TOELICHTING
Met deze regeling wordt hoofdstuk 3 van de Regeling zorgverzekering met betrekking tot de vereveningsbijdragen 2008 vervangen
door een nieuw hoofdstuk 3 met betrekking tot de vereveningsbijdragen 2009 (artikel II). Jaarlijks legt de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de voor alle zorgverzekeraars beschikbare middelen voor de kosten van prestaties op grond van de Zorgverzekeringswet
(Zvw) vast. Met de invoering van de Zvw is er voor gekozen alle nadere regelgeving voor de Zvw in één besluit (Besluit zorgverzekering)
en in één ministeriële regeling (Regeling zorgverzekering) neer te leggen. Voornaamste doel hiervan was bevordering van de
transparantie van de regelgeving. De regels inzake de vereveningsbijdragen aan zorgverzekeraars, zijn opgenomen in hoofdstuk
3 van deze Regeling. Vóór de inwerkingtreding van de Zvw werd voor de risicoverevening ieder jaar een afzonderlijke ministeriële
regeling getroffen. Voordeel hiervan was dat voor betrokkenen duidelijk was hoe de vereveningssystematiek voor dat jaar luidde.
Om dit voordeel te behouden, worden in artikel II van onderhavige Regeling de paragrafen in het huidige hoofdstuk 3, die betrekking
hebben op de vaststelling van de vereveningsbijdragen voor het jaar 2008, integraal vervangen door nieuwe paragrafen met betrekking
tot het jaar 2009. Daarnaast wordt in artikel I geregeld dat met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 de compensatie
van zorgverzekeraars voor verzekerden van 18 jaar en ouder die zij, ondanks een premie-achterstand, onder de dekking van de
zorgverzekering houden, wordt uitgebreid. De kosten van verplicht eigen risico gaan met ingang van deze datum meetellen bij
de risicoverevening. In artikel III is expliciet bepaald dat de regels van het huidige hoofdstuk 3, zoals deze bepalingen
luidden voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling voor het jaar 2008, nog gewoon van toepassing blijven voor de vaststelling
van de voor zorgverzekeraars geldende vereveningsbijdragen in 2008. Dit met toepassing van de wijzigingen genoemd in artikel
I van deze Regeling. Ten slotte bevat artikel IV regels over de inwerkingtreding van de Regeling voor 2009.
Eén artikel is in zijn geheel komen te vervallen, namelijk artikel 3.14. De bepaling waarin stond dat het College voor zorgverzekeringen
(CVZ) de verwachte vaste kosten van ziekenhuisverpleging berekent op basis van historische gegevens, is thans als artikel
3.6, opgenomen in het Besluit zorgverzekering.
In dit algemeen deel worden de verschillende wijzigingen in het risicovereveningsmodel, die met de Regeling worden doorgevoerd,
onder de loep genomen. In de artikelsgewijze toelichting wordt de inhoud per artikel uitgediept.
De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de Regeling 2008 aangaande de risicoverevening zijn:
1. De omvang van de middelen die beschikbaar zijn voor de risicoverevening voor het jaar 2009.
2. In het vereveningsmodel 2009 wordt een nieuw deelbedrag geïntroduceerd: kosten van B-dbc’s. De vereveningscriteria waarop
dit deelbedrag wordt verdeeld zijn: leeftijd en geslacht, farmaceutische kostengroepen (FKG’s), diagnose kostengroepen (DKG’s),
aard van het inkomen, sociaaleconomische status (SES) en regio.
3. De vereveningscriteria FKG psychische aandoeningen, aard van het inkomen, SES, éénpersoonsadres en GGZ-regio zijn niet langer opgenomen in de Regeling, maar verplaatst naar het Besluit zorgverzekering.
4. Evenals de betalingen uit hoofde van vrijwillig eigen risico, worden nu ook de betalingen uit hoofde van een verplicht eigen
risico gerekend tot de kosten van B-dbc’s, de variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp,
de vaste kosten van ziekenhuisverpleging, de kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de kosten van overige
prestaties.
5. Verdere stappen zijn gezet in de afbouw van de inzet van ex-post compensatiemechanismen:
a. Het nacalculatie-percentage voor een belangrijk deel van het B-segment is verlaagd van 50 procent naar 15 procent. Voor de
overige B-dbc’s en de variabele kosten van A-dbc’s gaat dit percentage naar beneden van 50 naar 40 procent.
b. De bandbreedteregeling die geldt voor de macro-deelbedragen ‘kosten van B-dbc’s’ en ‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische hulp’ wordt verruimd tot € 45. Dit was € 40.
6. Binnen de normering van de vaste kosten van ziekenhuisverpleging zijn er geen kosten meer die via een vast bedrag door zorgverzekeraars
worden gefinancierd.
7. De bepaling waarin stond dat het CVZ de verwachte vaste kosten van ziekenhuisverpleging berekent op basis van historische
gegevens, is in de Regeling komen te vervallen, omdat deze thans als artikel 3.6 is opgenomen in het Besluit zorgverzekering.
8. De toerekening van de declaraties uit het buitenland naar de verschillende deelbedragen is geactualiseerd.
Een nadere toelichting bij de beweegredenen voor de inzet van de diverse ex post compensatiemechanisme in 2009, is opgenomen
in een brief over het risicovereveningssysteem 2009 (kenmerk Z/F-2879801), die in september 2008 aan de Tweede Kamer is toegestuurd.
Vanaf de toekenning van de vereveningsbijdrage over 2009 wordt rekening gehouden met een nieuw cluster van prestaties en dientengevolge
met een extra macro-deelbedrag, te weten het (macro-deelbedrag voor) het cluster ‘kosten van B-dbc's’. De voor de risicoverevening
relevante B-dbc’s, zijn dbc's uit het zogenoemde B-segment, die anders dan (tot nog toe) de dbc's uit het A-segment, onderhandelbare
tarieven kennen en goed te normeren zijn. De dbc’s die vermeld staan in beleidsregel CI-1035 ‘Samenstelling van het B-segment’
van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) worden voor de risicoverevening beschouwd als B-dbc’s. Omdat zorgverzekeraars voor
de B-dbc's vrije prijsafspraken kunnen maken met de aanbieders van de desbetreffende specialistische hulp, ligt het in de
rede hen daarover meer risico te laten lopen dan over de overige specialistische hulp. Om dat te bewerkstelligen, is het afsplitsen
van de kosten van B-dbc's, die voor voorliggende wijziging nog onderdeel maakten van de variabele kosten van ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische hulp, nodig. De kosten van B-dbc's worden nu ondergebracht in een afzonderlijk macro-deelbedrag:
‘kosten van B-dbc's’.
Artikel 32, vierde lid, onderdeel b van de Zorgverzekeringswet beidt de mogelijkheid om eenmalig bij ministeriële Regeling
vereveningscriteria toe te voegen. In 2008 is dit gebeurd met de criteria FKG psychische aandoeningen, aard van het inkomen,
SES, éénpersoonsadres en GGZ-regio. Nu deze criteria voor het toekennen en vaststellen van vereveningsbijdragen over latere
jaren van belang zijn, worden zij (in het najaar van 2008) in het Besluit zorgverzekering opgenomen. In de Regeling 2009 worden
deze criteria dus niet meer vermeld.
Vanaf 2008 loopt de financiering van de zogenaamde academische component al buiten zorgverzekeraars om via een subsidie, en
niet meer via een vast bedrag per verzekerde. Dit vaste bedrag werd voor 2008 dan ook al op nihil gesteld. De bepalingen in
het Besluit zorgverzekering en in de Regeling, die financiering via een vast bedrag per verzekerde mogelijk maakte, zijn daarmee
overbodig geworden en komen te vervallen.
Verder is de Regeling op een groot aantal plaatsten tekstueel, en qua opmaak, gewijzigd. Zo is de terminologie in de Regeling
gelijkgetrokken met die van het Besluit zorgverzekering. Dit geldt ook voor de indeling en de benaming van de verschillende
hoofdstukken en paragrafen. Bepalingen zijn simpeler en helderder herschreven en de juridische aansluiting tussen de Regeling
en het Besluit zorgverzekering is verbeterd. Uiteindelijk leidt dit tot een verbeterde leesbaarheid en een verhoogde juridische
kwaliteit van de Regeling.
Daarnaast wordt de bepaling gewijzigd over de compensatie, die een zorgverzekeraar ontvangt voor iedere verzekerde van achttien
jaar en ouder, die de zorgverzekeraar, ondanks een premie-achterstand, onder de dekking van de zorgverzekering houdt. Dit
betreft de zogenaamde ‘wanbetalers’.
In de wijzigingsregeling van 30 augustus 2007, Stcrt. 194, is deze ‘compensatiepremie’ in de Regeling zorgverzekering opgenomen.
De eerste zes maanden dat de premie niet wordt betaald komen niet voor compensatie in aanmerking. De compensatie is gelijk
aan een twaalfde van de nominale rekenpremie voor iedere maand dat de verzekerde, te rekenen vanaf het moment waarop hij eerder
bedoelde achterstand heeft bereikt, niet heeft voldaan. De eventuele no-claimteruggave werd hierbij betrokken omdat de verzekerde,
door het niet betalen van de nominale premie, ook niet de no-claimteruggave premie heeft betaald. De eventuele no-claimteruggave
waar de verzekerde bij betaling wel recht op had gehad werd in mindering gebracht op de premieschuld.
Met ingang van 1 januari 2008 is de no-claim vervangen door een verplicht eigen risico van € 150 per jaar. Het verplichte
eigen risico geldt uitsluitend voor verzekerden van achttien jaar of ouder en heeft betrekking op alle – met uitzondering
van enkele, zoals ‘huisartsenhulp’ – aanspraken onder de Zorgverzekeringswet, inclusief de GGZ.
Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven dat de compensatiepremie voor wanbetalers in 2008 lager wordt dan in de jaren
2006 en 2007. Dit als gevolg van de vervanging van de no-claimteruggave door het verplicht eigen risico. Zorgverzekeraars
vinden het niet acceptabel dat zij risico gaan lopen op het niet inbaar zijn van het eigen risico bij wanbetalers. In de meeste
gevallen zal de zorgverzekeraar immers in eerste instantie volledige betaling verrichten aan de zorgaanbieder en vervolgens
het eigen risico verhalen op de verzekerde. Gezien de populatie waar het hier om gaat, is de verwachting dat het eigen risico
niet zal kunnen worden verhaald. Zorgverzekeraars hebben hier dus een punt. Om aan de bezwaren van zorgverzekeraars tegemoet
te komen wordt ervoor gekozen om naast de rekenpremie, ook het verwachte gemiddelde eigen risico te compenseren (€109). Artikel
I, onderdeel B, van onderhavige wijzigingsregeling geeft hieraan uitvoering. Compensatie van het gerealiseerde oninbare eigen
risico acht ik uitvoeringstechnisch te belastend.
Deze verhoging van de compensatie betekent wel, dat de incasso-inspanningen van de zorgverzekeraars ook betrekking hebben
op het innen van het eigen risico – voor een wanbetaler wordt het door de zorgverzekeraar voorgeschoten eigen risico opgeteld
bij de schuld – en dat de opbrengst van de incasso op het eigen risico, net als de overige incasso-opbrengsten, in mindering
wordt gebracht op de compensatie.
De uitvoering van de compensatie voor deze wanbetalers ligt bij het CVZ. Bij de uitvoering wordt er van uitgegaan dat jaarlijks
op een peilmoment de totale compensatie voor een zorgverzekeraar wordt vastgesteld, steeds over de gehele periode vanaf de
start van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006. Hierdoor kunnen zorgverzekeraars volstaan met een macro-opgave van het
aantal wanbetalers en hun gemiddelde betalings-achterstand in maanden. Eventuele nabetalingen op openstaande premies of andere
correcties worden jaarlijks ‘automatisch’ verrekend.
Voor de daadwerkelijke afrekeningen blijft het CVZ zoveel mogelijk aansluiten bij het afrekenschema van de vereveningsbijdragen
voor zorgverzekeraars. De methodiek heeft echter als consequentie dat de definitieve afrekening van de compensatie 2006 niet
separaat in 2008 kan plaatsvinden, maar pas in 2009, omdat dan ook de positieve effecten van de eerste maanden bronheffing
kunnen worden meegenomen. Dit zal zeer waarschijnlijk leiden tot minder wanbetalers dan waarmee in de voorlopige afrekeningen
is rekening gehouden (omdat wanbetalers hun schuld ‘moeten’ inlossen), en dus tot minder compensatie. De compensatie voor
de jaren 2006 tot en met 2008 wordt in 2009 definitief afgerekend. Kortom, het CVZ kent voor de gehele tijdelijke compensatieregeling
drie afrekenmomenten die samenvallen met afrekenmomenten in het kader van de vereveningsbijdrage. Er wordt niet per jaar afgerekend,
maar er vindt twee keer een voorlopige afrekening plaats (de eerste keer in 2007 over 2006, en de tweede keer in 2008 over
2007 en 2006, onder aftrek van de eerste voorlopige afrekening) en één keer een definitieve afrekening (in 2009 over 2008,
2007 en 2006, onder aftrek van de tweede voorlopige afrekening). Daarbij wordt steeds op een peilmoment bepaald wie er wanbetaler
zijn, wat hun premieachterstand is over de periode vanaf 1 januari 2006 tot het peilmoment en hoe hoog vervolgens de compensatie
is. Overigens vindt nog wel in 2010 een correctie plaats op de compensatie 2008, in verband met in 2009 ontvangen betalingen
op premie-achterstanden die in 2008 zijn ontstaan, respectievelijk op kosten die in dat jaar voor de inning zijn gemaakt.
Om te grote administratieve lasten voor zorgverzekeraars te voorkomen is er voor gekozen de opgave van de definitief uitgeschreven
verzekerden te beperken tot éénmaal. Het gaat hierbij om verzekerden met een betalingsachterstand die zijn overleden of zijn
geëmigreerd. Hier is voor gekozen omdat de kans dat er alsnog betalingen plaatsvinden gering is, terwijl het actief houden
van deze bestanden kosten met zich meebrengt. Concreet betekent dit dat de opgaven in 2006 en 2007 voor deze groep niet herhaald
hoeft te worden in 2008; en de opgave 2008 niet in 2009.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In dit onderdeel wordt bepaald dat ook de kosten onder het verplicht eigen risico van belang zijn voor de risicoverevening.
Omdat binnen de Zvw verzekerden in een aantal gevallen zelf een deel van de zorgkosten voor eigen rekening nemen, is geregeld
dat deze kosten niet worden betrokken bij de risicoverevening. Een uitzondering wordt gemaakt op de eigen betalingen van verzekerden
in geval van een vrijwillig eigen risico. Er moet echter ook een uitzondering worden gemaakt voor de eigen betalingen in geval
van een verplicht eigen risico. In de risicoverevening moeten deze kosten betrokken worden. Op die manier wordt initieel bij
de vereveningsbijdrage rekening gehouden met de kosten die in eerste instantie door een zorgverzekeraar worden gemaakt. Bij
de bepaling van de uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt normatief rekening gehouden met een financieringsverschuiving van
zorgverzekeraar naar verzekerde voor kosten onder het verplicht eigen risico. Als de kosten onder het verplicht eigen risico
niet van belang zijn voor de risicoverevening, dan wordt een zorgverzekeraar door de bepaling van de vereveningsbijdrage twee
maal gecorrigeerd voor kosten onder het verplicht eigen risico.
Onderdeel B
Voor de zorgverzekering van verzekerden van achttien jaar of ouder, is nominale premie verschuldigd. Wordt die premie niet
betaald, dan kan de zorgverzekeraar de verzekering van de verzekerde beëindigen. Het feit dat dergelijke verzekeringsplichtigen
dan onverzekerd zullen rondlopen of zich bij een andere zorgverzekeraar zullen verzekeren, alwaar naar verwachting wederom
geen premie zal worden betaald (carrousel van wanbetalers), wordt onwenselijk geacht. Afgesproken is daarom, dat de zorgverzekeraars
wanbetalers verzekerd houden, waartegenover zij, vanaf het moment dat de premie-achterstand een bedrag ter hoogte van zes
maandpremies heeft bereikt, een compensatie ontvangen. De compensatie is gelijk aan een twaalfde van de nominale rekenpremie
vermeerderd met een twaalfde van de gemiddelde opbrengst van het verplicht eigen risico, vermenigvuldigd met het aantal maanden
dat is verstreken vanaf de maand waarop het recht op de bijdrage is ontstaan.
Om uitvoering van de ophoging van de compensatie met verplicht eigen risico rekening houdend met de huidige berekeningssystematiek
van de compensatie, mogelijk te maken, is er voor gekozen de ophoging alleen toe te passen als er in 2008 ten minste zes maandpremies
niet zijn betaald. Dit hangt samen met de noodzaak om zes maandpremies, die voor risico van de zorgverzekeraar komen, van
de betalingsachterstand af te trekken.
Voorwaarde voor het kunnen verkrijgen van de bijdrage, is dat de zorgverzekeraar voldoende inspanningen verricht om de verzekerde
zijn premies alsnog te laten betalen (zie artikel 3.24 van het Besluit zorgverzekering). Dat geldt niet alleen voor de eerste
zes maandpremies – die in ieder geval voor rekening en risico van de zorgverzekeraar blijven – maar ook voor latere premies.
Het feit dat de zorgverzekeraar, nadat de totale premie-achterstand een bedrag van zes maandpremies heeft overschreden, recht
heeft op een compensatiebijdrage, wil immers niet zeggen dat de verzekerde vrijgesteld is van de plicht zijn premie te betalen.
Alle bedragen die de zorgverzekeraar over het bijdragejaar nog weet te innen, worden op de compensatiebijdrage in dat jaar
in mindering gebracht. Het gaat hierbij de verschuldigde nominale premie, het eigen risico, de wettelijke rente en de opgelegde
incassokosten. Indien, derhalve, een bedrag ter hoogte van drie maanden nominale premie binnenkomt, worden deze bij de uiteindelijke
vaststelling van het bijdragebedrag over het jaar t in mindering gebracht, ook al schrijft de zorgverzekeraar ze in de eigen
boeken deels aan de incassokosten en deels aan delging van de schuld over de eerste zes maanden premieachterstand (waarover
geen recht op compensatie bestaat) toe. Dit zorgt ervoor dat de zorgverzekeraar een groter belang bij volledige premie-inning
houdt. Bovendien zou het niet in mindering brengen van de van de verzekerde nog binnenkomende gelden op de compensatie, wat
betreft het recht op die compensatie, vaker tot 'knipperlichtsituaties' leiden. Een verzekerde die een bedrag ter hoogte van
zes maandpremies plus de incassokosten (of meer) maar niet zijn gehele schuld jegens de zorgverzekeraar voldoet, zou indien
dit bedrag niet op de compensatie in mindering zou worden gebracht, zijn zorgverzekeraar immers geen compensatie meer opleveren.
De compensatie zou dan vervolgens weer in moeten gaan zodra de totale premieachterstand weer tot zes maandpremies zou zijn
opgelopen.
Om te grote administratieve lasten voor de zorgverzekeraars te voorkomen, worden bedragen die na het jaar t +1 binnenkomen,
voor de bijdrage over het jaar t buiten beschouwing gelaten. De definitieve afrekening over het jaar t vindt derhalve in augustus
van het jaar t + 2 plaats, op basis van het aantal maanden achterstand na de zesde maand, minus de tot en met 31 december
van het jaar t+1 binnengekomen bedragen.
Artikel II
Met dit artikel wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd in de Regeling zorgverzekering, zoals die luidde voor het jaar 2008.
Zo geeft dit onderdeel van de wijzigingsregeling weer welke middelen beschikbaar zijn voor het jaar 2009 en hoe deze middelen
over zorgverzekeraars worden verdeeld. De vaststelling van de beschikbare middelen is gebaseerd op artikel 32, vierde lid,
onderdeel a, van de Zvw. Vergoedingen uit het Zorgverzekeringsfonds die niet samenhangen met prestaties, zoals subsidies,
en betalingen uit het Zorgverzekeringsfonds buiten zorgverzekeraars om, zoals voor gemoedsbezwaarden en bepaalde groepen verzekerden
die in het buitenland verkeren, vallen buiten deze Regeling.
De omvang van de beschikbare middelen is afgeleid uit het macro-prestatiebedrag. Derhalve wordt in onderhavig onderdeel van
de wijzigingsregeling zowel het bedrag van de beschikbare middelen 2009, als het macro-prestatiebedrag 2009 vastgesteld. Het
macro-prestatiebedrag wordt in 2009 verdeeld in vijf macro-deelbedragen:
– het macro-deelbedrag kosten van B-dbc’s
– het macro-deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp;
– het macro-deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging;
– het macro-deelbedrag geneeskundige GGZ;
– het macro-deelbedrag kosten van overige prestaties.
De verdeling van de vijf macro-deelbedragen vindt plaats op basis van de criteria, genoemd in het Besluit zorgverzekering,
waarbij in deze Regeling nader wordt ingegaan op de invulling van de criteria in klassen en de bijbehorende gewichten. Bij
de herberekeningen van de bijdragen aan zorgverzekeraars in 2009 worden ex-post compensatiemechanismen toegepast. De bijdrage
aan zorgverzekeraars wordt aangevuld met de bedragen genoemd in paragraaf 1.5 van hoofdstuk 3 in het Besluit zorgverzekering.
Onderstaand wordt per onderdeel nader op de wijzigingen ingegaan.
Onderdeel A
De titel van hoofdstuk 3 maakt duidelijk dat dit onderdeel van de wijzigingsregeling betrekking heeft op de vereveningsbijdragen
voor het jaar 2009.
Artikel 3.1
In dit artikel wordt omschreven welke B-dbc’s relevant zijn voor de risicoverevening.
Artikel 3.2
De hoogte van het macro-prestatiebedrag volgt uit de kostenramingen die zijn opgenomen in de Rijksbegroting Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (hoofdstuk XVI) 2009. Aan de in de begroting vermelde bedragen zijn toegevoegd, de extra middelen die als
onverdeelde post zijn opgenomen in de Rijksbegroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009.
Het verschil tussen de beschikbare middelen uit het Zorgverzekeringsfonds en het macro-prestatiebedrag hangt samen met het
gegeven dat zorgverzekeraars de kosten van prestaties niet uitsluitend uit de hen ingevolge deze Regeling toe te kennen middelen
dekken, maar tevens uit de opbrengsten van de nominale premie. Voorts vindt er, een financieringsverschuiving van een deel
van de kosten van prestaties plaats van zorgverzekeraars naar verzekerden, als gevolg van het verplicht eigen risico (artikel
3.19 Besluit zorgverzekering).
Uit technische overwegingen is ervoor gekozen bij de bepaling van de wijze waarop de middelen behoren te worden verdeeld over
zorgverzekeraars uit te gaan van het macro-prestatiebedrag. De gewichten die gekoppeld zijn aan de vereveningscriteria, kunnen
daardoor uitsluitend aan de hand van het macro-prestatiebedrag worden vastgesteld en zijn dus volledig onafhankelijk van de
nominale rekenpremie, die voor 2009 is bepaald op (afgerond) € 947. Bij de vaststelling van dit bedrag is rekening gehouden
met het feit dat zorgverzekeraars naast hun nominale premie, ook nog inkomsten krijgen via hun verzekerden als gevolg van
het verplichte eigen risico van € 155.
In het eerste lid van dit artikel wordt de hoogte van het macro-prestatiebedrag vastgesteld. De basis hiervoor is het totaal
van de betrokken kosten van Zvw-prestaties. De beschikbare middelen, genoemd in artikel 3.4, kunnen uit het macro-prestatiebedrag
worden afgeleid door daarop de geraamde opbrengsten van de nominale rekenpremie en de geraamde financieringsverschuiving als
gevolg van het verplicht eigen risico in mindering te brengen.
Het macro-prestatiebedrag wordt in 2009 onderverdeeld in vijf onderscheiden macro-deelbedragen. Bij de onderverdeling van
het macro-prestatiebedrag in deelbedragen is in principe aangesloten bij de sectorindeling in de Rijksbegroting 2009, zij
het met enkele uitzonderingen en bijzonderheden.
In de eerste plaats zijn de verschillende nominale bijstellingen en groeiruimten toegerekend aan de verschillende (deel)prestaties,
en hebben op enkele specifieke punten overhevelingen tussen (deel)prestaties plaatsgevonden. Zo telt bijvoorbeeld ziekenvervoer
tussen ziekenhuizen als ambulancevervoer mee.
In de tweede plaats wordt binnen de kosten voor ziekenhuisverpleging een onderscheid gemaakt tussen voor zorgverzekeraars
variabele en vaste kosten van ziekenhuisverpleging. Het belangrijkste aangrijpingspunt hiervoor is een classificatie van componenten
in de budgetsystematiek van algemene, academische en categorale ziekenhuizen. Alle budgetcomponenten die de NZa hanteert bij
de bepaling van de hoogte van de instellingsbudgetten zijn aangemerkt als, hetzij vaste, hetzij variabele componenten. Deze
classificatie wordt aan het CVZ ter hand gesteld. Op verzoek van het CVZ splitst de NZa aan de hand van deze classificatie
de budgetten van algemene, academische en categorale ziekenhuizen in een vast en een variabel deel. Op grond daarvan wordt
ter dekking van deze vaste en variabele instellingsbudgetten eveneens een splitsing aangebracht in de in rekening gebrachte
tarieven. In de toelichting bij artikel 3.15 wordt nader op deze splitsing ingegaan.
De splitsing in vast en variabel van het onderdeel van het macro-prestatiebedrag dat betrekking heeft op ziekenhuisverpleging,
is uitgevoerd aan de hand van cijfers die door de NZa beschikbaar zijn gesteld over vaste en variabele kosten bij verschillende
soorten ziekenhuizen en overige instellingen die ziekenhuisverpleging verzorgen.
Ten slotte zijn aan de onderscheiden macro-deelbedragen componenten toegevoegd voor kosten in verband met de financiering
van geneeskundige hulp in het buitenland. Het gaat hierbij om een bedrag van in totaal circa € 270 miljoen. Deze kosten hangen
zowel samen met Nederlandse ingezetenen die in het buitenland zorg afnemen (bijvoorbeeld bij ziekte tijdens tijdelijk verblijf,
of zorg in het buitenland met toestemming van de zorgverzekeraar) als met ingezetenen van andere landen die onder de Zvw vallen,
omdat zij in Nederlandse loondienst zijn. Deze kosten zijn verdeeld over de gehanteerde macro-deelbedragen op basis van sleutels
per buitenlandse kostencategorie.
Artikel 3.3
De bedragen die geraamd worden als totale opbrengst van de nominale rekenpremie en van het verplicht eigen risico worden in
dit artikel genoemd. De opbrengst per zorgverzekeraars wordt in mindering gebracht op het normatieve bedrag.
De berekening van deze opbrengsten per zorgverzekeraar ten behoeve van de toekenning van de vereveningsbijdrage is opgenomen
in de artikelen 3.6 en 3.7 (artikel 3.10 van het Besluit zorg-verzekering). Voor de vaststelling van de vereveningsbijdrage
gebeurt dit in de artikelen 3.20 en 3.21 (artikel 3.19 van het Besluit zorgverzekering).
Artikel 3.4
In dit artikel wordt geregeld welke middelen voor bijdragen aan zorgverzekeraars ter dekking van de kosten van prestaties
in het kader van de Zvw in het jaar 2009 ten laste van het Zorgverzekeringsfonds beschikbaar zijn. Het CVZ verdeelt deze middelen
over zorgverzekeraars op basis van de in het Besluit zorgverzekering uiteengezette systematiek, met inachtneming van voorliggende
Regeling.
Daarnaast zijn middelen ten laste van het Zorgverzekeringsfonds beschikbaar voor aanvullende bijdragen aan zorgverzekeraars.
De basis hiervoor is opgenomen in paragraaf 1.5 van hoofdstuk 3 in het Besluit zorgverzekering.
Artikel 3.5
De gewichten van de vereveningscriteria die het CVZ hanteert bij de berekening van het normatieve bedrag ten behoeve van een
zorgverzekeraar zijn, als bijlage bij deze Regeling opgenomen. Deze gewichten zijn gebaseerd op statistische analyse van het
verband tussen de kosten per verzekerde en relevante verzekerdenkenmerken. Uit bijlagen 4 en 5 blijkt voorts welke klassen
van verzekerden worden gehanteerd bij de toepassing van de onderscheiden vereveningscriteria.
Het CVZ bepaalt het normatieve bedrag per zorgverzekeraar voor de kosten van B-dbc’s, de variabele kosten ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische zorg en de kosten van overige prestaties aan de hand van een raming van de verzekerdenaantallen
onderverdeeld in klassen van verzekerden en de normbedragen naar leeftijd en geslacht en de optelling van de toe- en afslagen
op grond van FKG’s, Diagnose kostengroepen DKG’s, aard van het inkomen, SES en regio.
Het CVZ bepaalt het normatieve bedrag per zorgverzekeraar voor de kosten van geneeskundige GGZ aan de hand van een raming
van de verzekerdenaantallen onderverdeeld in klassen van verzekerden en de normbedragen naar leeftijd en geslacht en de optelling
van de toe- en afslagen op grond van de FKG psychische aandoeningen, aard van het inkomen, SES, éénpersoonsadres en GGZ-regio.
Voor de invulling van het criterium regio, zoals genoemd in het Besluit zorgverzekering, is gekozen voor een specifiek regio-criterium
voor de geneeskundige GGZ, genoemd GGZ-regio. In dit criterium wordt rekening gehouden met verschillen in GGZ-zorgaanbod,
sociaaleconomische omstandigheden en resterende geestelijke gezondheidsverschillen.
De ex ante normgewichten worden dusdanig vastgesteld dat alle beschikbare middelen per macro-deelbedrag via de kenmerken leeftijd
en geslacht worden verdeeld, waarna vervolgens herschikkingen plaatsvinden op basis van de andere vereveningscriteria (FKG’s,
DKG’s, aard van het inkomen, SES, regio, FKG psychische aandoeningen, éénpersoonsadres en GGZ-regio).
In de toelichting bij het Besluit zorgverzekering is al in algemene zin ingegaan op de gehanteerde criteria: leeftijd en geslacht,
FKG’s, DKG’s, aard van het inkomen, SES, regio, FKG psychische aandoeningen, éénpersoonsadres en GGZ-regio. In aanvulling
daarop kan over deze vereveningscriteria nog het volgende worden opgemerkt.
– Leeftijd en geslacht worden in samenhang bezien, omdat het kostenpatroon naar leeftijd tussen mannen en vrouwen verschilt.
Dit verschil hangt ondermeer samen met de kosten van zwangerschap en geboorten bij vrouwen tussen (vooral) 20 en 40 jaar.
Bij dit criterium wordt gewerkt met vijfjaars-klassen. Om beter aan te sluiten bij de leeftijdsgrens van premiebetaling is
de leeftijdsgrens in de intervallen 15–19 en 20–24 jaar gewijzigd in 15–17 en 18–24 jaar.
– In 2009 wordt gewerkt met in totaal 20 FKG’s, waarbij verzekerden in principe in meerdere FKG’s kunnen worden ingedeeld. Hiernaast
is sprake van een referentiegroep van verzekerden die in geen enkele FKG zijn ingedeeld. Voor het vereveningsmodel voor de
geneeskundige GGZ wordt alleen gebruik gemaakt van de FKG psychische aandoeningen.
– Wat betreft DKG’s is er in 2009 sprake van 13 clusters van aandoeningengroepen. De aandoeningengroepen zelf zijn klinisch
homogeen, waarna vervolgens samenvoeging heeft plaatsgevonden op basis van kostenhomogeniteit. Alleen díe diagnosegroepen
zijn bij het DKG-criterium betrokken, waarvan door een groep van medische deskundigen is vastgesteld dat sprake is van eenduidige
relatie met specifieke chronische aandoeningen. De prevalentie van DKG’s wordt vastgesteld op basis van diagnose-informatie
uit de dbc’s.
– Bij het criterium aard van het inkomen worden vier categorieën onderscheiden, waarvoor uit statistisch onderzoek is gebleken
dat er sprake is van een verschillend kostenniveau. Het gaat om:
– arbeidsongeschikte verzekerden;
– bijstandsgerechtigde verzekerden;
– zelfstandigen;
– verzekerden in loondienst, in de VUT of met pensioen, dan wel zonder eigen inkomstenbron (de referentiegroep).
Binnen elk van deze categorieën wordt een nader onderscheid gemaakt op basis van leeftijd van de verzekerde. In de beleidsregels
van het CVZ zal worden aangegeven hoe om te gaan met samenloop van verschillende categorieën aard van het inkomen. De categorie
‘overige uitkeringsgerechtigden’, die bestond uit WW’ers, is als aparte categorie komen te vervallen, vanwege de instabiliteit
van deze groep en de beperkte meerwaarde op de kwaliteit van het vereveningsmodel.
– Het criterium SES gaat uit van het gemiddelde inkomen per adres. Het inkomen 2009 wordt opgedeeld in tien decielen, die worden
samengevoegd tot drie clusters, en een vierde cluster voor adressen met meer dan 15 bewoners. Deze clusters worden in interactie
met drie leeftijdklassen genomen (0–14 jaar, 15–64 jaar en 65+ jaar). Hierdoor ontstaan 12 subgroepen.
– Het criterium éénpersoonsadres wordt alleen gebruikt in het vereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ. Dit criterium komt
tegemoet aan de constatering dat alleenstaanden relatief vaker gebruik maken van de geneeskundige GGZ dan personen die deel
uit maken van een huishouden bestaande uit twee of meer personen. Het vereveningscriterium éénpersoonsadres is van toepassing
op personen die als enige op een adres staan ingeschreven.
– Het criterium regio beoogt verschillen met betrekking tot zorgaanbod, sociaal-economische omstandigheden en resterende gezondheidsverschillen
te meten, door viercijferige postcodes te clusteren op basis van een verklaringsmodel dat de verschillen verklaart, tussen
het gemiddelde normatieve bedrag per verzekerde en de werkelijke gemiddelde kosten per verzekerde. Het verklaringsmodel 2009
houdt rekening met de opname van criterium SES (door het weglaten van inkomensgerelateerde parameters) en in het verklaringsmodel
wordt de mortaliteitsparameter gebaseerd op de gehele Nederlandse bevolking, waar voorheen deze parameter was gebaseerd op
de ziekenfondspopulatie.
In het vereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ wordt de regio-clustering specifiek voor dit deelbedrag bepaald. Om het
onderscheid aan te duiden gaan het Besluit zorgverzekering en de Regeling uit van een andere naamgeving, namelijk GGZ-regio.
De gewichten van de criteria zijn geschat op basis van individuele kostencijfers van verzekerden uit 2006. Bij deze schatting
wordt de samenhang tussen de verschillende criteria meegenomen. Bijvoorbeeld in het gewicht van FKG’s en DKG’s is verdisconteerd
dat chronisch zieken in het algemeen ouder zijn dan verzekerden zonder chronische ziekte.
Aandachtspunt is nog dat in de gewichten die in eerste instantie (ex ante) worden gebruikt voor de berekening van het normatieve
bedrag ten behoeve van een zorgverzekeraar, geen rekening wordt gehouden met de samenhang met de hogekostencompensatie. Pas
bij de (ex post) vaststelling van de bijdrage wordt wel met deze samenhang rekening gehouden.
Artikel 3.6
In dit artikel wordt aangegeven hoe het CVZ de opbrengst van de nominale premie ten behoeve van de toekenning van de vereveningsbijdrage,
berekent. Het bedrag worden in mindering gebracht op het normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
De nominale rekenpremie per zorgverzekering waarvoor premie moet worden betaald, wordt jaarlijks bepaald en in het eerste
lid genoemd. Zorgverzekeringen van verzekerden jonger dan achttien jaar die niet premieplichtig zijn, worden daarom in de
berekening buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor de zorgverzekeringen van verzekerden, waarvoor de Minister van Justitie
in het kader van de uitvoering van een rechterlijke uitspraak verantwoordelijk is voor de verstrekking van geneeskundige zorg
(artikel 24 Zvw). Om het juiste aantal zorgverzekeringen in de berekening buiten beschouwing te laten, wordt in het laatste
geval gekeken naar het gemiddeld aantal verzekerden waarop artikel 24 Zvw van toepassing is (gedetineerden), dat een zorgverzekeraar
per week heeft.
Artikel 3.7
In dit artikel wordt aangegeven hoe het CVZ de opbrengst van het verplicht eigen risico ten behoeve van de toekenning van
de vereveningsbijdrage, berekent. Het bedrag worden in mindering gebracht op het normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
Bij de bepaling van opbrengst van het verplicht eigen risico, wordt alleen rekening gehouden met verzekerden voor wie dit
risico geldt. Dit zijn alleen de verzekerden van achttien jaar en ouder. Het aantal van deze verzekerden wordt geraamd. Evenals
in artikel 3.6 wordt het gemiddeld aantal verzekerden waarop artikel 24 Zvw van toepassing is (gedetineerden) hierbij buiten
beschouwing gelaten. De te verwachten opbrengst van het verplicht eigen risico voor een zorgverzekeraar is afhankelijk van
de samenstelling van zijn verzekerdenportefeuille. Zo zullen naar verwachting zorgverzekeraars met een jonge, gezonde populatie
minder opbrengst uit eigen risico genieten, dan zorgverzekeraars met een oude, ongezondere populatie. Op het moment dat hiermee
in de risicoverevening geen rekening zou worden gehouden, treedt verstoring van het gelijke speelveld op. Immers, in dat geval
zouden zorgverzekeraars met een jonge, gezonde populatie een gemiddeld hogere nominale premie moeten vragen dan zorgverzekeraars
met een oude, ongezondere populatie.
Deze overweging heeft geleid tot differentiëring in de normering van de bedragen die zorgverzekeraars van hun verzekerden
ontvangen in het kader van het verplichte eigen risico. Differentiatie vindt in eerst instantie plaats op grond van het criterium
‘Geen FKG’. Voor verzekerden, die niet voldoen aan dit criterium wordt uitgegaan van een eigen betaling van € 155, omdat blijkt
dat vrijwel alle FKG’ers in ieder geval boven de kostendrempel van € 155 uitkomen. Voor de bepaling van de verlaging gaat
het CVZ voor verzekerden van achttien jaar of ouder die voldoen aan het criterium ‘Geen FKG’ uit, van verzekerdenaantallen
onderverdeeld in klassen naar leeftijd en geslacht, aard van het inkomen, en regio en de in bijlage 7 genoemde gewichten.
Hierbij wordt de in de bijlage 7 aangegeven klasse-indeling van de criteria aangehouden.
Artikel 3.8
Dit artikel handelt over de gevolgen voor de bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds indien verzekerden tegelijkertijd bij
meerdere zorgverzekeraars staan ingeschreven. Onder de Zvw is het mogelijk dat verzekerden bij meerdere zorgverzekeraars zijn
ingeschreven. Gelet op de verwachte hoogte van de nominale premie, is het niet aannemelijk dat veel volwassen verzekerden
dubbel verzekerd zullen zijn. Verzekerden onder de 18 jaar betalen echter geen nominale premie, waardoor – zonder nadere maatregelen
– dubbel verzekerd zijn hier niet uit te sluiten is. Om te voorkomen dat zorgverzekeraars onbedoeld voordeel ontlenen aan
dubbele inschrijvingen, wordt de vereveningsbijdrage aangepast aan het aantal zorgverzekeraars waarbij een verzekerde is ingeschreven.
Deze wordt gebaseerd op de inschrijfduur per zorgverzekeraar. Dit sluit aan bij de in artikel 961 van boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek opgenomen regel, dat ingeval een verzekerde voor een zelfde schade bij meerdere zorgverzekeraars is ingeschreven,
de schadeverzekeraars (uiteindelijk) ieder een evenredig deel van de schade dienen te dragen.
Nieuw toegevoegd aan dit artikel is de zinsnede ‘rekening houdend met de inschrijfduur per zorgverzekeraar’. Deze zinsnede
is opgenomen, omdat CVZ de periode kan vaststellen waarover de verzekering heeft gegolden.
Overigens weet het CVZ op basis van het tweede lid van artikel 35 Zvw bij welke zorgverzekeraar(s) een verzekerde in welke
periode is ingeschreven. Hierbij is het CVZ op basis van het derde lid van artikel 35 Zvw gehouden betrokken zorgverzekeraars
terstond te informeren op het moment dat geconstateerd wordt dat een verzekerde bij twee of meer zorgverzekeraars verzekerd
is. Deze informatie biedt de zorgverzekeraar een handvat om de situatie van dubbele verzekering op te heffen.
Artikel 3.9
In het eerste lid van dit artikel is aangegeven dat bij de herberekening van de bijdrage (ex post) bij de gewichten van de
vereveningscriteria van het macro-deelbedrag kosten van B-dbc’s, het macro-deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische hulp, en van het macro-deelbedrag overige prestaties, rekening wordt gehouden met de financiële
gevolgen van de toepassing van specifieke hogekostencompensatie (geregeld in de artikelen 3.13, 3.14, 3.15 en 3.19).
Het tweede lid bepaalt dat de herberekening van de bijdrage (ex post) bij het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige GGZ,
wordt gebaseerd op de gewichten zoals genoemd in bijlage 5. Bij deze gewichten wordt geen rekening gehouden met de gevolgen
van de hogekostencompensatie, omdat deze niet plaatsvindt. Het verschil tussen de werkelijke kosten van geneeskundige GGZ
en het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige GGZ wordt immers voor 100 procent nagecalculeerd.
Vervolgens geeft het derde lid aan dat in de herberekening van de gewichten voor genoemde deelbedragen ook rekening wordt
gehouden met de over alle zorgverzekeraars gerealiseerde kosten in 2009. Op het moment dat deze afwijken van de gestelde macro-prestatiebedragen
worden alle gewichten van de criteria opnieuw ingeschaald. Hierbij is de inschalingsfactor per deelbedrag gelijk aan de verhouding
tussen de gerealiseerde kosten over alle zorgverzekeraars per deelbedrag en het totaal van de herberekende deelbedragen over
alle zorgverzekeraars. Aan de hand van de dusdanig herberekende gewichten worden de normatieve bedragen nader herberekend
(vierde lid).
Artikel 3.10
Het eerste lid gaat in op de verzekerdennacalculatie: het CVZ herberekent het normatieve bedrag per zorgverzekeraar, en de
onderliggende deelbedragen, op basis van de gewichten, en de gerealiseerde verzekerdenaantallen per klasse van de criteria.
Het tweede lid geeft aan dat bij de herberekening van het normatieve bedrag, het CVZ voor de criteria uitgaat van realisatiecijfers
uit het jaar 2009 wat betreft de criteria leeftijd en geslacht, aard van het inkomen, SES, regio, éénpersoonshuishouden en
GGZ-regio. Voor de criteria FKG’s, FKG psychische aandoeningen en DKG’s wordt gekeken naar realisatiecijfers over in het voorafgaande
jaar 2008. Bij de (ex ante) toekenning van het normatieve bedrag zijn deze realisaties nog niet bekend, en gaat het CVZ uit
van ramingen met betrekking tot aantallen verzekerden per zorgverzekeraar, onderverdeeld naar de verschillende criteria. Dit
sluit aan bij het concept achter FKG’s en DKG’s dat voorspelbare vervolgkosten dienen te worden gecompenseerd.
Artikel 3.11
In het eerste lid van dit artikel is aangegeven op welke wijze de kosten van zorg genoten in het buitenland, wat betreft de
risicoverevening, uiteenvallen in:
1) kosten van B-dbc’s
2) variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp;
3) vaste kosten van ziekenhuisverpleging;
4) kosten van geneeskundige GGZ;
5) kosten van overige prestaties.
Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen kosten die zijn gemaakt met toepassing van een bepaling van de Verordening (EEG)
nr. 1408/71 inzake sociale zekerheid, dan wel het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden, welke recht geeft
op zorg na toestemming van de zorgverzekeraar (kortweg: toestemmingsgevallen) en overige buitenlandse kosten.
De eerste categorie wordt per definitie als kosten van B-dbc’s, variabele kosten van ziekenhuisverpleging en specialistische
hulp en vaste kosten van ziekenhuisverpleging aangemerkt.
Bij de tweede categorie wordt een onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarin bekend is of het om kosten van ziekenhuisverpleging
en specialistische hulp of kosten van verblijf zoals bedoeld in artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering gaat (onderdeel
1°), kosten van geneeskundige zorg die gericht is op herstel van een psychiatrische aandoening en, voor zover die zorg daarmee
gepaard gaat, kosten van verblijf, (onderdeel 2°), kosten waarvan uit de specificatie blijkt dat het niet om kosten van prestaties
gaat als bedoeld in de onderdelen 1°en 2° (onderdeel 3°) en gevallen waarin uit de specificatie niet blijkt om welke prestatie
het gaat (onderdeel 4°).
Als de aard van de prestatie bekend is (onderdelen 1° tot en met 3°, van het eerste lid), worden deze kosten toegevoegd aan
de onderscheiden deelprestaties.
Kosten van geneeskundige zorg die gericht zijn op het herstel van een psychiatrische aandoening, en voor zover die zorg daarmee
gepaard gaat kosten van verblijf (onderdeel 2°), worden voor 100 procent als kosten van geneeskundige GGZ aangemerkt.
Indien de aard van de prestatie niet bekend is (onderdeel 4°), worden de kosten via een sleutel gesplitst in vijf onderscheiden
deelprestaties.
Alle bovengenoemde sleutels zijn gebaseerd op de verhouding van de relevante macro-deelbedragen in het macro-prestatiebedrag
2009.
Alle verrekende kosten buitenland zijn op reguliere wijze relevant voor de toepassing van hogekostencompensatie en nacalculatie.
Enige uitzondering hierbij zijn de kosten van verzekerde prestaties die verzekerden buiten Nederland hebben gemaakt en die
het CVZ op declaraties op kasbasis naar het werkelijke bedrag in 2009 vergoedt. Op grond van onderdeel d, e en f van artikel
3.13 wordt 30 procent van deze kosten, voor zover zij als kosten van B-dbc’s of variabele kosten ziekenhuisverpleging en kosten
van specialistische hulp zijn aangemerkt, en 5 procent van deze kosten, voor zover zij als kosten van overige prestaties zijn
aangemerkt, meegenomen.
Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op kosten die weliswaar binnen de kaders van de Zvw vallen, maar niet goed
kunnen worden toegedeeld aan deelbedragen. Met de introductie van de Zvw is de subsidieregeling initiatiefruimte Ziekenfondswet
komen te vervallen. Echter, in afwachting van een meer structurele oplossing, lopen wel de onder deze subsidieregeling gestarte
projecten door, en worden zorgverzekeraars ook geconfronteerd met kosten op dit punt. Zover als de geleverde prestaties binnen
de kaders van de Zvw vallen, kunnen deze kosten worden ingebracht voor de risicoverevening. Hierbij dienen kosten zoveel mogelijk
te worden verantwoord onder de prestatie waarop zij betrekking hebben. Voor kosten die niet goed kunnen worden toegewezen
aan afzonderlijke prestaties, bijvoorbeeld kosten van ketenzorg en coördinatie- en organisatiekosten, zal het CVZ een afzonderlijke
opvraag doen variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp. Hier wordt geregeld dat deze kosten
via een sleutel – gerelateerd aan de kostenverhouding van de verschillende macro-deelbedragen binnen het macro-prestatiebedrag
– worden toegewezen aan de verschillende binnen de risicoverevening gehanteerde deelbedragen.
In het derde lid wordt ingegaan op de beleidsregel ‘Innovatie ten behoeve van nieuwe zorgproducten’ van de NZa die vanaf 1 augustus
2007 van kracht is. Deze beleidsregel heeft ondermeer betrekking op kosten van voormalige initiatiefruimteprojecten, ketenzorg
(bijvoorbeeld diabetes) en zorg geleverd door andere aanbieders (bijvoorbeeld huisartsenhulp door bedrijfsartsen). Indien
bekend is dat het uitsluitend ziekenhuiszorg betreft en deze valt onder deze beleidsregel, worden de kosten voor 20 procent
als kosten van B-dbc’s, voor 60 procent als variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp,
en voor 20 procent als vaste kosten van ziekenhuisverpleging aangemerkt.
Artikel 3.12
In dit artikel wordt bepaald dat ook de kosten onder het verplicht eigen risico van belang zijn voor de risicoverevening.
Omdat binnen de Zvw verzekerden in een aantal gevallen zelf een deel van de zorgkosten voor eigen rekening nemen is geregeld
dat deze kosten niet worden betrokken bij de risicoverevening. Een uitzondering wordt gemaakt op de eigen betalingen van verzekerden
in geval van een vrijwillig eigen risico. Er moet echter ook een uitzondering worden gemaakt voor de eigen betalingen in geval
van een verplicht eigen risico. In de risicoverevening moeten deze kosten onder het verplicht eigen risico betrokken worden.
Op die manier wordt initieel bij de vereveningsbijdrage rekening gehouden met de kosten die in eerste instantie door een zorgverzekeraar
worden gemaakt. Bij de bepaling van de uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt normatief rekening gehouden met een financieringsverschuiving
van zorgverzekeraar naar verzekerde voor kosten onder het verplicht eigen risico. Als de kosten onder het verplicht eigen
risico niet van belang zijn voor de risicoverevening dan wordt een zorgverzekeraar door de bepaling van de vereveningsbijdrage
twee maal gecorrigeerd voor kosten onder het verplicht eigen risico.
Artikel 3.13
Met betrekking tot het deelbedrag kosten van B-dbc’s, het deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van
specialistische hulp en het deelbedrag kosten van overige prestaties vindt een hogekostencompensatie (HKC) plaats. Voor de
toepassing is relevant de som van de kosten van B-dbc’s, de variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische
hulp en de kosten van overige prestaties behorend per individuele verzekerde.
De HKC houdt in, dat 90 procent van de bovengenoemde kosten van individuele verzekerden, voor zover deze kosten het bedrag
van € 20 000 op jaarbasis te boven gaan, betrokken wordt bij herberekening van de deelbedragen kosten van B-dbc’s, het deelbedrag
variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp en het deelbedrag kosten van overige prestaties.
Daarbij splitst de zorgverzekeraar het voor de HKC relevante bedrag uit naar de drie onderscheiden clusters van prestaties.
Daarbij gaat hij als volgt te werk. Per verzekerde wordt het relevante bedrag gesplitst in kosten van B-dbc’s, variabele kosten
van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp, en kosten van overige prestaties, naar rato van de totalen van
die kostensoorten van die verzekerde, en vervolgens sommeert de zorgverzekeraar de bedragen per cluster van prestaties. Deze
bedragen worden aan het CVZ aangeleverd en door het CVZ over alle zorgverzekeraars gesommeerd.
Vervolgens wordt door het CVZ voor de relevante clusters van prestaties een dekkingspercentage vastgesteld. Daarbij is de
berekeningswijze zodanig dat – per cluster van prestaties – uitgegaan wordt van de som van de door de zorgverzekeraars aangeleverde
relevante bedragen en de som van de desbetreffende deelbedragen. Bij de deelbedragen gaat het om de deelbedragen berekend
op basis van voor HKC gecorrigeerde gewichten.
De feitelijke HKC vindt plaats door een bijstelling per zorgverzekeraar van de deelbedragen kosten B-dbc’s, variabele kosten
van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp en kosten van overige prestaties. Bij deze bijstelling wordt per
zorgverzekeraar per cluster van prestaties het door de zorgverzekeraar voor het desbetreffende cluster vastgestelde bedrag
toegevoegd, en het deelbedrag vermenigvuldigd met het voor het desbetreffende cluster vastgestelde dekkingspercentage, in
mindering gebracht.
Door bij de vaststelling van de gewichten mede te betrekken dat 90 procent van de kosten van verzekerden, voor zover deze
de genoemde grens te boven gaan via de HKC gecompenseerd gaan worden, worden over- en ondercompensaties op bepaalde risicoklassen,
die juist relatief vaak dan wel weinig bij HKC worden ingebracht, tegengegaan.
Artikel 3.14
Ter bepaling van het herberekende deelbedrag kosten van B-dbc’s wordt hogekostencompensatie toegepast. Voor de wijze waarop
dit gebeurt, wordt verwezen naar artikel 3.13. Vervolgens wordt er, ter bepaling van het berekende deelbedrag kosten van B-dbc’s
(ex post), nacalculatie ter grootte van 15 procent toegepast.
Artikel 3.15
De basis voor de verdeling van de verschillende tarieven binnen de kosten ziekenhuisverpleging in variabele en vaste kosten
van ziekenhuisverpleging, zoals die wordt weergegeven in het eerste tot en met achtste lid, en het tweede tot en met achtste
van artikel 3.17, is gelegen in de artikelen 3.14 en 3.15 van het Besluit zorgverzekering.
Per 1 januari 2005 is gestart met dbc-financiering binnen de ziekenhuiszorg. Dbc’s zijn opgebouwd uit een kosten- en een honorariumcomponent.
Met de kostencomponent worden de kosten voor het ziekenhuis bedoeld. De indeling van deze kosten in, enerzijds vaste kosten
ziekenhuisverpleging, en anderzijds variabele kosten ziekenhuisverpleging is in hoofdlijnen gebaseerd op een onderverdeling
van de verschillende dbc-tarieven in vaste en variabele elementen. Omdat niet alle instellingen en alle specialismen volledig
overgaan op dbc-financiering, moet ook nog aangegeven worden hoe de andere (‘oude’) tarieven worden gesplitst in vast en variabel.
Hiernaast is ook bij de instellingen die in hoofdzaak worden gefinancierd op basis van dbc’s nog sprake van aanvullende financiering
in de vorm van overige trajecten en verrichtingen, en van ondersteunende en overige producten.
Wat betreft de dbc-tarieven, wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds onderhandelbare dbc-tarieven (behorend bij het
zogenoemde B-segment) en niet-onderhandelbare dbc-tarieven (het zogenoemde A-segment). De onderhandelbare dbc-tarieven zijn
variabel, behalve de B-dbc’s bedoeld in artikel 3.1. Deze vormen een apart macro-deelbedrag met een eigen vereveningsregime.
Voor de niet-onderhandelbare dbc’s geldt dat het percentage variabel in de kostencomponent verschilt tussen instellingen.
Voor algemene en academische ziekenhuizen, alsmede voor het Oogziekenhuis (tweede lid), geldt dat zij nog steeds een budget
kennen, dat gevuld wordt met landelijk geldende prijzen, waar bovenop instellingsspecifieke toeslagen komen ter sluiting van
het instellingsbudget. Binnen het instellingsbudget is het mogelijk een onderscheid te maken in een vast en variabel deel.
Deze onderverdeling dient als basis voor de splitsing van de kostencomponent van niet-onderhandelbare dbc-tarieven in vast
en variabel, tezamen met informatie over de vast/variabel-verdeling van de verschillende (overige) tarieven waarmee het instellingsbudget
gevuld wordt.
De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) biedt mogelijkheden voor experimenten waarbij ook voor dbc’s die niet vallen onder
de reguliere onderhandelbare dbc’s toch sprake kan zijn van vrije prijsvorming. Een voorbeeld hiervan is het experiment in
de Sint Maartenskliniek. Het derde lid geeft aan dat de vast/variabel-verhouding die voor deze experimenten geldt, door het
CVZ wordt vastgesteld. Hierbij is het de bedoeling te kijken naar de budgetopbouw van de instelling in de jaren direct voorafgaand
aan het experiment.
Zowel voor de niet-onderhandelbare dbc’s, als voor de dbc’s die vallen onder een experiment op grond van de Wmg, levert de
NZa per instelling informatie aan over de splitsing van de kostencomponent van niet-onderhandelbare dbc-tarieven in vaste
en variabele elementen aan het CVZ (vierde lid).
Zelfstandige behandelcentra en extramuraal werkende specialisten kennen geen budgetten. De hierboven geschetste systematiek
van het afleiden van vast/variabel-sleutels voor niet-onderhandelbare dbc’s is dan ook voor hen niet van toepassing. In plaats
hiervan geldt voor alle zelfstandige behandelcentra en extramuraal werkende specialisten dezelfde sleutel, waarbij 75 procent
van de kostencomponent van de tarieven van niet-onderhandelbare dbc’s als variabele kosten wordt aangemerkt. Dezelfde sleutel
geldt ook voor andere dan de in het tweede lid genoemde instellingen dan wel zorgverleners die dbc-tarieven in rekening kunnen
brengen, zoals de zelfstandige centra voor erfelijkheidsonderzoek (vijfde lid).
Naast dbc’s kunnen instellingen en zorgverleners die in hoofdzaak gefinancierd worden door dbc’s nog een aantal overige trajecten
en verrichtingen declareren (waaronder de huidige zogenoemde vaste verpleegtarieven als ‘verkeerde bedden’, ‘gezonde moeders’
en ‘gezonde zuigelingen’; klassenverpleging en intensive care) en ondersteunende en overige producten (bijvoorbeeld voor eerstelijns
zorg). In 2009 wordt zowel de kostencomponent als honorariumcomponent van deze overige trajecten en verrichtingen en van ondersteunende
en overige producten voor 75 procent als variabele kosten aangemerkt. Dezelfde verhouding geldt voor alle tarieven van instellingen
op het gebied van ziekenhuiszorg die nog niet per 1 januari 2009 dbc-gefinancierd zijn. Enige uitzondering hierop zijn gedeclareerde
verpleegtarieven van instellingen die niet gefinancierd worden door dbc’s (zoals klinische revalidatiecentra), die voor 60
procent als variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp worden aangemerkt(zesde lid). Wat
betreft de splitsing van de kosten van buitenlandse instellingen, geldt hetgeen is toegelicht bij artikel 3.11.
De renteheffingstarieven, de tarieven die instellingen in rekening mogen brengen bij zorgverzekeraars bovenop de reguliere
tarieven in het geval de zorgverzekeraar niet over gaat tot de bevoorschotting van zorg gefinancierd op basis van dbc’s, worden
om de prikkel tot bevoorschotting te maximeren buiten de risicoverevening gehouden. Het zevende lid benoemt expliciet dat
deze renteheffingstarieven niet meelopen bij de variabele kosten.
Ten slotte merkt het CVZ de honorariumcomponent van onderhandelbare, dan wel niet-onderhandelbare dbc’s, alsmede eventuele
overige declaraties van vrijgevestigde specialisten, volledig aan als variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten
van specialistische hulp. Bij de overige declaraties van vrijgevestigde specialisten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan declaraties
van kaakchirurgen die nog geen dbc’s declareren (achtste lid). Enige uitzondering betreft de honorariumcomponent van overige
trajecten en verrichtingen, en van ondersteunende en overige producten. Deze wordt slechts voor 75 procent als variabele kosten
aangemerkt, omdat in de uitvoeringspraktijk het voor zorgverzekeraars vaak lastig is de honorariumcomponent van deze tarieven
te scheiden van de kostencomponent.
Ter bepaling van het herberekende deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp
(ex post) wordt eerst de hogekostencompensatie (negende lid) en vervolgens nacalculatie ter grootte van 40 procent (tiende
lid) toegepast.
Artikel 3.16
In dit artikel is bepaald dat er nog sprake is van aanvullende nacalculatie op grond van een bandbreedteregeling. Achtergrond
hiervan is de onzekerheid die bestaat bij de normering van het deelbedrag kosten van B-dbc’s en het deelbedrag variabele kosten
van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp. Om de onzekerheid met betrekking tot deze deelbedragen te reduceren
is besloten om naast het geldende nacalculatiepercentage van 15 procent voor het deelbedrag kosten van B-dbc’s en 40 procent
voor het deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp, extra nacalculatie toe te
passen, wanneer het uiteindelijke absolute resultaat op de som van deze kosten, en na toepassing van ex post hogekostencompensatie
en nacalculatie, buiten een bandbreedte van plus of minus € 22,50 per zorgverzekering waarvoor premie moet worden betaald.
Eventuele winsten of verliezen worden hiermee gedragen door verzekerden van 18 jaar en ouder, uitgezonderd de verzekerden,
bedoeld in artikel 24 van de Zorgverzekeringswet. De omvang van de bandbreedte is dusdanig, dat voldoende prikkels tot doelmatig
handelen blijven gehandhaafd. Buiten de genoemde bandbreedte geldt geen volledige compensatie, maar wordt 90 procent nagecalculeerd,
om nog in enige mate een prikkel tot kostenbeheersing te handhaven. Zorgverzekeraars dienen hiertoe na afloop van het jaar
2009 de kostengegevens van alle verzekerden met kosten die boven het genoemde bedrag uitstijgen, aan te melden bij het CVZ.
Artikel 3.17
Het eerste lid regelt dat het deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging, wat betreft de overige vaste kosten per zorgverzekeraar,
wordt herberekend op basis van de overige vaste kosten in 2008. Volgens het eerste lid van artikel 3.15 worden de kosten van
onderhandelbare dbc’s vanaf 2008 geheel als variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp aangemerkt.
Daarom spelen ze bij de bepaling van de vaste kosten van ziekenhuisverpleging onderhandelbare dbc-tarieven geen rol meer.
Het tweede tot en met zevende lid gaan in op de vaststelling van de vaste kosten, waarbij voor alle verschillende tariefsoorten
het percentage van de kosten dat als vaste kosten wordt aangemerkt, gelijk is aan 100 procent minus het percentage van de
kosten dat als variabele kosten wordt aangemerkt in de respectievelijke bijbehorende leden van artikel 3.15.
Het achtste lid geeft aan dat de renteheffingstarieven niet meetellen bij de vaste kosten van ziekenhuisverpleging, net als
zij niet meetellen bij de variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp. In de toelichting
bij artikel 3.15, dat gaat over deze laatste kosten, wordt aangegeven waarom deze tarieven buiten de risicoverevening worden
gehouden.
Het CVZ past op het deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging 100 procent nacalculatie toe (negende lid). Hiermee lopen
zorgverzekeraars in het geheel geen risico op het macro-deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging. Deze kosten zijn
niet of nauwelijks beïnvloedbaar voor een zorgverzekeraar.
Artikel 3.18
Het verschil tussen de werkelijk gemaakt kosten voor geneeskundige GGZ en de normatieve bijdrage geneeskundige GGZ wordt voor
2009 volledig nagecalculeerd. Omdat er nog geen goede gegevens over het zorggebruik in de geneeskundige GGZ in de afgelopen
jaren beschikbaar zijn, kan er geen adequaat functionerend risicovereveningsmodel zijn. Dit betekent dat de zorgverzekeraars
geen risico lopen op dit macro-deelbedrag. Het is dan ook niet nodig om hogekostencompensatie toe te passen. Artikel 3.16
van het Besluit zorgverzekering biedt de mogelijkheid om in de Regeling te bepalen dat toepassing van dit compensatie-instrument
achterwege kan blijven.
Artikel 3.19
Ter bepaling van het herberekende deelbedrag kosten van overige prestaties wordt alleen hogekostencompensatie toegepast. Er
is geen sprake van nacalculatie op de resultaten.
Artikel 3.20
In dit artikel gaat het om de herberekening van het normatief bedrag ten behoeve van de vaststelling van de vereveningsbijdrage.
De berekeningwijze die hiervoor wordt gehanteerd komt overeen met die genoemd in artikel 3.6. Alleen wordt nu gerekend met
het gerealiseerde aantal zorgverzekeringen waarvoor premie moet worden betaald bij de zorgverzekeraar. De berekende opbrengst
van de nominale premie wordt in mindering gebracht op het normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
Artikel 3.21
In dit artikel gaat het om de herberekening van het normatief bedrag ten behoeve van de vaststelling van de vereveningsbijdrage.
De berekeningwijze die hiervoor wordt gehanteerd komt overeen met die genoemd in artikel 3.7. Alleen wordt nu gerekend met
het gerealiseerde aantal verzekerden. De berekende opbrengst van het verplicht eigen risico wordt in mindering gebracht op
het normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
Artikel 3.22
Verzekerden jonger dan 18 jaar zijn geen nominale premie verschuldigd. Zorgverzekeraars hebben voor verzekerden jonger dan
18 jaar naast zorgkosten, echter ook beheerskosten (administratie, zorginkoop), waarvoor ze uit het Zorgverzekeringsfonds
compensatie ontvangen. De vergoeding uit het Zorgverzekeringsfonds is voor 2009 op € 50 per verzekerde jonger dan 18 jaar
vastgesteld. Dit bedrag is bepaald op basis van historische gegevens over beheerskosten, waarbij is verdisconteerd dat niet
nominaal-premieplichtige verzekerden gemiddeld lagere beheerskosten kennen dan wél nominaal-premieplichtige verzekerden, omdat
voor hen gemiddeld minder declaraties verwerkt hoeven worden. Jonge verzekerden zijn immers gemiddeld gezonder dan oudere
verzekerden.
Artikel 3.23
In dit artikel wordt aangegeven hoe zorgverzekeraars worden gecompenseerd voor het onder de zorgverzekering houden van verzekerden
van 18 jaar en ouder met premie-achterstand. Voor deze wanbetalers wordt de zorgverzekeraar over de eerste zes maanden dat
de premie niet wordt betaald, niet gecompenseerd. De compensatie is gelijk aan een twaalfde van de nominale rekenpremie voor
iedere maand dat de verzekerde, te rekenen vanaf het moment waarop hij de bedoelde achterstand heeft bereikt, niet heeft voldaan.
Om aan de bezwaren van zorgverzekeraars tegemoet te komen wordt naast de rekenpremie ook het verwachte gemiddelde eigen risico
gecompenseerd. Compensatie van het gerealiseerde oninbare eigen risico is uitvoeringstechnisch te belastend.
Deze verhoging van de compensatie betekent wel dat de incasso-inspanningen van de zorgverzekeraars ook betrekking hebben op
het innen van het eigen risico – voor een wanbetaler wordt het door de zorgverzekeraar voorgeschoten eigen risico opgeteld
bij de schuld – en dat de opbrengst van de incasso op het eigen risico, net als de overige incasso-opbrengsten, in mindering
wordt gebracht op de compensatie. De uitvoering van de compensatie ligt bij het CVZ.
Voor de daadwerkelijke afrekeningen blijft het CVZ zoveel mogelijk aansluiten bij het afrekenschema van de vereveningsbijdragen
voor zorgverzekeraars. Daarbij wordt steeds op een peilmoment bepaald wie er wanbetaler zijn, wat hun premieachterstand is
over de periode vanaf 1 januari 2006 tot het peilmoment, en hoe hoog vervolgens de compensatie is.
Artikel 3.24
In de beleidsregels van het CVZ is opgenomen hoe de uitbetaling van de vereveningsbijdrage aan de zorgverzekeraars geschied.
Er wordt rekening gehouden met het betaalpatroon van zorgverzekeraars om er voor te zorgen dat hun uitgaven en inkomsten zoveel
mogelijk op elkaar aansluiten.
Artikel 3.25
Voorwaarde voor het ontvangen van de in artikel 3.22 geregelde compensatie voor het verzekerd houden van wanbetalers is, dat
de zorgverzekeraar voldoende inspanningen verricht om de premie alsnog te innen. Met het oog daarop dient de zorgverzekeraar
in het uitvoeringsverslag aan te geven of hij het Protocol incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet is nagekomen, en
zo nee, welke onderdelen niet, waarom niet, en wat hij in plaats van die onderdelen aan incassowerkzaamheden heeft verricht.
De NZa zal de desbetreffende passages in het uitvoeringsverslag laten meewegen in zijn oordeel, of de zorgverzekeraar voldoende
incasso-inspanningen heeft verricht.
Onderdeel B
In de bijlagen 4 en 6 zijn de normgewichten – respectievelijk zonder en met correctie voor de toepassing van hogekostencompensatie
– behorende bij de deelbedragen kosten van B-dbc’s, variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische
zorg en de kosten van overige prestaties aangepast aan de situatie voor 2009. In bijlage 5 zijn de normgewichten behorende
bij het deelbedrag kosten van geneeskundige GGZ toegevoegd. In bijlage 7 worden de gewichten genoemd die zijn bedoeld voor
de berekening van de specifiek voor de zorgverzekeraar geraamde/genormeerde verplicht eigen risico opbrengst.
Artikel III
In dit onderdeel van de onderhavige wijzigingsregeling is expliciet bepaald dat de regels van het huidige hoofdstuk 3 voor
het jaar 2008 nog gewoon van toepassing zijn. Indien nodig kunnen deze regels ook worden gewijzigd. In artikel I is van deze
mogelijkheid gebruik gemaakt.
Artikel IV
Op grond van artikel 32, vierde lid, van de Zvw wordt vóór 1 oktober van ieder jaar bepaald welk bedrag in totaal voor het
daaropvolgende kalenderjaar aan de zorgverzekeraars wordt toegekend. Onderhavige regeling geeft hier uitvoering aan voor het
kalenderjaar 2009 (van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009).
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink.