Regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 16 december 2008, nr. JZ/GJ-2895768, houdende regels voor het tijdelijk subsidiëren van gesloten jeugdzorg (Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2010)

De Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op artikel VII, zevende lid, van de Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting en artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg;

Besluit:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet op de jeugdzorg;

b. minister:

Minister voor Jeugd en Gezin;

c. referentiekader:

‘Huisvesting voor gesloten jeugdzorg; Ruimtelijk en financieel referentiekader’ opgesteld door het College bouw zorginstellingen (Rapportnummer 614, ISBN/EAN 978-90-8517-101-0);

d. accommodatie:

accommodatie als bedoeld in artikel 29 k, eerste lid, van de wet;

e. gesloten jeugdzorg:

verblijf van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en de gedurende dat verblijf aan die jeugdige verleende jeugdzorg;

f. capaciteit:

vermogen tot verlenen van gesloten jeugdzorg in een accommodatie, uitgedrukt in aantal voltijds plaatsen op jaarbasis;

g. bezettingsgraad:

de mate waarin de capaciteit is benut voor gesloten jeugdzorg, uitgedrukt in percentage van die capaciteit.

Artikel 2

  • 1. De Subsidieregeling VWS-subsidies is met uitzondering van de artikelen 1, onderdeel a, 2, 5, 6, 12, 30, derde lid, en 34 van toepassing op het verstrekken van een subsidie op grond van deze regeling.

  • 2. Een subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor zover de minister van oordeel is dat de verstrekking past in zijn beleid.

HOOFDSTUK II. INSTELLINGSSUBSIDIES

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3
  • 1. De minister kan in de jaren 2009 en 2010 jaarlijks een instellingssubsidie verstrekken ten behoeve van gesloten jeugdzorg.

  • 2. In de beschikking tot verlening van de instellingssubsidie wordt de capaciteit van de accommodatie voor gesloten jeugdzorg vermeld ten behoeve waarvan de instellingssubsidie wordt verstrekt.

  • 3. De instellingssubsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van jeugdigen ten aanzien van wie een machtiging als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de wet of een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de wet ten uitvoer wordt gelegd.

  • 4. De instellingssubsidie wordt slechts verstrekt voor gesloten jeugdzorg in een accommodatie als genoemd in artikel 1 van het besluit van de Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie van 19 december 2007, nr. DJB/JZ-2819628, houdende de aanwijzing van accommodaties voor gesloten jeugdzorg (Stcrt. 2007, nr. 248).

  • 5. De instellingssubsidie wordt per accommodatie verstrekt.

§ 2. Berekeningswijze

Artikel 4

De instellingssubsidie kan worden verleend tot ten hoogste:

  • a. indien de minister op grond van deze regeling een instellingssubsidie heeft verleend ten behoeve van gesloten jeugdzorg in de desbetreffende accommodatie gedurende het volledige jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt:

    • 1°. indien de instellingssubsidie wordt verleend voor een capaciteit die gelijk is aan de capaciteit waarvoor in het voorafgaande jaar een instellingssubsidie is verleend op grond van deze regeling: het bedrag van de instellingssubsidie die de minister op grond van deze regeling heeft verleend ten behoeve van gesloten jeugdzorg in de desbetreffende accommodatie voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend;

    • 2°. indien de instellingssubsidie wordt verleend voor een capaciteit die lager is dan de capaciteit waarvoor in het voorafgaande jaar een instellingssubsidie is verleend op grond van deze regeling: het bedrag van de instellingssubsidie die de minister op grond van deze regeling heeft verleend ten behoeve van gesloten jeugdzorg in de desbetreffende accommodatie voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend, verlaagd naar rato van de verlaging van de capaciteit;

    • 3°. indien de instellingssubsidie wordt verleend voor een capaciteit die hoger is dan de capaciteit waarvoor in het voorafgaande jaar een instellingssubsidie is verleend op grond van deze regeling: het bedrag van de instellingssubsidie die de minister op grond van deze regeling heeft verleend ten behoeve van gesloten jeugdzorg in de desbetreffende accommodatie voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend, vermeerderd met een bedrag voor de verhoging van de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend dat de minister voor wat betreft de huisvestingslasten afleidt van het referentiekader en voor wat betreft de overige lasten bepaalt aan de hand van de gemiddelde overige lasten van soortgelijke vormen van gesloten jeugdzorg voor zover ten behoeve van deze overige lasten instellingssubsidies zijn verstrekt;

  • b. indien de minister op grond van deze regeling niet eerder een instellingssubsidie heeft verleend ten behoeve van gesloten jeugdzorg in de desbetreffende accommodatie gedurende het volledige jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt: een bedrag dat de minister voor wat betreft de huisvestingslasten afleidt van het referentiekader en voor wat betreft de overige lasten bepaalt aan de hand van de gemiddelde overige lasten van soortgelijke vormen van gesloten jeugdzorg voor zover ten behoeve van deze overige lasten instellingssubsidies zijn verstrekt op grond van deze regeling.

Artikel 5
  • 1. De minister kan het bedrag van de verleende instellingssubsidie in de loop van het boekjaar bijstellen in verband met de ontwikkeling van het loon- en prijspeil.

  • 2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan de minister bij de verlening van de instellingssubsidie bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 3. Indien de instellingssubsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, wordt de bevoorschotting overeenkomstig gewijzigd.

§ 3. Bevoorschotting

Artikel 6
  • 1. De minister verstrekt de volgende voorschotten op de verleende instellingssubsidie: in januari 15%, februari 7%, maart 7%, april 7%, mei 15%, juni 7%, juli 7%, augustus 7%, september 3%, oktober 11% en november 14% van het voor het desbetreffende jaar verleende subsidiebedrag.

  • 2. De minister kan van het gestelde in het eerste lid op verzoek van de subsidieontvanger afwijken en in het geval dat een aanvraag om instellingssubsidie later wordt ingediend dan in artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald.

§ 4. Subsidievaststelling

Artikel 7
  • 1. De aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Subsidieregeling VWS-subsidies bevat een opgave van de bezettingsgraad van de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie is verleend.

  • 2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, is voorzien van een assurancerapport van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een door de minister vastgesteld modelassurancerapport.

Artikel 8
  • 1. Indien de bezettingsgraad van de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie is verleend lager is dan 90%, wordt de instellingssubsidie lager vastgesteld.

  • 2. De verlaging bedraagt een percentage van de verleende instellingssubsidie dat met de volgende formule wordt berekend:

    • a. indien de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie is verleend minder dan 100 voltijds plaatsen op jaarbasis is:

      (90% – bezettingsgraad van de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie is verleend) x (capaciteit waarvoor de instellingssubsidie is verleend / 100) × 50%;

    • b. indien de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie is verleend 100 of meer voltijds plaatsen op jaarbasis is:

      (90% – bezettingsgraad van de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie is verleend) × 50%.

Artikel 9
  • 1. De ontvanger van een instellingssubsidie vormt een egalisatiereserve.

  • 2. In afwijking van artikel 4:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het aan de egalisatiereserve toe te voegen dan wel te onttrekken bedrag berekend door het totaal van de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten, waaronder de vastgestelde instellingssubsidie en de gerealiseerde overige baten, te verminderen met de lasten van de gesubsidieerde activiteiten. Deze uitkomst wordt vervolgens toegerekend naar rato van de vastgestelde instellingssubsidie en de in de ingediende begroting vermelde, met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende overige baten.

  • 3. De egalisatiereserve bedraagt niet meer dan 10% van de in enig jaar verleende instellingssubsidie.

HOOFDSTUK III. PROJECTSUBSIDIES

Artikel 10

  • 1. De minister kan een projectsubsidie verstrekken ten behoeve van het realiseren van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, het in gebruik nemen van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg of ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van gesloten jeugdzorg.

  • 2. Een projectsubsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of een publiekrechtelijke rechtspersoon.

HOOFDSTUK IV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Bij de verlening van de instellingssubsidie voor het jaar 2009 wordt voor de toepassing van artikel 4 onder ‘deze regeling’ verstaan: de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2008.

Artikel 12

De minister kan indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken.

Artikel 13

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2011 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verleend of vastgesteld.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

TOELICHTING

Algemeen

In de periode tot 1 januari 2013 wordt (de ontwikkeling van) gesloten jeugdzorg van rijkswege gesubsidieerd. Daartoe wordt met de onderhavige regeling in enigszins gewijzigde vorm een vervolg gegeven aan de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2008. De wijzigingen zijn ingegeven door de transitie naar de situatie vanaf 2013, waarin de provincies verantwoordelijk worden voor de subsidiëring van gesloten jeugdzorg. Met het oog daarop worden de procedures voor het verstrekken van de instellingssubsidie aan voormalige justitiële jeugdinrichtingen en aan andere instellingen voor gesloten jeugdzorg geüniformeerd. Voorts is in de bekostigingssystematiek rekening gehouden met een groei van de capaciteit van gesloten jeugdzorg. Voor het overige betreffen de wijzigingen vereenvoudigingen en verduidelijkingen. Door meerdere bepalingen van de Subsidieregeling VWS-subsidies van toepassing te verklaren, bestaat geen behoefte meer aan een aantal artikelen dat nog wel was opgenomen in de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2008.

Het is de bedoeling met ingang van 2011 een verdere uniformering door te voeren in de bekostigingssystematiek voor de subsidiëring van gesloten jeugdzorg. Om die reden heeft de onderhavige regeling wederom een tijdelijk karakter. In de jaren 2009 en 2010 zal de nieuwe bekostigingssystematiek worden ontwikkeld en zullen de instellingen in de gelegenheid worden gesteld zich voor te bereiden op de invoering daarvan. Bij deze ontwikkeling zal rekening worden gehouden met het Kwaliteitskader gesloten jeugdzorg alsmede met de operationalisering en implementatie van het Streefbeeld Jeugdzorg Plus. Belangrijk uitgangspunt voor de subsidiëring van de gesloten jeugdzorg is voorts dat de bekostigingssystematiek aansluit bij de wijze waarop de provincies de jeugdzorginstellingen subsidiëren. Provincies worden immers vanaf 2013 ook verantwoordelijk voor de financiering van de gesloten jeugdzorg. Daarom wordt bij de vormgeving van de nieuwe bekostigingssystematiek voor gesloten jeugdzorg tevens acht geslagen op het bekostigingseenhedenmodel dat voor de provinciale jeugdzorg is ontwikkeld.

De nieuwe bekostigingssystematiek gesloten jeugdzorg zal naar verwachting met ingang van 1 januari 2011 ingevoerd kunnen worden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de omschrijving van een aantal begrippen die nog niet in de Subsidieregeling VWS-subsidies zijn gedefinieerd, met uitzondering van het begrip minister.

Artikel 2

Dit artikel regelt dat naast de bepalingen van deze regeling, de bepalingen van de Subsidieregeling VWS-subsidies van toepassing zijn op de verstrekking van de subsidies aan zorgaanbieders voor gesloten jeugdzorg. Bovendien verstrekt de minister slechts subsidies op grond van deze regeling voor zover hij van oordeel is dat de verstrekking past in zijn beleid.

Artikel 3

Dit artikel vormt de grondslag voor de instellingssubsidie ten behoeve van het verblijf van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en de gedurende dat verblijf aan die jeugdige verleende jeugdzorg. De subsidiëring is bestemd voor de in de verleningsbeschikking vermelde capaciteit, uitgedrukt in aantal voltijds plaatsen op jaarbasis. De aanbieder van gesloten jeugdzorg wordt uitsluitend gesubsidieerd voor jeugdigen ten aanzien van wie een (voorlopige) machtiging ten uitvoer wordt gelegd. Belangrijke voorwaarde is voorts dat de accommodatie is aangewezen als accommodatie voor gesloten jeugdzorg.

Artikel 4

Dit artikel regelt de berekeningwijze voor de instellingssubsidie ten behoeve van de accommodaties voor gesloten jeugdzorg. In de berekeningswijze wordt rekening gehouden met een tweetal situaties: accommodaties voor gesloten jeugdzorg waarvoor de minister al eerder een instellingssubsidie beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van gesloten jeugdzorg (zie onderdeel a) en accommodaties voor gesloten jeugdzorg waarvoor de minister nog niet eerder een dergelijke instellingssubsidie beschikbaar heeft gesteld (zie onderdeel b).

De accommodaties voor gesloten jeugdzorg, bedoeld in onderdeel a, kunnen te maken hebben met gelijkblijvende capaciteit, een verlaging van de capaciteit of een verhoging van de capaciteit waarvoor een instellingssubsidie wordt verleend. In alle gevallen baseert de minister zich bij de subsidieverlening op het bedrag van de instellingssubsidie dat hij op grond van deze regeling heeft verleend ten behoeve van de desbetreffende accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor het voorafgaande jaar. Het gaat hier om het bedrag inclusief eventuele bijstellingen in verband met de ontwikkeling van het loon- en prijspeil.

  • Bij gelijkblijvende capaciteit is de hoogte van de instellingssubsidie gelijk aan de instellingssubsidie voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie is verleend.

  • Indien de capaciteit van de accommodatie lager is, dan wordt de instellingssubsidie voor het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend, verlaagd naar rato van de verlaging van de capaciteit. Hierbij kan in acht worden genomen dat een deel van de kosten (zoals voor overhead en huisvesting) niet direct afhankelijk is van de capaciteit.

  • Indien sprake is van uitbreiding van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, wordt de instellingssubsidie verhoogd met een bedrag voor de toename van de capaciteit. Voor wat betreft de huisvestingslasten slaat de minister daarbij acht op het rapport Huisvesting gesloten jeugdzorg van het College bouw zorginstellingen (Rapportnummer 614, ISBN/EAN 978-90-8517-101-0). Voor wat betreft de overige lasten, te weten personele en materiële lasten, houdt de minister rekening met de gemiddelde overige lasten van soortgelijke vormen van gesloten jeugdzorg voor zover ten behoeve van deze overige lasten instellingssubsidies zijn verstrekt.

Instellingen die nieuwe accommodaties voor gesloten jeugdzorg exploiteren, kunnen eveneens een instellingssubsidie verkrijgen (onderdeel b). De hoogte van zo'n instellingssubsidie wordt op eenzelfde wijze bepaald als de verhoging van de instellingssubsidies, die beschikbaar worden gesteld bij uitbreiding van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.

Artikel 5

Dit artikel bevat de mogelijkheid tot aanpassing van de subsidies aan loon- en prijsontwikkelingen. Bij de toepassing van deze bepaling zal overeenkomstig de afspraken tussen Rijk en sociale partners over de overheidsbijdrage arbeidskostenontwikkeling (OVA) gehandeld worden. Over de aanpassing aan de prijsontwikkeling wordt jaarlijks besloten, afhankelijk van de toestand van ’s Rijks Financiën. Bij de subsidieverlening kan worden aangegeven welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking wordt genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

Artikel 6

In dit artikel wordt de bevoorschotting geregeld van de instellingssubsidie voor gesloten jeugdzorg. Het bevoorschottingsschema wijkt af van het schema op basis van de Subsidieregeling VWS-subsidies.

Artikel 7

In dit artikel wordt geregeld dat de aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie vergezeld moet gaan van een opgave van de bezettingsgraad. Deze opgave dient te zijn voorzien van een assurancerapport. Deze informatie wordt verlangd in aanvulling op het financieel verslag en het activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8

Bij de vaststelling van de instellingssubsidie wordt rekening gehouden met de gerealiseerde jaarbezetting, uitgedrukt in verblijfdagen. Indien de gerealiseerde jaarbezetting minder dan 90% bedraagt, is er sprake van onderbezetting. Het gaat uitsluitend om de bezetting van de gesubsidieerde capaciteit. In het tweede lid van artikel 8 is bepaald op welke wijze de verleende instellingssubsidie bij onderbezetting verlaagd wordt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen accommodaties met minder of meer dan 100 gesubsidieerde plaatsen.

Artikel 9

In artikel 9 is voorgeschreven dat de ontvanger van een instellingssubsidie een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb dient te vormen. Indien er in enig jaar sprake is van een positief exploitatiesaldo kan de zorgaanbieder een bedrag toevoegen aan zijn egalisatiereserve. Dit betekent echter niet dat deze egalisatiereserve ongelimiteerd kan groeien. Derhalve is ook aan de egalisatiereserve zelf een maximum gesteld. De egalisatiereserve mag maximaal 10% van de in dat jaar verleende instellingssubsidie bedragen.

Niet alleen overschotten van subsidiegelden moeten aan de egalisatiereserve toegevoegd worden, ook eventuele tekorten kunnen ten laste van de egalisatiereserve worden gebracht. Voorwaarde hiervoor is dat de zorgaanbieder een positieve egalisatiereserve heeft om de tekorten op te kunnen vangen. Dit betekent dat een onttrekking aan de egalisatiereserve niet mag leiden tot een negatieve egalisatiereserve.

Artikel 10

Naast de instellingssubsidie kunnen projectsubsidies worden verstrekt ten behoeve van het realiseren en in gebruik nemen van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg.

Kosten die voor een projectsubsidie ten behoeve van het realiseren en het in gebruik nemen voor gesloten jeugdzorg van een accommodatie in aanmerking komen, zijn aanloopkosten van personeel en materieel (wervingskosten van personeel, kosten van eerste inrichting van de accommodatie) en kosten voor de bouw of verbouw van de accommodatie. Bij de subsidiëring van de bouw- of verbouwkosten van de accommodatie slaat de minister acht op het eerder genoemde rapport Huisvesting gesloten jeugdzorg van het College bouw zorginstellingen.

Kosten, die voor een projectsubsidie ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg in aanmerking komen, zijn bijvoorbeeld kosten die samenhangen met differentiatie en verkleining van de groepen en met bijscholing van het personeel.

De subsidiabele activiteiten dienen te passen bij het Streefbeeld Jeugdzorg Plus, waarin een meerjarenplan is neergelegd voor de ontwikkeling van kwaliteitscriteria voor de gesloten jeugdzorg.

Artikel 13

Artikel 13 regelt de inwerkingtreding van deze subsidieregeling. Vanwege de tijdelijke aard van deze subsidieregeling, te weten voor de jaren 2009 en 2010, komt de regeling te vervallen met ingang van 1 januari 2011. Tevens is gewaarborgd dat op verleende en vastgestelde subsidies ook na 1 januari 2011 deze regeling van kracht blijft.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

Naar boven