TOELICHTING
Algemeen
In de periode tot 1 januari 2013 wordt (de ontwikkeling van) gesloten jeugdzorg van rijkswege gesubsidieerd. Daartoe wordt
met de onderhavige regeling in enigszins gewijzigde vorm een vervolg gegeven aan de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg
2008. De wijzigingen zijn ingegeven door de transitie naar de situatie vanaf 2013, waarin de provincies verantwoordelijk worden
voor de subsidiëring van gesloten jeugdzorg. Met het oog daarop worden de procedures voor het verstrekken van de instellingssubsidie
aan voormalige justitiële jeugdinrichtingen en aan andere instellingen voor gesloten jeugdzorg geüniformeerd. Voorts is in
de bekostigingssystematiek rekening gehouden met een groei van de capaciteit van gesloten jeugdzorg. Voor het overige betreffen
de wijzigingen vereenvoudigingen en verduidelijkingen. Door meerdere bepalingen van de Subsidieregeling VWS-subsidies van
toepassing te verklaren, bestaat geen behoefte meer aan een aantal artikelen dat nog wel was opgenomen in de Tijdelijke subsidieregeling
gesloten jeugdzorg 2008.
Het is de bedoeling met ingang van 2011 een verdere uniformering door te voeren in de bekostigingssystematiek voor de subsidiëring
van gesloten jeugdzorg. Om die reden heeft de onderhavige regeling wederom een tijdelijk karakter. In de jaren 2009 en 2010
zal de nieuwe bekostigingssystematiek worden ontwikkeld en zullen de instellingen in de gelegenheid worden gesteld zich voor
te bereiden op de invoering daarvan. Bij deze ontwikkeling zal rekening worden gehouden met het Kwaliteitskader gesloten jeugdzorg
alsmede met de operationalisering en implementatie van het Streefbeeld Jeugdzorg Plus. Belangrijk uitgangspunt voor de subsidiëring
van de gesloten jeugdzorg is voorts dat de bekostigingssystematiek aansluit bij de wijze waarop de provincies de jeugdzorginstellingen
subsidiëren. Provincies worden immers vanaf 2013 ook verantwoordelijk voor de financiering van de gesloten jeugdzorg. Daarom
wordt bij de vormgeving van de nieuwe bekostigingssystematiek voor gesloten jeugdzorg tevens acht geslagen op het bekostigingseenhedenmodel
dat voor de provinciale jeugdzorg is ontwikkeld.
De nieuwe bekostigingssystematiek gesloten jeugdzorg zal naar verwachting met ingang van 1 januari 2011 ingevoerd kunnen worden.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel bevat de omschrijving van een aantal begrippen die nog niet in de Subsidieregeling VWS-subsidies zijn gedefinieerd,
met uitzondering van het begrip minister.
Artikel 2
Dit artikel regelt dat naast de bepalingen van deze regeling, de bepalingen van de Subsidieregeling VWS-subsidies van toepassing
zijn op de verstrekking van de subsidies aan zorgaanbieders voor gesloten jeugdzorg. Bovendien verstrekt de minister slechts
subsidies op grond van deze regeling voor zover hij van oordeel is dat de verstrekking past in zijn beleid.
Artikel 3
Dit artikel vormt de grondslag voor de instellingssubsidie ten behoeve van het verblijf van een jeugdige in een accommodatie
voor gesloten jeugdzorg en de gedurende dat verblijf aan die jeugdige verleende jeugdzorg. De subsidiëring is bestemd voor
de in de verleningsbeschikking vermelde capaciteit, uitgedrukt in aantal voltijds plaatsen op jaarbasis. De aanbieder van
gesloten jeugdzorg wordt uitsluitend gesubsidieerd voor jeugdigen ten aanzien van wie een (voorlopige) machtiging ten uitvoer
wordt gelegd. Belangrijke voorwaarde is voorts dat de accommodatie is aangewezen als accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
Artikel 4
Dit artikel regelt de berekeningwijze voor de instellingssubsidie ten behoeve van de accommodaties voor gesloten jeugdzorg.
In de berekeningswijze wordt rekening gehouden met een tweetal situaties: accommodaties voor gesloten jeugdzorg waarvoor de
minister al eerder een instellingssubsidie beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van gesloten jeugdzorg (zie onderdeel a)
en accommodaties voor gesloten jeugdzorg waarvoor de minister nog niet eerder een dergelijke instellingssubsidie beschikbaar
heeft gesteld (zie onderdeel b).
De accommodaties voor gesloten jeugdzorg, bedoeld in onderdeel a, kunnen te maken hebben met gelijkblijvende capaciteit, een
verlaging van de capaciteit of een verhoging van de capaciteit waarvoor een instellingssubsidie wordt verleend. In alle gevallen
baseert de minister zich bij de subsidieverlening op het bedrag van de instellingssubsidie dat hij op grond van deze regeling
heeft verleend ten behoeve van de desbetreffende accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor het voorafgaande jaar. Het gaat
hier om het bedrag inclusief eventuele bijstellingen in verband met de ontwikkeling van het loon- en prijspeil.
– Bij gelijkblijvende capaciteit is de hoogte van de instellingssubsidie gelijk aan de instellingssubsidie voor het jaar voorafgaande
aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie is verleend.
– Indien de capaciteit van de accommodatie lager is, dan wordt de instellingssubsidie voor het jaar waarvoor de instellingssubsidie
wordt verleend, verlaagd naar rato van de verlaging van de capaciteit. Hierbij kan in acht worden genomen dat een deel van
de kosten (zoals voor overhead en huisvesting) niet direct afhankelijk is van de capaciteit.
– Indien sprake is van uitbreiding van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, wordt de instellingssubsidie verhoogd met een
bedrag voor de toename van de capaciteit. Voor wat betreft de huisvestingslasten slaat de minister daarbij acht op het rapport
Huisvesting gesloten jeugdzorg van het College bouw zorginstellingen (Rapportnummer 614, ISBN/EAN 978-90-8517-101-0). Voor
wat betreft de overige lasten, te weten personele en materiële lasten, houdt de minister rekening met de gemiddelde overige
lasten van soortgelijke vormen van gesloten jeugdzorg voor zover ten behoeve van deze overige lasten instellingssubsidies
zijn verstrekt.
Instellingen die nieuwe accommodaties voor gesloten jeugdzorg exploiteren, kunnen eveneens een instellingssubsidie verkrijgen
(onderdeel b). De hoogte van zo'n instellingssubsidie wordt op eenzelfde wijze bepaald als de verhoging van de instellingssubsidies,
die beschikbaar worden gesteld bij uitbreiding van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
Artikel 5
Dit artikel bevat de mogelijkheid tot aanpassing van de subsidies aan loon- en prijsontwikkelingen. Bij de toepassing van
deze bepaling zal overeenkomstig de afspraken tussen Rijk en sociale partners over de overheidsbijdrage arbeidskostenontwikkeling
(OVA) gehandeld worden. Over de aanpassing aan de prijsontwikkeling wordt jaarlijks besloten, afhankelijk van de toestand
van ’s Rijks Financiën. Bij de subsidieverlening kan worden aangegeven welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking wordt
genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
Artikel 6
In dit artikel wordt de bevoorschotting geregeld van de instellingssubsidie voor gesloten jeugdzorg. Het bevoorschottingsschema
wijkt af van het schema op basis van de Subsidieregeling VWS-subsidies.
Artikel 7
In dit artikel wordt geregeld dat de aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie vergezeld moet gaan van een opgave
van de bezettingsgraad. Deze opgave dient te zijn voorzien van een assurancerapport. Deze informatie wordt verlangd in aanvulling
op het financieel verslag en het activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 8
Bij de vaststelling van de instellingssubsidie wordt rekening gehouden met de gerealiseerde jaarbezetting, uitgedrukt in verblijfdagen.
Indien de gerealiseerde jaarbezetting minder dan 90% bedraagt, is er sprake van onderbezetting. Het gaat uitsluitend om de
bezetting van de gesubsidieerde capaciteit. In het tweede lid van artikel 8 is bepaald op welke wijze de verleende instellingssubsidie
bij onderbezetting verlaagd wordt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen accommodaties met minder of meer dan 100 gesubsidieerde
plaatsen.
Artikel 9
In artikel 9 is voorgeschreven dat de ontvanger van een instellingssubsidie een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72
van de Awb dient te vormen. Indien er in enig jaar sprake is van een positief exploitatiesaldo kan de zorgaanbieder een bedrag
toevoegen aan zijn egalisatiereserve. Dit betekent echter niet dat deze egalisatiereserve ongelimiteerd kan groeien. Derhalve
is ook aan de egalisatiereserve zelf een maximum gesteld. De egalisatiereserve mag maximaal 10% van de in dat jaar verleende
instellingssubsidie bedragen.
Niet alleen overschotten van subsidiegelden moeten aan de egalisatiereserve toegevoegd worden, ook eventuele tekorten kunnen
ten laste van de egalisatiereserve worden gebracht. Voorwaarde hiervoor is dat de zorgaanbieder een positieve egalisatiereserve
heeft om de tekorten op te kunnen vangen. Dit betekent dat een onttrekking aan de egalisatiereserve niet mag leiden tot een
negatieve egalisatiereserve.
Artikel 10
Naast de instellingssubsidie kunnen projectsubsidies worden verstrekt ten behoeve van het realiseren en in gebruik nemen van
een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg.
Kosten die voor een projectsubsidie ten behoeve van het realiseren en het in gebruik nemen voor gesloten jeugdzorg van een
accommodatie in aanmerking komen, zijn aanloopkosten van personeel en materieel (wervingskosten van personeel, kosten van
eerste inrichting van de accommodatie) en kosten voor de bouw of verbouw van de accommodatie. Bij de subsidiëring van de bouw-
of verbouwkosten van de accommodatie slaat de minister acht op het eerder genoemde rapport Huisvesting gesloten jeugdzorg
van het College bouw zorginstellingen.
Kosten, die voor een projectsubsidie ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg in aanmerking
komen, zijn bijvoorbeeld kosten die samenhangen met differentiatie en verkleining van de groepen en met bijscholing van het
personeel.
De subsidiabele activiteiten dienen te passen bij het Streefbeeld Jeugdzorg Plus, waarin een meerjarenplan is neergelegd voor
de ontwikkeling van kwaliteitscriteria voor de gesloten jeugdzorg.
Artikel 13
Artikel 13 regelt de inwerkingtreding van deze subsidieregeling. Vanwege de tijdelijke aard van deze subsidieregeling, te
weten voor de jaren 2009 en 2010, komt de regeling te vervallen met ingang van 1 januari 2011. Tevens is gewaarborgd dat op
verleende en vastgestelde subsidies ook na 1 januari 2011 deze regeling van kracht blijft.
De Minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet.