Besluit houdende instelling van de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel Wapengebruik

19 december 2007

Nr. C/2007033138

Directie Juridische Zaken

De Minister van Defensie,

Besluit:

Artikel 1

Ingesteld wordt de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel Wapengebruik, hierna te noemen de Adviescommissie.

Artikel 2

De Adviescommissie heeft tot taak de Minister van Defensie op diens verzoek of eigener beweging te adviseren over:

a. de verenigbaarheid van het verwerven, het bezit, en elk gebruik van conventionele wapens en munitiesoorten, inhoudende alle wapens en munitiesoorten anders dan kernwapens en -munitie,

b. de verenigbaarheid van strijdmethoden,

met het geldende en in ontwikkeling zijnde internationale recht en in het bijzonder het humanitaire oorlogsrecht.

Artikel 3

1. Tot voorzitter tevens lid van de Adviescommissie wordt benoemd de Commandant der Strijdkrachten.

2. Tot plaatsvervangend voorzitter tevens lid van de Adviescommissie wordt benoemd de Directeur Juridische Zaken.

3. Tot leden worden benoemd de Hoofddirecteur Algemene Beleidszaken, de Directeur Beleid van de Defensie Materieelorganisatie en de Directeur Militaire Gezondheidszorg.

4. Aan de Adviescommissie wordt door de Directeur Juridische Zaken een secretaris toegevoegd.

Artikel 4

De Adviescommissie is bevoegd adviezen in te winnen bij dan wel studies te doen verrichten door departementale en niet-departementale organisaties en organisatieonderdelen.

Artikel 5

De Adviescommissie is bevoegd departementale en niet-departementale deskundigen uit te nodigen om aan de besluitvorming van de Adviescommissie deel te nemen.

Artikel 6

1. Ter ondersteuning van haar werkzaamheden stelt de Adviescommissie een werkgroep in.

2. Als voorzitter tevens lid van de werkgroep wordt aangewezen de secretaris van de Adviescommissie.

3. Als leden van de werkgroep worden aangewezen vertegenwoordigers van:

a. de Hoofddirecteur Algemene Beleidszaken;

b. de Directeur Aansturing Operationele Gereedstelling van de Defensiestaf;

c. de Directeur Operationeel Beleid, Behoeftestelling en Plannen van de Defensiestaf;

d. de Directeur Beleid van de Defensie Materieelorganisatie;

e. de Directeur Militaire Gezondheidszorg;

f. de Commandant Landstrijdkrachten;

g. de Commandant Zeestrijdkrachten;

h. de Commandant Luchtstrijdkrachten;

i. de Commandant Koninklijke Marechaussee.

4. De werkgroep is bevoegd departementale en niet-departementale deskundigen uit te nodigen om aan de besluitvorming van de werkgroep deel te nemen.

Artikel 7

De Adviescommissie brengt jaarlijks rapport uit aan de Minister van Defensie van haar werkzaamheden. Zij bepaalt de classificatie van de door haar uit te brengen rapporten en adviezen.

Artikel 8

Het besluit van de Minister van Defensie van 5 mei 1978, Nr. 458.614/A, houdende Instelling van de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel Wapengebruik wordt ingetrokken.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 december 2007.
De Minister van Defensie, E. van Middelkoop.

Toelichting

Achtergrond

Artikel 36 van het Eerste Aanvullende Protocol van 1977 bij de Verdragen van Genève van 1949 (Trb. 1978, 41, Nederlandse tekst bekendgemaakt in Trb. 1980, 87) bevat de verplichting voor de Staten-Partij om, kort gezegd, bij de ontwikkeling of aanschaf van nieuwe methoden of middelen van oorlogvoering deze te toetsen aan het internationale recht. Voor Nederland wordt deze rol vervuld door de Adviescommissie internationaal recht en conventioneel wapengebruik. Deze commissie werd ingesteld op 5 mei 1978 bij Ministerieel Besluit nr. 458.614/A.

De Nederlandse commissie heeft sinds haar oprichting een relatief rustig bestaan geleid. Eén van de belangrijkste redenen daarvoor was dat Nederland in de regel niet zelf middelen van oorlogvoering ontwikkelde en nieuwe wapens of wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht doorgaans aanschafte bij landen die zelf daarvan reeds gebruik maakten en óf partij waren bij het Protocol, óf de artikel 36 verplichting ook zonder partij te zijn als bindend accepteerden. Men ging er dan ook van uit dat deze landen zelf reeds de verplichte toets hadden uitgevoerd en de wapens hadden goedgekeurd.

Actualisering

Hoewel dit uitgangspunt in grote lijnen nog steeds van toepassing is, bestaan er niettemin redenen om de Adviescommissie om te vormen tot een nieuwe bestaansvorm. Daartoe geeft ten eerste de nieuwe organisatiestructuur en het nieuwe besturingsmodel van Defensie aanleiding, omdat de leden van de oude Adviescommissie benoemd waren op basis van functies die niet allen meer voorkomen in de nieuwe organisatie.

Daarnaast blijken de interpretaties van het internationale recht, waaronder het humanitaire oorlogsrecht, niet langer geheel eensluidend te zijn tussen de relevante landen. In recente conflicten en operaties is gebleken dat zowel wat betreft het toepassingsbereik van het oorlogsrecht als wat betreft de interpretatie van bepaalde relevante regels uit het recht, verschillen van opvatting bestaan. Het enkel vertrouwen op, en verwijzen naar, de verplichtingen van het land van herkomst bij de verwerving van wapens of wapensystemen zal dan ook niet in alle gevallen voldoende zijn.

Tot slot treedt er in toenemende mate een verstrengeling op tussen taken in het kader van de nationale veiligheid en internationaal optreden. De methoden en middelen die voor politiële taken zijn toegestaan zijn echter niet altijd toegestaan onder het recht aangaande internationaal militair optreden. Daarbij kan worden gedacht aan bepaalde munitiesoorten, die zijn toegestaan in het kader van nationaal politieoptreden maar onder het oorlogsrecht zijn verboden, en bepaalde ontwikkelingen op het gebied van niet-letale wapens. Indien een operationele noodzaak wordt onderkend om gebruik te maken van dergelijke middelen in het kader van internationale operaties, dienen zij dan ook getoetst te worden. Een dergelijke toets kan alleen dan oplossingsgericht worden uitgevoerd, dus met minimale verstoring van het verwervingstraject, indien de benodigde expertise voorradig is.

Bij het actualiseren van de Adviescommissie en de daaronder ingestelde werkgroep is gebleken dat Buitenlandse Zaken niet langer gebruik wil maken van de mogelijkheid om vaste leden van de commissie te benoemen. In plaats daarvan wordt de voorkeur gegeven aan lidmaatschap ‘ad hoc’, waarbij de te behandelen onderwerpen bepalend zijn voor de keuze van vertegenwoordiger. Tevens is rekening gehouden met het wegvallen van de voormalige Bevelhebbers. Deze zijn in dit kader vervangen door in de werkgroep vertegenwoordigers van de operationele commandanten (CZSK, CLSK, CKMar, CLAS) zitting te laten nemen. Daardoor blijft de onmisbare inbreng van de krijgsmachtdelen in het toetsingsproces gegarandeerd.

Samenstelling

Na het uitbrengen van advies door de werkgroep draagt de commissie zorg voor een eenduidige en bindende vaststelling van de uitkomsten van de toets binnen de Defensie organisatie. Om deze reden is een aantal functionarissen noodzakelijk in de commissie opgenomen, om als lijnmanager van hun ressort de opvolging van het advies te kunnen zekerstellen. De inbreng van specifieke kennis, ervaring of expertise is primair van belang in de werkgroep, terwijl de bevoegdheid tot het bindend vaststellen van beleid of interne aanwijzingen en regelgeving van belang is voor de commissie.

De nieuwe samenstelling van de commissie is, gelet op het bovenstaande en de wijze waarop in het nieuwe besturingsmodel de relevante disciplines zijn belegd, als volgt vormgegeven:

– de Commandant der Strijdkrachten (voorzitter)

– de Directeur Juridische Zaken (plaatsvervangend voorzitter)

– medewerker Directeur Juridische Zaken (secretaris)

– de Hoofddirecteur Algemene Beleidszaken

– de Directeur Beleid van de DMO

– de Directeur Militaire Gezondheidszorg

– externe deskundigen, waaronder in voorkomend geval vertegenwoordiger(s) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (op uitnodiging voor relevante onderwerpen)

De samenstelling van de werkgroep is als volgt vormgegeven:

– vertegenwoordiger DJZ (voorzitter)

– vertegenwoordiger DS/DAOG

– vertegenwoordiger DS/DOBBP

– vertegenwoordiger HDAB

– vertegenwoordiger D-DMO

– vertegenwoordiger DMG

– vertegenwoordiger CLAS

– vertegenwoordiger CLSK

– vertegenwoordiger CZSK

– vertegenwoordiger CKMar

– externe deskundigen (voor relevante onderwerpen)

Wat betreft externe deskundigen voorziet het besluit in de mogelijkheid om dergelijke deskundigen op ad-hoc basis uit te nodigen. Daarbij kan worden gedacht aan vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken, het Nederlandse Rode Kruis, TNO, enz.

Werkwijze

Bij de ontwikkeling van nieuwe methoden van oorlogvoering dient de vertegenwoordiger van het daarbij betrokken defensieonderdeel de andere leden van de werkgroep daarvan in kennis te stellen en de betreffende doctrine aan de werkgroep voor te leggen voordat de nieuwe doctrine of inzetmethode het daartoe relevante goedkeuringstraject ingaat.

Wat betreft middelen van oorlogvoering dient rekening te worden gehouden met de reeds bestaande DMP systematiek en met het risico op schadeclaims of andere kosten indien materieelprojecten in een te laat stadium zouden moeten wijzigen of worden teruggedraaid. Gelet op deze overwegingen, dient de werkgroep op twee momenten te worden geraadpleegd: eerst bij de initiële ontwikkeling van de behoeftestelling, en in tweede instantie bij de keuze van de specifiek aan te schaffen producten ter invulling van de behoeftestelling. Wat betreft de tweede raadpleging dient deze plaats te vinden voordat de betrokken producenten om offertes zijn gevraagd of dat enige (overige) verplichtingen zijn aangegaan. Bij aanbestedingen dient in het op te stellen pakket aan eisen eveneens rekening te worden gehouden met de rol van de Adviescommissie.

Het werk van de Adviescommissie is alleen uitvoerbaar als de secretaris van de Adviescommissie tijdig van relevante ontwikkelingen binnen de verschillende ressorts en krijgsmachtdelen op de hoogte wordt gesteld. Ieder lid van de werkgroep is dan ook verantwoordelijk voor het monitoren en tijdig signaleren van ontwikkelingen ter zake de ontwikkeling, aanschaf, enz., van middelen en methoden van oorlogvoering die niet reeds in gebruik zijn bij de krijgsmachtdelen. Voor de toets van reeds in gebruik zijnde wapens en munitie wordt met terugwerkende kracht een nullijn getrokken met een peildatum van 1 januari 2000.

De Minister van Defensie,

E. van Middelkoop

Naar boven