Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 december 2008, nr. BSG/2008/35059, houdende toedeling van taken en doorverlening van vertegenwoordigingsbevoegdheden aan onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen (Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal 2009)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 4, vierde lid, aanhef en onderdeel a, en 23, eerste lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009;

Besluit:

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. directie:

een van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2;

b. directeur:

een functionaris die leiding geeft aan een directie.

§ 2. Organisatie

Artikel 2

Onder de secretaris-generaal ressorteren:

  • a. de Auditdienst;

  • b. de directie Bestuursondersteuning;

  • c. de directie Communicatie;

  • d. de directie Financieel Economische Zaken;

  • e. de directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden.

§ 3. Verantwoordelijkheden

Artikel 3

  • 1. Elk van de directeuren is verantwoordelijk voor:

    • a. het leiding geven aan de eigen directie;

    • b. het door tussenkomst van de secretaris-generaal adviseren van de bewindspersonen ten aanzien van het werkterrein van de eigen directie en het attenderen van hen op politiek of maatschappelijk gevoelige aspecten;

    • c. het coördineren van de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de eigen directie met de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de andere onderdelen van het ministerie en van andere ministeries;

    • d. het zorgdragen voor een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering, met uitzondering van de vaststelling van de formatie, voor periodieke evaluatie daarvan en voor planning en bewaking van de productie van de eigen directie;

    • e. de personeelsaangelegenheden van de onder elk van hen ressorterende functionarissen, met inbegrip van de uitvoering van het arbeidsomstandigheden- en ziekteverzuimbeleid, voor zover dit niet is voorbehouden aan de secretaris-generaal;

    • f. het zorgdragen voor de administratieve en financiële afhandeling van de uitvoering van de eigen personeelsaangelegenheden, voor zover deze niet is opgedragen aan anderen zoals de directie Personeel, Organisatie en Informatie, de directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering en de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • g. het op orde hebben van de administratieve organisatie en informatiebeveiliging;

    • h. het formuleren en uitvoeren van jaarplannen voor de eigen directie binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde uitgangspunten;

    • i. het rapporteren aan de secretaris-generaal over de uitvoering van de jaarplannen betreffende de eigen directie;

    • j. het, na overeenstemming daarover met de secretaris-generaal, aanwijzen van een plaatsvervangend directeur;

    • k. het zorgdragen voor de vastlegging van de organisatie van de eigen directie en de daarbinnen geldende mandaten, volmachten en machtigingen in een Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit voor de eigen directie;

    • l. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover deze betrekking hebben op gedragingen van de onder hen ressorterende functionarissen;

    • m. het dynamisch archiefbeheer van zijn directie, te weten postbehandeling, registratie, voortgang- en afdoeningsbewaking, dossierbeheer, informatievoorziening, selectie, vernietiging en overdracht aan de directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering, alsmede het opstellen, vaststellen en onderhouden van het ordeningsplan van de directie;

    • n. het materieel beheer overeenkomstig de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006 en de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen.

  • 2. Het eerste lid, onderdelen h tot en met k is niet van toepassing op directeuren die leiding geven aan een directie met een omvang van maximaal 12 fulltime-equivalenten.

Artikel 4

  • 1. De Auditdienst is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de departementale Accountantsdienst, bedoeld in de Comptabiliteitswet 2001 en daarop gebaseerde regelgeving.

  • 2. De Auditdienst controleert de financiële verantwoording van de departementsonderdelen en de bedrijfsvoering die daaraan ten grondslag ligt.

  • 3. De Auditdienst adviseert op het gebied van financieel beheer.

Artikel 5

De directie Bestuursondersteuning is verantwoordelijk voor:

  • a. inhoudelijk advies en ondersteuning bieden aan de SG, DG Participatie en Bescherming, DG Werk en DG UHB;

  • b. inhoudelijke, logistieke, secretariële protocollaire ondersteuning van de secretaris-generaal en de politieke leiding van het departement;

  • c. het beleid op het gebied van beveiliging, informatiebeveiliging en het toezicht houden op de naleving daarvan;

  • d. de persoonlijke beveiliging van de bewindspersonen en hun huisgenoten en de coördinatie en de bemensing van de crisisbeheersingsorganisatie;

Artikel 6

De directie Communicatie is verantwoordelijk voor:

  • a. het ontwikkelen van het departementale voorlichtingsbeleid, het geven van voorlichting aan publiek en pers en het beschikbaar stellen van documentaire informatie;

  • b. de ondersteuning van de bewindspersonen en de directies op het gebied van publiciteit en externe optredens en de advisering van de beleidsdirecties over de wijze waarop het beleid kan worden gecommuniceerd aan de voor hen relevante doelgroepen;

  • c. het functioneel en inhoudelijk beheer van de departementale websystemen, waaronder het content managementsysteem, het internetloket, de zoekmachine en het algemene deel van SZW-web.

Artikel 7

De directie Financieel Economische Zaken is verantwoordelijk voor:

  • a. het uitvoeren van taken ten aanzien van de departementale begroting, het departementale financiële beheer en het toezicht daarop, de financiële administraties en informatiesystemen en de departementale jaarverantwoording als omschreven in de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende regelgeving. De coördinerende taken ten aanzien van het begrotingsproces strekken zich ook uit tot de premiegefinancierde uitgaven in de budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt;

  • b. het adviseren van de beleidsdirecties, de directeuren-generaal, de inspecteur-generaal Werk en Inkomen, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de secretaris-generaal en de bewindspersonen over beleidsvoornemens vanuit de optiek van doelmatigheid, doeltreffendheid, budgettaire inpasbaarheid, bekostigings- en financieringssystematiek en ordelijk financieel beheer;

  • c. het coördineren van het verkeer met de Algemene Rekenkamer;

  • d. het uitvoeren van bekostigingsactiviteiten die verband houden met de toekenning en de verrekening van subsidies, voorschotten en budgetten aan uitvoerende instellingen in het kader van wettelijke uitkerings- en subsidieregelingen, waarbij dit plaatsvindt aan de hand van vooraf opgestelde criteria, voorwaarden en modellen, voorzover dat niet is opgedragen aan het Agentschap SZW.

Artikel 8

De directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden is verantwoordelijk voor:

  • a. het bevorderen van de kwaliteit van wet- en regelgeving en van het bestuurlijk en juridisch handelen van het ministerie;

  • b. het behandelen van wetgevende, bestuurlijke en juridische aspecten van departements- en rijksbrede onderwerpen;

  • c. het adviseren over het gebruik van het instrument regelgeving en het ontwerpen van de teksten van alle wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op het terrein van het ministerie;

  • d. het adviseren over en behandelen van bestuurlijke aangelegenheden op het terrein van het ministerie;

  • e. het adviseren over en behandelen van juridische vraagstukken op het terrein van het ministerie, waaronder aangelegenheden met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur, bezwaar- en beroepszaken, voor zover deze niet onder de verantwoordelijkheid van de directie Personeel, Organisatie en Informatie, de Inspectie Werk en Inkomen en het Expertisecentrum arbeidsjuridisch van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vallen en met uitzondering van het nemen van beslissingen in bezwaar- en beroepsprocedures;

  • f. het bijdragen aan de totstandkoming en implementatie van internationale verdragen respectievelijk regelingen, het toetsen van nationale (ontwerp)regelgeving aan het internationale recht en het behandelen van internationale procedures.

§ 4. Bevoegdheden directeuren

Artikel 9

  • 1. Elk van de directeuren is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij verband houden met de taken en verantwoordelijkheden van zijn directie, tenzij deze zijn voorbehouden aan een bewindspersoon, de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal, dan wel ingevolge artikel 10 onder de bevoegdheid van een andere directeur vallen.

  • 2. Aan elke directeur wordt mandaat en machtiging verleend tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op:

    • a. de in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, genoemde personeelsaangelegenheden;

    • b. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze klachten betrekking hebben op gedragingen van de onder elk van hen ressorterende functionarissen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid omvat de bevoegdheid tot het verlenen en vaststellen van subsidies en rijksvergoedingen, het aangaan van verbetertrajecten en het korten op bevoorschotting, voor zover het de uitvoering betreft van regelingen op zijn werkterrein.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid om overeenkomsten aan te gaan is beperkt tot overeenkomsten met een waarde per overeenkomst onder de laagste drempel voor aanbesteding conform de Europese aanbestedingsrichtlijnen, met dien verstande dat de volgende overeenkomsten mogen worden aangegaan tot een waarde van € 500.000,– per overeenkomst:

    • a. overeenkomsten welke gebaseerd zijn op een raamovereenkomst;

    • b. overeenkomsten voor het opleiden van medewerkers van de directie;

    • c. overeenkomsten voor het inhuren van personeel voor de uitvoering van werkzaamheden die onder de directe verantwoordelijkheid van het departementale management worden verricht;

    • d. arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht;

    • e. overeenkomsten met betrekking tot raden en commissies;

    • f. overeenkomsten met betrekking tot onderzoek;

    • g. overeenkomsten met betrekking tot incidentele beleidsinformatie, met uitzondering van overeenkomsten met het Centraal bureau voor de statistiek.

Artikel 10

  • 1. De directeur Communicatie is bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten met betrekking tot:

    • a. de organisatie van voorlichtings- en informatiecampagnes en de productie en distributie van voorlichtingsmateriaal;

    • b. externe advisering in het kader van voorlichtingsprojecten.

  • 2. De directeur Financieel Economische Zaken is bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten met het Centraal bureau voor de statistiek alsmede overeenkomsten met betrekking tot meerjarige, structurele beleidsinformatievoorziening die het verzamelen, bewerken en leveren van beleidsinformatie betreffen, voor zover deze informatie primair bedoeld is voor ramingen en verdeelmodellen, dan wel verband houdt met verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid zoals opgenomen in het Handboek Financiële Informatie en Administratie Rijksoverheid of met verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen.

  • 3. De directeur Financieel Economische Zaken is voorts bevoegd tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op kwijtschelding van vorderingen op derden tot EUR 5000,–.

  • 4. De directeur Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden is bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten met de Landsadvocaat en andere juridische dienstverleners inzake advisering en procureurstelling alsmede het instellen van gerechtelijke procedures, voor zover het niet betreft beroepschriften van (ex-)medewerkers van het ministerie inzake aangelegenheden verband houdende met de dienstbetrekking en voor zover het niet betreft de invordering van geldvorderingen van de Staat.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 11

  • 1. De directeuren kunnen hun vertegenwoordigingsbevoegdheden in een door hen te bepalen omvang doorverlenen aan onder hen ressorterende functionarissen, met dien verstande dat bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden slechts kunnen worden doorverleend aan rechtstreeks onder hen ressorterende functionarissen en slechts voor zover het betreft:

    • a. het opmaken, niet zijnde vaststellen, van een beoordeling van medewerkers;

    • b. het houden van manager-medewerker gesprekken;

    • c. verlof van medewerkers;

    • d. kleine beloningen, niet zijnde gratificaties, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de directeur.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen directeuren bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, doorverlenen aan functionarissen die rechtstreeks ressorteren onder rechtstreeks onder hen ressorterende functionarissen, voor zover dit noodzakelijk is vanwege de organisatiestructuur van de directie en voor zover de secretaris-generaal daarmee schriftelijk instemt.

  • 3. Onverminderd het eerste lid kunnen directeuren, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de secretaris-generaal, hun vertegenwoordigingsbevoegdheden doorverlenen aan functionarissen van een ander organisatieonderdeel, mits de betreffende functionaris daarmee schriftelijk instemt.

  • 4. De (door)verlening van (onder-)mandaat, volmacht en machtiging kan uitsluitend bij een schriftelijk besluit geschieden.

Artikel 12

Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten de volgende regelingen die genomen zijn krachtens de artikelen 3, aanhef en onderdeel k, en 11 van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2004 op de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, en 11 van deze regeling:

  • a. het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit BSG SZW 2004;

  • b. het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit FEZ 2004.

Artikel 13

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 december 2008

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze:

de secretaris-generaal,

J.F. de Leeuw.

TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 4, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 (hierna: OMV-besluit SZW 2009) dient de secretaris-generaal bij schriftelijk besluit taken toe te delen aan de onder hem ressorterende organisatieonderdelen. Tevens kunnen bevoegdheden worden doorverleend aan de functionarissen die leiding geven aan deze organisatieonderdelen. In dit besluit worden door de secretaris-generaal taken en verantwoordelijkheden belegd bij onder hem ressorterende organisatieonderdelen en worden tevens vertegenwoordigingsbevoegdheden doorverleend.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdeel a

Voor de toepassing van dit besluit worden alle in artikel 2 vermelde organisatieonderdelen, dus ook de Auditdienst, aangemerkt als directie. Dat betekent dat de normen die betrekking hebben op directies en de normen die gericht zijn tot de directeuren ook van toepassing zijn ten aanzien van organisatieonderdelen die niet de term ‘directie’ in hun naam voeren.

Artikel 3

Dit artikel geeft aan welke algemene verantwoordelijkheden voor alle directeuren gelden.

Het eerste lid, onderdeel a, geeft aan dat de directeuren belast zijn met het leiding geven aan de eigen directie. Hierbij moeten zij wel de aanwijzingen en richtlijnen van de bewindspersonen, van de secretaris-generaal voor zover voortvloeiend uit het koninklijk besluit van 18 oktober 1988 inzake de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal en van de plaatsvervangend secretaris-generaal, onder wie zij ressorteren, in acht nemen.

Het eerste lid, onderdeel e, geeft aan dat elke directeur verantwoordelijk is voor de personeelsaangelegenheden van de onder hem ressorterende functionarissen. Hierbij geldt wel dat zij de departementale regels en aanwijzingen in acht moeten nemen. Uiteraard moeten zij ook de toepasselijke wet- en regelgeving toepassen, met name de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de daarop berustende regelgeving. Uiteraard kunnen door de secretaris-generaal alleen vertegenwoordigingsbevoegdheden worden doorverleend die aan hemzelf verleend zijn. Zo geldt dat bepaalde bevoegdheden op het terrein van personeelsaangelegenheden zijn voorbehouden aan de secretaris-generaal dan wel bij koninklijk besluit moeten geschieden (zie de artikelen 4 en 5 van het OMV-besluit SZW 2009 en de daarbij behorende toelichting). Verder geldt dat bepaalde bevoegdheden niet mogen worden doorverleend aan functionarissen onder het niveau van directeur-generaal of inspecteur-generaal (zie artikel 23, tweede lid, onderdelen b en c, van het OMV-besluit SZW 2009). Dit betekent in concreto dat de volgende personele besluiten niet door de directeuren mogen worden genomen:

  • het toepassen van de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 voor zover daarin is voorzien in besluiten bij koninklijk besluit;

  • het verlenen van ontslag op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

  • het aanstellen en benoemen van functionarissen alsmede de ontslagverlening van functionarissen;

  • het op grond van artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 toekennen van periodieke toeslagen voor zover het gaat om toeslagen om redenen van werving en behoud;

  • de toepassing van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel en van artikel 6a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (het aanstellen in tijdelijke dienst met afwijkende arbeidsvoorwaarden in zeer bijzondere gevallen).

Ter verduidelijking is aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor personeelsaangelegenheden ook betrekking heeft op de uitvoering van het arbeidsomstandigheden- en ziekteverzuimbeleid.

Het eerste lid, onderdeel m, laat de ruimte aan directeuren om de taken die uit het dynamisch archiefbeheer voortvloeien, geheel of deels, op te dragen aan de directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering.

Artikel 4 t/m 8

In deze artikelen worden de taakomschrijving en verantwoordelijkheden van de directies weergegeven. Met betrekking tot artikel 8, onderdeel e, wordt opgemerkt dat het behandelen en ondertekenen van een verweerschrift niet moet worden aangemerkt als een beslissing in een beroepsprocedure.

Artikel 9

In het eerste lid is een algemene bevoegdheid voor elke directeur geregeld om besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en andere handelingen te verrichten, voor zover deze betrekking hebben op de taken van zijn directie. Deze taken staan eerder in dit besluit voor elke directie en projectorganisatie gespecificeerd aangegeven (de artikelen 4 tot en met 8). Het gaat hier om mandaten, volmachten en machtigingen om namens een bewindspersoon te handelen (zie voor een toelichting op deze begrippen de toelichting bij artikel 1 van het OMV-besluit SZW 2009). Hierbij zijn altijd de bepalingen van afdeling 10.1.1 (mandaat) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De bepalingen van deze titel gelden op grond van artikel 10:12 (schakelbepaling) niet alleen voor mandaten (het nemen van besluiten in de zin van de Awb), maar ook indien volmacht verleend wordt tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen (waaronder overeenkomsten) en indien machtiging verleend wordt tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. De bepalingen in de Awb en de algemene bepalingen in het OMV-besluit SZW 2009 brengen onder meer het volgende met zich mee:

  • bevoegdheden worden altijd uitgeoefend in naam van en onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (in casu een bewindspersoon van SZW);

  • als algemene beperking van de bevoegdheid om namens een bewindspersoon te handelen geldt: ‘tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen verlening van mandaat, volmacht dan wel machtiging verzet’ (zie artikel 14, vierde lid, van het OMV-besluit SZW 2009 en artikel 10:3 van de Awb);

  • iedere leidinggevende kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven ter zake van de uitoefening van mandaten, volmachten en machtigingen; deze aanwijzingen moeten worden opgevolgd (zie artikel 25 van het OMV-besluit SZW 2009);

  • leidinggevenden blijven bevoegd de doorverleende bevoegdheden zelf uit te oefenen (zie artikel 19 van het OMV-besluit SZW 2009 en artikel 10:7 van de Awb);

  • een doorverleende bevoegdheid (mandaat, volmacht en/of machtiging) kan altijd schriftelijk worden ingetrokken (zie artikel 10:8 van de Awb);

  • krachtens mandaat genomen besluiten en krachtens volmacht aangegane overeenkomsten moeten vermelden namens welk bestuursorgaan zij zijn genomen of aangegaan (zie artikel 10:10 van de Awb); in artikel 15 van het OMV-besluit SZW 2009 is een uniforme formule opgenomen waarmee vertegenwoordigingsbevoegden (dus ook directeuren) stukken moeten ondertekenen die op basis van mandaat, volmacht of machtiging worden ondertekend; daaruit moet steeds blijken dat ondertekening namens de Minister dan wel een Staatssecretaris van SZW plaatsvindt.

In het vierde lid wordt aangegeven dat de bevoegdheid om overeenkomsten aangegaan is beperkt tot overeenkomsten met een bepaalde waarde per overeenkomst. Voor het berekenen van de waarde van een overeenkomst moet worden uitgegaan van de maximale waarde die een overeenkomst kan hebben. Dat betekent dat bij overeenkomsten waarin de hoogte van de verplichting niet in de overeenkomst zelf is vastgelegd en bij overeenkomsten waarin is voorzien in verlengingsmogelijkheden voor de tekeningsbevoegdheid moet worden uitgegaan van de maximale waarde.

Het gestelde in het vierde lid, onderdelen c en d, betreft medewerkers die niet op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaam zijn bij SZW. Met betrekking tot de in het vierde lid, onderdeel c, geregelde bevoegdheid wordt opgemerkt dat directeuren voor de inhuur van externen voor specifieke projecten (dus niet voor het tijdelijk vervangen van zittend personeel, bijvoorbeeld voor het opvangen van vacatures, ziekte, zwangerschapsverlof of langdurig verlof) vooraf instemming van de secretaris-generaal moeten hebben (en dekking van de daarmee gepaard gaande uitgaven moeten aangeven). Zonder die instemming vooraf mogen directeuren in voorkomende gevallen geen gebruik maken van hun bevoegdheid om externen in te huren.

Artikel 11

In het eerste lid is een tekst opgenomen welke het doorverlenen van bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden aan onder de directeuren ressorterende functionarissen beperkt tot het niveau van afdelingshoofd dan wel teamleider en tot enkele specifieke aspecten. Dit in navolging van eerder gemaakte afspraken binnen het ministerie.

Zie ook de toelichting bij artikel 3, eerste lid, onderdeel e.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze:

de secretaris-generaal,

J.F. de Leeuw.

Naar boven