Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid

Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 29 januari 2008, nr. 5519777/07/DJI, houdende regels over de melding van ongeoorloofde afwezigheid uit penitentiaire inrichtingen, inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden en justitiële jeugdinrichtingen

Gelet op artikel 5a, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 7a, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en artikel 5, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Begripsbepalingen

In deze Regeling wordt verstaan onder:

a. ongeoorloofde afwezigheid: het na aanvang van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen zich hieraan onttrekken op een wijze als genoemd in respectievelijk hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze regeling;

b. de DJI: de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie;

c. de sectordirecteur GW: de sectordirecteur van de sector Gevangeniswezen van de DJI of diens plaatsvervanger;

d. het BCL: het Bureau Capaciteitsbenutting en Logistiek van de afdeling Individuele Zaken van de sector GW;

e. de sectordirecteur BV: de sectordirecteur van de sector Bijzondere Voorzieningen van de DJI of diens plaatsvervanger;

f. het BCV: het Bureau Coördinatie Vreemdelingenzaken van de sector BV;

g. de directeur FZ: de directeur van de directie Forensische Zorg van de DJI of diens plaatsvervanger;

h. de afdeling Plaatsing: de afdeling Plaatsing van de directie FZ;

i. de sectordirecteur JJI: de sectordirecteur van de sector Justitiële Jeugdinrichtingen van de DJI of diens plaatsvervanger;

j. het Landelijk Meldpunt: het meldpunt bij de Groep Opsporing Onttrekkingen (GOO) ressorterend onder de Dienst Operationele Ondersteuning en Coördinatie van het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) belast met de opsporing van ongeoorloofd afwezigen genoemd in de hoofdstukken 2, 3 en 4.

Artikel 1.2

Aanvang en einde van ongeoorloofde afwezigheid

1. Ongeoorloofde afwezigheid vangt aan op de dag van het zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging bedoeld in artikel 1.1, onder a.

2. Ongeoorloofde afwezigheid eindigt op de dag dat de ongeoorloofd afwezige zichzelf meldt of wordt aangehouden.

Artikel 1.3

Meldingsprocedure ongeoorloofde afwezigheid

De directeur dan wel het hoofd van de inrichting bedoeld in respectievelijk hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze regeling meldt ongeoorloofde afwezigheid en het einde daarvan aan de Minister van Justitie, de politie en overige betrokkenen volgens de procedure beschreven in het betreffende hoofdstuk.

Hoofdstuk 2

Meldingsprocedure bij ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in artikel 5a, tweede lid, van de penitentiaire beginselenwet

Paragraaf 1

Algemene bepalingen

Artikel 2.1

Begripsbepalingen

Op dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen, bedoeld in artikel 1 van de Penitentiaire beginselenwet, van toepassing

Artikel 2.2

Ontstaan ongeoorloofde afwezigheid

Ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in dit hoofdstuk is het gevolg van het zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging op één van de navolgende wijzen:

a. het zonder toestemming verlaten van een normaal beveiligde, uitgebreid beveiligde of extra beveiligde inrichting of afdeling of het tot die inrichting behorende terrein, dan wel van een afgesloten ruimte van een beperkt beveiligde inrichting;

b. het zonder toestemming verlaten van een afgesloten ruimte of terrein van een instelling waarnaar de gedetineerde is overgebracht op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

c. het zich onttrekken aan het toezicht tijdens vervoer;

d. het zich onttrekken aan het toezicht tijdens begeleid verlof of ander verblijf buiten de inrichting onder begeleiding;

e. het zonder toestemming verlaten van een zeer beperkt beveiligde of beperkt beveiligde inrichting of terrein, anders dan bedoeld in onderdeel a;

f. het zonder toestemming verlaten van een open afdeling van een instelling waarnaar de gedetineerde is overgebracht op grond van artikel 15, vijfde lid, artikel 42, vierde lid, onder c, of artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel waar de gedetineerde, de deelnemer aan een penitentiair programma of degene aan wie de maatregel bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd met toestemming verblijft, zonder begeleiding;

g. het zich niet tijdig op de afgesproken plaats bevinden of daar terugkeren na of tijdens onbegeleid verlof, deelname aan een penitentiair programma, of ander toegestaan verblijf buiten de inrichting zonder begeleiding.

Artikel 2.3

Verantwoordelijkheid voor de meldingen bij ongeoorloofde afwezigheid

De verantwoordelijkheid voor de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde meldingen en inlichtingen bij ongeoorloofde afwezigheid berust bij de directeur van de inrichting vanwaar de gedetineerde zich heeft onttrokken. In de gevallen waarin de ongeoorloofd afwezige zich met toestemming buiten de inrichting bevond op het moment van zijn onttrekking, bedoeld in artikel 2.2, onder b, c, d, f en g, berust die verantwoordelijkheid bij de directeur van de inrichting waar hij staat ingeschreven.

Artikel 2.4

Indeling ongeoorloofd afwezigen

In dit hoofdstuk worden met het oog op de te volgen meldingsprocedure de navolgende twee groepen ongeoorloofd afwezigen onderscheiden:

a. groep A omvat de gedetineerden die zich hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 2.2, onder a tot en met d, en niet behoren tot groep B, onder 2°;

b. groep B omvat degenen die:

1°. zich hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 2.2, onder e tot en met g;

2°. zich hebben onttrokken aan vreemdelingenbewaring op enige wijze als bedoeld in artikel 2.2.

Paragraaf 2

Meldingen bij aanvang ongeoorloofde afwezigheid

Artikel 2.5

Melding bij constatering op heterdaad

Bij constatering van een onttrekking, terwijl deze plaatsvindt of terstond nadat deze heeft plaatsgevonden, belt de directeur onmiddellijk het alarmnummer van de politie met het oog op de aanhouding van degene die zich onttrekt.

Artikel 2.6

Meldingen na constatering ongeoorloofde afwezigheid groep A

1. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid behorend tot groep A onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan:

a. het Landelijk Meldpunt;

b. de sectordirecteur GW dan wel de sectordirecteur BV; de directeur stelt daartoe de accountmanager of piketambtenaar van de betreffende sector telefonisch op de hoogte.

2. De directeur zendt binnen één uur na constatering van de ongeoorloofde afwezigheid het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan het Landelijk Meldpunt.

3. De directeur zendt uiterlijk de eerstvolgende werkdag het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan de sectordirecteur GW dan wel de sectordirecteur BV; de directeur zendt dit formulier daartoe aan de accountmanager of piketambtenaar van de betreffende sector.

4. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid uiterlijk de eerstvolgende werkdag elektronisch aan het hoofd van het BCL dan wel het hoofd van het BCV door middel van registratie in het Centraal Register Onttrekkingen.

5. De directeur zendt zo spoedig mogelijk het penitentiair dossier van de ongeoorloofd afwezige naar het hoofd van het BCL dan wel het hoofd van het BCV.

Artikel 2.7

Meldingen na constatering ongeoorloofde afwezigheid groep B

1. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid behorend tot groep B, onder 1°, onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen. Slechts indien de directeur van oordeel is dat de ongeoorloofde afwezigheid daartoe aanleiding geeft, meldt hij de ongeoorloofde afwezigheid telefonisch aan de sectordirecteur GW dan wel de sectordirecteur BV; de directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid daartoe telefonisch aan de accountmanager of piketambtenaar van de betreffende sector.

2. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid van degene die zich heeft onttrokken aan vreemdelingenbewaring, behorend tot groep B, onder 2°, onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan:

a. de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen;

b. de sectordirecteur GW dan wel de sectordirecteur BV; de directeur stelt daartoe de accountmanager of piketambtenaar van de betreffende sector telefonisch op de hoogte.

3. De directeur zendt zo spoedig mogelijk na de telefonische meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan:

a. de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen;

b. de sectordirecteur GW dan wel de sectordirecteur BV; de directeur zendt dit formulier daartoe aan de accountmanager of piketambtenaar van de betreffende sector; in geval van onttrekkingen als bedoeld in artikel 2.2, onder f en g, blijft deze melding achterwege;

c. de officier van justitie of advocaat-generaal die de ongeoorloofd afwezige vervolgt of heeft vervolgd, behoudens in geval van onttrekking uit vreemdelingenbewaring.

4. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid uiterlijk de eerstvolgende werkdag elektronisch aan het hoofd van het BCL dan wel het hoofd van het BCV door middel van registratie in het Centraal Register Onttrekkingen.

5. De directeur zendt zo spoedig mogelijk het penitentiair dossier van de ongeoorloofd afwezige naar het hoofd van het BCL dan wel het hoofd van het BCV.

Paragraaf 3

Overige inlichtingen

Artikel 2.8

Overige inlichtingen

1. De directeur verstrekt aan de sectordirecteur GW dan wel de sectordirecteur BV, naast de in paragraaf 2 bedoelde informatie, te allen tijde alle benodigde inlichtingen.

2. De directeur verstrekt aan het Landelijk Meldpunt dan wel de regiopolitie, naast de in paragraaf 2 bedoelde informatie, te allen tijde alle benodigde inlichtingen.

Paragraaf 4

Meldingen bij einde ongeoorloofde afwezigheid

Artikel 2.9

Meldingen bij einde ongeoorloofde afwezigheid

1. Indien de ongeoorloofd afwezige behorend tot groep A zichzelf meldt, informeert de directeur van de inrichting waar hij zich heeft gemeld, dan wel de directeur van de inrichting waar hij staat ingeschreven, hierover:

a. het Landelijk Meldpunt, onmiddellijk telefonisch;

b. de sectordirecteur GW dan wel de sectordirecteur BV; de directeur stelt daartoe het hoofd van het BCL respectievelijk de piketambtenaar van de sector BV uiterlijk de eerstvolgende werkdag telefonisch op de hoogte.

2. Indien de ongeoorloofd afwezige behorend tot groep B zichzelf meldt, informeert de directeur van de inrichting waar hij zich heeft gemeld, dan wel de directeur van de inrichting waar hij staat ingeschreven, hierover zo spoedig mogelijk per elektronische post of per fax:

a. de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen;

b. het hoofd van het BCL dan wel het hoofd van het BCV;

c. de officier van justitie of advocaat-generaal die de ongeoorloofd afwezige vervolgt of heeft vervolgd, behoudens in geval van zelfmelding na een onttrekking uit vreemdelingenbewaring.

Hoofdstuk 3

Meldingsprocedure bij ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden

Paragraaf 1

Algemene bepalingen

Artikel 3.1

Begripsbepalingen

1. Op dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen, bedoeld in artikel 1 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, van toepassing.

2. In dit hoofdstuk van deze Regeling wordt verstaan onder:

a. de inrichting: de inrichting bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;

b. het hoofd: het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden bedoeld in artikel 1, onder h, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.

Artikel 3.2

Ontstaan ongeoorloofde afwezigheid

Ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in dit hoofdstuk is het gevolg van het zich onttrekken van een verpleegde aan de tenuitvoerlegging op één van de navolgende wijzen:

a. het zonder toestemming verlaten van de inrichting of het tot de inrichting behorende terrein;

b. het zonder toestemming verlaten van de instelling waarnaar de verpleegde is overgebracht op grond van artikel 13, artikel 14, of artikel 41, vierde lid, onderdeel c, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;

c. het zich onttrekken aan het toezicht tijdens vervoer;

d. het zich onttrekken aan het toezicht tijdens enige vorm van begeleid verlof of ander verblijf buiten de inrichting onder begeleiding;

e. het zich niet tijdig op de afgesproken plaats bevinden of daar terugkeren na of tijdens enige vorm van onbegeleid verlof, proefverlof, transmuraal verlof of ander toegestaan verblijf buiten de inrichting zonder begeleiding.

Artikel 3.3

Verantwoordelijkheid voor de meldingen bij ongeoorloofde afwezigheid

De verantwoordelijkheid voor de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde meldingen en inlichtingen bij ongeoorloofde afwezigheid berust bij het hoofd van de inrichting vanwaar de verpleegde zich heeft onttrokken. In de gevallen waarin de verpleegde zich met toestemming buiten de inrichting bevond op het moment van zijn onttrekking, bedoeld in artikel 3.2, onder b tot en met e, berust die verantwoordelijkheid bij het hoofd van de inrichting waar de verpleegde staat ingeschreven.

Paragraaf 2

Meldingen bij aanvang ongeoorloofde afwezigheid

Artikel 3.4

Melding bij constatering op heterdaad

Bij constatering van een onttrekking, terwijl deze plaatsvindt of terstond nadat deze heeft plaatsgevonden, belt het hoofd onmiddellijk het alarmnummer van de politie met het oog op de aanhouding van de verpleegde die zich onttrekt.

Artikel 3.5

Meldingen na constatering ongeoorloofde afwezigheid

1. Het hoofd meldt de ongeoorloofde afwezigheid onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan:

a. het Landelijk Meldpunt;

b. de directeur FZ; het hoofd stelt daartoe het hoofd van de afdeling Plaatsing of de piketambtenaar van de directie FZ telefonisch op de hoogte.

2. Het hoofd zendt binnen één uur na constatering van de ongeoorloofde afwezigheid het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan het Landelijk Meldpunt.

3. Het hoofd zendt zo spoedig mogelijk na de in het eerste en tweede lid bedoelde meldingen het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan de directeur FZ; het hoofd zendt dit formulier daartoe aan het hoofd van de afdeling of de piketambtenaar van de directie FZ.

4. Het hoofd meldt de ongeoorloofde afwezigheid uiterlijk de eerstvolgende werkdag elektronisch aan het hoofd van de afdeling Plaatsing ter registratie.

Paragraaf 3

Overige inlichtingen

Artikel 3.6

Overige inlichtingen

1. Het hoofd verstrekt aan de directeur FZ, naast de in paragraaf 2 bedoelde informatie, te allen tijde alle benodigde inlichtingen.

2. Het hoofd verstrekt aan het Landelijk Meldpunt, naast de in paragraaf 2 bedoelde informatie, te allen tijde alle benodigde inlichtingen.

Paragraaf 4

Meldingen bij einde ongeoorloofde afwezigheid

Artikel 3.7

Meldingen bij einde ongeoorloofde afwezigheid

Indien de ongeoorloofd afwezige zichzelf meldt, informeert het hoofd van de inrichting waar hij zich heeft gemeld, dan wel het hoofd van de inrichting waar hij staat ingeschreven, hierover onmiddellijk telefonisch:

a. het Landelijk Meldpunt;

b. de directeur FZ; het hoofd stelt daartoe het hoofd van de afdeling Plaatsing of de piketambtenaar van de directie FZ telefonisch op de hoogte.

Hoofdstuk 4

Meldingsprocedure bij ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

Paragraaf 1

Algemene bepalingen

Artikel 4.1

Begripsbepalingen

Op dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen, bedoeld in artikel 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, van toepassing.

Artikel 4.2

Ontstaan ongeoorloofde afwezigheid

Ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in dit hoofdstuk is het gevolg van het zich onttrekken van een jeugdige aan de tenuitvoerlegging op één van de navolgende wijzen:

a. het zonder toestemming verlaten van de inrichting of het tot de inrichting behorende terrein;

b. het zonder toestemming verlaten van de instelling waarnaar de jeugdige is overgebracht op grond van artikel 16, zesde lid, of artikel 48, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

c. het zich onttrekken aan het toezicht tijdens vervoer;

d. het zich onttrekken aan het toezicht tijdens enige vorm van begeleid verlof of ander verblijf buiten de inrichting onder begeleiding;

e. het zich niet tijdig op de afgesproken plaats bevinden of daar terugkeren na of tijdens enige vorm van onbegeleid verlof, deelname aan een scholings- en trainingsprogramma of ander toegestaan verblijf buiten de inrichting zonder begeleiding.

Artikel 4.3

Verantwoordelijkheid voor de meldingen bij ongeoorloofde afwezigheid

De verantwoordelijkheid voor de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde meldingen en inlichtingen bij ongeoorloofde afwezigheid berust bij de directeur van de inrichting vanwaar de jeugdige zich heeft onttrokken. In de gevallen waarin de jeugdige zich met toestemming buiten de inrichting bevond op het moment van zijn onttrekking, bedoeld in artikel 4.2, onder b tot en met e, berust die verantwoordelijkheid bij de directeur van de inrichting waar de jeugdige staat ingeschreven.

Artikel 4.4

Indeling ongeoorloofd afwezigen

In dit hoofdstuk worden met het oog op de te volgen meldingsprocedure de navolgende twee groepen ongeoorloofd afwezigen onderscheiden:

a. de groep strafrechtelijk geplaatsten omvat de jeugdigen aan wie is opgelegd:

1°. de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

2°. een vrijheidsbenemende straf of vrijheidsbenemende maatregel anders dan bedoeld onder 1° van dit onderdeel of onder b van dit artikel, die zich hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 4.2, onder a tot en met d;

3°. een vrijheidsbenemende straf of vrijheidsbenemende maatregel anders dan bedoeld onder 1° van dit onderdeel of onder b van dit artikel, die zich hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 4.2, onder e.

b. de groep civielrechtelijk en bestuursrechtelijk geplaatsten omvat de jeugdigen aan wie een vrijheidsbenemende maatregel anders dan bedoeld onder a van dit artikel is opgelegd; dit betreft:

1°. de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg;

2°. vreemdelingenbewaring;

3°. overige vrijheidsbenemende maatregelen.

Paragraaf 2

Meldingen bij aanvang ongeoorloofde afwezigheid

Artikel 4.5

Melding bij constatering op heterdaad

Bij constatering van een onttrekking, terwijl deze plaatsvindt of terstond nadat deze heeft plaatsgevonden, belt de directeur onmiddellijk het alarmnummer van de politie met het oog op de aanhouding van de jeugdige die zich onttrekt.

Artikel 4.6

Meldingen na constatering ongeoorloofde afwezigheid strafrechtelijk geplaatsten

1. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid van de strafrechtelijk geplaatste jeugdigen aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 1°, en van de strafrechtelijk geplaatste jeugdigen bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 2°, onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan:

a. het Landelijk Meldpunt;

b. de sectordirecteur JJI; de directeur stelt daartoe de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar telefonisch op de hoogte;

c. de gezagdragers van de ongeoorloofd afwezige.

2. De directeur zendt binnen één uur na constatering van de in het eerste lid bedoelde ongeoorloofde afwezigheid het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan het Landelijk Meldpunt.

3. De directeur zendt zo spoedig mogelijk na de in het eerste en tweede lid bedoelde meldingen het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan de sectordirecteur JJI; de directeur zendt dit formulier daartoe aan de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar.

4. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid van de strafrechtelijk geplaatste jeugdigen bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 3°, onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan:

a. de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen;

b. de gezagdragers van de ongeoorloofd afwezige.

5. De directeur zendt zo spoedig mogelijk na de in het vierde lid bedoelde meldingen het door het hoofd van de DJI vastgestelde meldingsformulier per elektronische post of per fax aan:

a. de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen;

b. de sectordirecteur JJI; de directeur zendt dit formulier daartoe aan de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar;

c. de officier van justitie of advocaat-generaal die de ongeoorloofd afwezige vervolgt of heeft vervolgd.

Artikel 4.7

Meldingen na constatering ongeoorloofde afwezigheid civielrechtelijk en bestuursrechtelijk geplaatsten

1. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid van de civielrechtelijk geplaatste jeugdigen bedoeld in artikel 4.4, onder b, onder 1°, onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan de betrokken gezinsvoogd of voogd.

2. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid van de jeugdigen bedoeld in artikel 4.4, onder b, onder 2° en 3°, onmiddellijk na constatering ervan telefonisch aan:

a. de politie in de regio waarbinnen zijn inrichting is gelegen;

b. de gezagdragers van de ongeoorloofd afwezige.

3. De directeur meldt de ongeoorloofde afwezigheid van de civielrechtelijk en bestuursrechtelijk geplaatste jeugdigen bedoeld in artikel 4.4, onder b, zo spoedig mogelijk na constatering ervan aan de sectordirecteur JJI; de directeur stelt daartoe de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar per elektronische post of per fax op de hoogte.

Paragraaf 3

Overige inlichtingen en registratie

Artikel 4.8

Overige inlichtingen

1. De directeur verstrekt aan de sectordirecteur JJI, naast de in paragraaf 2 bedoelde informatie, te allen tijde alle benodigde inlichtingen.

2. De directeur verstrekt aan het Landelijk Meldpunt dan wel de regiopolitie, naast de in paragraaf 2 bedoelde informatie, te allen tijde alle benodigde inlichtingen.

Artikel 4.9

Registratie

De directeur registreert de ongeoorloofde afwezigheid uiterlijk de eerstvolgende werkdag in het registratiesysteem van de sector JJI.

Paragraaf 4

Meldingen bij einde ongeoorloofde afwezigheid

Artikel 4.10

Meldingen bij einde ongeoorloofde afwezigheid

1. Indien de ongeoorloofd afwezige jeugdige aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 1°, of de ongeoorloofd afwezige jeugdige bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 2°, zichzelf meldt, informeert de directeur van de inrichting waar hij zich heeft gemeld, dan wel de directeur van de inrichting waar hij staat ingeschreven, hierover:

a. het Landelijk Meldpunt, onmiddellijk telefonisch;

b. de sectordirecteur JJI; de directeur stelt daartoe de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar uiterlijk de eerstvolgende werkdag per elektronische post of per fax op de hoogte;

c. de gezagdragers van de jeugdige.

2. Indien de ongeoorloofd afwezige jeugdige bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 3°, zichzelf meldt, informeert de directeur van de inrichting waar hij zich heeft gemeld, dan wel de directeur van de inrichting waar hij staat ingeschreven, hierover:

a. de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen, zo spoedig mogelijk per elektronische post of per fax;

b. de sectordirecteur JJI; de directeur stelt daartoe de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar zo spoedig mogelijk per elektronische post of per fax op de hoogte;

c. de officier van justitie of advocaat-generaal die de ongeoorloofd afwezige vervolgt of heeft vervolgd, zo spoedig mogelijk per elektronische post of per fax;

d. de gezagdragers van de jeugdige.

3. Indien de ongeoorloofd afwezige jeugdige bedoeld in artikel 4.4, onder b, onder 1°, zichzelf meldt, informeert de directeur van de inrichting waar hij zich heeft gemeld, dan wel de directeur van de inrichting waar hij staat ingeschreven, hierover zo spoedig mogelijk:

a. de sectordirecteur JJI; de directeur stelt daartoe de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar per elektronische post of per fax op de hoogte;

b. de betrokken gezinsvoogd of voogd.

4. Indien de ongeoorloofd afwezige jeugdige bedoeld in artikel 4.4, onder b, onder 2° en 3°, zichzelf meldt, informeert de directeur van de inrichting waar hij zich heeft gemeld, dan wel de directeur van de inrichting waar hij staat ingeschreven, hierover:

a. de politie in de regio waarbinnen de inrichting is gelegen, zo spoedig mogelijk per elektronische post of per fax;

b. de sectordirecteur JJI; de directeur stelt daartoe de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar of piketambtenaar zo spoedig mogelijk per elektronische post of per fax op de hoogte;

c. de gezagdragers van de jeugdige.

Hoofdstuk 5

Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 5.1

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5.2

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Justitie, N. Albayrak.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling vindt haar grondslag in drie beginselenwetten: artikel 5a van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 7a van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en artikel 5 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. In het eerste lid van deze artikelen is bepaald dat de directeur c.q. het hoofd van de inrichting ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen meldt aan de Minister. In het tweede lid is bepaald dat de Minister nadere regels kan stellen omtrent de inhoud en de wijze van melding. Deze grondslag is in de beginselenwetten opgenomen sinds de inwerkingtreding op 1 juli 2005 van de wet van 7 april 2005 tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en enige andere wetten onder meer naar aanleiding van evaluatieonderzoeken1 (hierna: de reparatiewet).

In de reparatiewet is ten behoeve van de uniformiteit in de beginselenwetten en het Wetboek van Strafrecht de term ‘ongeoorloofde afwezigheid’ in de plaats gekomen van alle andere gebruikte termen voor het ongeoorloofd afwezig zijn. Gelet op de wettelijke grondslag voor deze regeling, heeft het begrip ‘ongeoorloofde afwezigheid’ in deze regeling alleen betrekking op personen die ongeoorloofd afwezig zijn uit een inrichting die onder de werkingssfeer van één van de beginselenwetten valt, althans daar staan ingeschreven op het moment van hun onttrekking. De uit de beginselenwetten voortvloeiende meldingsverplichtingen richten zich tot de directeuren en hoofden van deze inrichtingen.

Gelet op de uniforme grondslag in de drie beginselenwetten, is ervoor gekozen om te voorzien in één Ministeriële regeling inzake het melden van ongeoorloofde afwezigheid, die zowel geldt ten aanzien van gedetineerden, verpleegden als jeugdigen en die, voor zover de wettelijke grondslag dat toelaat, de thans geldende circulaires op dat gebied vervangt.2 In deze regeling zijn de meldingsprocedures voor de ongeoorloofde afwezigheid van gedetineerden, verpleegden en jeugdigen zoveel mogelijk gestroomlijnd, terwijl door de indeling in drie hoofdstukken, rekening is gehouden met de sectorspecifieke procedures.

In verband met de eindverantwoordelijkheid van de Minister van Justitie voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen, is het noodzakelijk dat de Minister altijd van iedere ongeoorloofde afwezigheid op de hoogte wordt gesteld. Voor het goed kunnen dragen van deze verantwoordelijkheid moet de inrichting alle van belang zijnde inlichtingen verstrekken. Daarnaast zijn, met het oog op een zo spoedig mogelijke voortzetting van de tenuitvoerlegging, de meldingen aan opsporingsinstanties en overige betrokkenen van groot belang. Ook met het oog op het informeren van bijvoorbeeld slachtoffers zijn deze meldingsverplichtingen in de regeling opgenomen.

In de artikelen 2.3, 3.3 en 4.3 is geregeld welke directeur of welk hoofd in alle gevallen verantwoordelijk is voor het doen van de in deze regeling beschreven meldingen bij onttrekkingen. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 7, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, en artikel 4, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, is het doen van de in deze regeling genoemde meldingen echter niet aan de directeur of het hoofd van de inrichting zelf voorbehouden. De directeur of het hoofd kan de meldingsverplichtingen overdragen aan ambtenaren en overige medewerkers. Het spreekt vanzelf dat de verantwoordelijke directeur of het verantwoordelijke hoofd ervoor moet zorgen dat de ambtenaren, personeelsleden of medewerkers aan wie hij het toezicht opdraagt op de gedetineerde, verpleegde of jeugdige die binnen of buiten de inrichting verblijft, weten hoe te handelen ingeval die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging. Dit geldt niet alleen voor de ambtenaren, personeelsleden en medewerkers die zijn verbonden aan zijn inrichting. Te denken valt ook aan de ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, ressorterend onder de Dienst Justitiële Inrichtingen, aan wie de directeur of het hoofd opdracht kan geven toezicht te houden op een gedetineerde, verpleegde of jeugdige.3 De hier bedoelde instructies aan de ambtenaren, personeelsleden of medewerkers van de directeur c.q. het hoofd van de inrichting zijn des te meer van belang omdat de meldingen in gevallen van onttrekking geen uitstel dulden.

Voorts verdient ook de situatie aandacht waarin de tenuitvoerlegging plaatsvindt in een niet-justitiële instelling. Waar het gaat om plaatsen die niet onder het gezag van de inrichtings-directeur of het inrichtingshoofd vallen, moeten er goede afspraken zijn gemaakt over het waarschuwen van de politie en het op de hoogte brengen van de verantwoordelijke inrichting ingeval de in die instelling ondergebrachte persoon zich aan de tenuitvoerlegging onttrekt. Ook in deze gevallen geldt immers dat de meldingen geen uitstel dulden.

In dit verband kan overigens worden opgemerkt dat deze regeling, gelet op de wettelijke grondslag, alleen nadere regels bevat voor de directeuren en hoofden van de inrichtingen bedoeld in deze regeling, en niet voor andere autoriteiten betrokken bij de tenuitvoerlegging, of de opsporing van de ongeoorloofd afwezige. De werkwijze bedoeld in deze regeling berust op de hierover met de ketenpartners van de Dienst Justitiële Inrichtingen gemaakte afspraken.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Onder a: Ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in deze regeling kan zich pas voordoen bij een onttrekking aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, indien de plaats die hiervoor is aangewezen een inrichting is die onder één van de beginselenwetten valt, dan wel een inschrijving in een dergelijke inrichting met zich meebrengt, zoals hierboven is uiteengezet. De specifieke situaties waarin de ongeoorloofde afwezigheid ontstaat zijn genoemd in een apart artikel in de drie verschillende hoofdstukken, te weten in de artikelen 2.2, 3.2 en 4.2.

Onder b tot en met i: De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ontvangt namens de Minister van Justitie de meldingen inzake ongeoorloofde afwezigheid uit de inrichtingen. Dit houdt in dat de ongeoorloofde afwezigheid wordt gemeld aan de directeur van de desbetreffende sector of de directie Forensische Zorg binnen de DJI die namens de Minister het opperbeheer voert c.q. toezicht houdt op de betreffende inrichting, dan wel aan de onder hen ressorterende ambtenaren, zoals de in deze regeling genoemde piketambtenaren, accountmanagers of afdelingshoofden. De nader genoemde afdelingen onder d (het BCL), f (het BCV) en h (de afdeling Plaatsing), hebben onder andere een rol in het beheren van de registratie van ongeoorloofd afwezigen en het plaatsen van een aangehouden of zelf teruggekeerde ongeoorloofd afwezige in één van de inrichtingen.

Onder j: Sinds 2 juli 2004 is een landelijk meldpunt voor de melding van ongeoorloofde afwezigheid van ter beschikking gestelden bij het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) in gebruik genomen. Het Landelijk Meldpunt werkt onder gezag van de Landelijk Officier van justitie. Het heeft een 24-uurs bereikbaarheid en start de informatiecoördinatie op het moment dat er een melding van ongeoorloofde afwezigheid binnenkomt. Sinds 1 januari 2006 bestaat de afspraak met het openbaar Ministerie dat ook enkele categorieën van ontvluchte gedetineerden en jeugdigen worden gemeld bij het Landelijk Meldpunt. Het gaat om die gevallen waarin een snelle opsporing noodzakelijk wordt geacht. Daarbij is de Landelijk Officier van justitie niet meer alleen verantwoordelijk voor de informatiecoördinatie maar ook voor de opsporing zelf.4 De werkzaamheden ten behoeve van dit meldpunt worden sinds 1 januari 2007 uitgevoerd bij de Groep Opsporing Onttrekkingen (GOO) van de Dienst Opererationele Ondersteuning en Coördinatie van het Korps Landelijke Politiediensten te Driebergen.5 Na inwerkingtreding van deze regeling zal de GOO ook zorg dragen voor de signalering in het opsporingsregister van de ongeoorloofd afwezigen die bij het Landelijk Meldpunt worden gemeld. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze regeling staat beschreven in welke gevallen ongeoorloofde afwezigheid moet worden doorgegeven aan het Landelijk Meldpunt.

Artikel 1.2

In artikel 23, eerste en tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, is geregeld wanneer de ongeoorloofde afwezigheid van ter beschikking gestelden of anderszins verpleegden aanvangt en eindigt. Voor gedetineerden en jeugdigen is een dergelijke bepaling er niet, maar volgt een en ander uit verschillende verspreid staande artikelen. Voor de duidelijkheid sluit artikel 1.2 in deze regeling aan bij het voornoemde artikel 23.

Uit dit artikel 1.2, in samenhang met bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering, de beginselenwetten en de daarop gebaseerde nadere regelgeving, volgt vanaf welk moment de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt onderbroken. De duur van ongeoorloofde afwezigheid wordt berekend in dagen, waarbij de dag van de aanhouding of terugkeer niet wordt meegeteld.

Artikel 1.3

1. Melding aan de Minister van Justitie

De verplichting voor de directeur c.q. het hoofd van de inrichting om ongeoorloofde afwezigheid te melden aan de Minister van Justitie volgt reeds uit de beginselenwetten. Uit artikel 1.3 van deze regeling volgt dat dit moet gebeuren volgens de in de verschillende hoofdstukken beschreven procedure. Dit houdt in dat de ongeoorloofde afwezigheid moet worden gemeld aan de directeur van de desbetreffende sector of directie binnen de DJI. Zie de toelichting bij artikel 1.1, onder b tot en met i.

2. Melding aan overige betrokkenen

Uit artikel 1.3 volgt ook dat de in deze regeling voorgeschreven meldingsprocedure niet strikt beperkt is gebleven tot de melding aan de Minister: in deze regeling is per hoofdstuk beschreven welke andere autoriteiten en instanties op de hoogte moeten worden gebracht. Zie ook de toelichting onder ‘Algemeen’.

3. Meldingsprocedure bij ongeoorloofde afwezigheid

Naast telefonische meldingen moet in de meeste gevallen een meldingsformulier worden ingevuld en per elektronische post of per fax worden verzonden. Door middel van de daarvoor vastgestelde formulieren moet de inrichting de gegevens verstrekken die de Minister nodig heeft om goed geïnformeerd te zijn en die de politie en het openbaar Ministerie nodig hebben om hun werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren: het signaleren en opsporen van de ongeoorloofd afwezige. Een aspect dat van belang is, is het vermelden van de risicotaxatie van de betreffende ongeoorloofd afwezige, en het meezenden van een recente goedgelijkende pasfoto. Omdat rekening gehouden moet worden met de nodige aanpassingen van deze formulieren in de loop van de tijd, is ervoor gekozen om de formulieren niet als bijlage in de Ministeriële regeling op te nemen.

Een juiste registratie van de ongeoorloofde afwezigheid is van wezenlijk belang voor het zicht van de DJI en zijn ketenpartners op de tenuitvoerlegging van de straffen en maatregelen in het algemeen, en op die van de individuele veroordeelde of justitiabele in het bijzonder. Zo is de registratie van de ongeoorloofde afwezigheid, bij aanvang en bij het einde ervan, van invloed op de datum van invrijheidstelling en op de verjaring van het recht van tenuitvoerlegging. Daarom is er in de respectieve hoofdstukken van deze regeling een bepaling gewijd aan de verplichting tot registratie van de ongeoorloofd afwezigheid in de elektronische registratiesystemen.

In de artikelen 2.8, 3.6 en 4.8 is het verstrekken van overige inlichtingen aan de orde. Hoewel de verplichting tot het verstrekken van alle verlangde inlichtingen aan de Minister al volgt uit de beginselenwetten, moeten deze artikelen duidelijk maken dat er naast het doen van de telefonische meldingen en het invullen van de voorgeschreven formulieren bij aanvang van de ongeoorloofde afwezigheid, een actieve informatieplicht rust op de directeur c.q. het hoofd van de inrichting gedurende de ongeoorloofde afwezigheid. Ook in een later stadium moet alle actuele, van belang zijnde informatie voor de Minister, in verband met zijn politieke verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen, aan de DJI worden verstrekt. Denkbaar is bijvoorbeeld dat naar aanleiding van een celinspectie nieuwe informatie aan het licht komt die een gewijzigde risicotaxatie of nieuwe aanwijzingen voor de mogelijke verblijfplaats van de ongeoorloofd afwezige opleveren. Deze informatie moet uiteraard ook te allen tijde aan de opsporingsinstanties worden verstrekt, met het oog op de opsporing van de ongeoorloofd afwezige. Ingeval het een ongeoorloofd afwezige verpleegde betreft, is dat te allen tijde het Landelijk Meldpunt, voor wat betreft ongeoorloofd afwezige gedetineerden of jeugdigen kan dat ook een regionaal opsporingsteam zijn, bijvoorbeeld in de regio waar de ongeoorloofd afwezige zich heeft onttrokken. Daarnaast is nieuwe informatie van belang voor het openbaar Ministerie. Dit kan besluiten tot verspreiding van opsporingsberichten in de media. Tevens onderhoudt het openbaar Ministerie het contact met de eventuele slachtoffers en nabestaanden die zijn betrokken geweest bij het strafbare feit dat door de ongeoorloofd afwezige is gepleegd, of waarvan hij wordt verdacht. Het spreekt vanzelf dat de directeur of het hoofd van de inrichting zonodig eerst overleg pleegt met de directeur van de betreffende sector of directie binnen de DJI over de informatieverstrekking aan de ketenpartners.

4. Meldingsprocedure bij einde ongeoorloofde afwezigheid

Artikel 1.3 geeft aan dat ook het melden van het einde van de ongeoorloofde afwezigheid in deze regeling is opgenomen: zie hiervoor de artikelen 2.9, 3.7 en 4.10. Deze artikelen regelen de meldingsverplichtingen van de directeur c.q. het hoofd van de inrichting ingeval de ongeoorloofde afwezigheid zichzelf meldt: hetzij bij de inrichting zelf, hetzij op de plaats buiten de inrichting die voor de tenuitvoerlegging was aangewezen, bijvoorbeeld de instelling of reclassering die toezicht moest houden op de ongeoorloofd afwezige vóór zijn onttrekking. In het laatste geval berust deze verantwoordelijkheid bij de directeur of het hoofd van de inrichting waar de ongeoorloofd afwezige staat ingeschreven. Deze moet dan door de toezichthouder worden geïnformeerd.

Er moet vanuit worden gegaan dat de Minister en de opsporingsinstanties nog niet op de hoogte zijn van de terugkomst van de ongeoorloofd afwezige. Om die reden moet de directeur c.q. het hoofd van de inrichting, na de teruggekeerde ongeoorloofd afwezige te hebben ingesloten, de DJI en de opsporingsinstanties informeren. Op basis van deze melding zal de signalering van de ongeoorloofd afwezige door de opsporingsinstantie worden ingetrokken en de terugplaatsing in één van de inrichtingen door de DJI worden geregeld; het einde van de ongeoorloofde afwezigheid kan worden geregistreerd, en de duur van de ongeoorloofde afwezigheid, bedoeld in artikel 1.2, worden berekend.

Artikelsgewijs hoofdstuk 2 Meldingsprocedure bij ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in artikel 5a, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet

Artikel 2.1

De grondslag van de bepalingen in dit hoofdstuk is gegeven door artikel 5a, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw). De in die beginselenwet gegeven begripsbepalingen zijn daarom van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 2.2

Dit artikel geeft nadere invulling aan de definitie van ongeoorloofde afwezigheid in artikel 1.1. Op grond van de hier onderscheiden situaties moet de directeur de ongeoorloofde afwezigheid constateren en vervolgens zorg dragen voor de meldingen bedoeld in de paragrafen 2 en 3. In artikel 2.3 is aangegeven welke directeur hiervoor in de onderscheiden situaties verantwoordelijk is. In artikel 2.4 worden op basis van de hier genoemde situaties de twee groepen ongeoorloofd afwezigen onderscheiden waarvoor een verschillende meldingsprocedure geldt.

Onder a: Dit onderdeel ziet op de ontvluchting vanuit een gesloten inrichting, in de wet aangeduid met de beveiligingsniveau’s ‘normaal beveiligd, uitgebreid beveiligd of extra beveiligd’. Ook is in dit onderdeel rekening gehouden met het uitzonderlijke geval waarin een gedetineerde in een beperkt beveiligde inrichting in een afgesloten ruimte verblijft (bijvoorbeeld ’s nachts), en daaruit ontvlucht.

Onder b: Dit onderdeel ziet op de ontvluchting vanuit een gesloten afdeling, echter niet van een penitentiaire inrichting, zoals onder a, maar van een niet-justitiële instelling. Het gaat dan om een psychiatrisch ziekenhuis waarnaar de gedetineerde is overgebracht op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw.

Onder c: Dit onderdeel ziet op de situatie waarin de gedetineerde wordt vervoerd; reden om deze situatie apart te benoemen is het feit dat onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de vraag welke directeur dan verantwoordelijk is voor de meldingen die gedaan moeten worden in geval van een ontvluchting tijdens het vervoer.

Onder d: Onder begeleiding wordt elke situatie begrepen waarin de gedetineerde buiten de inrichting wordt vergezeld door een ambtenaar of medewerker. Bij ‘ander verblijf buiten de inrichting’ kan worden gedacht aan het bijwonen van een gerechtelijke procedure (artikel 26, vierde lid, van de Pbw), of aan overbrenging naar een ziekenhuis op grond van artikel 42, vierde lid, onder c, van de Pbw.

Onder e: Dit onderdeel ziet op de ontvluchting vanuit een inrichting, in de wet aangeduid met de beveiligingsniveau’s ‘zeer beperkt beveiligd’ of ‘beperkt beveiligd’, met uitzondering van de situatie waarin een gedetineerde daar vanuit een afgesloten ruimte ontvlucht, beschreven onder a.

Onder f en g: Onderdelen f en g onderscheiden zich van de andere onderdelen door het feit dat degene die zich onttrekt reeds korte of langere tijd met toestemming buiten de inrichting verbleef zonder begeleiding. In onderdeel f gaat het om verblijf op zogenaamde ‘open’ afdelingen van niet-justitiële instellingen tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Voorbeelden van ‘ander toegestaan verblijf buiten de inrichting’, genoemd in onderdeel g, zijn, naast de in dit onderdeel genoemde verlofsituatie en de deelname aan een penitentiair programma, al dan niet met elektronisch toezicht: het verblijf buiten de inrichting tijdens de laatste fase van de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, en de vooralsnog per circulaire geregelde deelname aan elektronische detentie. Is het niet terugkeren in de inrichting na een verlof of strafonderbreking eenvoudig te constateren, lastiger lijkt het voor een directeur om de ongeoorloofde afwezigheid te constateren van een persoon die zich niet houdt aan de afspraken tijdens andere vormen van tenuitvoerlegging van de straf of maatregel buiten de inrichting. Echter, bij al deze vormen van tenuitvoerlegging zal op geregelde tijden worden gecontroleerd of hij conform het afgesproken dagprogramma op een bepaalde tijd aanwezig is op een bepaalde plaats, en zal aan de hand daarvan ongeoorloofde afwezigheid kunnen worden geconstateerd. Ook zal het zich niet houden aan andere voorwaarden, zoals het zich onthouden van alcoholgebruik, leiden tot het geven van een aanwijzing aan de betrokkene om zich op een bepaalde tijd te melden bij bijvoorbeeld de inrichting van inschrijving. Als hij niet verschijnt kan ook dan de ongeoorloofde afwezigheid worden geconstateerd.

Artikel 2.3

Op basis van de in artikel 2.2, onder a tot en met g genoemde situaties is in artikel 2.3 aangegeven welke directeur in die gevallen verantwoordelijk is voor het melden van de ongeoorloofde afwezigheid.

Ingevolge de eerste volzin in artikel 2.3 is in de situaties genoemd in artikel 2.2, onder a en e, de directeur van de inrichting van insluiting verantwoordelijk. In deze situaties kan geen misverstand bestaan over de directeur die verantwoordelijk is voor de in deze regeling bedoelde meldingen. Het betreft immers de inrichting waaruit de gedetineerde is ontvlucht. In uitzonderingsgevallen kan dit overigens een andere inrichting zijn dan die waarin de ongeoorloofd afwezige staat ingeschreven, bijvoorbeeld wegens een kort verblijf in een logeercel, in het penitentiair ziekenhuis of op de landelijke afzonderingsafdeling.

In de situaties bedoeld in de tweede volzin, omschreven in artikel 2.2, onder b, c, d, f en g, is de directeur van de inrichting van inschrijving verantwoordelijk.

Zie ook de toelichting bij artikel 1.3.

Artikel 2.4

Eerste lid: De indeling in de groepen A en B berust op een verschillende mate van spoed waarmee de sectordirecteur namens de Minister kennis moet krijgen van de ongeoorloofde afwezigheid, en de opsporingsactiviteiten moeten worden gestart. Met het openbaar Ministerie is afgesproken dat bepaalde onttrekkingen aan het Landelijk Meldpunt van het KLPD worden gemeld.6 Deze onttrekkingen worden in artikel 2.4 gerekend tot groep A. De gedetineerden uit groep A zijn ontvlucht op een wijze als beschreven in artikel 2.2, in de onderdelen a tot en met d. Het gaat om gedetineerden die zich onttrekken aan de vrijheidsbeneming vanuit een afgesloten ruimte, of, daarbuiten, vanuit een situatie met begeleiding.

De onttrekkingen genoemd in artikel 2.2, onder e tot en met g, vallen onder groep B. Het gaat om gedetineerden die eenvoudig hebben kunnen wegkomen uit een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting of open instelling, of vanuit een situatie buiten de inrichting zonder begeleidend personeel. De onttrekkingen uit groep B worden niet aan het Landelijk Meldpunt gemeld, maar aan de regiopolitie. Ook gedetineerden in vreemdelingenbewaring worden onder groep B geschaard, ook al ontvluchten deze op een wijze als bedoeld in artikel 2.2 onder a tot en met d.

De te volgen meldingsprocedure wordt voor groep A beschreven in artikel 2.6, en voor groep B in artikel 2.7.

Artikel 2.5

Dit artikel doelt op de situatie waarin de onttrekking als het ware ‘op heterdaad’ wordt ontdekt. Voordat de meldingsprocedure wordt gevolgd zoals beschreven in de hierna volgende artikelen, moet allereerst het alarmnummer van de politie worden gebeld, waardoor de ontvluchter wellicht nog in de buurt van de inrichting of van zijn begeleiders kan worden aangehouden.

Artikel 2.6

In dit artikel is zoveel mogelijk de volgorde van de te verrichten meldingen aangehouden.

Eerste lid: Het spreekt vanzelf dat het waarschuwen van het Landelijk Meldpunt voorop staat, met een verzoek om signalering, opsporing en aanhouding van de ongeoorloofd afwezige. Maar ook de Minister dient zonder uitstel op de hoogte te worden gesteld van de gebeurtenis. Dit houdt in dat de directeur zich wendt tot de dienstdoende accountmanager, binnen kantooruren, dan wel, buiten kantooruren, tot de piketambtenaar, die namens de sectordirecteur als aanspreekpunt fungeren en optreden.

Tweede lid en derde lid: Zie de toelichting bij artikel 1.3.

Vierde lid: Uit de wet (artikel 567 e.v. van het Wetboek van Strafvordering, artikel 35 e.v. van de Penitentiaire maatregel) volgt al de registratieplicht van de directeur voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Het belang van registratie van ongeoorloofde afwezigheid is toegelicht bij artikel 1.3. Bij het BCL respectievelijk BCV berust het Centraal Register Onttrekkingen, waarin de registratie van ongeoorloofd afwezigen plaatsvindt.

Vijfde lid: Gedurende de ongeoorloofde afwezigheid moet het penitentiair dossier worden beheerd door het BCL dan wel BCV, indien het een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling betreft die is ontvlucht uit een inrichting die ressorteert onder de sectordirecteur Bijzondere Voorzieningen. De ingevulde meldingsformulieren inzake de ongeoorloofde afwezigheid maken deel uit van het penitentiair dossier (zie artikel 37, eerste lid, onder d, van de Penitentiaire maatregel).

Artikel 2.7

Eerste lid: De onttrekkingen behorend tot groep B, onder 1°, worden aan de regiopolitie gemeld, en niet aan het Landelijk Meldpunt. Er hoeft in beginsel voor de onttrekkingen als hier bedoeld geen telefonische melding aan de sectordirecteur te worden gedaan. Dit zou alleen in de rede liggen indien daar een bijzondere aanleiding voor is, bijvoorbeeld wanneer de ongeoorloofde afwezigheid grote veiligheidsrisico’s met zich mee brengt.

Tweede lid: Voor alle onttrekkingen uit vreemdelingenbewaring, ongeacht de wijze van onttrekking genoemd in artikel 2.2, geldt dezelfde meldingsprocedure. Omdat het openbaar Ministerie ten aanzien van vreemdelingenbewaring geen strafvorderlijke bevoegdheden heeft, worden onttrekkingen uit vreemdelingenbewaring nooit aan het Landelijk Meldpunt gemeld, noch aan de officier van justitie (zie derde lid, onder c).

Derde lid: De onttrekkingen uit groep B moeten evenals die uit groep A gemeld worden via een meldingsformulier aan de in dit lid genoemde personen. Het opsturen van de meldingsformulieren hoeft doorgaans niet met dezelfde spoed als bij ongeoorloofd afwezigen uit groep A, waar het gaat om onttrekkingen vanuit een situatie waarin het de gedetineerde of deelnemer aan een penitentiair programma was toegestaan zonder begeleiding buiten de inrichting te verkeren.

Bij onttrekkingen als bedoeld in artikel 2.2, onder f en g, hoeft het formulier evenwel niet meer als voorheen aan de accountmanager of piketambtenaar van de sector te worden gezonden. In die gevallen wordt het voldoende geacht dat het ingevulde meldingsformulier, dat elektronisch aan de regiopolitie wordt gestuurd, in het penitentiair dossier wordt gevoegd. Het penitentiair dossier wordt opgestuurd aan de sector (vijfde lid).

Behoudens bij onttrekkingen uit vreemdelingenbewaring, moet de directeur bij ongeoorloofde afwezigheid binnen groep B ook de bij de straf of maatregel betrokken officier van justitie (of advocaat-generaal) informeren; anders dan voorheen is thans met het openbaar Ministerie afgesproken dat het lokale parket, in het arrondissement waarbinnen de inrichting is gelegen, niet apart hoeft te worden geïnformeerd.

Vierde en vijfde lid: Zie de toelichting bij artikel 2.6, vierde en vijfde lid. Van personen in vreemdelingenbewaring is evenwel geen penitentiair dossier (artikel 35 van de Penitentiaire maatregel).

Artikel 2.8

Zie de toelichting bij artikel 1.3.

Artikel 2.9

Anders dan bij aanhouding van de ongeoorloofd afwezige door de politie, moet de directeur in de hier bedoelde situatie zelf de politie waarschuwen met een verzoek tot intrekking van de signalering: het Landelijk Meldpunt (groep A), of de regiopolitie (groep B). Daarnaast moet de directeur het BCL dan wel het BCV informeren. Na op de hoogte te zijn gesteld, zorgt het BCL of BCV voor de plaatsing van de gedetineerde, en de registratie van het einde van de ongeoorloofde afwezigheid in het Centraal Register Onttrekkingen. Zie ook de toelichting bij artikel 1.3.

Artikelsgewijs hoofdstuk 3 Meldingsprocedure bij ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden

Artikel 3.1

De grondslag van de bepalingen in dit hoofdstuk is gegeven door artikel 7a, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt). Voor zover de begrippen die in dit hoofdstuk worden gebruikt in die beginselenwet voorkomen, en hier niet nader zijn bepaald, zijn de in die beginselenwet gegeven begripsbepalingen van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 3.2

Dit artikel geeft nadere invulling aan de definitie van ongeoorloofde afwezigheid in artikel 1.1. Op grond van de hier onderscheiden situaties moet het hoofd de ongeoorloofde afwezigheid constateren en vervolgens zorg dragen voor de meldingen bedoeld in de artikelen 3.4 en 3.5. In artikel 3.3 is aangegeven welk hoofd hiervoor in de onderscheiden situaties verantwoordelijk is.

Onder a: Dit onderdeel ziet op de ontvluchting vanuit een inrichting.

Onder b: Dit onderdeel ziet op de ontvluchting vanuit een niet-justitiële instelling of afdeling waar de verpleegde verblijft.

Onder c: Dit onderdeel ziet op de situatie waarin de verpleegde wordt vervoerd; reden om deze situatie apart te benoemen is het feit dat onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de vraag welk hoofd dan verantwoordelijk is voor de meldingen die gedaan moeten worden in geval van een ontvluchting tijdens het vervoer.

Onder d: Onder begeleiding wordt elke situatie begrepen waarin de verpleegde buiten de inrichting wordt vergezeld door een personeelslid of medewerker. Bij ‘ander verblijf buiten de inrichting’ kan worden gedacht aan het bijwonen van een gerechtelijke procedure (artikel 50, vijfde lid, van de Bvt), of aan overbrenging naar een ziekenhuis op grond van artikel 41, vierde lid, onder c, van de Bvt.

Onder e: Onderdeel e onderscheidt zich van de andere onderdelen door het feit dat degene die zich onttrekt op het moment van zijn onttrekking reeds met toestemming korte of langere tijd buiten de inrichting verbleef zonder begeleiding. Is het niet terugkeren in de inrichting na een onbegeleid verlof eenvoudig te constateren, lastiger lijkt het voor het hoofd om de ongeoorloofde afwezigheid te constateren van een persoon die zich niet houdt aan de afspraken tijdens andere vormen van tenuitvoerlegging buiten de inrichting. Het kan bijvoorbeeld gaan om proefverlof, een situatie waarin iemand zonder begeleiding langere tijd buiten de inrichting verblijft. Zoals in de toelichting bij artikel 2.2 is aangegeven moet ook bij een langdurig verblijf buiten de inrichting, al dan niet met elektronisch toezicht, op geregelde tijden worden gecontroleerd of hij conform het afgesproken dagprogramma op een bepaalde tijd aanwezig is op een bepaalde plaats, en zal aan de hand daarvan ongeoorloofde afwezigheid kunnen worden geconstateerd. Ook zal het zich niet houden aan andere voorwaarden, zoals het zich onthouden van alcoholgebruik, leiden tot het geven van een aanwijzing aan de betrokkene om zich op een bepaalde tijd te melden bij bijvoorbeeld de inrichting van inschrijving. Als hij niet verschijnt kan ook dan de ongeoorloofde afwezigheid worden geconstateerd.

Artikel 3.3

Op basis van de in artikel 3.2 onder a tot en met e genoemde situaties is in artikel 3.3 aangegeven welk hoofd in die gevallen verantwoordelijk is voor het melden van de ongeoorloofde afwezigheid.

Ingevolge de eerste volzin in artikel 3.3 is in de situaties genoemd in artikel 3.2, onder a, het hoofd van de inrichting van verblijf verantwoordelijk. In deze situaties kan geen misverstand bestaan over het hoofd dat verantwoordelijk is voor de in deze regeling bedoelde meldingen. Het betreft immers de inrichting waaruit de verpleegde is ontvlucht. In uitzonderingsgevallen kan dit overigens een andere inrichting zijn dan die waarin de ongeoorloofd afwezige staat ingeschreven, bijvoorbeeld wegens een kort verblijf in een andere inrichting, met het oog op de rechtsgang ver van de inrichting van verblijf.

In de situaties bedoeld in de tweede volzin, omschreven in artikel 3.2, onder b tot en met e, is het hoofd van de inrichting van inschrijving verantwoordelijk.

Zie ook de toelichting bij artikel 1.3.

Artikel 3.4

Dit artikel doelt op de situatie waarin de onttrekking als het ware ‘op heterdaad’ wordt ontdekt. Voordat de meldingsprocedure wordt gevolgd zoals beschreven in de hierna volgende artikelen, moet allereerst het alarmnummer van de politie worden gebeld, waardoor de ontvluchter wellicht nog in de buurt van de inrichting of van zijn begeleiders kan worden aangehouden. In dit verband kan overigens worden verwezen naar de verplichtingen voor de personeelsleden en medewerkers bij begeleid verlof ingevolge artikel 2a van de Geweldsinstructie inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden 7 .

Artikel 3.5

In dit artikel is zoveel mogelijk de volgorde van de te verrichten meldingen aangehouden.

Eerste lid: Het spreekt vanzelf dat het waarschuwen van het Landelijk Meldpunt voorop staat, met een verzoek om signalering, opsporing en aanhouding van de ongeoorloofd afwezige. Maar ook de Minister dient zonder uitstel op de hoogte te worden gesteld van de gebeurtenis. Dit houdt in dat het hoofd zich wendt tot het hoofd van de afdeling Plaatsing, binnen kantooruren, dan wel, buiten kantooruren, tot de piketambtenaar, die namens de directeur FZ als aanspreekpunt fungeren en optreden.

Tweede en derde lid: Zie de toelichting bij artikel 1.3.

Vierde lid: Het belang van registratie is toegelicht bij artikel 1.3. Zo is de registratie van belang voor de berekening van de termijn bedoeld in artikel 38f, eerste lid, onder b, van het wetboek van Strafrecht. Zie ook bijvoorbeeld het gevolg van een bepaalde duur van de ongeoorloofde afwezigheid voor de verlofmachtiging, in artikel 53, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden.

Artikel 3.6

Zie de toelichting bij artikel 1.3.

Artikel 3.7

Anders dan bij aanhouding van de ongeoorloofd afwezige, moet het hoofd in de hier bedoelde situatie zelf het Landelijk Meldpunt waarschuwen met een verzoek tot intrekking van de signalering. Daarnaast moet het hoofd de directie FZ informeren. Na op de hoogte te zijn gesteld, zorgt de afdeling Plaatsing voor de plaatsing van de ongeoorloofd afwezige verpleegde, en de registratie van het einde van de ongeoorloofde afwezigheid. Zie ook de toelichting bij artikel 1.3.

Artikelsgewijs hoofdstuk 4 Meldingsprocedure bij ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen

Artikel 4.1

De grondslag van de bepalingen in dit hoofdstuk is gegeven door artikel 5, tweede lid, van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (hierna: Bjj). De in die beginselenwet gegeven begripsbepalingen zijn daarom van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 4.2

Dit artikel geeft nadere invulling aan de definitie van ongeoorloofde afwezigheid in artikel 1.1. Op grond van de hier onderscheiden situaties moet de directeur de ongeoorloofde afwezigheid constateren en vervolgens zorg dragen voor de meldingen bedoeld in de paragrafen 2 en 3. In artikel 4.3 is aangegeven welke directeur hiervoor in de onderscheiden situaties verantwoordelijk is.

Onder a: Dit onderdeel ziet op de ontvluchting vanuit een inrichting.

Onder b: Dit onderdeel ziet op de ontvluchting vanuit een niet-justitiële instelling of afdeling waar de jeugdige verblijft.

Onder c: Dit onderdeel ziet op de situatie waarin de jeugdige wordt vervoerd; reden om deze situatie apart te benoemen is het feit dat onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de vraag welke directeur dan verantwoordelijk is voor de meldingen die gedaan moeten worden in geval van een ontvluchting tijdens het vervoer.

Onder d: Onder begeleiding wordt elke situatie begrepen waarin de jeugdige buiten de inrichting wordt vergezeld door een personeelslid of medewerker. Bij ‘ander verblijf buiten de inrichting’ kan worden gedacht aan het bijwonen van een gerechtelijke procedure (artikel 28 van de Bjj), of aan overbrenging naar een ziekenhuis op grond van artikel 47, vierde lid, onder c, van de Bjj.

Onder e: Onderdeel e onderscheidt zich van de andere onderdelen door het feit dat degene die zich onttrekt reeds korte of langere tijd buiten de inrichting verbleef zonder begeleiding. Is het niet terugkeren in de inrichting na een onbegeleid verlof eenvoudig te constateren, lastiger lijkt het voor de directeur om de ongeoorloofde afwezigheid te constateren van een persoon die zich niet houdt aan de afspraken tijdens andere vormen van tenuitvoerlegging buiten de inrichting, zoals de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, al dan niet met elektronisch toezicht. Zoals in de toelichting bij de artikelen 2.2, onder g, en 3.2, onder e, is aangegeven, moet ook bij een langdurig verblijf buiten de inrichting, al dan niet met elektronisch toezicht, op geregelde tijden worden gecontroleerd of de jeugdige conform het afgesproken dagprogramma op een bepaalde tijd aanwezig is op een bepaalde plaats, en zal aan de hand daarvan ongeoorloofde afwezigheid kunnen worden geconstateerd. Ook zal het zich niet houden aan andere voorwaarden, zoals het zich onthouden van alcoholgebruik, leiden tot het geven van een aanwijzing aan de jeugdige om zich op een bepaalde tijd te melden bij bijvoorbeeld de inrichting van inschrijving. Als hij niet verschijnt kan ook dan de ongeoorloofde afwezigheid worden geconstateerd.

Artikel 4.3

Op basis van de in artikel 4.2 onder a tot en met e genoemde situaties is in artikel 4.3 aangegeven welke directeur in die gevallen verantwoordelijk is voor het melden van de ongeoorloofde afwezigheid.

Ingevolge de eerste volzin in artikel 4.3 is in de situaties genoemd in artikel 4.2, onder a, de directeur van de inrichting van verblijf verantwoordelijk. In deze situaties kan geen misverstand bestaan over de directeur die verantwoordelijk is voor de in deze regeling bedoelde meldingen. Het betreft immers de inrichting waaruit de jeugdige is ontvlucht. In uitzonderingsgevallen kan dit overigens een andere inrichting zijn dan die waarin de ongeoorloofd afwezige staat ingeschreven, bijvoorbeeld wegens een kort verblijf in een logeercel van een andere inrichting, met het oog op de rechtsgang ver van de inrichting van verblijf.

In de situaties bedoeld in de tweede volzin, omschreven in artikel 4.2, onder b tot en met e, is de directeur van de inrichting van inschrijving verantwoordelijk.

Zie ook de toelichting bij artikel 1.3.

Artikel 4.4

De in deze regeling beschreven meldingsverplichtingen bij ongeoorloofde afwezigheid gelden ten aanzien van alle jeugdigen die in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b van de Bjj zijn opgenomen of daar ten minste staan ingeschreven; dat zijn de jeugdigen ten aanzien van wie de vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen worden tenuitvoergelegd, genoemd in artikel 1o en artikel 1p van de Bjj. Voor de volgende groepen jeugdigen gelden drie verschillende meldingsprocedures:

1) De strafrechtelijk geplaatste jeugdigen die zich op enigerlei wijze hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 4.4, onder a, 1°), en de strafrechtelijk geplaatste jeugdigen die zich hebben onttrokken aan hun begeleiding bedoeld in artikel 4.2, onder a tot en met d (zie artikel 4.4, onder a, 2°).

2) De strafrechtelijk geplaatste jeugdigen die zich hebben onttrokken tijdens een onbegeleid verlof of ander toegestaan verblijf buiten de inrichting zonder begeleiding, bedoeld in artikel 4.2, onder e (zie artikel 4.4, onder a, 3°).

3) De jeugdigen die zich op enigerlei wijze hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke vrijheidsbenemende maatregel (zie artikel 4.4, onder b). Ten aanzien van de onder 1° genoemde groep kan het volgende worden opgemerkt. Vanwege de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg)8 (hierna: Wjz), zal gefaseerd uitvoering worden gegeven aan de gescheiden opvang van civielrechtelijk geplaatste en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen. Hierdoor zullen civielrechtelijk geplaatste jeugdigen na 2010 nauwelijks meer in een justitiële jeugdinrichting voorkomen. Er blijft evenwel ook na die tijd op grond van artikel 29k, tweede lid, van de Wjz een mogelijkheid bestaan (het zogenoemde ‘ventiel’) om jeugdigen met een machtiging in een justitiële jeugdinrichting op te laten nemen. Net als voor de overige onder b genoemde groepen die in een justitiële jeugdinrichting zijn opgenomen geldt dat deze dan ongeoorloofd afwezig kunnen zijn in de zin van deze regeling. Naast de bestuursrechtelijk geplaatste jeugdigen in vreemdelingenbewaring, bedoeld onder 2°, zou het kunnen gaan om het zelden voorkomende geval van gijzeling.

Met het openbaar Ministerie is afgesproken dat onttrekkingen als bedoeld bij 1) aan het Landelijk Meldpunt van het KLPD worden gemeld.9 Voor deze onttrekkingen moet de meldingsprocedure beschreven in artikel 4.6, eerste tot en met derde lid, worden gevolgd.

De onttrekkingen genoemd bij 2) moeten worden gemeld op de wijze beschreven in artikel 4.6, vierde en vijfde lid. Deze onttrekkingen worden niet aan het Landelijk Meldpunt gemeld, maar aan de regiopolitie.

De bij 3) genoemde onttrekkingen moeten worden gemeld op de wijze beschreven in artikel 4.7.

Artikel 4.5

Dit artikel doelt op de situatie waarin de onttrekking als het ware ‘op heterdaad’ wordt ontdekt. Voordat de meldingsprocedure wordt gevolgd zoals beschreven in de hierna volgende artikelen, moet allereerst het alarmnummer van de politie worden gebeld, waardoor de ontvluchter wellicht nog in de buurt van de inrichting of van zijn begeleiders kan worden aangehouden.

Artikel 4.6

In dit artikel is zoveel mogelijk de volgorde van de te verrichten meldingen aangehouden.

Eerste lid: Het spreekt vanzelf dat het waarschuwen van het Landelijk Meldpunt voorop staat, met een verzoek om signalering, opsporing en aanhouding van de ongeoorloofd afwezige. Maar ook de Minister dient zonder uitstel op de hoogte te worden gesteld van de gebeurtenis. Dit houdt in dat de directeur zich wendt tot de door de sectordirecteur aangewezen ambtenaar, binnen kantooruren, dan wel, buiten kantooruren, tot de piketambtenaar, die namens de sectordirecteur als aanspreekpunt fungeren en optreden.

Tweede en derde lid: Zie de toelichting bij artikel 1.3.

Vierde lid en vijfde lid: De onttrekkingen van de jeugdigen bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 3°, worden aan de regiopolitie gemeld, en niet aan het Landelijk Meldpunt.

De onttrekkingen uit deze groep moeten echter eveneens zowel telefonisch als via een meldingsformulier worden gemeld. Het opsturen van de meldingsformulieren hoeft doorgaans niet met dezelfde spoed, waar het gaat om onttrekkingen vanuit een situatie waarin het de jeugdige of deelnemer aan een scholings- en trainingsprogramma was toegestaan zonder begeleiding buiten de inrichting te verkeren.

In tegenstelling tot de onttrekkingen van de jeugdigen bedoeld in artikel 4.4, onder a, onder 1° en 2°, moet de directeur bij ongeoorloofde afwezigheid binnen deze groep ook de bij de straf of maatregel betrokken officier van justitie (of advocaat-generaal) informeren; anders dan voorheen is thans met het openbaar Ministerie afgesproken dat het lokale parket, in het arrondissement waarbinnen de inrichting is gelegen, niet apart hoeft te worden geïnformeerd.

Artikel 4.7

Eerste lid: De inrichting moet de plaatsende instantie (gezinsvoogd of voogd) onmiddellijk telefonisch informeren over de ongeoorloofde afwezigheid. Daarbij is van belang dat de directeur de gezinsvoogd of voogd op de hoogte stelt van de uitschrijving van de jeugdige uit de opvanginrichting (na 24 uur), respectievelijk de behandelinrichting (na 14 dagen). Indien de ongeoorloofde afwezigheid langer duurt dan deze respectieve perioden kan de jeugdige niet zonder meer opnieuw in dezelfde inrichting worden opgenomen, maar moet een nieuwe plaatsingsbeslissing worden genomen. In tegenstelling tot de andere situaties van ongeoorloofde afwezigheid in deze paragraaf, is het bij ongeoorloofde afwezigheid van de hier bedoelde civielrechtelijk geplaatste jeugdigen niet aan de directeur om te beslissen of de jeugdigen als vermist bij de politie worden opgegeven. Het is wel mogelijk dat de directeur op verzoek van de gezinsvoogd of voogd, namens deze, melding maakt bij de politie.

Derde lid: In alle gevallen van ongeoorloofde afwezigheid wordt de sectordirecteur, althans de daartoe aangewezen ambtenaar of piketambtenaar, op de hoogte gesteld.

Artikel 4.8

Zie de toelichting bij artikel 1.3.

Artikel 4.9

Het belang van registratie is toegelicht bij artikel 1.3. Zo is de registratie van belang voor de berekening van de termijnen bedoeld in artikel 77m, negende lid, en artikel 77s, zevende lid, van het wetboek van Strafrecht.

Artikel 4.10

Anders dan bij aanhouding van de ongeoorloofd afwezige door de politie, is het in de hier bedoelde situatie aan de directeur om de genoemde instanties en gezagdragers op de hoogte te brengen van de terugkeer van de ongeoorloofd afwezige jeugdige. Zo moet de politie worden gewaarschuwd met een verzoek tot intrekking van de signalering: het Landelijk Meldpunt (zie eerste lid), dan wel de regiopolitie (zie tweede en vierde lid); voor wat betreft de civielrechtelijk geplaatste jeugdigen bedoeld in het derde lid laat de directeur deze melding echter achterwege: zie de toelichting bij artikel 4.7.

Na insluiting van de jeugdige in de inrichting of niet-justitiële instelling, en na het informeren van de sectordirecteur op de in dit artikel bepaalde wijze, wordt de jeugdige bij de afdeling Individuele Jeugdzaken van de sector JJI aangemeld, en wordt naar een beschikbare plaats gezocht. De selectiefunctionaris beslist of overplaatsing volgt naar een andere inrichting. Ten slotte is van wezenlijk belang dat het einde van de ongeoorloofde afwezigheid in het Centraal Register Onttrekkingen wordt geregistreerd.

Zie ook de toelichting bij artikel 1.3.

Naar boven