Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 12 december 2008, nr. 5579165/08, houdende nadere regels ten aanzien van erkenning van EG-beroepskwalificaties voor de toegang tot en de uitoefening van het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder (Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties kandidaat-gerechtsdeurwaarder)

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de artikelen 33 en 36 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. kandidaat-gerechtsdeurwaarder:

de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de artikelen 1, onderdeel d, en 25, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;

b. wet:

de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

c. KBvG:

de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Gerechtsdeurwaarderswet;

d. aanvraag:

de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verkrijgen van een erkenning van EG-beroepskwalificaties, bedoeld in artikel 5 van de wet, ten aanzien van het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder;

e. aanvrager:

de migrerende beroepsbeoefenaar die een aanvraag indient;

f. proeve van bekwaamheid:

de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 1 van de wet, bestaand uit een of meer examens;

Artikel 2. KBvG

De taken en bevoegdheden van de Minister van Justitie, bedoeld in de artikelen 5, 6, 8, 11,12, 13, 17, 19, 32, 34, tweede lid, en 35 van de wet, met betrekking tot het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder, worden uitgevoerd, respectievelijk uitgeoefend door de KBvG.

Artikel 3. Documenten bij aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt ingediend bij de KBvG.

  • 2. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overlegd:

    • a. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de wet;

    • b. een kopie van de opleidingstitel(s):

      • i. gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst op grond waarvan de aanvrager in die betrokken staat recht heeft op toegang tot en uitoefening van het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder, gerechtsdeurwaarder, of een daarmee vergelijkbaar beroep, en waaruit tevens de duur van de opleiding blijkt, of

      • ii. gewaarmerkt door het in een derde land bevoegde gezag dat de opleidingstitel heeft afgegeven en een bewijsstuk, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst, waaruit blijkt dat dit bevoegde gezag de opleidingstitel heeft erkend alsmede dat de aanvrager tenminste drie jaar beroepservaring in het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder, gerechtsdeurwaarder, of een daarmee vergelijkbaar beroep heeft opgedaan op het grondgebied van die betrokken staat en waaruit tevens de duur van de opleiding blijkt;

    • c. een overzicht van vakken die deel hebben uitgemaakt van de opleidingen, bedoeld in onderdeel b, en waarin de aanvrager met goed gevolg examen heeft afgelegd alsmede een leerstofomschrijving van deze vakken en de daarbij behorende studietijd;

    • d. in voorkomend geval een bewijs van de beroepservaring, waaronder inzicht in de duur van deze beroepservaring en de onderdelen en inhoud waaruit de beroepswerkzaamheden hebben bestaan.

  • 3. De KBvG kan ter vaststelling van wezenlijke verschillen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet, verlangen dat nadere informatie wordt verstrekt over de opleiding en beroepservaring.

  • 4. De KBvG kan verlangen dat de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b tot en met d, en het derde lid, die zijn gesteld in een andere dan de Nederlandse taal, vergezeld gaan van vertalingen in de Nederlandse taal, en dat deze vertalingen zijn opgesteld door een beëdigd tolk of vertaler.

Artikel 4. Proeve van bekwaamheid

  • 1. Met inachtneming van artikel 11 van de wet stelt de KBvG de aanvrager op de hoogte van de eis van het met goed gevolg afleggen van een proeve van bekwaamheid.

  • 2. De KBvG informeert de aanvrager schriftelijk over:

    • a. op welke in het Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder genoemde onderdelen van het Nederlands recht de proeve van bekwaamheid betrekking heeft;

    • b. de wijze waarop de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen;

    • c. de termijn waarbinnen de proeve van bekwaamheid dient te geschieden; en

    • d. de kosten die aan het afleggen van de proeve van bekwaamheid zijn verbonden.

  • 3. De KBvG draagt zorg voor de mogelijkheid tot het kunnen afleggen van een proeve van bekwaamheid aan een opleidingsinstituut dat een door de Minister van Justitie erkende opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder verzorgt.

  • 4. De KBvG draagt ervoor zorg dat de aanvrager:

    • a. tenminste eenmaal per jaar de gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van de proeve van bekwaamheid;

    • b. inzicht verkrijgt in de normen die worden gehanteerd bij de beoordeling van de proeve van bekwaamheid;

    • c. wordt geïnformeerd over het vereiste studiemateriaal;

    • d. wordt geïnformeerd over degene aan wie de kosten van de proeve van bekwaamheid moeten worden voldaan; en

    • e. binnen vier weken schriftelijk wordt meegedeeld wat het resultaat van het afleggen van de proeve van bekwaamheid is.

  • 5. De aanvrager die voor een of meer onderdelen van de proeve van bekwaamheid het examen niet met goed gevolg heeft afgelegd, kan voor elk van die onderdelen opnieuw een examen afleggen. De met goed gevolg afgelegde examens behouden hun geldigheid gedurende vijf jaar.

  • 6. De proeve van bekwaamheid wordt in de Nederlandse taal afgelegd.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak.

TOELICHTING

Algemeen

Op 7 september 2005 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vastgesteld (PbEU L 255) (hierna ook: de richtlijn). De richtlijn vervangt vijftien richtlijnen en heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in de lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat migrerende beroepsbeoefenaars die hun beroepskwalificaties in een EU-lidstaat, in een van de EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein of in Zwitserland hebben behaald, toegang hebben tot hetzelfde of een daarmee vergelijkbaar gereglementeerd beroep in een andere lidstaat, genoemde EER-staten of Zwitserland. Daartoe voorziet de richtlijn in een eenvoudiger procedure van wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. De lidstaten hebben de verplichting de richtlijn om te zetten in hun nationale wet- en regelgeving. In Nederland wordt een belangrijk deel van de richtlijn geïmplementeerd door middel van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Stb. 2007, 530). Deze wet (hierna ook: wet) is op 21 december 2007 in werking getreden. De onderhavige regeling bevat ten aanzien van kandidaat-gerechtsdeurwaarders de nadere regels die ingevolge artikel 33 van de wet dienen te worden gesteld ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van de erkenning van beroepskwalificaties en de proeve van bekwaamheid.

De wet geeft in artikel 54 een overgangsregeling voor lopende procedures (aanvraag, bezwaar en beroep) op basis van de voorheen geldende twee Algemene wetten (de Algemene wet erkenning EG-hogeronderwijsdiploma’s en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen).

Wie in Nederland toegelaten wil worden en beschikt over elders in de EU, in een van de EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein of in Zwitserland (hierna: betrokken staat) behaalde beroepskwalificaties als kandidaat-gerechtsdeurwaarder, gerechtsdeurwaarder of een daarmee vergelijkbaar beroep, valt voor de erkenning van deze beroepskwalificaties onder de werking van de wet.

Ten behoeve van de erkenning van de beroepskwalificaties moet een aanvraag ingediend worden bij de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (Prinses Margrietplantsoen 49, 2595 BR Den Haag). Bij deze aanvraag moet schriftelijke informatie worden verstrekt omtrent de reeds gevolgde opleidingen, bekwaamheden en beroepservaring waarover de aanvrager beschikt. Na beoordeling van deze informatie kan de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) besluiten dat een proeve van bekwaamheid nodig is alvorens tot erkenning kan worden besloten.

Uitgangspunt is dat Nederland de migrerende beroepsbeoefenaar de toegang tot of uitoefening van het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder in beginsel niet wegens onvoldoende beroepskwalificaties mag weigeren indien hij in de betrokken staat van oorsprong of herkomst de beroepskwalificaties heeft (behaald) die in een andere betrokken staat verplicht zijn gesteld voor toegang tot of uitoefening van het beroep kandidaat-gerechtsdeurwaarder, gerechtsdeurwaarder of een daarmee vergelijkbaar beroep. Daarbij geldt dat om in aanmerking te komen voor erkenning de beroepskwalificaties van de migrerende beroepsbeoefenaar ten minste gelijk moeten zijn aan het niveau direct onder het niveau dat in Nederland is voorgeschreven. Als na vergelijking blijkt dat er wezenlijke verschillen zijn op het punt van de inhoud van de opleiding of als de duur van de opleiding één jaar of meer korter is dan verlangd, dient de migrerende beroepsbeoefenaar een proeve van bekwaamheid af te leggen. Deze proeve van bekwaamheid moet evenredig zijn in relatie tot de onvoldoende aanwezige beroepskwalificaties en rekening houden met de beroepservaring van de betrokkene.

Erkenning van beroepskwalificaties stelt de migrerende beroepsbeoefenaar in Nederland in staat werkzaamheden als kandidaat-gerechtsdeurwaarder te verrichten onder dezelfde voorwaarden als gelden voor kandidaat-gerechtsdeurwaarders met Nederlandse kwalificaties. Of iemand het beroep ook daadwerkelijk kan uitoefenen is uiteraard afhankelijk van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.

Voor de onderhavige regeling is het uitgangspunt dat de Nederlandse gerechtsdeurwaarder bekleed is met openbaar gezag. Als zodanig wordt de gerechtsdeurwaarder in zijn ambt benoemd door de Kroon. Benoeming is voorbehouden aan die personen die volledig voldoen aan de eisen die artikel 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet stelt. Kandidaat-gerechtsdeurwaarders zijn als zodanig niet van rechtswege met openbaar gezag bekleed, tenzij zij voldoen aan de vereisten van toevoeging. In de regeling is aangesloten bij het Europese beginsel dat werknemers of zelfstandige beroepsbeoefenaren binnen de Europese Unie hun werkzaamheden moeten kunnen verrichten. Dit beginsel vergt echter niet dat met de erkenning van beroepskwalificaties ook een benoeming tot ambtsdrager tot stand wordt gebracht, hetgeen ook in overweging 41 van de richtlijn wordt bevestigd. De regeling beoogt ten aanzien van het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder uitputtend gevolg te geven aan de richtlijn en artikel 33, eerste én tweede lid, van de wet.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 wordt een aantal in de regeling gebruikte begrippen gedefinieerd. Andere in deze regeling en de toelichting gehanteerde begrippen zoals erkenning van beroepskwalificaties, gereglementeerd beroep, gereglementeerde opleiding, migrerende beroepsbeoefenaar, opleidingstitel en betrokken staat zijn gedefinieerd in artikel 1 van de wet. Die definities gelden eveneens voor deze regeling.

Artikel 2

Op grond van artikel 36 van de wet mogen in de wet genoemde taken en bevoegdheden van de Minister van Justitie door hem worden gedelegeerd. In het onderhavige artikel 2 zijn taken en bevoegdheden gedelegeerd aan de KBvG.

Artikel 3

Dat de migrerende beroepsbeoefenaar zijn aanvraag om erkenning van zijn beroepskwalificaties, voor zover het het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder betreft, moet indienen bij de KBvG, vermeld in het eerste lid, vloeit voort uit de in artikel 2 genoemde delegatie aan de KBvG.

In het tweede lid zijn de documenten genoemd die bij de aanvraag moeten worden overgelegd. De gevraagde documenten zijn van belang voor de beoordeling van de aanvraag. Voor de beoordeling wordt op grond van artikel 6 van de wet onderscheid gemaakt tussen de situatie dat het beroep van (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder in de staat van herkomst is gereglementeerd en het geval dat dit in die staat niet is gereglementeerd. In het eerste geval moet op grond van artikel 6 van de wet een diploma worden overgelegd dat gelijkwaardig is aan het niveau direct onder het niveau dat in Nederland wordt vereist.

Indien het beroep niet in de staat van herkomst is gereglementeerd dient de migrerende beroepsbeoefenaar aan te tonen dat hij over opleidingstitels beschikt waaruit blijkt dat hij op het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder is voorbereid en gedurende de afgelopen tien jaar dit beroep, dat van gerechtsdeurwaarder of een daarmee vergelijkbaar beroep twee jaar voltijds heeft uitgeoefend. Dit is in hoofdlijnen de regel voor erkenning van de beroepskwalificaties.

Een uitzondering wordt gemaakt voor houders van een in een derde land afgegeven (gewaarmerkte) opleidingstitel. Van hen wordt tevens geëist een bewijsstuk, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat dit bevoegde gezag de opleidingstitel heeft erkend alsmede dat de aanvrager ten minste drie jaar beroepservaring als kandidaat-gerechtsdeurwaarder, gerechtsdeurwaarder of een daarmee vergelijkbaar beroep heeft opgedaan op het grondgebied van die betrokken staat.

In de onderhavige regeling is in artikel 3 bepaald welke documenten moeten worden overgelegd bij de aanvraag, in overeenstemming met artikel 13 van de wet. Indien één of meer documenten niet zijn overgelegd, is de KBvG op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevoegd de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Met de documenten, vermeld in het tweede lid, onderdeel a, kan de aanvrager aantonen dat hij voldoet aan de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar uit de wet. In artikel 1 van de wet is in de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar aangegeven welke categorieën personen onder de reikwijdte van de wet vallen. Hiertoe behoren behalve (1) de onderdanen van lidstaten ook (2) de onderdanen van een derde land die houder zijn van een door een lidstaat van de EU afgegeven EG verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 2003/109/EG en (3) familieleden van een onderdaan als hiervoor bedoeld onder (1), die onderdaan zijn van een derde land en die uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

Dit betekent dat de KBvG van de aanvrager niet alleen moet kunnen vragen een bewijs van diens nationaliteit te verstrekken. In voorkomende gevallen zal de aanvrager ook moeten aantonen dat hij de status heeft van langdurig ingezetene of van familielid van een EU onderdaan, zoals bedoeld in eerdergenoemde richtlijnen. De aanvrager verstrekt aan de KBvG een kopie van zijn in een lidstaat van de Europese Unie, de overige EER staten of Zwitserland behaalde kwalificaties (onderdeel b.i). Ingeval de aanvrager in een derde land zijn beroepskwalificatie heeft behaald, kan deze voor erkenning in aanmerking komen, mits die kwalificatie door een van de genoemde staten is erkend, waarbij als aanvullende eis geldt dat de aanvrager in die staat ten minste drie jaar beroepservaring heeft opgedaan en de desbetreffende staat deze beroepservaring bevestigt (onderdeel b.ii).

De KBvG kan de aanvrager om een overzicht van relevante vakken van de opleidingen, bedoeld in onderdeel b, vragen indien dat noodzakelijk is voor het vaststellen van wezenlijke verschillen tussen diens opleiding en de opleiding die in Nederland is vereist (onderdeel c).

In onderdeel d wordt een bewijs van beroepservaring gevraagd. Daarbij moet bedacht worden dat de beroepservaring niet zonder meer betrekking heeft op een stage. De beroepservaring wordt met name na afronding van de beroepsopleiding opgedaan. Indien de aanvrager beroepservaring kan aantonen, kan dat betekenen dat eventueel geconstateerde wezenlijke verschillen tussen de opleiding van de aanvrager in de betrokken staat van oorsprong of herkomst en de opleiding in Nederland daarmee kunnen worden overbrugd. In dat geval behoeft de aanvrager geen proeve van bekwaamheid af te leggen.

Het kunnen aantonen van beroepservaring is eveneens van belang indien de toelating tot een met (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder vergelijkbaar beroep in de lidstaat van herkomst niet is gereglementeerd, maar de aanvrager wel beschikt over opleidingstitels waaruit blijkt dat hij een opleiding heeft gevolgd die hem op de uitoefening van dit beroep heeft voorbereid. Als aanvullend vereiste geldt dan dat de aanvrager moet aantonen in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag, in een andere lidstaat minstens twee jaar voltijds of een gelijkwaardige periode deeltijds het beroep te hebben uitgeoefend, een en ander met inachtneming van artikel 7 van de wet.

In het derde lid wordt bepaald dat de KBvG nadere informatie mag vragen indien dit nodig is voor het vaststellen van wezenlijke verschillen tussen de buitenlandse opleiding en die in Nederland.

Op grond van het vierde lid moet de aanvrager van de overgelegde stukken tevens een vertaling in het Nederlands overleggen.

De aanvraag is een aanvraag in de zin van de Awb. Tenzij artikel 19 van de wet iets anders voorschrijft, is de Awb op de behandeling van de aanvraag van toepassing. Uit artikel 19 volgt dat de KBvG in beginsel binnen een maand een ontvangstbevestiging moet versturen. Tevens wordt daarin aangegeven dat binnen drie maanden moet worden beslist op de aanvraag. Binnen deze termijn moet ook worden beslist of de aanvrager een proeve van bekwaamheid moet afleggen. Dit betekent dat het onderzoek naar de authenticiteit van aanvullende documenten of naar andere feiten binnen deze termijn moet plaatsvinden.

Artikel 4

Indien op grond van artikel 11 van de wet er wezenlijke verschillen zijn in het niveau van de buitenlandse opleiding zowel qua opleidingsduur als qua inhoud in vergelijking met dat van de Nederlandse opleiding kan een compenserende maatregel worden opgelegd. Bij de beoordeling van deze wezenlijke verschillen moet de KBvG het evenredigheidsbeginsel toepassen. Er moet een evident verschil in de opleidingen worden geconstateerd. Bovendien moet beoordeeld worden of op grond van de beroepservaring van de migrerende beroepsbeoefenaar deze verschillen feitelijk worden ondervangen.

Gesteld dat er een wezenlijk verschil wordt geconstateerd, dan moet de migrerende beroepsbeoefenaar evenals onder de oude regeling een proeve van bekwaamheid afleggen. Aangezien de uitoefening van het beroep van kandidaat-gerechtsdeurwaarder onder meer een precieze kennis van het Nederlandse recht vereist, wordt met inachtneming van artikel 11, vijfde lid, van de wet, de migrerende beroepsbeoefenaar niet de keuze gelaten tussen het doen van een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid. Uit het eerste lid van het onderhavige artikel blijkt dat is gekozen voor een proeve van bekwaamheid.

Overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de wet worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld ten aanzien van de proeve van bekwaamheid. Deze regels zijn in het onderhavige artikel 4 neergelegd.

In het eerste lid is bepaald dat de KBvG de aanvrager informeert over de noodzaak tot het afleggen van een proeve van bekwaamheid. Uit artikel 19 van de wet volgt dat dit binnen drie maanden, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van een maand, dient te geschieden.

Indien de beslissing op de aanvraag wordt aangehouden tot na het (met goed gevolg) afleggen van de proeve van bekwaamheid, overeenkomstig artikel 19, derde lid, van de wet, dan zal de KBvG de aanvrager hierover informeren binnen de bovengenoemde termijn.

De KBvG informeert op grond van het tweede lid de aanvrager tevens over de rechtsgebieden, genoemd in het Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder, waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft, de wijze waarop de proeve wordt afgenomen, de termijn waarbinnen de proeve moet worden afgelegd en de kosten die daaraan voor de aanvrager zijn verbonden. De inhoud van de proeve zal afhangen van de geconstateerde wezenlijke verschillen.

In het derde en vierde lid is bepaald dat de KBvG zorg draagt voor de uitvoering van de proeve van bekwaamheid. De KBvG regelt de mogelijkheid de proeve van bekwaamheid af te kunnen leggen aan een opleidingsinstituut dat de door de Minister van Justitie erkende opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder verzorgt (momenteel is dat de Hogeschool Utrecht).

In het vijfde lid is bepaald dat de aanvrager een herexamen mag afleggen voor de onderdelen waarvoor hij een onvoldoende heeft behaald. Elk van de met goed gevolg afgelegde examens heeft een geldigheid van vijf jaar. Voor elk nieuw af te leggen examen is examengeld verschuldigd.

In het zesde lid is vermeld dat de proeve van bekwaamheid in de Nederlandse taal wordt afgelegd.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak.

Naar boven