TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Met
deze regeling wordt tabel 3 van bijlage 1 van de Regeling externe
veiligheid inrichtingen (hierna: de regeling) gewijzigd. In deze tabel
zijn afstanden vastgesteld die in acht genomen moeten worden bij
inrichtingen waar verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in een
hoeveelheid groter dan 10.000 kg per opslagplaats, de zogenaamde PGS 15
inrichtingen. Ook is een nieuwe versie van de Handleiding
Risicoberekeningen Bevi van toepassing verklaard. Tot slot zijn enkele
wijzigingen aangebracht die verband houden met de wijziging van het
Besluit externe veiligheid inrichtingen
(Stb. 2008,
380).
Revi
In
eerste instantie waren in de regeling afstanden tot al dan niet
geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten opgenomen voor
LPG-tankstations, opslagplaatsen voor verpakte gevaarlijke stoffen en
koel- of vriesinstallaties met ammoniak. Die afstanden moeten onder
meer worden toegepast bij de beslissing op de aanvraag om een
vergunning op grond van de Wet milieubeheer en bij de vaststelling van
bepaalde ruimtelijk relevante besluiten, zoals bestemmingsplannen en
vrijstellingsbesluiten. Daarnaast waren in de regeling afstanden
opgenomen ten behoeve van de urgente sanering van LPG-tankstations die
in de onmiddellijke nabijheid van kwetsbare objecten zijn
gelegen.
Wijziging
Revi eerste tranche
Op 1 juli 2007 is een wijziging
van de regeling, de eerste tranche, in werking getreden. Daarbij is de
regeling uitgebreid met afstanden ter voldoening aan de grenswaarde van
10–6 per jaar voor bestaande LPG-tankstations en
bestaande koel- en vriesinstallaties met ammoniak als koelmiddel
(Stcrt. 2007, nr. 66, pag. 13). Deze inrichtingen moeten in 2010
voldoen aan de voorgeschreven afstand. Tevens zijn
spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen in
de regeling
aangewezen.
Wijziging
Revi tweede tranche
In de tweede wijziging van de
regeling, de tweede tranche (Stcrt. 2007, nr. 249, pag. 35), zijn de
afstanden voor opslagplaatsen voor verpakte gevaarlijke stoffen mede
van toepassing geworden op reeds bestaande opslagplaatsen. Ook zijn
categorieën van inrichtingen aangewezen op grond van artikel 2,
eerste lid, onderdelen d en h, van het besluit en is een uniforme
rekenmethodiek aangewezen voor het berekenen van het plaatsgebonden
risico en het groepsrisico (de rekenmethodiek
Bevi).
Wijziging
Revi derde tranche
De belangrijkste
onderdelen van de onderhavige wijziging, de derde tranche,
zijn:
a. Het
van toepassing verklaren van een nieuwe versie van de Handleiding
Risicoberekeningen Bevi, en
b. Een
wijziging van tabel 3 van bijlage 1, waarin afstanden zijn opgenomen
voor inrichtingen met opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke
stoffen en het schrappen van tabellen 4 en
5.
Daarnaast zijn wijzigingen aangebracht in
verband met de wijziging van het Bevi. De tabellen voor
LPG-tankstations zijn aangepast, omdat op grond van het
wijzigingsbesluit Bevi voor LPG-tankstations met een doorzet groter dan
1.500 m3 per jaar geen kwantitatieve risicoanalyse (QRA)
meer hoeft te worden opgesteld, maar voor alle LPG-tankstations vaste
afstanden mogen worden vastgesteld in de regeling. Ook worden
bestrijdingsmiddelen niet meer afzonderlijk genoemd, omdat de relevante
bestrijdingsmiddelen tevens onder het begrip gevaarlijke stof
vallen.
Ad a. Handleiding
Risicoberekeningen Bevi
In de vorige wijziging van de
regeling, de tweede tranche, is de Handleiding Risicoberekeningen Bevi
(hierna: de handleiding) gedefinieerd als ‘Handleiding
Risicoberekeningen Bevi, versie 3.0, uitgave 2008’. Na de
inwerkingtreding van de tweede tranche is de handleiding verder
ontwikkeld. Voor PGS 15 opslagvoorzieningen was de ontwikkeling van een
geünificeerde rekenmethodiek nog niet afgerond. Met de onderhavige
wijziging van de regeling wordt de rekenmethodiek voor PGS 15
opslagvoorzieningen in de Handleiding Risicoberekeningen Bevi opgenomen
(Module C Modellering van de specifieke Bevi categorieën). In deze
nieuwe rekenmethodiek is een aantal belangrijke nieuwe inzichten op het
gebied van scenario’s en methodieken verwerkt. Zie voor verdere
informatie
www.rivm.nl.
Ad b. Afstanden
voor PGS-15 inrichtingen
De tabellen 3, 4 en 5 van
bijlage 1 van de regeling waren om meerdere redenen aan herziening toe.
De afstandstabellen waren gebaseerd op berekeningsmethodieken uit 1997
en op de destijds geldende richtlijnen CPR 15-2 en CPR 15-3. Eveneens
zijn inzichten met betrekking tot de invloed van het stikstofgehalte
van de opgeslagen gevaarlijke stoffen gewijzigd. Onderstaand wordt op
deze aspecten nader ingegaan. Volledigheidshalve wordt vooraf opgemerkt
dat voor PGS 15 inrichtingen in plaats van een afstand uit bijlage 1
van de regeling te hanteren, ook gerekend mag worden. Dit is geregeld
in artikel 3 van de regeling.
Gevolgen van nieuwe
rekenmethodiek voor de afstandstabel voor PGS
15-inrichtingen
De afstandstabellen in de regeling
waren gebaseerd op de Risicoanalyse methodiek CPR 15 inrichtingen
(VROM, 1997). Omdat een nieuwe rekenmethodiek is vastgesteld, moeten
ook de afstandstabellen worden herzien. In het algemeen geldt dat ten
gevolge van het toepassen van de nieuwe rekenmethodiek, in vergelijking
met de Risicoanalyse methodiek CPR 15, de afstanden tussen inrichtingen
en kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan
de grens- of richtwaarde van 10–6 per jaar, kleiner
worden.
Van CPR 15
naar PGS 15
In 2005 is de richtlijn PGS 15 in werking
getreden. PGS 15 vervangt de richtlijnen CPR 15-1, 15-2 en 15-3. In PGS
15 is een aantal randvoorwaarden van brandbestrijdingssystemen
gewijzigd. Bovendien is een enkel systeem toegevoegd. Tabel 3 is
aangepast naar aanleiding van deze
wijzigingen.
Stikstofgehalte
In
artikel 4, vijfde lid, onderdeel b sub 1 van het Bevi was bepaald dat
vaste afstanden in acht kunnen worden genomen als (naast andere
voorwaarden) het stikstofgehalte van de opgeslagen verpakte gevaarlijke
stoffen niet meer bedraagt dan 1,5 gewichtsprocent. Bij een hoger
stikstofgehalte moest een QRA worden uitgevoerd. Deze randvoorwaarde is
vervallen, zodat ongeacht het stikstofpercentage vaste afstanden in
acht kunnen worden genomen. De reden voor het vervallen van de
randvoorwaarde van een stikstofgehalte van minder dan 1,5
gewichtsprocent is dat de uitvoerbaarheid daarvan beperkt is gebleken
en, indien toegepast en gehandhaafd, tot administratieve en
bestuurlijke lasten leidt. Bovendien is gebleken dat bij veel
opslagvoorzieningen het gemiddelde stikstofpercentage hoger is dan 1,5
%. Bij het merendeel van de inrichtingen ligt het gemiddelde
stikstofpercentage tussen de 4 en 7 %, met incidentele uitschieters tot
10 á 15 %.
De wijziging van het Bevi is in samenhang met
de onderhavige wijziging voorbereid. Het blijkt dat het, in samenhang
met de gewijzigde rekenmethodiek, mogelijk is om voor alle mogelijk
voorkomende stikstofpercentages bij opslagvoorzieningen voor verpakte
gevaarlijke stoffen, afstanden vast te
stellen.
De afstanden voor PGS 15
inrichtingen zijn opgenomen in tabel 3 van de regeling. Per
beschermingsniveau wordt onderscheid gemaakt in verschillende
stikstofgehaltes, uitgedrukt in gewichtsprocent. Er zijn drie
stikstofcategorieën: kleiner dan 5%, 5 tot en met 10% en groter
dan 10%. Het stikstofgehalte wordt bepaald op basis van de in de
aanvraag om een milieuvergunning opgenomen stoffenlijst. Met dat
gehalte wordt vervolgens de bij het betreffende beschermingsniveau
behorende afstand bepaald. Die afstand varieert afhankelijk van de
grootte van de opslagvoorziening, uitgedrukt in oppervlakte
m2.
Voor de meest voorkomende
brandbestrijdingssystemen van beschermingsniveau 1 zijn de
risicoafstanden stikstofonafhankelijk. Dat wil zeggen dat de
bijbehorende afstanden van toepassing zijn op alle voorkomende
gemiddelde stikstofpercentages in de aanwezige gevaarlijke stoffen.
Voor twee brandbestrijdingssystemen van beschermingsniveau 1 (de
automatische hi-ex outside air blusinstallatie en het systeem met
bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen) en voor de
opslagvoorzieningen die zijn uitgevoerd op beschermingsniveau 2 of 3 is
het stikstofgehalte wel relevant.
Indien in de
opslagvoorziening steeds wisselende soorten gevaarlijke stoffen
aanwezig zijn en op voorhand niet bekend is welke stoffen dit zijn,
bijvoorbeeld zoals dat het geval is bij de opslag- en transportsector,
is het niet mogelijk om een gemiddeld stikstofpercentage vast te
stellen. In dat geval moet voor het vaststellen van de afstand de
waarde in de tabel bij een stikstofpercentage van 10% worden toegepast.
Dit percentage is ook vastgelegd in de Handleiding Risicoberekeningen
Bevi en moet gebruikt worden bij het uitvoeren van
risicoberekeningen.
Indien de
risicoafstanden stikstofonafhankelijk zijn, behoeven ook toxische
verbrandingsproducten van chloor-, fluor-, broom- of zwavelhoudende
verbindingen niet te worden beschouwd. Bij de brandbestrijdingssystemen
en beschermingsniveaus waarbij het stikstofgehalte wel van invloed is
op de risicoafstand, kunnen deze verbindingen wel een rol spelen. Op
basis van de bij de aanvraag om een milieuvergunning behorende
stoffenlijst moet dan het gewichtspercentage zwavel en het gezamenlijke
gewichtspercentage van chloor, fluor en broom worden vastgesteld.
Indien het zwavelgehalte, of het gezamenlijke gehalte van chloor, fluor
en broom hoger is dan de vastgestelde categorie voor het
stikstofgehalte, moet de afstand van de bovenliggende categorie (met
een hoger stikstofgehalte) worden gehanteerd.
Voor de
opslagvoorzieningen met sterk wisselende en onbekende samenstelling van
de gevaarlijke stoffen, kan het gemiddelde gehalte van de stoffen
zwavel, respectievelijk chloor, fluor en broom gezamenlijk, evenals
voor stikstof, op 10 % worden
gesteld.
Verpakte gevaarlijke stoffen
kunnen ook stoffen in gasflessen zijn. Voor een opslagvoorziening van
gasflessen met brandbare, verstikkende of oxiderende inhoud geldt een
vaste afstand van 20 meter tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en
beperkt kwetsbare objecten. Voor gasflessen met (zeer) vergiftige
stoffen moet op grond van artikel 1b, onderdeel f, een QRA worden
opgesteld, indien de totale waterinhoud van deze gasflessen meer dan
1.500 liter bedraagt.
Overigens is in PGS 15 (voorschrift
3.1.1) bepaald dat gasflessen gescheiden van overige gevaarlijke
stoffen moeten worden opgeslagen in een aparte
opslagvoorziening.
Administratieve
lasten
De onderhavige regeling is niet ter advisering
voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Op 23
februari 2004 is het ontwerp van het Besluit externe veiligheid
inrichtingen ter advisering voorgelegd aan genoemd college. Het college
heeft naar aanleiding daarvan bericht geen advies uit te brengen. De
reden hiervan is dat het besluit is gericht tot overheden; het heeft
derhalve geen administratieve lasten voor bedrijven tot gevolg.
Aangezien de regeling een uitwerking van het besluit betreft en
eveneens gericht is tot overheden, heeft ook deze wijzigingsregeling
geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot
gevolg.
Bestuurlijke
lasten
De onderhavige wijziging van de
regeling brengt per saldo geen extra bestuurlijke lasten met zich
mee.
Voor nieuwe situaties brengt het toepassen van de nieuwe
rekenmethodiek en de nieuwe afstandstabel geen extra bestuurlijke
lasten met zich mee. Met betrekking tot bestaande situaties moet
uiterlijk 1 januari 2010 aan de grenswaarde van
10–6 per jaar worden voldaan. Deze grenswaarde is
door de onderhavige wijziging anders ingevuld, waardoor bestaande
situaties alsnog aan de nieuwe afstanden en met de nieuwe
rekenmethodiek moeten worden getoetst. Enerzijds vergt dit, in die
gevallen waarin al op basis van de oude tabel of rekenmethodiek
getoetst is, een extra inspanning. Anderzijds zijn de afstanden in de
nieuwe tabel 3 kleiner dan of gelijk aan de afstanden die voor de
inwerkingtreding van deze regeling van toepassing waren. Ook bij het
toepassen van de nieuwe rekenmethodiek zijn de afstanden in het
algemeen kleiner dan bij toepassing van de oude methodiek. Hierdoor
zijn er minder saneringssituaties, hetgeen een verlaging van de
bestuurlijke lasten met zich meebrengt.
De rijksoverheid
ondersteunt de identificatie van bestaande normoverschrijdende
situaties. In algemene zin worden de andere overheden in de uitvoering
van externe veiligheidstaken ondersteund via de programmafinanciering
externe
veiligheid.
Notificatie
De
wijzigingsregeling is op 17 juli 2008 gemeld aan de Commissie van de
Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2008/0303/NL) ter voldoening
aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van normen en technische
voorschriften en regels betreffende de diensten van de
informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr.
98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De regeling bevat mogelijk
enkele technische voorschriften in de zin van de hiervoor bedoelde
richtlijn. Naar aanleiding van deze melding zijn geen reacties
ontvangen.
Artikelsgewijs
Artikel
I
Onderdeel
A
In dit onderdeel wordt verwezen naar een
nieuwe versie van de Handleiding risicoberekeningen Bevi. Het van
toepassing worden van de nieuwe versie, waarin een methodiek is gevoegd
voor het berekenen van risico’s ten aanzien van PGS 15
inrichtingen, kan worden aangemerkt als een gewijzigd inzicht als
bedoeld in artikel 20 van het besluit. De rekenmethodiek Bevi is
namelijk een
nieuw inzicht ten aanzien van de berekening van
het risico waarin eveneens nieuwe kennis over gevaarsaspecten van
bepaalde gevaarlijke stoffen is verwerkt. Het is denkbaar dat door het
toepassen van de rekenmethodiek Bevi bepaalde inrichtingen die reeds
voldoen aan de grenswaarde van 10–6 per jaar, nu niet
meer voldoen aan deze grenswaarde. Dit zou betekenen dat als gevolg van
dit gewijzigde inzicht nieuwe saneringssituaties ontstaan die uiterlijk
op 1 januari 2010 aan de grenswaarde van 10–6 per
jaar moeten voldoen. Artikel 20, eerste lid, van het besluit geeft aan
dat in die gevallen binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de regeling
waarin het gewijzigd inzicht is vastgelegd, voldaan moet worden aan de
grenswaarde van 10–6 per jaar.
Ter
verduidelijking is een definitie van het begrip propaan toegevoegd.
Onder dit begrip worden ook bepaalde mengsels met propaan
verstaan.
Onderdeel
B
In dit onderdeel worden enkele wijzigingen
aangebracht ter verduidelijking. In het eerste wijzigingsonderdeel
wordt benadrukt dat het bij inrichtingen met (zeer) licht ontvlambare
vloeistof in een insluitsysteem moet gaan om een bovengronds
insluitsysteem. Ondergrondse insluitsystemen voor deze stoffen brengen
geen externe veiligheidsrisico’s met zich mee.
In het
tweede wijzigingsonderdeel wordt het begrip opslagcompartiment steeds
vervangen door opslagvoorziening. Zo wordt aangesloten bij de
terminologie uit het besluit tot wijziging van het Bevi en het
Activiteitenbesluit. Onderdeel g van artikel 1b wordt gewijzigd om te
benadrukken dat dit onderdeel niet alleen ziet op inrichtingen waar het
reduceren van aardgasdruk of het meten van aardgashoeveelheid de enige
activiteit of de hoofdactiviteit is. Ook inrichtingen waar deze
activiteit een (klein) onderdeel van het geheel vormt, worden met deze
wijziging onder de werking van het Bevi
gebracht.
Onderdelen
C tot en met G
De artikelen 2 en 9 van de regeling
zijn gewijzigd in verband met het vervallen van de tabellen 4 en 5 in
bijlage 1 van de regeling. Het aantal malen per jaar dat in de open
lucht wordt geladen en gelost met vergiftige stoffen of preparaten, is
in het Bevi komen te vervallen als onderscheidend criterium voor het al
dan niet kunnen vaststellen van vaste afstanden. Alle vaste afstanden
voor PGS 15 inrichtingen zijn in tabel 3 opgenomen.
Daarnaast
wordt in artikel 2 bepaald dat in tabel 3 van bijlage 1 afstanden zijn
vastgesteld voor opslagvoorzieningen voor PGS 15-inrichtingen.
Onderdeel a van het nieuwe tweede lid van artikel 2 gaat over de
toepassing van tabel 3 van bijlage 1, in het geval de opgeslagen
stoffen zwavel, chloor, fluor of broom bevatten. Onderdeel b heeft
betrekking op een wisselende samenstelling van de gevaarlijke stoffen
die worden opgeslagen in een opslagvoorziening. Voor een toelichting
wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.
Aan
artikel 9 is een lid toegevoegd, waarin bepaald wordt dat het tweede,
derde en vierde lid van artikel 2 van overeenkomstige toepassing zijn.
In die artikelleden worden regels gesteld over de wijze van toepassen
van de tabellen uit bijlage 1 van de regeling. Het spreekt voor zich
dat deze specificaties bij de tabellen voor nieuwe èn bestaande
situaties gelden. Het tweede lid van artikel 2 is nieuw. Voor het derde
en vierde lid van artikel 2 betreft deze wijziging een
reparatie.
In de artikelen 2, 3, 5, 6 en 9 van de regeling zijn
wijzigingen aangebracht in de formulering van verpakte gevaarlijke
(afval)stoffen, bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Hiermee wordt
aangesloten op het wijzigingsbesluit Bevi,
waarin:
a. bestrijdingsmiddelen
niet meer expliciet genoemd worden, omdat de voor externe veiligheid
relevante bestrijdingsmiddelen tevens gevaarlijke stoffen zijn,
en
b. nitraathoudende kunstmeststoffen
op sommige plaatsen worden uitgesloten van het begrip gevaarlijke
stoffen. Inrichtingen waar deze meststoffen worden opgeslagen, zijn als
afzonderlijke categorie aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid,
onderdeel h van het Bevi (artikel 1 van de regeling). Voor deze
inrichtingen geldt een afzonderlijke afstandstabel (tabel
8).
Onderdeel
H
In de tabellen 1, 2 en 2a, waarin afstanden zijn
opgenomen voor LPG-tankstations, is bij de grootste afstand de
bovengrens van 1.500 m3 doorzet per jaar komen te vervallen.
Hiermee wordt aangesloten op de wijziging van het Bevi, waarin deze
grens als onderscheidend criterium voor het al dan niet kunnen
vaststellen van vaste afstanden is komen te vervallen. Het is daardoor
mogelijk geworden om voor alle LPG-tankstations, ongeacht de doorzet,
vaste afstanden vast te stellen.
Ook wordt in dit onderdeel
tabel 3 van bijlage 1 gewijzigd en komen de tabellen 4 en 5 te
vervallen. Voor een toelichting wordt verwezen naar het algemene deel
van de toelichting.
Tot slot zijn wijzigingen aangebracht in
verband met het vervallen van de tabellen 4 en 5 en wijzigingen in het
Bevi met betrekking tot de formulering in het kader van gevaarlijke
stoffen. Verwezen wordt naar de toelichting bij de onderdelen C tot en
met G.
Onderdeel
I
Dit onderdeel wijzigt bijlage 2 van de regeling. De
wijziging betreft het vervallen van de bovengrens voor
LPG-tankstations. Voor een toelichting wordt verwezen naar de
toelichting bij onderdeel
H.
Artikel
II
In de vorige wijziging van de regeling is de
rekenmethodiek Bevi verplicht gesteld. Nu de nieuwe methodiek ook voor
PGS 15 inrichtingen van toepassing wordt, is voor deze inrichtingen een
overgangsbepaling opgenomen die overeenkomt met de overgangsbepaling in
de vorige wijziging van de
regeling.
De
Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.M. Cramer.