Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2007/151 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mevr. mr. B. van Duren-Kloppert, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna te noemen klager – heeft op 22 april 2005 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen verzekeringsarts C. – hierna te noemen de verzekeringsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 november 2006, onder nummer 05/109 heeft dat College de klacht zonder verder onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 juni 2008, waar zijn verschenen klager alsmede de verzekeringsarts, bijgestaan door mevr. mr. J.I. Kohlen, een kantoorgenoot van mevr. mr. B. van Duren-Kloppert.

2. Beslissing in eerste aanleg

  • 2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

    • ‘2. De feiten.

      Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

      • a. Verweerder is werkzaam als verzekeringsarts bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna UWV) te E..

      • b. Klager, geboren op 19 juni 1947, was van 1983 tot 2003 werkzaam bij F.- Elektrotechniek B.V (hierna te noemen F.) te G..

      • c. Klager en F. hebben een conflict gekregen over de pensioenopbouw van klager.

      • d. Klager heeft zich op 18 april 2003 ziek gemeld.

      • e. Op 22 april 2003 is klager bij H. op het open spreekuur verschenen.

      • f. Bij brief van 29 april 2003 heeft H. aan klager – voor zover hier van belang – het volgende laten weten:

        ‘Op 22 april bent u op mijn spreekuur geweest naar aanleiding van uw ziekmelding per 18 april 2003. U gaf spontaan aan dat u medisch niets mankeerde maar dat u gelet op de ontstane problemen met uw werkgever niet langer wenst samen te werken met de heer I.. U zou wel bereid zijn om met J. te communiceren en ook samen te werken. Uw verhaal inzake uw pensioen heb ik aangehoord. Alvorens een beslissing te nemen inzake uw arbeidsongeschiktheid zou ik eerst uw werkgever willen benaderen om ook hun verhaal te vernemen. Uit het gesprek dat ik vandaag heb gehad met J. heb ik de indruk dat hier mogelijk sprake is van een misverstand. Derhalve adviseerde ik I. om u uit te nodigen voor een persoonlijk onderhoud. Ik heb begrepen dat u niet op de uitnodiging wenst in te gaan.

        Gelet op het bovenstaande moet in concluderen dat er geen medische gronden aanwezig zijn voor het niet verrichten van uw arbeid. We zullen uw werkgever ook adviseren om de ziektewet na vandaag te beëindigen.’

      • g. Klager heeft deze brief op 5 mei 2003 gelezen.

      • h. Op 6 mei 2003 heeft klager zich wederom ziek gemeld bij F.

      • i. Voorts is klager op die datum zonder afspraak langsgegaan bij K. en heeft aangegeven niet met H. te willen spreken.

      • j. Klager heeft vervolgens een gesprek gevoerd met L.

      • k. Bij brief van 8 mei 2003 heeft L. aan I. laten weten dat de eerdere beslissing van verweerder betreffende de niet arbeidsongeschiktheid van klager gehandhaafd blijft.

      • l. Bij brief van 16 mei 2003 heeft H. aan klager laten weten dat hij bij zijn beslissing – inhoudende niet arbeidsongeschikt – blijft en dat klager nog de mogelijkheid rest een deskundigenprocedure aan te vragen bij de UWV GAK.

      • m. H. heeft aan verweerder informatie verstrekt over klager in het kader van voornoemde deskundigenprocedure.

      • n. Verweerder heeft op 28 mei 2003 een rapportage betreffende klager opgesteld.

      • o. Klager heeft op 22 april 2004 tegen K. een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Arbodiensten (hierna GA).

      • p. De GA heeft op 20 september 2004 uitspraak gedaan en de klacht van klager deels gegrond verklaard.

      • q. De arbeidsrelatie tussen klager en F. is inmiddels beëindigd.’

  • 2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

    • ‘3. Het standpunt van klager en de klacht.

      Het college heeft de klacht van klager aldus begrepen dat klager verweerder verwijt dat hij hem heeft gedupeerd en hem ernstige schade heeft toegebracht. Klager is slachtoffer geworden van het onzorgvuldig handelen van verweerder.

    • 4. Het standpunt van verweerder.

      Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.’

  • 2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

    • ‘5. De overwegingen van het college.

      Het college is van oordeel dat verweerder als verzekeringsarts jegens klager correct heeft gehandeld. Weliswaar zijn er enige administratieve fouten gemaakt maar die zijn niet van zodanig belang dat zij zouden moeten leiden tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder had, anders dan klager stelt, niet de plicht contact met de huisarts van klager te leggen nu hem de medische situatie van klager voldoende duidelijk was. Verweerder mocht zich over klager laten informeren door H. Klager had immers om een second opinion gevraagd. De arbodienst heeft de wettelijke verplichting om gegevens en inlichtingen aan het UWV te verstrekken ter uitoefening van zijn wettelijke taken. Tenslotte is gelet op het gemotiveerde verweer op dit punt niet gebleken dat verweerder inzage in het dossier door klager zou hebben getraineerd. Verweerder heeft bij brief van 24 februari 2004 immers aan klager kopieën van zijn werkaantekeningen verstrekt.

      Nu ook overigens niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is de conclusie van het voorgaande dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.’

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergeven. Klager stelt in zijn beroepschrift weliswaar dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte onder 2 onder e heeft vastgesteld dat klager op het spreekuur van H. is geweest naar aanleiding van zijn ziekmelding maar dat staat er niet. Er staat slechts: ‘Op 22 april 2003 is klager bij H. op het open spreekuur verschenen.’ Voorts is onder f de brief van H. aan klager van 29 april 2003 integraal weergegeven. Anders dan klager stelt heeft het Regionaal Tuchtcollege dus niet feitelijk vastgesteld dat zijn bezoek aan H. op 22 april 2003 was naar aanleiding van zijn ziekmelding per 18 april 2003.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

  • 4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Kern van het verwijt dat klager de verzekeringsarts maakt is – kort samengevat – dat de verzekeringsarts geen inzage in het medisch dossier heeft verleend en dat hij in zijn deskundigenoordeel te veel is afgegaan op de informatie die hij heeft ontvangen van bedrijfsarts H.

  • 4.2 De verzekeringsarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert – zakelijk weergegeven – tot niet-ontvankelijkheid van klager dan wel bevestiging van de bestreden beslissing met afwijzing van de klachten als kennelijk ongegrond.

Beoordeling

  • 5.1 In de eerste grief stelt klager dat de verzekeringsarts ondanks herhaalde verzoeken daartoe geen inzage heeft verleend in zijn medisch dossier. Klager heeft – naar hij stelt – reeds op 23 juni 2003 (derhalve voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in juli 2003) om inzage in zijn medisch dossier gevraagd. Hij heeft daartoe – naar eigen zeggen – meerdere verzoeken bij het UWV gedaan. De verzekeringsarts is op 19 mei 2003 door klager geconsulteerd in het kader van een deskundigenoordeel met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Het Centraal Tuchtcollege acht aannemelijk dat de verzoeken om inzage van het medisch dossier zijn ingekomen bij het UWV en niet bij de verzekeringsarts zelf. In dit verband is van belang dat dergelijke verzoeken binnen het UWV ook niet via een arts behoeven te lopen. Pas als de aanvrager uitdrukkelijk vraagt om een gesprek met de verzekeringsarts of als er correcties aan de orde zijn, wordt de zaak aan de verzekeringsarts voorgelegd en krijgt hij de aanvraag onder ogen. Aannemelijk is dat de verzekeringsarts eerst bij brief van klager van 24 januari 2004 kennis heeft genomen van het verzoek tot inzage. Vervolgens heeft de verzekeringsarts op 4 februari 2004 na afloop van de hoorzitting bij Bezwaar en Beroep, met instemming van klager, een gesprek geregeld en klager kopieën van zijn werkaantekeningen aangeboden. Tenslotte heeft de verzekeringsartsarts deze aantekeningen in kopie bij brief van 24 februari 2004 aan klager toegezonden. De verzekeringsarts is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege hierin voldoende voortvarend opgetreden. Ook de stelling van klager dat de verzekeringsarts de inzage zodanig heeft getraineerd dat klager relevante informatie eerst na de hoorzitting beschikbaar kreeg, snijdt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen hout. Zo stond het klager vrij om in afwachting van het verkrijgen van de betreffende informatie om aanhouding van de hoorzitting te verzoeken. Daarnaast heeft klager ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij reeds beschikte over zijn medisch dossier in kopie. Deze grief faalt.

  • 5.2 In de tweede grief stelt klager – kort samengevat – dat de verzekeringsarts bij zijn deskundigenoordeel te veel is afgegaan op de informatie die hij heeft gekregen van de bedrijfsarts H. Vooropgesteld zij dat de verzekeringsarts in wezen de afweging moet maken of klager al dan niet arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Gelet op de grief gaat het er klager met name om dat de verzekeringsarts moet vaststellen wat de aard en de ernst van de medische problematiek is en wat de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn. Het betreft hier een medisch oordeel. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege mag de verzekeringsarts hierbij afgaan op de combinatie van zijn eigen onderzoeksbevindingen, de informatie die klager zelf heeft verstrekt en de informatie van de bedrijfsarts H. Wat betreft laatstgenoemde informatiebron mag de verzekeringsarts afgaan op de informatie van de bedrijfsarts tenzij zijn eigen medisch onderzoek aanleiding geeft tot twijfel. Of van twijfel sprake is en of hij navraag doet bij de huisarts (of derden) behoort tot het professionele domein van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook jegens klager niet onzorgvuldig gehandeld. Deze grief faalt derhalve eveneens.

  • 5.3 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal de beslissing op na te melden wijze bekend worden gemaakt.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact, Gezondheidszorg Jurisprudentie alsmede aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mrs. H.C. Cusell en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen, en mr.drs. W.A. Faas en mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten, en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 september 2008, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De voorzitter.

De secretaris.

Naar boven