 20 niet kunnen worden ingediend, blijkt uit de aanvraag waarom.
Artikel 22 Subsidieverlening
1. Het Stimuleringsfonds beslist binnen dertien weken na ontvangst op een aanvraag.
2. Aanvragen worden op volgorde van ontvangst behandeld, tenzij het Stimuleringsfonds een andere wijze van vaststellen heeft
vastgesteld. Als het voor een jaar beschikbare bedrag voor subsidies volledig is verleend, worden volgende aanvragen afgewezen.
3. Een besluit tot vaststelling van een andere wijze van behandeling wordt door het Stimuleringsfonds in de Staatscourant en
op zijn website bekend gemaakt.
Artikel 23 Subsidieverplichtingen
Het Stimuleringsfonds kan aan de subsidie verplichtingen verbinden met betrekking tot:
a. de besteding van de subsidie overeenkomstig de daaraan ten grondslag liggende doelstellingen;
b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;
c. verslaglegging over de activiteiten en de financiële verantwoording daarvan; en
d. wijzigingen in de financiële structuur van de aanvrager.
Artikel 24 Voorschotten
1. Het Stimuleringsfonds kan voorschotten verstrekken tot ten hoogste vijftig procent van het verleende subsidiebedrag.
2. Als het Stimuleringsfonds de subsidie lager vaststelt dan het bedrag van de verstrekte voorschotten, betaalt de subsidieontvanger
het verschil op eerste aanmaning terug.
Artikel 25 Intrekken subsidieverlening
Het Stimuleringsfonds kan een subsidieverlening intrekken en verstrekte voorschotten terugvorderen als:
a. aan de subsidieverlening verbonden voorschriften niet worden nageleefd;
b. blijkt dat de bij de aanvraag ingediende gegevens onjuist waren; en
c. binnen een jaar na de subsidieverlening een surseance van betaling of een faillissement van de aanvrager is uitgesproken.
HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN
Artikel 26 Intrekking
De Regeling toezichtskosten commerciële omroep wordt ingetrokken.
Artikel 27 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.
Artikel 28 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Mediaregeling 2008.
Als een commerciële omroepinstelling beschikt over zowel een toestemming waarop artikel 1 van deze bijlage van toepassing
is als een toestemming waarop artikel 2 van deze bijlage van toepassing is, en zij het programma-aanbod van beide toestemmingen
steeds aansluitend op hetzelfde kanaal van een omroepnet verspreidt, is de omroepinstelling ten hoogste € 20.400 aan toezichtskosten verschuldigd.
TOELICHTING
I. Algemeen
Deze Mediaregeling 2008 bevat nadere regels ter uitvoering van de nieuwe Mediawet 2008. Op grond van de voorgaande Mediawet
waren vrijwel alle nadere uitvoeringsbepalingen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur vastgesteld in het Mediabesluit.
De nieuwe Mediawet 2008 delegeert echter veel van deze technische uitvoeringsregels direct naar ministerieel niveau. Dat betreft
procedureregels over indiening van (concessie)beleidsplannen, meerjarenbegrotingen, jaarrekeningen, evaluatierapporten, aanvragen
voor erkenning en aanwijzing van omroepinstellingen, aanvragen voor toestemmingen voor commerciële omroep en aanvragen voor
zendtijd voor politieke partijen en overheid, regels over het verlenen van voorschotten en enkele regels over de wijze van
aanvragen voor en de verlening van subsidies voor persorganen. Deze regels zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in deze
nieuwe Mediaregeling 2008. Slechts op ondergeschikte punten zijn er aanpassingen, bijvoorbeeld omdat sommige bepalingen geen
praktische betekenis meer hebben.
Op grond van de voorgaande Mediawet waren er drie ministeriële regelingen met nadere uitvoeringsregels: een regeling die de
gemiddelde arbeidsuur van de leden van het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de pers vaststelt1, de Regeling toezichtskosten commerciële omroep2 en een regeling die bepaalt welk percentage van de reclame-inkomsten door de STER en de commerciële omroepen wordt afgedragen
ten behoeve van het Stimuleringsfonds voor de pers.3 De eerstgenoemde regeling wordt verwerkt in een afzonderlijke nieuwe regeling voor de rechtspositie van de leden van het
Commissariaat en het Stimuleringsfonds. Die regeling vindt zijn grondslag in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Alle
regels over de rechtspositie staan dan bij elkaar. De andere twee regelingen zijn in deze nieuwe Mediaregeling 2008 ingevoegd.
Daarmee zijn ook alle andere uitvoeringsregels in één regeling samengebracht en dat maakt de regelgeving veel inzichtelijker.
II. Artikelsgewijs
Artikel 2
Eens in de vijf jaar moet de Stichting een concessiebeleidsplan indienen bij de minister. De concessieperiode duurt tien jaar,
maar volgens artikel 2.19, derde lid, van de wet wordt deze tienjarige periode verdeeld in twee perioden van vijf jaar. De
indiening van het concessiebeleidsplan geschiedt voor 1 maart van het jaar waarin de vijfjaarlijkse periode eindigt. Deze
bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 1 van het Mediabesluit.
Artikel 3
Deze bepaling over de indiening van aanvragen voor (voorlopige) erkenningen komt inhoudelijk overeen met de artikelen 2 en
3 van het Mediabesluit. Artikel 2, tweede lid, en artikel 3 Mediabesluit komen niet terug in deze regeling. Deze artikelen
regelden dat de aanvraag de statuten moet bevatten, respectievelijk dat aanvragen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap ter inzage liggen. Het eerste is al in de Mediawet 2008 geregeld (2.30, eerste lid) en de Wet openbaarheid van
bestuur voorziet al in de mogelijkheid om aanvragen in te zien.
Artikel 4
Dit artikel regelt de aanvraag voor aanwijzing voor kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag. Deze regels
stonden in het Mediabesluit in de artikelen 8 en 9. De bepalingen over uitzenduren komen niet terug in deze regeling. De wet
gaat immers niet meer uit van zendtijdtoewijzing maar van aanwijzing. De systematiek van vijfjaarlijkse aanwijzing, die aansluit
bij de concessieperioden van vijf jaar, blijft gehandhaafd (artikel 2.19, derde lid, en artikel 2.43 van de wet). Een aanvraag
wordt elke vijf jaar in de maand september voorafgaand aan het jaar dat een concessieperiode eindigt ingediend.
Artikelen 5 tot en met 9
Deze bepalingen zijn overgenomen uit de artikelen 18 tot en met 24 van het Mediabesluit en betreffen de procedure van aanwijzing
van regionale en lokale omroepdiensten. Artikel 18, eerste en tweede lid, van het Mediabesluit zijn niet in deze regeling
opgenomen. De wet voorziet in artikel 2.65 al in deze bepalingen. Verder zijn de bepalingen omtrent de procedure uit het Mediabesluit
overgenomen, met dien verstande dat de bepalingen over het aanwijzen door het Commissariaat van tijdstippen voor uitzending
zijn komen te vervallen. Inmiddels verspreiden regionale en lokale omroepdiensten tegenwoordig zeven dagen per week, 24 uur
per dag programma’s. Daarnaast is het onderscheid van inwerkingtreding van besluiten tot intrekking van een aanwijzing op
de verschillende gronden van de artikelen 2.67 en 2.68 van de wet verdwenen. Alle besluiten tot intrekking gaan onmiddellijk
in. Er bestaat geen reden meer om een onderscheid te hanteren.
Artikelen 10 en 11
Deze artikelen bevatten enkele nadere regels voor de financiële verantwoording door regionale en lokale publieke media-instellingen
die reclame- en telewinkelboodschappen in hun programma-aanbod opnemen. Deze komen overeen met artikel 25a van het Mediabesluit.
Toegevoegd is de mogelijkheid voor het Commissariaat om ontheffing te verlenen van de verplichting om een accountantsverklaring
bij de jaarrekening te voegen. Voor bijvoorbeeld kleinere omroepen met weinig reclameomzet is die verplichting een onevenredige
last.
Artikelen 12 tot en met 14
Deze artikelen betreffen het verstrekken van voorschotten aan landelijke publieke omroepinstellingen en de termijn voor het
indienen van de rapporten door de evaluatiecommissies. De artikelen zijn zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit artikel
32b van het Mediabesluit en artikel 30, zesde lid, van de Mediawet.
Artikel 15 en 16
In deze artikelen wordt de aanvraagprocedure voor het verkrijgen van een toestemming voor het verzorgen van een commerciële
omroepdienst geregeld. Deze procedure komt overeen met de artikelen 33 en 34 van het Mediabesluit.
Artikel 17 en de artikelen in de bijlage
Deze bepalingen regelen de toezichtskosten die commerciële omroepinstellingen per toestemming verschuldigd zijn aan het Commissariaat.
Voor het overzicht zijn de berekeningen en tabellen voor de toezichtskosten opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is gelijk
aan de Regeling toezichtskosten commerciële omroepen. Die regeling wordt ingetrokken (artikel 27).
Artikel 18
Dit artikel regelt de manier waarop de zenduren voor overheidsvoorlichting kunnen worden aangevraagd. Deze bepaling is inhoudelijk
niet veranderd ten opzichte van artikel 9 van het Mediabesluit.
Artikel 19
Op grond van artikel 8.8 van de wet kan er bij ministeriële regeling een afdrachtpercentage worden vastgesteld voor de reclame-inkomsten
van de STER en commerciële omroepen ten behoeve van het Stimuleringsfonds. Dit gebeurde tot nu toe bij afzonderlijk besluit
van de minister. In 1992 is voor de jaren 1992 en 1993 een percentage van nul vastgesteld.4 Daarna is nooit meer een percentage vastgesteld. In de praktijk vinden er dus geen afdrachten plaats. Dat blijft zo in deze
regeling. De reden om artikel 19 op te nemen is louter technisch. Als op enig moment besloten wordt dat er wel afdrachten
komen, dan hoeft er geen nieuw artikel te worden ingevoegd. Wijziging van artikel 19 is dan voldoende.
Artikelen 20 tot en met 26
Deze artikelen regelen de aanvragen voor subsidies bij het Stimuleringsfonds, de behandeling van aanvragen, het vaststellen
van subsidievoorwaarden en de verstrekking van voorschotten. Deze uitvoeringsregels komen vrijwel geheel overeen met de artikelen
59 tot en met 67 van het Mediabesluit. Op grond van de wet kan het Stimuleringsfonds subsidieplafonds voor de verschillende
soorten subsidies vaststellen (artikel 8.16). Gewoonlijk behandelt het Stimuleringsfonds aanvragen op volgorde van binnenkomst.
Het kan zijn dat bij bepaalde subsidies de doelstellingen beter met een andere wijze van verdelen gerealiseerd kunnen worden.
Daarom is in artikel 22 geregeld dat het Stimuleringsfonds ook andere manieren van verdelen kan vaststellen. De artikelen
62 en 65 van het Mediabesluit keren niet terug. In deze artikelen staat dat het Stimuleringsfonds een externe adviescommissie
kan inschakelen bij het nemen van beslissingen en dat hij subsidies kan intrekken. Beide zaken zijn inmiddels in de wet geregeld.
Op onderdelen is deze paragraaf in overeenstemming gebracht met de Algemene wet bestuursrecht.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.